Regeling vervallen per 20-10-2022

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent Participatiewet, IOAW en IOAZ (Verordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Hoeksche Waard)

Geldend van 01-01-2021 t/m 19-10-2022

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent Participatiewet, IOAW en IOAZ (Verordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Hoeksche Waard)

De raad van de gemeente Hoeksche Waard;

Gelezen het voorstel van het college, d.d. 2 november 2020;

Gelet op de artikelen 6 tweede lid, 8, 8a, 8b, 10b. vijfde lid, 41 derde lid, en 47 van de Participatiewet; artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, en de artikelen 121, 122, 147 van de gemeentewet;

Gelezen het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Hoeksche Waard;

Besluit vast te stellen de “Verordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Hoeksche Waard "

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1.Inleiding verordening Participatiewet, IOAW, IOAZ Hoeksche Waard

Hoofdstuk 2.Werk en Participatie (voorzieningen)

Hoofdstuk 3. Inkomensvoorzieningen

Hoofdstuk 4. Afspraken tussen inwoner en gemeente (handhaving en afstemming)

Hoofdstuk 5. Overige bepalingen en inwerkingtreding

Hoofdstuk 1 – Inleiding verordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Hoeksche Waard

Deze verordening geeft gemeentelijke regels over de volgende onderwerpen:

  • werken en participeren;

  • uitkeringen en toeslagen;

  • cliëntenparticipatie.

1.1 Waarom deze regels?

In Nederland vinden we het belangrijk dat:

  • mensen actief mee kunnen doen aan het maatschappelijk leven of aan het werk kunnen gaan en blijven;

  • mensen in ieder geval een minimum inkomen hebben;

Het is de taak van het college om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken Het gaat om de:

  • -

    Participatiewet (PW)

  • -

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)

  • -

    Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen IOAZ

De regels in deze verordening zijn gebaseerd op de bovengenoemde wetten en vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening.

Soms zijn er nog extra regels (beleidsregels) nodig waarin bepaalde zaken kunnen worden uitgewerkt. Ook dat is in deze verordening geregeld.

De Participatiewet verplicht het college de gemeenteraad regels in de vorm van een verordening vast te stellen met betrekking tot:

  • -

    Verlagen van bijstand (artikel 8a. en d. PW)

  • -

    Verlenen van individuele inkomenstoeslag (artikel 8b. PW)

  • -

    Verlenen van individuele studietoeslag (artikel 8c. PW)

  • -

    Loonkostensubsidie en loonwaarde (artikel 10b. PW)

  • -

    Bestrijding van misbruik (artikel 8b. PW)

  • -

    Re-integratievoorzieningen en Tegenprestatie (artikel 8a. PW)

  • -

    Beschut werk (artikel 10b. PW)

  • -

    Cliëntenparticipatie (artikel 47 PW)

1.2 Uitgangspunten

De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. Deze regels:

  • 1.

    Zijn goed te begrijpen;

  • 2.

    Regelen niet meer dan nodig, bieden ruimte voor het toepassen van maatwerk;

  • 3.

    Houden de administratieve lasten van gemeente en inwoners zo laag mogelijk;

  • 4.

    Kunnen goed uitgevoerd worden en zijn duidelijk voor de inwoners;

  • 5.

    Zijn onderling afgestemd op elkaar;

  • 6.

    Respecteren de wettelijke regels, maar geven daar wel een invulling aan die nodig is om de doelen van de wetgever te realiseren of belangrijke internationale regels na te komen.

Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt het college rekening met de doelen van de genoemde wetten. Het college zorgt ervoor dat het effect van een besluit past bij die doelen. Het college betrekt daarbij de volgende waarden:

  • 1.

    Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om de genoemde doelen te realiseren.

  • 2.

    Inwoners zetten zich ervoor in om deze doelen te bereiken.

  • 3.

    Het college helpt waar dat nodig is en stimuleert inwoners om zelf oplossingen te vinden voor problemen, bijvoorbeeld met hulp van familie, vrienden en bekenden (het sociale netwerk).

  • 4.

    Kwetsbare groepen hebben extra hulp nodig om mee te doen aan de samenleving.

1.3 Aanvraagprocedure

Inwoners die inkomensondersteuning nodig hebben kunnen zich melden bij het college.

De inwoner kan zijn aanvraag voor een uitkering Participatiewet en IOAW digitaal via www.werk.nl doen. Voor inwoners die moeite hebben met een digitale aanvraag is ondersteuning mogelijk.

Een IOAZ-uitkering moet worden aangevraagd via het Regionaal Bureau Zelfstandigen (RBZ) te Rotterdam. Voor de overige aanvragen kunnen de inwoners de website van de gemeente raadplegen of telefonisch contact opnemen.

Hoofdstuk 2 - WERK en Participatie

Het college vindt het belangrijk dat alle inwoners kunnen participeren. Inwoners kunnen worden geholpen bij het vinden van werk, het behouden van werk of het toe leiden naar werk.

Welke hulp dat kan zijn wordt in dit hoofdstuk beschreven. Deze hulp kan bestaan uit diverse voorzieningen die in dit hoofdstuk nader beschreven worden. Hierbij wordt zoveel mogelijk geprobeerd aan te sluiten bij de ervaring en wensen van de inwoner.

Ook gaat dit hoofdstuk over het hulpaanbod aan inwoners met een beperking gericht op loonvormende activiteiten.

Kernwaarden

  • De inwoner is zelf verantwoordelijk, het college helpt als dat nodig is.

  • De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

  • De inwoner wordt zo goed mogelijk naar passend werk of participatie geleid.

  • Betaald werk gaat voor onbetaald werk en inkomensondersteuning van het college.

  • Het college stemt de hulp af op de inwoner en maakt de aansluiting tussen uitkering en werk gemakkelijker.

  • Iedereen doet mee aan de samenleving.

  • Het college heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.

2.1 Doelgroep

Het college is verantwoordelijk voor de re-integratie van een brede doelgroep. Dit kunnen personen zijn met of zonder arbeidsbeperking en personen met een uitkering of zonder (gemeentelijke) uitkering. In artikel 7 lid 1a. van de Participatiewet wordt een (brede) beschrijving gegeven van de personen waarvoor het college de opdracht heeft hen te ondersteunen in de arbeidsinschakeling.

2.2 Samenwerking

  • 1. Het college werkt samen met UWV, regiogemeenten en andere organisaties om inwoners te helpen werk te vinden.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat werkgevers ondersteund worden als zij inwoners die onder de doelgroep vallen, werk willen aanbieden.

2.3 Budgetplafond

Het college kan voor de verschillende soorten voorzieningen een budgetplafond vaststellen, als dat nodig is om de financiële risico’s voor het college te beperken. Een budgetplafond is het maximale bedrag dat het college aan een bepaalde soort voorziening per kalenderjaar kan uitgeven. Als dit budgetplafond bereikt is, verstrekt het college geen voorziening meer waarvoor dit budgetplafond geldt, tenzij in de wet anders is bepaald. Een budgetplafond moet voorafgaand aan het kalenderjaar worden vastgesteld en bekendgemaakt.

2.4 Voorzieningen

  • 1. Doel van de hulp van het college is dat de inwoner voor een langere periode betaald of onbetaald werk vindt dat bij hem past of dat de inwoner werk kan behouden.

  • 2. Het college stemt de hulp aan de inwoner af op de persoonlijke situatie en op de positie op de arbeidsmarkt. Hierbij wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met het arbeidsverleden, behaalde opleidingen, zorgtaken en persoonlijke wensen van de inwoner.

  • 3. In een trajectplan of plan van aanpak legt het college vast welke hulp de inwoner krijgt en wat van belang is voor die hulp. Ook wordt vastgelegd welke afspraken er met de inwoner worden gemaakt over de hulp en over eigen acties van de inwoner om dichterbij werk te komen.

  • 4. Het college kan hulp aanbieden in de vorm van voorzieningen. Voorzieningen kunnen worden gegeven aan inwoners uit de doelgroep, maar ook aan werkgevers die deze inwoners aan werk helpen. Doel van de inzet van voorzieningen is om de inwoner te helpen aan het werk te komen of aan het werk te houden. Het college kan voorwaarden en verplichtingen verbinden aan de voorzieningen.

  • 5. Het college beoordeelt welke voorziening zij inzet en voor hoe lang. Daarbij wordt gekeken naar een aantal factoren, zoals de omstandigheden van de inwoner, zijn eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en de beschikbaarheid van voldoende budget.

2.4.1 Sociale activering

Met sociale activering wordt bedoeld: het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of deelnemen aan activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

  • 1.

    Het college kan een inwoner een sociaal activeringstraject aanbieden. Het uitgangspunt hiervan is de inwoner dichter bij betaald werk te brengen of als dit niet haalbaar is op een andere manier te laten participeren. Vrijwilligerswerk bij een andere organisatie kan zo’n traject zijn.

  • 2.

    Minimaal wordt jaarlijks met de inwoner geëvalueerd of de voorziening nog passend is en indien nodig ook met de organisatie.

2.4.2 Tegenprestatie

Voor het ontvangen van een uitkering doet de inwoner iets terug voor de samenleving.

Het leveren van een tegenprestatie staat in principe los van de arbeids- en re-integratieplicht.

  • 1.

    Het college legt een inwoner met een gemeentelijke uitkering een tegenprestatie op als het college dit een passende manier vindt om iets terug te doen voor de samenleving.

  • 2.

    Een tegenprestatie wordt opgelegd onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      Leid niet tot verdringen bij werknemers bij de organisatie waar de tegenprestatie wordt verricht;

    • b.

      Rekening houdend met de mogelijkheden en de persoonlijke situatie van de inwoner;

      De persoonlijke wensen van de inwoner;

    • c.

      De positie van de inwoner op de arbeidsmarkt, zoals de duur van de werkloosheid;

    • d.

      Of de inwoner vrijwilligerswerk doet of activiteiten die maatschappelijk zinvol zijn, en

    • e.

      Of de inwoner al deelneemt aan voorzieningen van het college gericht op werk.

  • 3.

    De tegenprestatie die het college van de inwoner verwacht is afhankelijk van de situatie en (persoonlijke) omstandigheden en duurt maximaal 6 maanden en maximaal 15 uur per week of 195 uur per kwartaal.

  • 4.

    Een tegenprestatie wordt niet opgelegd:

    • a.

      Als uit individueel onderzoek blijkt, dat op grond van verrichte mantelzorg of vrijwilligerswerk geen tegenprestatie kan worden verlangd;

    • b.

      Aan de alleenstaande ouder, die in het bezit is van een ontheffing bedoeld in art. 9a, lid1 PW

    • c.

      Aan de inwoner die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en op grond daarvan volledig is vrijgesteld van arbeids- en re-integratieverplichting bedoeld in art.9 lid 5 PW.

2.4.3 Participatieplaats

Een participatieplaats is een onbetaalde baan waarin een langdurig werkloze, met behoud van uitkering, werkervaring kan opdoen en sociale vaardigheden kan aanleren.

  • 1.

    Het college kan een inwoner die een uitkering ontvangt van de Participatiewet, IOAW- of IOAZ- en nog niet bemiddelbaar is naar werk een participatieplaats aanbieden. De inwoner moet 27 jaar of ouder zijn. De afspraken over de participatieplaats worden vastgelegd in een overeenkomst tussen het college, de werkgever en de inwoner.

  • 2.

    Het doel van de participatieplaats is om de kans op betaald werk te vergroten. De inwoner kan langdurig met behoud van uitkering op een bepaalde werkplek werken en doet zo werkervaring op. Het moet gaan om werkzaamheden die passend zijn en geen bestaande baan.

  • 3.

    De inwoner ontvangt, als hij voldoende heeft meegewerkt, na iedere 6 maanden een premie van € 100, -.

2.4.4 Werkervaringsplaats

De werkervaringsplaats is een tijdelijke arbeidsplaats die bedoeld is om de inwoner werkervaring op te laten doen, hiermee zijn arbeidsmarktpositie te verbeteren en zijn kans op betaald werk te vergroten.

  • 1.

    Het college kan een inwoner een werkervaringsplaats aanbieden. Een werkervaringsplaats duurt maximaal 3 maanden. Deze termijn kan worden verlengd met nog eens 3 maanden, als daardoor de arbeidskansen worden vergroot,

  • 2.

    Het doel van een werkervaringsplaats is om inwoners met behoud van uitkering op een werkplek werkervaring op te laten doen of te leren functioneren in een werkomgeving.

  • 3.

    In een overeenkomst met de werkgever wordt afgesproken welk doel de werkervaringsplaats heeft, wat de werkzaamheden zijn en hoe de begeleiding plaatsvindt.

  • 4.

    Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

  • 5.

    Het college kan over het gestelde in dit artikel nadere regels stellen.

2.4.5 Proefplaatsing kandidaat zonder arbeidsbeperking

Een proefplaatsing is bedoeld om de werkgever te laten zien dat de werkloze werknemer het werk aan kan. De werkgever heeft de intentie om de werknemer bij goed functioneren een dienstverband aan te bieden. De proefplaatsing vervangt de proeftijd aan het begin van een dienstverband.

  • 1.

    Het college kan een inwoner een proefplaatsing aanbieden als de werkgever de intentie heeft om de inwoner een betaalde baan aan te bieden. Een proefplaatsing duurt 1 maand. Bij bijzondere omstandigheden kan de proefplaatsing worden verlengd met nog eens 1 maand met behoud van uitkering.

  • 2.

    Het doel van de proefplaatsing is om werkgevers te helpen beoordelen of de inwoner geschikt is voor het werk. Bij goed functioneren neemt de werkgever de inwoner in dienst.

  • 3.

    De proefplaatsing wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen het college, de werkgever en de inwoner. Daarin wordt opgenomen welk doel de proefplaatsing heeft, wat de werkzaamheden zijn en hoe de begeleiding plaatsvindt.

  • 4.

    Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties.

  • 6.

    Het college kan over het gestelde in dit artikel nadere regels stellen.

2.4.6 Beschut werk

Beschut werk is bedoeld voor mensen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking en die alleen kunnen werken in een 'beschutte' omgeving onder aangepaste omstandigheden.

  • 1.

    Het college biedt een inwoner een beschutte werkplek aan als UWV heeft vastgesteld dat deze inwoner alleen kan werken als het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Daarbij gelden de voorwaarden die in de Participatiewet zijn genoemd.

  • 2.

    Het college zet zich ervoor in dat het aantal beschutte werkplekken dat het college volgens het Rijk jaarlijks moet realiseren, gerealiseerd wordt.

  • 3.

    De inwoner die nog geen beschutte werkplek kan krijgen omdat het voorgeschreven aantal beschutte werkplekken in één jaar al is gerealiseerd, heeft voorrang op personen van wie later is vastgesteld dat zij in aanmerking kunnen komen voor een beschutte werkplek. Zolang er nog geen geschikte werkplek voor de inwoner beschikbaar is, kan het wel zijn dat die andere personen voorgaan.

  • 4.

    Het doel van beschut werk is om inwoners, die alleen onder aangepaste omstandigheden kunnen werken, een veilige werkplek te bieden.

  • 5.

    Het college biedt de volgende voorzieningen aan, zodat een inwoner beschut kan werken:

    • a.

      aanpassing van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken;

    • c.

      aanpassingen in het werktempo, de arbeidsduur of de werkbegeleiding.

  • 6.

    Het college kan inwoners die in aanmerking komen voor beschut werk voorzieningen, tot aan het moment van plaatsing de volgende voorzieningen aanbieden:

    • a.

      Dagbesteding in samenwerking met de WMO.

    • b.

      Sociale activering.

    • c.

      Scholing.

    • d.

      Proefplaatsing beschut.

  • 7.

    Het college kan over het gestelde in dit artikel nadere regels stellen.

2.4.7 Leer-werktraject

Jongeren kunnen ondersteund worden op weg naar arbeid.

  • 1.

    Het college kan een jongere die een leer-werktraject nodig heeft om de stap richting werk te zetten, hulp aanbieden die nodig is voor het volgen van een leer-werktraject. Het moet gaan om jongeren:

  • 2.

    Van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

  • 3.

    Van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald. Met startkwalificatie wordt bedoeld: een HAVO-, VWO- of MBO 2-diploma.

  • 4.

    Het college kan over het gestelde in lid 1. nadere regels stellen.

2.4.8 Jobcoach (begeleiding op de werkplek)

Een jobcoach helpt mensen met een arbeidsbeperking met werken in een reguliere functie.

  • 1.

    Het college kan een inwoner een jobcoach aanbieden of de werkgever daarvoor een vergoeding geven als de inwoner extra begeleiding nodig heeft om zijn werk goed te kunnen doen.

  • 2.

    Het doel van de jobcoach is om de werknemer te helpen zijn werk goed te doen.

  • 3.

    Het college spreekt met de werkgever af hoe de jobcoach wordt ingezet en legt dit vast in een overeenkomst met de werkgever.

  • 4.

    Het college kan over het gestelde in dit artikel nadere regels stellen.

2.4.9 Scholing

Om de toegang tot de arbeidsmarkt te bevorderen kan scholing worden aangeboden.

  • 1.

    Het college kan een inwoner (kortdurende) scholing aanbieden, als die scholing nodig is om de stap te zetten naar passend werk voor een langere periode. De scholing duurt niet langer dan nodig is.

  • 2.

    Het college kan over het gestelde in lid 1 nadere regels stellen.

2.4.10 Incidentele loonkostensubsidie

Een tegemoetkoming voor werkgevers bij het in dienst nemen van een inwoner met een afstand tot de arbeidsmarkt.

  • 1.

    Het college kan een werkgever die een inwoner in dienst neemt een tijdelijke loonkostensubsidie geven.

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een afstand tot de arbeidsmarkt in dienst te nemen en extra kosten die werkgevers maken voor het begeleiden van deze inwoners te vergoeden.

  • 3.

    De subsidie is maximaal 50% van de loonkosten. De duur van de arbeidsovereenkomst bepaalt de duur van de subsidie. Bij een arbeidsovereenkomst van 12 maanden of langer wordt maximaal 6 maanden gesubsidieerd.

  • 4.

    De werkgever moet de subsidie aanvragen voor de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst.

  • 5.

    Het college bepaalt hoe de subsidie wordt uitbetaald.

  • 6.

    Een voorwaarde is dat het werk niet leidt tot verdringing van andere werknemers bij dezelfde werkgever en ook niet leidt tot oneerlijke concurrentie met andere organisaties. De werkgever mag niet gelijktijdig recht hebben op andere subsidies in de loonkosten.

  • 7.

    Het college kan over het gestelde in dit artikel nadere regels stellen.

2.4.11 Wettelijke loonkostensubsidie

Een tegemoetkoming voor werkgevers bij het in dienst nemen van een inwoner die als gevolg van een arbeidsbeperking minder productief is ten opzichte van een medewerker zonder beperking.

  • 1.

    Het college kent de werkgever een wettelijke loonkostensubsidie toe als de werknemer wel kan werken, maar niet het wettelijk minimumloon kan verdienen. Het gaat dan om inwoners, die in het doelgroepenregister voor de banenafspraak staan, omdat UWV dat heeft bepaald, of omdat het college via de zgn. praktijkroute heeft vastgesteld, dat ze dit minimumloon niet kunnen verdienen.

  • 2.

    Het doel van deze subsidie is om werkgevers te stimuleren inwoners met een beperking in dienst te nemen en werkgevers een vergoeding te geven voor productieverlies.

2.4.12 Vaststellen loonwaarde bij wettelijke loonkostensubsidie

Een onderzoek op de werkplek waarbij er gekeken wordt wat een werknemer met een arbeidsbeperking kan verdienen ten opzichte van een werknemer zonder beperking.

  • 1.

    Het college onderzoekt c.q. laat onderzoeken hoe productief de inwoner op de werkplek zal zijn (welke loonwaarde hij heeft). Hierbij wordt gebruik gemaakt van een gevalideerde methode.

2.4.13 Premies

Een premie ter bevordering van positief gedrag, gericht op uitstroom naar betaalde arbeid.

  • 1.

    Het college kan aan personen uit de doelgroep een premie in het kader van arbeidsinschakeling toekennen.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de hoogte en ook de voorwaarden waaronder een premie zoals bedoeld in het eerste lid wordt verstrekt.

2.4.14 Andere voorzieningen en vergoedingen

  • 1. Het college kan andere voorzieningen en vergoedingen niet genoemd in deze verordening inzetten als dat nodig is om inwoners te helpen aan het werk te gaan of te blijven of om de kans op werk te vergroten.

  • 2. Het college kan een tegemoetkoming verstrekken aan de inwoner die kosten moet maken bij deelname aan een voorziening of bij betaald of onbetaald werk.

  • 3. Het college kan over het gestelde in dit artikel nadere regels stellen.

2.5 Vernieuwende projecten

  • 1. Het college kan afwijken van de bepalingen uit dit hoofdstuk, als dat nodig is om met een experiment te onderzoeken of inwoners sneller of voor een langere periode aan het werk gaan of beter de stap naar werk kunnen zetten.

  • 2. De duur van zo’n afwijking van de verordening is ten hoogste 3 jaar. Deze periode kan worden verlengd, als de verordening vanwege een succesvol experiment wordt gewijzigd. De duur kan dan worden verlengd tot aan het moment waarop de aangepaste verordening in werking treedt.

Hoofdstuk 3 - Inkomensvoorzieningen

Het college heeft een financieel vangnet voor inwoners die weinig of geen inkomen en vermogen hebben om in hun dagelijks levensonderhoud te voorzien zijnde een Participatiewetuitkering of een IOAW/IOAZ uitkering.

Naast ondersteuning in het levensonderhoud zijn er nog andere mogelijkheden voor het college om deze inwoners en andere inwoners ook financieel te ondersteunen bij noodzakelijke kosten veroorzaakt door bijzondere omstandigheden. Het betreft (individuele) bijzondere bijstand, toeslagen en andere aanvullende inkomensondersteuning.

Kernwaarden

  • De eigen mogelijkheden en het sociale netwerk van de inwoner gaan voor.

  • Het college zet zich in voor het voorkomen van armoede en schulden.

  • Het college zorgt voor een financieel vangnet.

  • Het college stemt de hulp af op de inwoner.

  • Het college heeft extra zorg voor kwetsbare groepen.

  • Het college versterkt de zelfredzaamheid van de inwoner.

  • Iedereen doet mee aan de samenleving.

3.1 Bijzondere bijstand en aanvullende inkomensondersteuning

  • 1. Het college stelt nadere regels over de mogelijkheden van bijzondere bijstand.

  • 2. Het college maakt zo weinig mogelijk gebruik van bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening.

  • 3. Het college stelt nadere regels over aanvullende inkomensondersteuning voor o.a. deelname maatschappelijke activiteiten voor kinderen en volwassenen, de mogelijkheid van deelname aan een collectieve zorgverzekering en een bijdrage in hoge zorgkosten.

3.2 Individuele Studietoeslag

Een financiële bijdrage aan de inwoner die een opleiding volgt en die door een blijvende beperking structureel niet in staat is om naast de studie inkomsten te verwerven.

  • 1.

    Het college beoordeelt of de aanvrager van de individuele studietoeslag door een structurele medische beperking tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven.

  • 2.

    De individuele studietoeslag wordt verleend vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 3.

    De individuele studietoeslag wordt toegekend voor de (resterende) duur van het school- of studiejaar.

  • 4.

    School- of studiejaar is het tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli daaropvolgend.

  • 5.

    Het recht op de individuele studietoeslag eindigt zodra betrokkene niet langer voldoet aan het bepaalde in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet of als betrokkene naar een andere gemeente verhuist.

  • 6.

    Wijzigingen in de woon- of gezinssituatie, het inkomen, vermogen of studie moeten per ommegaande worden doorgegeven om het recht op uitkering opnieuw te kunnen vaststellen.

  • 7.

    Een individuele studietoeslag bedraagt € 300,- netto per maand. En wordt maandelijks uitbetaald.

  • 8.

    De Individuele Studietoeslag is niet van toepassing op mensen die een ‘levenlanglerenkrediet’ ontvangen.

  • 9.

    Dit artikel vervalt bij inwerkingtreding van de wijziging van artikel 36 b en de gewijzigde Participatiewet. Deze gewijzigde Participatiewet zal in principe per 1 juli 2021 in werking treden.

3.3. Individuele Inkomenstoeslag

Een tegemoetkoming voor inwoners die langdurig een laag inkomen hebben en geen uitzicht hebben op inkomensverbetering.

  • 1.

    Het college kan de inwoner een individuele inkomenstoeslag toekennen als hij al jaren moet rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht heeft op verbetering van zijn inkomen.

  • 2.

    De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor de inwoner die:

    • a.

      Ouder is dan 21 jaar maar jonger dan de AOW-leeftijd.

    • b.

      In de voorafgaande 36 maanden, ook wel genoemd de referteperiode, van de aanvraag, ook wel genoemd de peildatum, een inkomen heeft gehad dat niet hoger was dan 100% van de voor hem geldende bijstandsnorm.

    • c.

      12 maanden voorafgaand aan de aanvraag geen bijdrage heeft ontvangen voor individuele inkomenstoeslag.

    • d.

      Niet beschikt over een vermogen hoger als bedoeld in art. 34 van de Participatiewet.

    • e.

      Zich in de afgelopen 12 maanden aantoonbaar heeft ingespannen om werk te vinden of kans op werk te vergroten.

    • f.

      Geen kans heeft op inkomensverbetering.

    • g.

      Geen opleiding volgt waarvoor recht bestaat op studiefinanciering WSF2000 of WTOS.

  • 3.

    De inwoner blijft het recht behouden op inkomenstoeslag als het inkomen binnen de 36 maanden, zoals genoemd in art. 2 onder b, in totaal niet meer dan €300,- netto boven de bijstandsnorm uitkomt.

  • 4.

    De hoogte van de individuele inkomenstoeslag per 12 maanden bedraagt:

    • a.

      € 405 netto voor een alleenstaande;

    • b.

      € 515 netto voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      € 570 netto voor gehuwden of samenwonenden zonder kinderen;

    • d.

      € 620 voor gehuwden of samenwonenden met kinderen.

  • 5.

    De bedragen genoemd in het vierde lid worden elk jaar per 1 januari aangepast met het percentage waarmee de gemeentebegroting wordt aangepast (prijsindex). Bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.

  • 6.

    Bij gehuwden en samenwonenden geldt dat als één van de partners geen recht op inkomenstoeslag heeft, de ander het bedrag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder krijgt.

  • 7.

    Het college kan over het gestelde in lid 1 t/m 6 nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 4 – Afspraken tussen inwoner en gemeente

Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop het college en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop het college zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan het college de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen.

Kernwaarden:

  • Het college ziet inwoners als volwaardige partners.

  • Het college betrekt inwoners zo vroeg mogelijk bij het maken van beleid

  • Het college gaat zorgvuldig, eerlijk en open om met de inwoner

4.1 Het college

  • 1. Het college zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor zijn probleem. Gemeente en inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. Het college zorgt voor het volgende:

    • a.

      Voor de inwoner is het duidelijk wie er namens het college contact met hem onderhoudt.

    • b.

      De inwoner heeft, om zijn probleem te bespreken, altijd recht op een gesprek op locatie of bij de inwoner thuis.

    • c.

      Het college helpt de inwoner om zijn probleem bij een andere organisatie te bespreken, als het bieden van hulp bij dit probleem een taak is voor die organisatie.

    • d.

      Het college verstrekt informatie via website, (sociale) media etc.

    • e.

      Er zijn aanvraagformulieren beschikbaar voor de inwoner die een uitkering of voorziening nodig heeft en die wil aanvragen. Het is voor de inwoner duidelijk waar die aanvraagformulieren verkrijgbaar zijn.

    • f.

      Het college informeert de inwoner op een passende manier over procedures die worden gevolgd en zorgt ervoor dat deze procedures zo eenvoudig mogelijk zijn.

    • g.

      Het college respecteert de privacy van de inwoner.

    • h.

      Het college maakt binnen de wettelijke mogelijkheden gebruik van gegevens die al binnen het college aanwezig zijn en vraagt alleen gegevens die nodig zijn voor het beoordelen van de hulpvraag.

  • 2. Het college reageert op ontoelaatbaar gedrag van de inwoner. Het college zorgt voor het volgende:

    • a.

      De inwoner wordt op tijd geïnformeerd over:

      • -

        zijn rechten en plichten;

      • -

        wat er van hem wordt verwacht;

      • -

        welk gedrag ontoelaatbaar is;

      • -

        wat de reactie van het college is op ontoelaatbaar gedrag;

      • -

        waarom het college tegen het gedrag optreedt.

    • Voordat het college tegen het gedrag optreedt krijgt de inwoner de mogelijkheid om te reageren op zijn gedrag.

    • b.

      De reactie van het college op ontoelaatbaar gedrag past bij:

      • -

        de ernst van het gedrag;

      • -

        de mate waarin het gedrag de inwoner verweten kan worden; en

      • -

        de persoonlijke situatie van de inwoner.

    • c.

      Het college stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat het college gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. Het college maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en het college de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).

4.2 De inwoner

  • 1. De inwoner is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen van zijn probleem. Het college vult de mogelijkheden van de inwoner en zijn sociale netwerk aan als dat nodig is. De inwoner zorgt voor het volgende:

    • a.

      De inwoner gaat eerst na welke mogelijkheden hij zelf heeft om zijn probleem op te lossen.

    • b.

      Als het college hulp verleent werkt de inwoner mee aan de oplossing van zijn probleem en zorgt hiermee dat de hulp van het college niet langer duurt dan nodig is.

  • 2. De inwoner werkt mee zodat zijn probleem kan worden opgelost. Dat betekent het volgende:

    • a.

      De inwoner informeert het college snel en zo volledig mogelijk over alles wat van belang kan zijn voor het beoordelen en oplossen van de hulpvraag.

    • b.

      De inwoner overhandigt alle stukken die het nodig heeft.

    • c.

      De inwoner brengt het college op de hoogte van zijn beperkingen, die het contact kunnen belemmeren.

4.3. Afstemming op houding en gedrag van de inwoner

  • 1. Het college neemt een besluit over de afstemming van een uitkering binnen een termijn van acht weken.

  • 2. Het college verlaagt een uitkering als dat volgens de regels van de wet en deze verordening past bij de houding of het gedrag van de inwoner.

  • 3. Bij het nemen van een besluit tot het verlagen van een uitkering houdt het college rekening met:

    • a.

      De ernst van het gedrag;

    • b.

      De mate waarin de inwoner het gedrag verweten kan worden; en

    • c.

      De persoonlijke situatie van de inwoner.

  • 4. Voordat een uitkering wordt verlaagd, geeft het college de inwoner de gelegenheid om op zijn gedrag te reageren. De inwoner kan dat op de volgende manier doen:

    • a.

      in een gesprek met de medewerker op locatie;

    • b.

      telefonisch;

    • c.

      schriftelijk;

    • d.

      via e-mail.

4.3.1 Geen schuld en verjaring

Het college verlaagt de uitkering niet als:

  • 1.

    Het gedrag van de inwoner hem niet te verwijten is, of

  • 2.

    Het gedrag van de inwoner meer dan één jaar vóór constatering daarvan heeft plaatsgevonden of

  • 3.

    Het college daarvoor dringende redenen aanwezig acht. De gedraging wordt geregistreerd en bij recidive telt deze gedraging mee in de hoogte en duur van de afstemming.

4.3.2 Ingangsdatum en periode verlaging

  • 1. Het college verlaagt de uitkering vanaf de kalendermaand na de maand waarin het college het besluit tot verlaging aan de inwoner per brief bekend heeft gemaakt. Tenzij de uitkering over de voorgaande maand(en) nog niet is uitbetaald dan vindt de verlaging plaats vanaf het moment van de gedraging.

  • 2. Het college kan de uitkering niet of maar voor een deel verlagen omdat deze wordt beëindigd. Dan zal het college het overgebleven deel van de verlaging alsnog opleggen als de inwoner binnen 12 maanden na de beëindiging opnieuw een uitkering gaat ontvangen.

4.3.3 Heroverweging binnen drie maanden en inkeerbepaling

  • 1. Het college stelt de heroverwegingstermijn als bedoeld in artikel 18, lid 3 van de Participatiewet op drie maanden.

  • 2. Het college kan op verzoek van de inwoner op grond van artikel 18, lid 5, 6, 7 of 8 Participatiewet, de afstemming herzien. Uit houding en gedragingen van de inwoner moet blijken dat hij/zij de verplichtingen alsnog nakomt.

    • a.

      Het verzoek kan worden ingediend vanaf de datum van de beschikking tot de einddatum van de looptijd van de verlaging.

    • b.

      De inwoner moet aantoonbaar maken dat de betreffende verplichting als bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet alsnog wordt nagekomen.

  • 3. Het gestelde in lid 2 is niet van toepassing als er een verlaging opgelegd is in verband met zeer ernstig misdragen (agressie) dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van het bestaan.

4.3.4 Berekening verlaging

De verlaging is een percentage van de uitkeringsnorm PW, bijzondere bijstand en bij IOAW/IOAZ van de grondslag.

  • 1

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm PW of bij IOAW/IOAZ van de grondslag.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    • a.

      Aan de inwoner bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van PW, of

    • b.

      De verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft

  • 3

    Bij toepassing van het tweede lid moet ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als “de verleende bijzondere bijstand”.

4.3.5 Niet nakomen wettelijke arbeidsverplichtingen (PW)

  • 1. Het college verlaagt de uitkering één maand als de inwoner een arbeidsverplichting uit artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet voldoende nakomt. Die verlaging is wettelijk vastgesteld op 100% van de uitkeringsnorm en kan maximaal verdeeld worden over drie maanden.

  • 2. De verlaging wordt verdeeld over drie maanden en wordt als volgt opgelegd:

    • a.

      Eerste maand 40%

    • b.

      Tweede en derde maand 30%

  • 3. Als er sprake is van recidive kan de inwoner voor maximaal drie maanden uitgesloten worden van een uitkering.

4.3.6 Niet nakomen andere arbeidsverplichtingen

  • 1. Het college verlaagt de bijstandsuitkering (PW) een maand met 10% van de uitkeringsnorm, voor het volgende gedrag, verder te noemen categorie 1:

    • a.

      Het niet voldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in art. 44a Participatiewet; Het niet voldoende meewerken aan de oproep of het afleggen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet;

    • b.

      Het niet voldoende leveren van een door het college opgedragen tegenprestatie als bedoeld in art. 9 lid 1c Participatiewet;

    • c.

      Verwijtbaar geen gehoor geven aan een uitnodiging in het kader van de re-integratie in het arbeidsproces;

    • d.

      Bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening die de kans op werk kan vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 9a lid 1 Participatiewet.

    • e.

      Het onvoldoende nakomen van verplichtingen als bedoeld in de artikelen 9, eerste lid van de Participatiewet, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, lid 4, van de Participatiewet.

  • 2. Het college verlaagt de bijstandsuitkering (PW) een maand met 20% van de uitkeringsnorm, verder te noemen categorie 2:

    • a.

      De inwoner niet, naar vermogen, probeert om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, lid 4 van de Participatiewet;

    • b.

      De inwoner de medewerkingsplicht niet of onvoldoende nakomt als bedoeld in artikel 17, lid 2 van de Participatiewet;

    • c.

      De inwoner zich niet of onvoldoende houdt aan de nadere afspraken over, van, voor arbeidsinschakeling als bedoeld in art. 55 Participatiewet en de gevolgen van deze afspraken niet tot vermindering van bijstand of beëindiging zouden leiden;

    • d.

      De inwoner zich niet of onvoldoende houdt aan de nadere afspraken verbonden aan het ontvangen van een uitkering als bedoeld in art. 55 Participatiewet en de gevolgen van deze afspraken niet tot vermindering van bijstand of beëindiging zouden leiden.

  • 3. Het college verlaagt de bijstandsuitkering (PW) een maand met 40% van de uitkeringsnorm, verder te noemen categorie 3:

    • a.

      De inwoner zich niet of onvoldoende houdt aan de nadere afspraken over, van, voor arbeidsinschakeling die leiden tot vermindering of beëindiging van de uitkering als bedoeld in art. 55 Participatiewet.

    • b.

      De inwoner zich niet of onvoldoende houdt aan de nadere afspraken die leiden tot vermindering of beëindiging van de uitkering als bedoeld in art. 55 Participatiewet.

  • 4. Het college verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 20% van de uitkeringsgrondslag, voor het volgende gedrag:

    • a.

      Het niet voldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening;

    • b.

      Het niet meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden om te werken;

    • c.

      Het niet voldoende leveren van een door het college opgedragen tegenprestatie;

    • d.

      Bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening die de kans op werk kan vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet.

  • 5. Het college verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 40% van de uitkeringsgrondslag, voor het volgende gedrag:

    • a.

      Het niet voldoende proberen werk te vinden;

    • b.

      Het niet aannemen van aangeboden werk;

    • c.

      Het niet behouden van werk.

  • 6. Als het college de IOAW- of IOAZ-uitkering tijdelijk of blijvend kan weigeren omdat de inwoner verwijtbaar werkloos is, wordt de uitkering niet met toepassing van lid 4 verlaagd, maar tijdelijk of blijvend geweigerd. De uitkering wordt dan geweigerd naar de mate waarin de inwoner inkomen zou hebben kunnen ontvangen als hij niet verwijtbaar werkloos was geworden.

4.3.7 Stoppen verlaging

Het college kan de verlaging stoppen (niet uitvoeren) als uit houding en gedrag van de inwoner overduidelijk blijkt dat hij alsnog de arbeidsverplichtingen nakomt. De inwoner moet het college zelf verzoeken om de verlaging te stoppen. Hij kan het verzoek per brief of e-mail indienen nadat het besluit om de uitkering te verlagen is genomen.

4.3.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Het college verlaagt de uitkering van een inwoner die zich te weinig realiseert dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen levensonderhoud. De verlaging hangt af van het bedrag dat het college daardoor onterecht uitbetaalt. Het benadelingsbedrag wordt berekend met in achtneming dat het vermogen ingeteerd had mogen worden met 150% van de geldende bijstandsnorm en noodzakelijke bijzondere uitgaven.

  • 2. De verlaging duurt één maand en wordt vastgesteld op:

    • a.

      10% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag tot €1.000,-;

    • b.

      20% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag vanaf € 1.000, - tot € 2.000, -;

    • c.

      40% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag vanaf € 2.000, - tot € 4.000, -;

    • d.

      100% van de uitkeringsnorm bij een benadelingsbedrag vanaf € 4.000, tot € 10.000, -:

    • e.

      100% van de uitkeringsnorm, gedurende twee maanden, bij een benadelingsbedrag van € 10.000, - of hoger.

  • 3. In individuele gevallen kan het college besluiten om de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken zoals als bedoeld in art. 48, lid2 b. van de Participatiewet.

4.3.9 Ontoelaatbaar gedrag

  • 1. Het college kan gedurende één maand, de uitkering van een inwoner die ontoelaatbaar gedrag vertoond tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren als:

    • a.

      De inwoner zich zeer ernstig misdraagt door agressief verbaal gedrag dat niet op een medewerker persoonlijk is gericht. Hieronder wordt mede verstaan het gedrag per brief, telefoon, e-mail, internet en/of andere sociale media, wordt de uitkering met 20% van de uitkeringsnorm verlaagt;

    • b.

      De inwoner zich verbaal agressief gedraagt dat op een medewerker persoonlijk is gericht. Hieronder wordt mede verstaan het gedrag per brief, telefoon, e-mail, internet en/of andere sociale media, wordt de uitkering met 40% van de uitkeringsnorm verlaagt;

    • c.

      De inwoner zich ernstig misdraagt door het gebruik van fysieke agressie tegen een medewerker of een object, dan wel door het tonen van een wapen, wordt de uitkering met 100% van de uitkeringsnorm verlaagt.

4.3.10 Samenloop van gedragingen

  • 1. Als er sprake is van het niet nakomen van meerdere verplichtingen op hetzelfde moment leidt dit tot één verlaging. Het hoogste verlagingspercentage is dan van toepassing.

  • 2. Als er sprake is van het niet nakomen van meerdere verplichtingen op verschillende momenten waar nog geen verlaging voor is opgelegd worden de percentages van deze verlagingen bij elkaar opgeteld.

4.3.11 Herhaling (recidive)

De duur van de verlaging wordt verdubbeld als de uitkering binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd opnieuw wordt verlaagd. De duur wordt ook verdubbeld als het college de eerdere verlaging vanwege dringende redenen van de inwoner niet heeft opgelegd maar de inwoner wel verwijtbaar is gewijzigd in € 0,- (nihil). Een verlaging op grond van artikel 8.2.5 kan maximaal 3 maanden worden verlaagd:

  • 1.

    Als er sprake is van een eenzelfde verwijtbare gedraging zoals genoemd in categorie 1 in artikel 4.3.6 lid 1. dan wordt telkens het percentage met 10% verhoogd.

  • 2.

    Als er sprake is van een eenzelfde verwijtbare gedraging zoals genoemd in categorie 2 in artikel 4.3.6 lid 2 dan wordt het percentage éénmalig met 20% verhoogd. Nogmaals een verwijtbare gedraging heeft invloed op de duur van de verlaging. Dan is lid 3 van toepassing. Dit lid is ook van toepassing op artikel 4.3.6 lid 4.

  • 3.

    Als er sprake is van dezelfde verwijtbare gedraging zoals genoemd in categorie 3 in artikel 4.3.6. lid 3 wordt de duur verdubbeld in plaats van het percentage. Bij een verlaging van 40% wordt bij dezelfde verwijtbare gedraging niet meer het percentage verhoogd maar de duur van de verlaging. Dit lid is ook van toepassing op artikel 4.3.6.

4.4. Hoe controleert het college of de afspraken worden nagekomen?

4.4.1 Uitgangspunten

Om de doelen van de wetten te bereiken, is het belangrijk, dat inwoners hun verplichtingen nakomen en dat het college inwoners daarbij helpt. Het college doet dat door:

  • 1.

    Klantgerichte dienstverlening en een hierbij passende administratieve organisatie;

  • 2.

    Begrijpelijke informatie aan de inwoner te geven over rechten en plichten;

  • 3.

    Inwoners met een bijstandsuitkering op een passende manier te begeleiden op weg naar betaald of onbetaald werk;

  • 4.

    Gebruik te maken van data die diverse overheidsinstellingen met elkaar delen.

  • 5.

    Samen te werken met andere organisaties, zoals UWV, maatschappelijke organisaties en andere gemeenten;

  • 6.

    Inwoners die hun verplichtingen niet nakomen worden aangesproken op hun gedrag.

4.4.2 Controle

  • 1. Het college controleert of de inwoner recht heeft op een uitkering en of hij de juiste uitkering ontvangt. Het college kan daarvoor gebruik maken van:

    • a.

      Huisbezoeken: we bezoeken de inwoner als er sprake is van onduidelijkheid over de woonsituatie;

    • b.

      Bestandsvergelijkingen: het college vergelijkt de gegevens van de inwoner met de gegevens die bekend zijn over deze inwoner bij andere organisaties, zoals bij UWV, de Belastingdienst en andere gemeenten;

    • c.

      Signalen en tips van organisaties of particulieren;

    • d.

      Andere passende onderzoeksmethoden.

  • 2. Bij de controle van uitkeringen zorgt het college ervoor dat de wettelijke regels worden nageleefd.

  • 3. Bij beëindiging van de uitkering op verzoek van de inwoner, onderzoekt het college wat de reden is van de beëindiging. Het college gaat ook na of de uitkering of voorziening tot de einddatum terecht is verstrekt.

4.4.3 Voorkomen van misbruik

Het college streeft ernaar om misbruik te voorkomen (preventie).

  • 1.

    Het college informeert de inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels op over de controle over de naleving van de wet- en regelgeving.

4.4.5 Privacy

  • 1. Het college stelt voor onderzoeksmethoden die vaak worden toegepast een protocol op. Het gaat in ieder geval om een protocol voor de inzet van huisbezoeken en buurtonderzoeken.

  • 2. De protocollen moeten ervoor zorgen dat er geen ongeoorloofde inbreuk op het privéleven van inwoners plaatsvindt. Het college maakt de protocollen openbaar.

  • 3. Bij het uitvoeren van onderzoek zorgt het college ervoor dat inbreuk op persoonlijkheidsrechten, zoals op de bescherming van het privéleven, niet verder gaat dan wat noodzakelijk, passend en wettelijk toegestaan is.

4.4.6 Toezichthouder

Het college kan een of meer ambtenaren aanwijzen die de taak hebben erop toe te zien dat de wetten en de bijbehorende regels worden nageleefd.

4.5. Terugvorderen uitkering en verhaal

4.5.1 Terugvordering en incasso

Het college vordert gemeentelijke uitkeringen terug in de gevallen die in de wet zijn beschreven en doet dat volgens de regels van de wet. Het college vordert niet terug als terugvordering onaanvaardbare gevolgen heeft voor de inwoner.

De wijze waarop terugvordering en verhaal wordt uitgevoerd is vastgelegd in de beleidsregels debiteuren Hoeksche Waard.

4.6 Cliëntenparticipatie

Het college vindt het belangrijk dat inwoners betrokken en/of vertegenwoordigd worden bij de totstandkoming van beleid met betrekking tot de Participatiewet.

Het betreft hier o.a. de mogelijkheid om vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen.

De vorm waarin en de wijze waarop het college dit heeft geregeld is vastgelegd in de Regeling Adviesraad sociaal domein Hoeksche Waard.

Hoofdstuk 5 - Overige bepalingen

5.1 Uitvoeringsregels

Het college kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe het college met een bepaalde bevoegdheid omgaat.

Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt.

5.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen bij deze verordening is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

5.3 Intrekken oude verordeningen

De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum van inwerkingtreding van deze verordening:

  • Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ WIHW 2016

  • Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive WIHW 2016

  • Verordening individuele inkomenstoeslag WIHW 2016

  • Verordening individuele studietoeslag WIHW 2016

  • Verordening krediethypotheek en pandrecht WIHW 2016

  • Verordening tegenprestatie Participatiewet WIHW 2016

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Binnenmaas d.d. 3-3-2016)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Cromstrijen, d.d.16-02-2016)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Korendijk, d.d. 16-02-2016)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Oud-Beijerland, d.d. 16-02-2016)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Strijen, d.d. 23-02-2016)

  • Handhavingsverordening WIHW 2017

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Binnenmaas d.d. 30-03-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Cromstrijen, d.d. 07-02-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Korendijk, d.d. 17-01-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Oud-Beijerland, d.d. 31-01-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Strijen, d.d. 24-01-2017)

  • Verordening loonkostensubsidie Participatiewet WIHW 2017

  • Re-integratieverordening Participatiewet WIHW 2017

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Binnenmaas d.d. 28-09-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Cromstrijen, d.d. 26-09-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Korendijk, d.d. 12-09-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Oud-Beijerland, d.d. 29-08-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Strijen, d.d. 24-10-2017)

  • Verordening cliëntenparticipatie Participatiewet WIHW 2017

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Binnenmaas d.d. 23-5-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Cromstrijen, d.d. 09-05-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Korendijk, d.d. 09-05-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Oud-Beijerland, d.d. 09-05-2017)

    (Vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Strijen, d.d. 22-02-2017)

5.4 Overgangsrecht

  • 1. Een re-integratie voorziening die op grond van een ingetrokken verordening wordt verstrekt, blijft ook na de ingangsdatum van deze verordening doorlopen. Deze re-integratie voorziening loopt door totdat het college een nieuw besluit over die voorziening of uitkering heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit wordt ingetrokken.

  • 2. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór de ingangsdatum van deze verordening geldt dat het college deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van een van de bij 5.3 genoemde ingetrokken verordeningen, past het college de ingetrokken verordening toe.

5.5 Ingangsdatum en naam

  • 1. Deze verordening wordt genoemd: Verordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Hoeksche Waard

  • 2. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de raad van de Hoeksche Waard,

gehouden op 15 december 2020

G. de Schipper-Tinga

Griffier

A.P.J. van Hemmen

Voorzitter