Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2019 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2019

De raad van de gemeente Hof van Twente;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede en derde lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende

- dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

- dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

- dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

- dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van de wet en het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking en

- dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusive samenleving;

besluit:

vast te stellen de navolgende VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE HOF VAN TWENTE 2019

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen worden verstaan onder:

a. algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld of gemaakt is voor mensen met een beperking, die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten en waarvan gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperking had, zou (hebben kunnen) beschikken;

b. andere voorziening: een voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

c. beleidsregel: regels die het college vaststelt over de nadere uitwerking van deze verordening, zoals bedoeld in artikel 1:3 lid 4 Algemene wet bestuursrecht;

d. bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4 eerste lid, van de wet;

e. financiële tegemoetkoming: een forfaitaire tegemoetkoming in kosten van ondersteuning, die niet noodzakelijkerwijs volledig kostendekkend is;

f. gesprek: het gesprek in het kader van het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

g. hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de basisregistratie personen (BRP) staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Als de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven, gaat het om het feitelijk woonadres;

h. huisgenoot: meerderjarige personen met wie de cliënt een gezamenlijke huishouding voert;

i. hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

j. i. ingezetene: cliënt die zijn of haar hoofdverblijf heeft in de gemeente Hof van Twente;

k. maatwerkvervoer: een systeem van collectief taxivervoer;

l. melding: verzoek als bedoeld in artikel 2.3.2. eerste lid van de wet, aan het college om onderzoek naar de behoefte aan ondersteuning;

m. ondersteuning maatschappelijke participatie: dagbesteding als structurele tijdbesteding met een welomschreven doel, gericht op zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en/of ontlasting van mantelzorgers;

n. ondersteuning zelfstandig leven: individuele begeleiding gericht op het versterken of behouden van zelfredzaamheid van de cliënt;

o. ondersteuningsplan: de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 8 van de wet, eventueel aangevuld met een persoonlijk plan van de cliënt. Hierin zijn beschreven adviezen, verwijzingen, afspraken en beoogde resultaten die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt als ook eventuele in aanmerking komende voorzieningen;

p. persoonlijk plan: een plan dat cliënt opstelt en aangeeft, op basis van artikel 2.3.2, vierde lid onderdelen a tot en met e van de wet, welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

q. professional: een niet-natuurlijk persoon of zelfstandige zonder personeel die ten aanzien van de uit te voeren taken, werkzaamheden en diensten is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) als zijnde beroepsmatig werkzaam op het terrein van maatschappelijke ondersteuning en die voldoet aan kwaliteitseisen zoals die ook gelden voor door de gemeente gecontracteerde aanbieders;

Voor personen die zijn aangemerkt als zelfstandige zonder personeel geldt ook dat zij de beschikking hebben over een Beschikking geen loonheffing (BGL), over een verklaring omtrent gedrag en over relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;

r. niet-professional: een particulier persoon die niet beroepsmatig maatschappelijke ondersteuning verleent aan de cliënt dan wel een niet-natuurlijk persoon of zelfstandige zonder personeel die beroepsmatig werkzaam is op het terrein van maatschappelijke ondersteuning maar niet voldoet aan alle door het college gestelde kwaliteitseisen om als professional te worden beschouwd;

s. PGB: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

t. PGB-budgetplan: een door de cliënt in te vullen format PGB-plan. Het college beoordeelt dit plan in verband met de aanspraak op een PGB. In het plan zijn in ieder geval opgenomen welke diensten of producten uit het PGB worden betaald, wat de kostprijs daarvan is en welke resultaten worden bereikt. Ook blijkt uit het budgetplan de kwaliteit van de hulpverlener en de kwaliteit van de dienstverlening.

u. uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

v. wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

w. zelfstandige woning: woning met een eigen toegang en eigen keuken, woonkamer, badkamer en toilet.

2. Begrippen die in deze Verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en in de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2 Melding en onderzoek

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding. Daarbij wijst het college op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan en gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

3. De hulpvraag die direct kan worden beantwoord en geen nader onderzoek behoeft, wordt niet aangemerkt als melding.

4. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3. van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening. Dit in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.2 Onderzoek

1. Het college verzamelt alle gegevens over de cliënt en zijn situatie die voor het onderzoek bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang en toegankelijk zijn.

2. Het college onderzoekt in een gesprek met de cliënt, dan wel diens vertegen-woordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk de hulpvraag overeenkomstig artikel 2.3.2. lid 4, lid 5 en lid 6 van de wet.

Indien aanwezig, betrekt het college het persoonlijk plan bij dit onderzoek

3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

4. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht ter inzage.

5. Als cliënt en de hulpvraag genoegzaam bekend zijn, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.3. Ondersteuningsplan

1. Het college zorgt voor een schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

2. Binnen 6 weken na de melding verstrekt het college aan cliënt een verslag van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een ondersteuningsplan, tenzij cliënt heeft ingestemd met verlenging van deze termijn.

3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd.

4. Het ondersteuningsplan is maximaal 3 maanden geldig, mits na het opstellen van dit plan geen wijzigingen hebben plaatsgevonden in de feiten en omstandigheden, zoals die waren ten tijde van het onderzoek.

Artikel 2.4 Volmacht

Het college kan onderzoeksactiviteiten zoals bedoeld in dit hoofdstuk bij volmacht laten uitvoeren door andere organisaties.

Hoofdstuk 3 De aanvraag

Artikel 3.1 De aanvraag

1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college. Een aanvraag wordt ingediend op een door het college beschikbaar gesteld formulier.

2. Een door een cliënt voor akkoord ondertekend ondersteuningsplan waarin de wens van cliënt is opgenomen om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening, wordt aangemerkt als een aanvraag.

Artikel 3.2 Externe advisering

1. Het college is bevoegd om, zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door of namens wie een of aanvraag is gedaan en, bij gebruikelijke hulp, diens relevante huisgenoten:

a. op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

b. een door het college te bepalen plaats en tijdstip door één of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

2. Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies als:

a. aanvullende informatie nodig is om de aanvraag te kunnen beoordelen;

b. de aanvraag om medische redenen wordt afgewezen;

c. het college dat overigens gewenst vindt.

3. De cliënt en/of huisgenoot zijn verplicht aan het onderzoek van het college mee te werken en de door hem aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

4. Als het in dit artikel bedoelde onderzoek niet kan plaatsvinden omdat de opgeroepen persoon door eigen nalatigheid niet voor het onderzoek is verschenen, verhaalt het college de door de adviseur in rekening gebrachte kosten op de cliënt.

Artikel 3.3 Inhoud beschikking

1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura, als PGB of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. welke de te verstrekken voorziening is;

b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c. hoe de voorziening wordt verstrekt en, indien van toepassing,

d. welke verplichtingen zijn verbonden aan het verstrekken van de voorziening.

3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het PGB wordt aangewend;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB;

c. wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;

d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld;

e. de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB en, indien van toepassing

f. welke verplichtingen zijn verbonden aan het verstrekken van het PGB.

4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat de tegemoetkoming wordt aangewend;

b. wat de hoogte van de tegemoetkoming is;

c. wat de duur is van de verstrekking waarvoor de tegemoetkoming is bedoeld en

d. de wijze van verantwoording van de besteding van de tegemoetkoming.

5. Als sprake is van een te betalen bijdrage in de kosten wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Hoofdstuk 4 Algemene voorzieningen

Artikel 4.1 Algemeen

1. Een algemene voorziening is ingericht voor alle inwoners van Hof van Twente of voor een specifieke doelgroep en is rechtstreeks toegankelijk zonder of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling.

2. Het college kan nadere regels stellen.

3. Een algemene voorziening is voorliggend op een maatwerkvoorziening.

Artikel 4.2 Bijdrage in de kosten

1. Het college legt een bijdrage in de kosten op voor gebruik van de algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning en algemeen maatschappelijk werk. De bijdrage is maximaal gelijk aan de kostprijs van die algemene voorziening.

2. Het college kan in een beleidsregel

a. vastleggen hoe de kostprijs en de hoogte van de bijdrage in de kosten wordt bepaald;

b. de hoogte van de bijdrage neerwaarts bijstellen voor door haar nader te bepalen doelgroepen of groepen gebruikers;

c. vastleggen hoe en door wie de bijdrage wordt geïnd.

Hoofdstuk 5 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 5.1 Criteria voor een maatwerkvoorziening

1. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening als een cliënt beperkingen ondervindt in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie en deze niet zelf kan wegnemen of verminderen door gebruik te maken van:

a. eigen kracht en/of

b. gebruikelijke hulp en/of

c. mantelzorg en/of

d. hulp van andere personen uit het sociaal netwerk en/of

e. algemene voorzieningen en/of

f. andere voorzieningen of maatregelen.

2. Het college verstrekt een maatwerkvoorziening in de vorm van opvang en /of beschermd wonen als:

a. de cliënt problemen heeft bij het zich handhaven in de samenleving; of

b. de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld en

c. voor zover de cliënt deze problemen niet kan wegnemen of verminderen door gebruik te maken van

a. eigen kracht en/of

b. gebruikelijke hulp en/of

c. mantelzorg en/of

d. hulp van andere personen uit het sociaal netwerk en/of

e. algemene voorzieningen en/of

f. andere voorzieningen of maatregelen

3. Eigen kracht houdt ook in dat cliënt gebruik maakt van aanspraken die gemaakt kunnen worden op grond van andere wettelijke bepalingen en regelingen.

4. Onder gebruikelijke hulp als bedoeld in de wet wordt in ieder geval verstaan:

a. het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken

b. het overnemen van of ondersteunen bij het voeren van de (financiële) administratie

c. het bieden van ondersteuning bij activiteiten die naar het oordeel van het college naar algemene maatstaven tot de levenssfeer van personen van de leefeenheid behoren.

Artikel 5.2 Voorwaarden en weigeringsgronden

1. Een maatwerkvoorziening wordt alleen verstrekt als

a. deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie op te heffen of te verminderen;

b. deze als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

c. deze in overwegende mate op het individu is gericht;

2. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt als:

a. de cliënt niet voldoet aan de criteria zoals genoemd in artikel 5.1 van deze Verordening en het eerste lid van dit artikel;

b. de cliënt niet woonachtig is in de gemeente Hof van Twente;

c. de beperkingen van de cliënt kunnen worden opgelost of voldoende verminderd met een voorziening die voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

d. de voorziening ziet op ondersteuning buiten de eigen leefomgeving;

e. het een voorziening betreft die de cliënt na de melding, maar vóórdat op de aanvraag een besluit is genomen, heeft gerealiseerd, geaccepteerd of gekocht, tenzij het college daarvoor schriftelijke toestemming heeft verleend en de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld.

f. indien het een voorziening betreft die de cliënt al voor de melding van de hulpvraag als bedoeld in artikel 2.1. van deze Verordening, heeft gerealiseerd, geaccepteerd of gekocht.

g. er geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan de behoefte van ondersteuning;

h. de aanvraag betrekking heeft op een reeds eerder verstrekte voorziening en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij

i. de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan een cliënt zijn toe te rekenen;

j. de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

k. deze voorziening vermijdbaar was geweest als de cliënt rekening had gehouden met de reeds bestaande en bekende beperkingen.

l. en voor zover de gevraagde maatwerkvoorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

Hoofdstuk 6 Ondersteuning maatschappelijke deelname, zelfstandig leven en kortdurend verblijf

Artikel 6.1 Resultaten Ondersteuning maatschappelijke deelname

1. De Ondersteuning maatschappelijke deelname kan in ieder geval gericht op een of meer van de volgende resultaten:

a. aanbrengen van structuur;

b. bieden van een zinvolle tijdinvulling;

c. ontlasten van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg biedt als overbelasting dreigt;

d. bevorderen van de maatschappelijke participatie.

2. Onder Ondersteuning maatschappelijke deelname valt ook het noodzakelijke v ervoer naar en van de locatie waar deze voorziening wordt geboden.

3. Het in het vorige lid bedoelde vervoer is noodzakelijk als

a. de cliënt niet in staat is zelfstandig lopend, dan wel met gebruik van een algemeen gebruikelijke hulpmiddel of met een vervoermiddel te reizen en

b. de cliënt niet door anderen kan worden gebracht of begeleid.

Artikel 6.2 Resultaten Ondersteuning zelfstandig leven

1. De Ondersteuning zelfstandig leven kan in ieder geval zijn gericht op een of meer van de volgende resultaten:

a. aanbrengen van structuur;

b. gezond houden van zijn financiële situatie;

c. aangaan en behouden van sociale contacten en versterken van het sociaal netwerk;

d. aanleren van vaardigheden ter bevordering van de sociale zelfredzaamheid;

e. ontlasten van de persoon die gebruikelijke hulp of mantelzorg biedt als overbelasting dreigt.

2. Ook personen uit de sociale omgeving van de cliënt kunnen in aanmerking komen voor de ondersteuning als genoemd in het eerste lid. In dat geval is de ondersteuning er op gericht hen in staat te stellen om met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt om te kunnen gaan.

Artikel 6.3 Resultaten Kortdurend verblijf in een instelling

1. De ondersteuning Kortdurend verblijf in een instelling is gericht op de volgende resultaten:

a. voorkomen of verminderen van overbelasting van de mantelzorger en/of

b. stimuleren om de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen laten wonen .

2. Deze ondersteuning kan worden ingezet mits

a. de cliënt langdurig is aangewezen op meer dan gebruikelijk hulp en

b. de maatwerkvoorzieningen ondersteuning zelfstandig leven en ondersteuning maatschappelijke deelname niet voldoende oplossing bieden en

c. de cliënt en de mantelzorger geen aanspraak kunnen maken op de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg om de overbelasting te voorkomen.

3. De omvang is maximaal 3 etmalen per week.

Artikel 6.4 Gebruikelijke hulp

Bij het oordeel of gebruikelijke hulp kan worden gevergd houdt het college –onverminderd de wettelijke definitie- in ieder geval rekening met:

a. de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt;

b. de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de cliënt;

c. de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

d. de leerbaarheid van de cliënt en/of huisgenoten van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd;

e. de omstandigheid dat een huisgenoot regelmatig niet langdurig aanwezig is vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter.

Artikel 6.5 Niet langdurig noodzakelijk

Afwijkend van het gestelde in artikel 5.2. lid 1 onder a van deze Verordening kunnen de in dit hoofdstuk genoemde maatwerkvoorzieningen ook worden toegekend indien deze niet langdurig noodzakelijk zijn.

Artikel 6.6 Nadere regels

Het college kan in een beleidsregel nadere regels stellen over de vorm, inhoud en omvang van deze maatwerkvoorzieningen.

Hoofdstuk 7 Huishoudelijke ondersteuning

Artikel 7.1 Resultaten huishoudelijke ondersteuning

1. De ondersteuning bij het huishouden is gericht op een of meer van de volgende resultaten:

a. wonen in een schoon en leefbaar huis

b. beschikken over schone kleding;

c. beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden;

d. beschikken over de benodigde boodschappen;

e. thuis kunnen zorgen voor de minderjarige kinderen.

2. Om de in het vorige lid genoemde resultaten te objectiveren, stelt het college in een beleidsregel vast wat de aard van de te verrichten activiteiten is alsmede de frequentie ervan.

Artikel 7.2 Criteria huishoudelijke ondersteuning

1. Wonen in een schoon en leefbaar huis heeft uitsluitend betrekking op ruimten in de woning die:

a. nodig zijn voor het normale gebruik van de woning, en

b. daadwerkelijk en met enige regelmaat in gebruik zijn.

2. Uitgezonderd zijn in ieder geval de zorg voor dieren en planten, een kelder, berging, logeerkamer en zolder, alsmede de buitenzijde van de woning.

3. Bij het oordeel of en in hoeverre gebruikelijke hulp kan worden gevergd, houdt het college –onverminderd de wettelijke definitie- in ieder geval rekening met;

a. de omvang van de ondersteuningsbehoefte;

b. de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

c. de omstandigheid dat een huisgenoot regelmatig en langdurig niet aanwezig is vanwege activiteiten elders met een verplichtend karakter.

Artikel 7.3 Niet langdurig noodzakelijk

Afwijkend van het gestelde in artikel 5.2. lid 1 onder a van deze Verordening kan de maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning ook worden toegekend indien deze niet langdurig noodzakelijk is.

Artikel 7.4 Nadere regels

Het college kan in een beleidsregel nadere regels stellen over de vorm, inhoud en omvang van deze maatwerkvoorziening.

Hoofdstuk 8 Woonvoorzieningen

Artikel 8.1 Resultaat woonvoorziening

1. De woonvoorziening is er op gericht dat de cliënt normaal gebruik kan maken van de woning waarin hij zijn hoofdverblijf heeft. Dit geldt uitsluitend ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging en tuin of balkon.

2. Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een goedkoper geschikt te maken woning en die verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt eerst deze mogelijkheid beoordeeld. Het college kan regels vaststellen wanneer een verhuizing de voorkeur heeft.

Artikel 8.2 Criteria woonvoorziening

1. Een woonvoorziening wordt alleen toegekend als:

a. sprake is van een zelfstandige woning;

b. de aan te passen woning in de gemeente Hof van Twente staat;

2. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

a. in of aan Wlz-instellingen, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen en kamerbewoning;

b. in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen, die specifiek gericht zijn op ouderen en mensen met beperkingen als die voorziening voor het betreffende gebouw als algemeen gebruikelijk is aan te merken;

c. in woongebouwen, die tijdens recente nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

3. Een woonvoorziening wordt slechts toegekend als de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woning waaraan of waarin de woonvoorziening wordt getroffen.

4. Een woonvoorziening wordt geweigerd als:

a. de noodzaak tot het treffen van de voorziening het gevolg is van een verhuizing, die niet noodzakelijk was vanwege belemmeringen in het normale gebruik van de woning als gevolg van beperkingen, en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

b. de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen –op dat moment- beschikbare- meest geschikte woning, tenzij het college daarvoor vooraf schriftelijk toestemming heeft gegeven;

c. deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:

- verbreden van toegangsdeuren;

- aanbrengen van elektrische deuropeners;

- aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw(mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel),

- aanbrengen van drempelhulpen of vlonders,

- aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

d. de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd en/of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

e. de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning het gevolg zijn van de aard van de in de woning gebruikte materialen of van de slechte staat van onderhoud;

f. de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud of ook kan worden aangemerkt als renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld. Het college stelt hiervoor nadere regels over afschrijvingstermijnen.

5. De bijdrage in kosten van verhuizing wordt ook geweigerd als de persoon met beperkingen voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar of vanuit een Wlz-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.

Artikel 8.3 Hoofdverblijf in een instelling

1. In afwijking van artikel 8.2. lid 3 kan aan de cliënt die in een instelling voor zorg en verblijf woont, een woonvoorziening voor het bezoekbaar maken van één woonruimte worden verstrekt, mits de woonruimte regelmatig wordt bezocht;

2. Onder bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan dat de cliënt de woonkamer en het toilet kan bereiken en dat hij tevens het toilet kan gebruiken.

Artikel 8.4 Verstrekkingsvormen

1. Een bijdrage in kosten van verhuizing wordt uitsluitend als een financiële tegemoetkoming verstrekt.

2. Het college legt de hoogte van de financiële tegemoetkoming vast in een beleidsregel.

3. Voor alle overige woonvoorzieningen geldt dat deze hetzij in natura hetzij in de vorm van een PGB worden verstrekt.

Artikel 8.5 Nadere regels

Het college kan in een beleidsregel nadere regels stellen over de vorm, inhoud en omvang van deze maatwerkvoorzieningen.

Hoofdstuk 9 Ondersteuning gericht op het vervoer in de eigen leefomgeving

Artikel 9.1 Resultaten vervoervoorziening

1. De vervoervoorziening is gericht op een of meer van de volgende resultaten:

a. kunnen bereiken van winkels;

b. kunnen onderhouden van sociale contacten;

c. deelnemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten, al dan niet in de vorm van een algemene voorziening.

Dit alles binnen de eigen leefomgeving van de cliënt;.

2. Om de resultaten als bedoeld in het vorige lid te bereiken, wordt vervoer mogelijk gemaakt tot 1.850 kilometer per kalenderjaar.

3. Bij de te verstrekken vervoervoorziening wordt uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de eigen leefomgeving in het kader van het leven van alledag.

4. Onder de eigen leefomgeving wordt een afstand tot 28 kilometer rondom de woning verstaan.

5. Het college kan in nadere regels vastleggen in welke situatie recht bestaat op meer of minder dan 1.850 kilometer per jaar.

Artikel 9.2 Criteria vervoervoorziening

1. Beperkingen bij het verplaatsen in de eigen leefomgeving worden aanwezig geacht als de cliënt het openbaar vervoer niet kan bereiken of niet kan gebruiken.

2. Het college kan ter beoordeling hiervan nadere regels opstellen.

Artikel 9.3 Gebruik van Maatwerkvervoer

1. De cliënt is voor het Maatwerkvervoer een ritbijdrage verschuldigd.

2. De hoogte van de ritbijdrage is gelijk aan het tarief van het openbaar vervoer.

3. Een rit moet tijdig worden gereserveerd. Bij niet-tijdig reserveren is de cliënt een extra bijdrage van tenminste € 3,00 aan de vervoerder verschuldigd.

Artikel 9.4 Gebruik van vervoermiddelen

Vervoermiddelen kunnen worden verstrekt aanvullend op het Maatwerkvervoer, mits

wordt voldaan aan de door het college in een beleidsregel vastgelegde criteria.

Artikel 9.5 Verstrekkingsvormen

1. Een bijdrage in kosten van individueel gebruik van een taxi of eigen auto wordt uitsluitend als een financiële tegemoetkoming verstrekt.

2. Het college legt de hoogte van de financiële tegemoetkoming vast in een beleidsregel.

3. Voor hulpmiddelen geldt dat deze hetzij in natura hetzij in de vorm van een PGB worden verstrekt.

Artikel 9.6 Nadere regels

Het college kan in een beleidsregel nadere regels stellen over de vorm, inhoud en omvang van deze maatwerkvoorzieningen.

Hoofdstuk 10 Ondersteuning gericht op hetverplaatsen in en rond de woning

Artikel 10.1 Resultaat verplaatsen in en rond de woning

Het te bereiken resultaat bestaat uit het in staat zijn de woonkamer, de slaapkamer(s), het toilet en badkamer, de berging en tuin of balkon te kunnen bereiken en er zich zodanig kunnen verplaatsen dat normaal functioneren mogelijk is. Ook het verplaatsen rondom de woning behoort tot dit resultaatsgebied.

Artikel 10.2 Verstrekkingsvormen

1. Een bijdrage in kosten van een sportrolstoel wordt uitsluitend als een financiële tegemoetkoming verstrekt.

2. Het college legt de hoogte van de financiële tegemoetkoming vast in een beleidsregel.

3. Voor alle overige rolstoelvoorzieningen geldt dat deze hetzij in natura hetzij in de vorm van een PGB worden verstrekt.

Artikel 10.3 Nadere regels

Het college kan in een beleidsregel nadere regels stellen over de vorm, inhoud en omvang van deze maatwerkvoorzieningen.

Hoofdstuk 11 Persoonsgebonden budget (PGB)

Artikel 11.1 Verplichtingen en criteria voor een PGB

1. Het college verstrekt een PGB met inachtneming van artikel 2.3.6. van de wet.

2. Aan het PGB zijn de volgende verplichtingen verbonden:

a. de cliënt stelt een PGB-budgetplan op en dient dit ingevuld, ondertekend en voorzien van bewijsstukken in bij het college. Het college kan aanvullende voorwaarden aan de inhoud van het PGB-plan stellen;

b. het PGB mag niet worden besteed aan een voorziening die voor de cliënt algemeen gebruikelijk wordt geacht;

c. het PGB moet binnen drie maanden na toekenning zijn aangewend voor inkoop of aanschaf van het resultaat waarvoor de toekenning heeft plaatsgevonden. In geval van een woonvoorziening kan van deze termijn worden afgeweken in overleg met het college.

3. Het PGB voor hulpmiddelen en woningaanpassingen wordt achteraf op declaratiebasis uitbetaald.

4. Een PGB voor dienstverlening mag uitsluitend worden besteed aan kosten van arbeidsloon van hulp of zorg en bijkomende kosten voor de zorgverlener, te weten werkgeverslasten, reiskostenvergoedingen voor woon-werkverkeer, verlofregelingen en een pensioenvoorziening

5. De cliënt aan wie een PGB voor dienstverlening is toegekend, sluit met de aanbieder een zorgovereenkomst zoals die wordt aangeboden door de Sociale Verzekeringsbank.

6. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van persoonsgebonden budgetten.

7. Een cliënt kan met een PGB diensten betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk mits de dienstverlener beschikt over de kwalificaties die blijkens landelijk geldende kwaliteitscriteria vereist zijn voor de dienstverlening en de dienstverlener niet overbelast raakt door het bieden van de ondersteuning.

Artikel 11.2. Weigeringsgronden voor een PGB

Het college weigert het PGB als

a. de cliënt, al dan niet met hulp uit het sociaal netwerk of aangewezen gemachtigde, niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen dan wel niet in staat is de aan een PGB verbonden (opdrachtgevers- of werkgevers)taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

b. het gaat om kosten van vervoer waarvoor de cliënt gebruik kan maken van het Maatwerkvervoer;

c. de kwaliteit van de in te kopen hulpverlener niet voldoende gewaarborgd is;

d. niet is geborgd dat de in te kopen ondersteuning als veilig, cliëntgericht en doeltreffend kan worden aangemerkt;

e. het PGB wordt besteed aan een persoon die tot de leefeenheid van de cliënt behoort en de gebruikelijk hulp op zich moet nemen, maar daartoe niet in staat is wegens overbelasting of dreigende overbelasting;

f. sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie zoals bedoel in artikel 2.3.3. van de wet;

g. de beoogde beheerder van het PGB dezelfde persoon of organisatie is als de hulpverlener;

h. een voorziening slechts voor een korte periode passend is;

i. de te verlenen ondersteuning naar verwachting korter zal duren dan 3 maanden;

j. niet wordt voldaan aan het gestelde in artikel 2.3.6. van de wet..

k. binnen 3 jaar, voorafgaand aan de aanvraag, toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10 lid 1 onder a, d of e van de wet.

Artikel 11.3 Geen besteding van het PGB

Het PGB mag in ieder geval niet worden besteed aan

a. kosten voor het voeren van een PGB-administratie of andere vormen van beheer van het PGB;

b. kosten van bemiddeling;

c. kosten van lidmaatschap Per Saldo of andere belangenverenigingen;

d. kosten van cursussen over het PGB;

e. de bijdrage in de kosten;

f. ondersteuning buiten Nederland.

Artikel 11.4 Vaststellen hoogte PGB

1. De hoogte van het PGB voor een woonvoorziening, rolstoel, vervoermiddel of ander hulpmiddel is beperkt tot de daadwerkelijke kosten en is, indien van toepassing, gelijk aan maximaal de kostprijs van de goedkoopst compenserende voorziening zoals die kan worden aangeschaft bij een van de gecontracteerde leveranciers in natura.

2. De daadwerkelijke kosten van een woonvoorziening, rolstoel of vervoermiddel kunnen ook blijken uit een uit een door het college goedgekeurde kostenbegroting.

3. Bij de vaststelling van de hoogte van het PGB voor dienstverlening wordt een onderscheid gemaakt tussen:

a. het tarief voor professionals;

b. het tarief voor niet-professionals.

4. het PGB voor professionals als bedoeld onder lid 3 onder a bedraagt bij Huishoudelijke ondersteuning voor de schoonmaak- en basismodule maximaal 90% van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende vergelijkbare voorziening in natura.

5. Het PGB voor professionals als bedoeld onder lid 3 onder a wordt bij Huishoudelijke ondersteuning voor de aanvullende modules gebaseerd op de over te nemen huishoudelijke activiteiten en een uurtarief van maximaal € 20,77 of € 24,95 als ook regievoering nodig is.

6. Het PGB voor professionals als bedoeld onder lid 3 onder a bedraagt voor andere vormen van dienstverlening maximaal 90% van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura.

7. Het PGB voor niet-professionals als bedoeld onder lid 3 onderdeel b wordt bij Huishoudelijke ondersteuning per activiteit vastgesteld door het college en wordt mede gebaseerd op een uurtarief van € 14,50, tenzij een lager uurtarief is overeengekomen..

8. Het PGB voor niet-professionals als bedoeld onder lid 3 onderdeel b bedraagt bij Ondersteuning maatschappelijke deelname € 20,- per dagdeel, tenzij een lager tarief is overeengekomen.

9. Het PGB voor niet-professionals als bedoeld onder lid 3 onderdeel b wordt bij Ondersteuning zelfstandig leven mede gebaseerd op een uurtarief van € 14,50, tenzij een lager tarief is overeengekomen.

10. Het PGB voor niet-professionals als bedoeld onder lid 3 onder b bedraagt bij Kortdurend verblijf € 30,- per etmaal tenzij een lager tarief is overeengekomen.

11. Het PGB voor vervoer van de cliënt naar de locatie waar de Ondersteuning maatschappelijke deelname wordt geboden, is € 19,- per retourrit als vervoer per rolstoeltaxi nodig is. Voor overig vervoer is het PGB € 8,- per retourrit. Per dag is maximaal 1 retourrit mogelijk.

12. De hoogte van het PGB is in geen enkel geval hoger dan de kostprijs van de goedkoopst compenserende voorziening in natura.

13. Het college kan het PGB zoals bedoeld in dit hoofdstuk jaarlijks indexeren.

14. Bij een PGB voor dienstverlening is een vast maandloon uitgesloten.

15. Indien noodzakelijk kan een PGB voor kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van een hulpmiddel of woonvoorziening wordt toegekend. De hoogte van dit PGB is gelijk aan de kostprijs en gemaximeerd tot de kosten van instandhouding zoals die zijn overeengekomen met de gecontracteerde leveranciers.

Artikel 11.5 Nadere regels

1. Het college kan in een beleidsregel nadere regels stellen over de hoogte, vorm, inhoud, omvang en besteding van een PGB.

2. Het college kan in een beleidsregel nadere kwaliteitseisen stellen aan producten en hulpmiddelen die met een PGB worden ingekocht.

Hoofdstuk 12 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

Artikel 12.1 Bijdrage in de kosten

1. De cliënt is een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening verschuldigd, zolang hij van de maatwerkvoorziening in natura gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het PGB wordt toegekend. De bijdrage in de kosten is verschuldigd overeenkomstig het bepaalde in het Uitvoeringsbesluit.

2. De bijdrage dan wel het totaal van de bijdragen, is gelijk aan de kostprijs van de maatwerkvoorziening(en), tenzij overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit een lagere bijdrage verschuldigd is.

3. Indien een maatwerkvoorziening wordt toegekend ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt, is de bijdrage verschuldigd door:

a. de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degen tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen; en

b. degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

4. De bijdrage voor maatschappelijke opvang wordt geïnd door de aanbieder van de opvang.

5. De bijdrage in de kosten wordt niet opgelegd indien de maatwerkvoorziening bestaat uit een financiële tegemoetkoming.

Artikel 12.2 Kostprijs berekening voor bijdrage in de kosten

1. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

a. de prijs waarvoor de gemeente de maatwerkvoorziening na aanbesteding afneemt van of aanschaft bij een gecontracteerde aanbieder, inclusief de bijkomende kosten en bedongen kortingen.

b. op basis van een gespecificeerde kostenbegroting, goed te keuren door het college

2. De kostprijs van een PGB is gelijk aan het bedrag van het PGB.

3. De kostprijs van een algemene voorziening bedraagt nooit meer dan een kostendekkende bijdrage aan de aanbieder.

Artikel 12.3 Vaststelling en inning van bijdrage voor maatschappelijke opvang

De bijdragen in kosten van maatschappelijke opvang worden vastgesteld en geïnd door de betreffende organisaties die de opvang bieden.

Hoofdstuk 13 Herziening, intrekking, terugvordering

Artikel 13.1 Toezicht en handhaving

Het college zorgt voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

Artikel 13.2 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet herziet het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet en trekt het college deze beslissing in als het college vaststelt dat:

a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid:

b. de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het PGB is aangewezen;

c. de maatwerkvoorziening of het PGB niet meer toereikend is te achten;

d. de cliënt niet (meer) voldoet aan de voorwaarden die aan de maatwerkvoorziening of het PGB zijn verbonden;

e. de cliënt de maatwerkvoorziening of het PGB niet of voor een ander doel gebruikt.

3. Als het recht op een voorziening is ingetrokken, kan op basis van dat besluit een reeds uitbetaald persoonsgebonden budget worden teruggevorderd met terugwerkende kracht tot uiterlijk de datum dat het recht is ingetrokken.

4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, vordert het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldwaarde van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten PGB terug.

5. Als het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening zonder formele opzegging van de bruikleenovereenkomst worden teruggehaald.

Hoofdstuk 14 Kwaliteit en klachten

Artikel 14.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

2. Het college kan in nadere regels bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een periodiek cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 14.2 Verhouding prijs en kwaliteit van voorziening geleverd door derden

1. Het college houdt in het belang van een goede prijs- kwaliteitsverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

a. kosten van de beroepskracht, waaronder de loonkosten en overige kosten van de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van de wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en wettelijke verplichtingen en verbonden aan het leveren van de dienst;

b. de aard en de omvang van de te verrichten taken;

c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, en

e. kosten van bijscholing van het personeel.

2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitsverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

a. de marktprijs en de voorziening, en

b. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

- •aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

- •instructie over het gebruik van de voorziening en

- •onderhoud van de voorziening.

Artikel 14.3 Klachtregeling

1. Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

2. Gecontracteerde aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van geleverde voorzieningen en diensten.

3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen en aanbieders door periodiek overleggen met de aanbieders en een jaarlijkse cliënttevredenheidsonderzoek.

Artikel 14.4 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders.

Artikel 14.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en bestrijden van geweld.

4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Hoofdstuk 15 Mantelzorgwaardering, inspraak en medezeggenschap

Artikel 15.1 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat in ieder geval uit het organiseren van activiteiten op de dag van de mantelzorg.

Artikel 15.2 Inspraak en medezeggenschap

Het college betrekt de cliënten van de gemeente of hun vertegenwoordigers bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, zoals vastgelegd in de Verordening Participatie Sociaal Domein 2016.

Hoofdstuk 16 Slotbepalingen

Artikel 16.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening en haar beleidsregel(s), indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 16.2 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Hof van Twente 2015 (vastgesteld op 28 oktober 2014) wordt ingetrokken per 1 januari 2019.

2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de in het eerste lid genoemde Verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

3. Aanvragen die zijn ingediend onder de in het eerste lid genoemde Verordening en waarop nog niet is beslist bij het inwerking treden van deze Verordening, worden afgehandeld op grond van deze Verordening.

4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de in het eerste lid genoemde Verordening wordt beslist met inachtneming van die Verordening.

Artikel 16.3 Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Hof van Twente 2019.

aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2018,

de raad van Hof van Twente,

de griffier, de voorzitter

mr. A Venema drs. H.A.M. Nauta-van Moorsel MPM

Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning

gemeente Hof van Twente 2019

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). In deze verordening gaan we verder op de weg die met de Wmo en Wmo2015 al was ingezet. We kijken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk. Waar nodig zullen wij in aanvulling hierop de cliënt in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening. Daarmee leveren we een bijdrage aan de mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

Er moet telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Om op die manier te achterhalen wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk dan wel door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren. Om uiteindelijk te bepalen of zo nodig met gebruikmaking van een algemene voorziening kan worden volstaan, of dat een maatwerkvoorziening nodig is, en of sprake is van een voorliggende of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de Wmo 2015 valt. De Wmo 2015 en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast.

De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.1.3, eerste lid, voor dat de gemeente per verordening de regels dient vast te stellen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het verplichte gemeentelijk beleidsplan met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. In de verordening moet overeenkomstig de artikelen 2.1.3, tweede tot en met vierde lid, 2.1.4, derde en zevende lid, en 2.1.6 van de Wmo 2015 in ieder geval bepaald te worden:

• op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

• op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

• welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;

• ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten vereist is;

• ten aanzien welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

• op welke wijze ingezeten, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

• op welke wijze de kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt berekend; en

• op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Ook moet de gemeente overeenkomstig de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 per verordening regels te stellen:

• voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

• ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Daarnaast kan de gemeente op grond van de artikelen 2.1.4, eerste en tweede lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.7 en 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015:

• bepalen dat cliënten voor algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, en maatwerkvoorzieningen een bijdrage verschuldigd zullen zijn;

• de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen, ook wanneer de cliënt de ondersteuning zelf inkoopt met een persoonsgebonden budget, in de verordening verschillend vaststellen. Hierbij kan tevens worden bepaald dat op de bijdrage een korting wordt gegeven voor personen die behoren tot daarbij aan te wijzen groepen en dat de bijdrage afhankelijk is van het inkomen en het vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot;

• bepalen dat in geval van een minderjarige cliënt die niet zelf de eigenaar is van de woning, een bijdrage wordt opgelegd aan diens onderhoudsplichtige ouders en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag over de cliënt uitoefent;

• bepalen onder welke voorwaarden betreffende het tarief de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de ondersteuning kan inkopen van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de gemeenteraad op grond van artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 eveneens heeft vastgesteld. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning vastgelegd.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

In de Wmo2015 is in artikel 1.1.1. al een groot aantal definities opgenomen. Deze zijn niet opnieuw in deze verordening opgenomen. Een aantal andere begrippen zijn wel in deze verordening vermeld. Maar niet iedere bepaling behoeft een toelichting.

Algemeen gebruikelijke voorziening: Een voorziening is nooit in zijn algemeenheid algemeen gebruikelijk (CRvB 24-02-2016, nr. 13/2603 WMO-T). Een fiets met trapondersteuning is bijvoorbeeld voor cliënten algemeen gebruikelijk maar niet voor iedereen. Denk bijvoorbeeld aan personen jonger dan 16 jaar.

Bijdrage: voorheen werd dit een eigen bijdrage genoemd; de Wmo 2015 noemt het de bijdrage in de kosten. De kosten worden nader uitgewerkt in hoofdstuk 12 van deze verordening.

Gesprek: het gesprek is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert. Dit ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht , met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorkomen dat hij gebruik moet maken van beschermd wonen of opvang.

Huisgenoot: een huurder of kostganger wordt niet aangemerkt als huisgenoot. Of er sprake is van een commerciële relatie moet blijken uit huur- of kostgangersovereenkomst. Als mensen omwille van hun zorgbehoefte op één adres ieder zelfstandig wonen, dan worden zij ook aangemerkt als huisgenoot.

Melding: De behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan door of namens de cliënt kenbaar worden gemaakt. Een verzoek om informatie en/of advies of een hulpvraag die direct kan worden beantwoord, wordt niet als melding aangemerkt. Zo kan het college iemand verwijzen naar algemene voorzieningen of op een andere manier informatie verstrekken.

Ondersteuningsplan: Nadat het gesprek heeft plaatsgevonden en het onderzoek is afgerond, maakt het college een verslag waarin de uitkomsten van het onderzoek staan. Dit verslag wordt aangemerkt als ondersteuningsplan. Dat wat in samenspraak met de cliënt is besproken en de afspraken die zijn gericht op ondersteuning, worden opgenomen in het plan. Hierin wordt in ieder geval ingegaan op de wettelijke voorgeschreven onderwerpen van artikel 2.3.2 vierde lid van de wet. Afhankelijk van het individuele geval kunnen ook andere onderwerpen worden beschreven. Indien aanwezig betrekt het college ook het persoonlijk plan bij het ondersteuningsplan.

Persoonlijk plan: In een persoonlijk plan geeft de cliënt aan welke ondersteuning hij denkt nodig te hebben. Ook beschrijft hij in het plan zijn omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet.

PGB-budgetplan

Aan het recht op een persoonsgebonden budget is voor de cliënt de plicht verbonden een PGB-plan op te stellen. Het college stelt daarvoor een format beschikbaar. Het college beoordeelt aan de hand van het PGB budgetplan inclusief bewijsstukken het recht op en de hoogte van het PGB. In ieder geval horen hierbij een verklaring omtrent het gedrag van personen die direct betrokken zijn bij de dienstverlening aan de cliënt en een afschrift van de inschrijving in het handelsregister

Professional: een niet-natuurlijk persoon of ZZPér die beroepsmatig werkzaam is op het terrein van maatschappelijke ondersteuning en die voldoet aan alle kwaliteitseisen en eisen en voorwaarden die worden gesteld aan gecontracteerde aanbieders. Zij bieden dus met zorg in natura vergelijkbare ondersteuning.

Hoofdstuk 2. Melding en onderzoek

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In het tweede lid is de verplichte ontvangstbevestiging verankerd (artikel 2.3.2, eerste lid, slotzin, van de wet). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen. Dat kan dan ook elektronisch.

In het vierde lid is overeenkomstig artikel 2.3.3 van de wet een uitzondering vervat voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 2.2 Onderzoek

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen.

Het eerste lid dient ter ambtelijke voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de cliënt bekende gegevens in kaart worden gebracht en cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn. Dit vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook het in samenspraak met de cliënt afspreken van een datum, tijd en plaats voor het gesprek. Tijdens het gesprek kunnen op basis van dit vooronderzoek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de cliënt worden verzocht om nog een aantal stukken over te leggen.

In het tweede lid is benadrukt dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd namens het college. Het gesprek vindt zo mogelijk bij de cliënt thuis plaats. Indien woningaanpassingen nodig zijn, is dat zeker essentieel om de thuissituatie goed te kunnen beoordelen en doeltreffende oplossingen te vinden. In artikel 2.3.2, vijfde lid, van de wet is verankerd dat het college een door of namens de cliënt ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek is dus hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vijfde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

De verplichting tot het overleggen van stukken, zoals vermeld in het vierde lid, is opgenomen overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid, van de wet. In het kader van de rechtmatigheid is het op grond van artikel 2.3.4 van de wet in ieder geval verplicht om de identiteit van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven.

Artikel 2.3. Ondersteuningsplan

Het eerste lid borgt dat altijd verslag wordt opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk.

Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.

Lid 2 stelt ook dat een verlenging van de wettelijke onderzoekstermijn mogelijk is als cliënt hiermee instemt. Een dergelijke verlenging kan immers ten goede komen aan een zorgvuldig onderzoek.

Artikel 2.4. Volmacht

Meldingen kunnen niet alleen bij de gemeente worden ingediend. Inwoners kunnen zich ook bij welzijnsorganisatie Salut melden. Het college verstrekt aan deze organisatie een volmacht, zodat medewerkers van deze organisatie ook het gesprek, zoals bedoeld in dit hoofdstuk, mogen voeren en het onderzoek kunnen uitvoeren. Het college blijft verantwoordelijk voor het onderzoek en draagt ook zorg voor verslaglegging aan de cliënt.

Het staat het college vrij deze volmacht in te trekken.

Ook kan het college, indien zij dat wenst, een dergelijke volmacht aan andere organisatie verlenen.

Hoofdstuk 3. De aanvraag

Artikel 3.1. De aanvraag

In het eerste lid is aangegeven dat naast de cliënt alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen (artikel 2.1). Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Een aanvraag die niet is ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier of het ondertekende ondersteuningsplan hoeft niet in behandeling genomen te worden.

Dit is alleen anders als de aanvraag een tijdelijke maatwerkvoorziening betreft in verband met ontslag uit het ziekenhuis. Dit in combinatie met artikel 7.3 van deze verordening.

De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (artikel 2.3.5, tweede lid). In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af.

Artikel 3.2. Externe advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te interviewen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Het tweede lid schrijft voor in welke situaties een extern advies wordt opgevraagd.

De bepaling in het derde lid spreekt voor zich.. Uiteraard moet er niet meer worden opgevraagd dan noodzakelijk is voor het nemen van een besluit op de aanvraag, zie hieromtrent ook artikel 4:3 Algemene wet bestuursrecht.

In artikel 2.3.8, derde lid, van de wet en het derde lid van dit artikel is een medewerkings-plicht opgenomen. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

In de situaties dat een medisch advies noodzakelijk is, kan het zijn dat de persoon met beperkingen (of een ander lid van de leefeenheid) wordt opgeroepen om bij de medisch adviseur te verschijnen. Aan dit traject zijn kosten verbonden. Indien de opgeroepen persoon, zonder tijdige afmelding, niet verschijnt worden er wel kosten gemaakt terwijl geen medisch advies uitgebracht kan worden. In die situaties, waarin dus sprake is van verwijtbaar gedrag, worden de kosten die als gevolg van het niet verschijnen bij de medisch adviseur zijn gemaakt, in rekening gebracht bij de persoon met beperkingen. Dit is geregeld in lid 4 van dit artikel.

Artikel 3.3. Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de cliënt een maatwerkvoorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een budget, het persoonsgebonden budget (PGB). De cliënt heeft keuzevrijheid.

In voortkomende situaties kan het college besluiten een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming te verstrekken. Het college legt vast voor welke voorzieningen deze tegemoetkoming kan worden verstrekt.

Uitgangspunt blijft de keuzevrijheid tussen ondersteuning in natura (lid 2) en een PGB (lid 3).

Tweede lid, onder a, en derde lid, onder a: het beoogde resultaat is bijvoorbeeld ‘mobiliteit’ en niet ‘een scootmobiel’. Zie ook de toelichting op artikel 5, eerste lid, onder b.

Tweede, onder b, en derde lid, onder d: onder ‘duur’ valt ook de termijn waarop een voorziening technisch is afgeschreven.

Lid 5: het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt immers via het CAK, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. Zie artikel 2.1.4, zesde lid, van de wet.

Uit CRvB 29-05-2013, nr. 10/6324 Wmo volgt dat het wel op de weg van het college ligt om de cliënt in het besluit tot toekenning van een voorziening, waarvoor een bijdrage in de kosten is verschuldigd, genoegzaam te informeren over de verschuldigdheid van de eigen bijdrage en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Hoofdstuk 4. Algemene voorzieningen

Een algemene voorziening als bedoeld in de wet kan een volwaardig of toereikend alternatief zijn voor een maatwerkvoorziening. Hetzelfde geldt overigens voor welzijnsvoorzieningen.

Of dit in een individueel geval ook zo is, onderzoekt de gemeente zodra door of namens een betrokkene een melding is gedaan dat deze maatschappelijke ondersteuning nodig heeft.

Een cliënt die naar het oordeel van het college voor een specifieke vorm van ondersteuning gebruik kan maken van een algemene voorziening waarbij deze ondersteuning als een passende ondersteuning wordt aangemerkt, komt dus niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor die ondersteuning.

Artikel 4.2. Bijdrage in de kosten

De gemeente mag bepalen dat een bijdrage in de kosten van bij gebruik van een algemene voorziening verschuldigd is. In dit artikel is vastgelegd dat deze bijdrage verschuldigd is en dat deze bijdrage gelijk is aan de kostprijs van de algemene voorziening.

Het college kan in een beleidsregels nadere regels stellen. Ook kan zij, indien zij dan wenselijk acht, deze bijdrage neerwaarts ijstellen voor alle gebruikers of voor specifieke groep gebruikers.

Hoofdstuk 5. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 5.1. Criteria voor een maatwerkvoorziening

In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt.

De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In lid 1 en 2 van dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

In de wet ontbreekt een beschrijving wat het begrip ‘eigen kracht’ inhoudt. In het derde en vierde lid van dit artikel is beschreven dat onder dit begrip in ieder geval vallen aanspraken die bestaan op grond van andere wettelijke regelingen.

Voor zover er met betrekking tot de problematiek een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat, wordt er geen maatwerkvoorziening toegekend. De eigen kracht van mensen houdt ook in dat de aanspraak op die andere wettelijke bepaling te gelde wordt gemaakt.

Er is geen sprake van een voorliggende voorziening indien de voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling is afgewezen (CRvB 03-08-2011, nr. 11/517 Wmo) of indien vaststaat dat cliënt daarvoor niet in aanmerking komt (CRvB 19-04-2010, nr. 09/1082 Wmo).

Indien de voorziening op grond van een andere specifieke wettelijke regeling slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt, is er sprake van een voorliggende voorziening (CRvB 22-05-2013, nr. 10/6782 Wmo). De cliënt kan dan niet voor het overige gedeelte van de kosten een beroep doen op de Wmo.

Artikel 5.2. Voorwaarden en weigeringsgronden

Lid 1 onder a. Langdurig noodzakelijk

De voorziening of dienst moet langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor (huishoudelijke) ondersteuning kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Hulpmiddelen die korter dan 6 maanden noodzakelijk zijn kunnen via de zorgverzekeringswet worden geleend.

Lid 1 onder b. Goedkoopst compenserend

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer adequaat maken, zullen niet voor vergoeding in aanmerking komen.

De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente.

Daarbij wordt ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Maatwerkvervoer (collectief taxivervoer) ontleent zijn besparingen vanuit de mogelijkheden combinatieritten te maken die de kilometerprijs naar beneden kunnen brengen. Het is dus in het belang van het systeem zo veel mogelijk gebruikers te hebben. Om die reden is in artikel 11.2 van deze Wmo-verordening ook bepaald dat, indien gebruik gemaakt kan worden van het maatwerkvervoer, de keuze voor een PGB niet mogelijk is

De hoogte van PGB zal afgestemd worden op het prijsniveau van de goedkoopst adequate voorziening op dat moment. Daarbij houden we rekening met mogelijke kortingen die bij leveranciers zijn bedongen. Dit kan zich met name voordoen bij trapliften, rolstoelen en vervoermiddelen. Voor verstrekking van deze voorzieningen zijn, na een traject van Europese aanbesteding, contracten en prijzen afgesproken met verschillende leveranciers. Voor zover budgethouders ook bij die leveranciers dezelfde korting ontvangen als de gemeente, houden wij dus rekening met die mogelijke korting.

Lid 2 onder c: Algemeen gebruikelijk

Het is niet de bedoeling dat er voorzieningen worden verstrekt, waarover de cliënt, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Het college moet steeds onderzoeken of een voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de cliënt (zie CRvB 17-11-2009, nr. 08/3352 Wmo). Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

•Het is niet speciaal gemaakt of bedoeld voor personen met een beperking;

•Het is verkrijgbaar in de reguliere handel;

•Het kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon.

De jurisprudentie verwoordt het zo: “een voorziening waarvan aannemelijk is te achten dat cliënt daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was” (zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562). Bovendien blijkt uit jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Ook als een plotseling optredende handicap noopt tot plotselinge en vervanging van voorheen adequate algemeen gebruikelijke voorzieningen (dus vanwege een calamiteit een vroegtijdige vervanging) kan niet meer worden gesproken van een algemeen gebruikelijke voorziening.

Lid 2 onder d. Eigen woonomgeving

Maatwerkvoorzieningen moeten een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Dit betekent dat een maatwerkvoorziening is gericht op de zelfredzaamheid en participatie in de eigen omgeving. Daarmee worden voorzieningen die zijn gericht op activiteiten buiten de eigen woonomgeving uitgesloten. Te denken valt aan voorzieningen die worden gebruik enkel en alleen tijdens vakantie, aan het strand of in het buitenland.

Lid 2 onder e en f. Vroegtijdige aanschaf

Deze beperking is er voor bedoeld om te voorkomen dat de gemeente voor een fait accompli wordt gesteld, waardoor de gemeente geen invloed meer kan uitoefenen op de te verstrekken voorziening. Met andere woorden: wie een voorziening aanschaft en daarna aanvraagt, loopt de kans op een afwijzing.

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat indien achteraf alsnog de noodzaak van de voorziening kan worden vastgesteld en toch nog gecontroleerd kan worden wat de goedkoopst compenserende oplossing was, een afwijzing op deze grond achterwege moet blijven. Het gaat dan om de (medische) noodzaak op het moment van realiseren van de voorziening. Uiteraard mag dan worden volstaan met toekenning van de goedkoopst compenserende voorziening.

Er zijn twee situaties waarin de voorziening niet om deze reden wordt geweigerd.

1.de kosten zijn vroegtijdig gemaakt met schriftelijke toestemming van het college.

2.de situatie waarbij

•Het college achteraf de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de reeds gerealiseerde oplossing nog kan vaststellen

•en de cliënt redelijkerwijs niet kan worden verweten de kosten reeds te hebben gemaakt

•en het tijdverloop tussen realisatie van de voorziening en de melding/aanvraag niet onredelijk lang is.

Bovenstaande geldt overigens niet in de situatie waarin de cliënt de voorziening al heeft aangeschaft of gerealiseerd voordat een melding is gedaan. Immers, in dat geval was er ten tijde van de melding geen te compenseren situatie aanwezig. Op deze situatie doelt het gestelde onder f.

Lid 2 onder g. Geen meerkosten

In sommigen gevallen gebruiken cliënten al langere tijd door hen zelf georganiseerde en bekostigde voorzieningen en diensten. Zij melden zich voor aanspraak op een maatwerkvoorziening op het moment dat men beperkingen gaat ondervinden. In die gevallen kan het zijn dat het optreden van een beperking niet leidt tot extra kosten, er zijn geen meerkosten ten opzichte van de periode voor het optreden van de beperkingen. Denk bijvoorbeeld aan iemand die al geruime tijd een eigen auto bezit waarmee hij in zijn vervoersbehoefte voorziet. Die persoon komt niet in een andere positie nu hij de auto gebruikt vanwege het ondervinden van beperkingen. Hetzelfde geldt voor iemand die al langere tijd de beschikking had over een huishoudelijke hulp.

Het begrip meerkosten hangt dan ook nauw samen met het begrip eigen kracht, de eigen mogelijkheden om oplossingen voor de ondervonden beperkingen te realiseren.

Lid 2 onder h. Vroegtijdige vervanging

In dit onderdeel wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Ook hier kan de eigen verantwoordelijkheid van een cliënt een rol spelen. Indien bijvoorbeeld in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient- in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien vervolgens bij brand blijkt dat die woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Lid 2 onder i. Vermijdbaar

Hier wordt bedoeld dat een maatwerkvoorziening alleen wordt verstrekt als de noodzaak ervan onvoorzien is, dus niet vermijdbaar is. Als een cliënt bijvoorbeeld verhuist van een gelijkvloerse woning naar een woning met niveauverschillen, terwijl al bekend is dat hij problemen ondervindt bij gebruik vaan een trap, dan wordt een traplift in de nieuwe woning geweigerd. Immers, de noodzaak van de traplift was al voor de verhuizing te voorzien

Lid 2 onder j. Uitrustingsniveau sociale woningbouw

Veelal wonen mensen naar inkomen. Wie een hoog inkomen heeft, zal een groter huis kunnen bewonen dan iemand met een minimuminkomen. Het is niet realistisch hiermee bij de toekenning van voorzieningen (met name woonvoorzieningen en huishoudelijke ondersteuning) rekening te houden.

Er wordt geen extra huishoudelijke ondersteuning toegekend voor een inpandig zwembad. Maar ook een garage wordt in principe niet aangepast. Uitzondering kan worden gemaakt als de garage gebruikt moet worden als stalling voor een scootmobiel of ander Wmo-vervoermiddel. Maar alle extra of duurdere voorzieningen worden door deze regel beheerst: uitgangspunt is niveau sociale woningbouw.

Hoofdstuk 6. Ondersteuning maatschappelijke deelname, zelfstandig leven en kortdurend verblijf

Artikelen 6.1. en 6.2. Resultaten ondersteuning bij maatschappelijke deelname en zelfstandig leven

De ondersteuning bij maatschappelijke deelname en zelfstandig leven kan betrekking hebben op verschillende resultaten. In deze artikelen zijn de belangrijkste opgenomen. Dit betekent dat ook andere resultaten kunnen worden nagestreefd. In de verordening staat dus geen limitatieve opsomming van resultaten. Dit laatste wordt expliciet vermeld in de Aanbestedingsleidraad van de Twentse gemeenten voor inkoop van de hier genoemde maatwerkvoorzieningen.

De ondersteuning bij maatschappelijke deelname en zelfstandig leven wordt toegekend opdat de cliënt zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen leefomgeving kan blijven wonen. Dit is de achterliggende Wmo-doelstelling als aan de cliënt een maatwerkvoorziening wordt toegekend. De begrenzing van deze Wmo-doelstelling wordt gevormd door artikel 2.3.5 lid 6 van de wet: als de cliënt is aangewezen op de Wet langdurige zorg, dan wordt uit die wet zorg ontvangen. Die zorg kan worden geboden in de thuissituatie of in een instelling voor zorg met verblijf.

Het college beoordeelt in welke mate de cliënt kan participeren en of, en zo ja welke ondersteuning nog is aangewezen om de cliënt op een volwaardige manier te laten meedoen in de maatschappij. De ondersteuning bij maatschappelijke deelname en zelfstandig leven kan ook oog hebben voor behoeftes op het gebied van zelfredzaamheid

Naast de maatwerkvoorziening die aan de cliënt kan worden toegekend kan ook aan de personen uit diens sociaal netwerk ondersteuning worden geboden. Het resultaat van die ondersteuning is gericht om hen in staat te stellen om te gaan met (de gevolgen van) de beperkingen van de cliënt.

Artikel 6.3. Resultaten kortdurend verblijf in een instelling

Dit artikel beschrijft het resultaat van kortdurend verblijf, onder andere het ontlasten van de mantelzorger van de cliënt. De achterliggende doelstelling is ook dat de cliënt zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

Het kortdurend verblijf kan plaatsvinden in een instelling of in het door het college goedgekeurde accommodatie van een aanbieder. De cliënt moet zonder of met minder mantelzorg aangewezen zijn op permanent toezicht. Is daarvan nog geen sprake dan kan ondersteuning bij maatschappelijke deelname mogelijk een passende bijdrage zijn om de mantelzorger te ontlasten.

Artikel 6.4. Gebruikelijke hulp

Dit artikel bepaalt dat geen ondersteuning wordt toegekend indien sprake is van gebruikelijke hulp. Het college houdt daarbij rekening met de omstandigheden zoals genoemd in dit artikel.

Hoofdstuk 7. Huishoudelijke ondersteuning

Artikel 7.1 Resultaten huishoudelijke ondersteuning.

Het gaat om overnemen van huishoudelijke taken. In de meeste gevallen zal het gaan om het schoon en leefbaar houden van de woning Maar het kan ook de andere resultaten betreffen die in dit artikel worden genoemd, als geen andere oplossingen beschikbaar en/of geschikt zijn. De zwaarte en intensiteit van de ondersteuning is afhankelijke van de mate van beperkingen die de cliënt ondervindt. Het college houdt bij het vaststellen van de omvang van de ondersteuning rekening met de ernst van de beperkingen.

In dit lid zijn de te bereiken resultaten genoemd. Voor wat betreft de zorg voor minderjarige kinderen zij nog opgemerkt dat het nadrukkelijk niet gaat om opvang van kinderen.

Artikel 7.2. Criteria huishoudelijke ondersteuning

Uitgangspunt is dat alleen huishoudelijke taken worden overgenomen in ruimten die voor de cliënt noodzakelijk zijn bij het normale gebruik van de woning. Uiteraard worden alleen die taken overgenomen die ook andere huisgenoten in het kader van gebruikelijke hulp niet kunnen uitvoeren.

Een andere beperking in de omvang betreft het uitrustingsniveau van de woning. Zie ook artikel 5.2. lid 2 onder j van deze verordening.

Hoofdstuk 8. Woonvoorzieningen

Artikel 8.1 Resultaat woonvoorziening

Het te bereiken resultaat van de toe te kennen maatwerkvoorziening bestaat uit het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft. Het gaat daarbij om de ruimtes te kunnen gebruiken en/of bereiken waarop de cliënt is aangewezen voor het verrichten van elementaire woonfuncties. Daaronder worden in ieder geval verstaan het kunnen bereiden van maaltijden, verrichten van de persoonlijke hygiëne (wassen en toiletgang) en kunnen slapen (bereiken van de slaapkamer). Onder omstandigheden van het individuele geval kan het te bereiken resultaat tevens betrekking hebben op de berging, de toegang, tuin of balkon van de woning (toegang en doorgang).

In het tweede lid is bepaald dat verhuizing naar een al aangepaste woning of een goedkoper aan te passen woning de voorkeur geniet.

Artikel 8.2. Criteria woonvoorziening

Lid 2. Uitsluitingen

Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn er situaties uitgesloten waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden gemaakt voor voorzieningen standaard aanwezig zijn. Uitzonderingen kunnen worden gemaakt voor voorzieningen ten behoeve van de gemeenschappelijke ruimten als bedoeld in het vierde lid onder c zonder welke de woning van de cliënt met beperkingen onbereikbaar is.

Of woongebouwen voor gehandicapten- en/of ouderen zijn bedoeld, blijkt niet alleen uit de bestemming, maar ook uit de bewoners zelf. Indien een gebouw voornamelijk bewoond wordt door ouderen en/ of gehandicapten wordt die bestemming aangenomen. Dit kan het geval zijn wanneer meer dan de helft van de bewoners ouder is dan 55 jaar en/ of beperkingen heeft. Uit de jurisprudentie blijkt wel dat er zware eisen kunnen gelden om aan te nemen dat een woongebouw specifiek is gericht op mensen met beperkingen.

Lid 4. Weigeringsgronden

Hierin worden een aantal situaties bepaald waarin het college de aanvraag om een maatwerkvoorziening kan weigeren. Hieraan ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag waaronder begrepen de omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

Onder a

Het kan voorkomen dat de cliënt verhuist terwijl daar gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning geen aanleiding voor was. Een ander voorbeeld is als wordt verhuisd van een adequate naar een – gelet op de beperkingen in het normale gebruik van de woning- inadequate woning. Is de verhuizing geen gevolg van beperkingen in het normale gebruik van de woning- inadequate woning. Is de verhuizing geen gevolg van de beperkingen in het normale gebruik van de woning en bestond er geen belangrijke reden om te verhuizen, dan weigert het college een voorziening. Als belangrijke redenen kunnen worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk en het aanvaarden van werk. In geval van samenwoning of huwelijk houdt het college ook rekening met de keuze die de cliënt maakt in welke woning hij gaat samenwonen. Ook in dat geval moet er een belangrijke reden zijn waarom hij naar de woning verhuist waar mogelijk meer aanpassingen moeten worden verricht. Het college betrekt daarbij ook de mogelijkheden die van de ‘partner’ van de cliënt kunnen worden gevergd.

Onder b

Is de cliënt niet verhuisd naar de voor hem/haar beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de maatwerkvoorziening in beginsel afgewezen. Het college wordt namelijk de mogelijkheid ontnomen om nog te kunnen bepalen wat de goedkoopst passende bijdrage had kunnen zijn. Onder deze bepaling zijn ook begrepen de aankoop van een woning of een kavel dan wel andere onomkeerbare handelingen zonder dat voorafgaande daaraan contact is opgenomen met het college. Door dat na te laten, bijvoorbeeld door bij het college te informeren naar de mogelijkheden van maatschappelijke ondersteuning, brengt de cliënt zich in een lastige bewijspositie. De aantoonplicht dat er geen (andere) geschiktere beschikbare woning waren, ligt in eerste instantie bij de cliënt, het behoort tot zijn rekening en risico. Als de cliënt dit niet kan aantonen, kan het college de aanvraag om een woonvoorziening af te wijzen.

Het college kan vooraf schriftelijk toestemming verlenen om te verhuizen naar een inadequate woning. In dat geval is een afwijzing op grond van lid 4 onder b vanzelfsprekend niet aan de orde.

Onder c

De gemeenteraad is bevoegd om te bepalen dat aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten gelimiteerd worden ( vergelijk CRvB: 2011: BQ2868 en CRvB:2012: BY5215) Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen worden niet toegekend.

Onder d

Vergelijk bijvoorbeeld CRvB: 2011: BR4180.

Onder f

Aan deze afwijzingsgronden ligt het beginsel van de eigen verantwoordelijkheid ten grondslag. Net als ieder ander is de cliënt verantwoordelijk om zaken als achterstallig onderhoud aan diens woning zelf op te lossen. Daaronder worden ook eisen verstaan die redelijkerwijs aan een woning mogen worden gesteld. Indien het een eigen woning betreft spreekt dat voor zich. In geval van een huurwoning ligt het op de weg van de cliënt om de verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.

Artikel 8.3. Hoofdverblijf in een instelling

Lid 1. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten en de Wmo 2007 waren AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd gemaakt voor het bezoekbaar maken van de woning van ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was dan gebaseerd op de verordening. De optie van het bezoekbaar maken is dan ook opgenomen in de verordening. Verdere verplichtingen dan deze heeft de gemeente dus niet.

Lid 2

In dit lid wordt aangegeven wat onder ‘bezoekbaar maken’ wordt verstaan.

Hoofdstuk 9. Ondersteuning gericht op verplaatsen in de eigen leefomgeving

Artikel 9.1 Resultaat vervoervoorziening

Het eerste lid bepaalt met welk doel de vervoersvoorziening wordt verstrekt. Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld om sociale contacten te onderhouden. Constante jurisprudentie wijst uit dat vervoer mogelijk gemaakt moet worden met een bandbreedte van 1500 tot 2000 kilometer per jaar. Dit is de ondergrens.

Hof van Twente stelt het bereik van het Maatwerkvervoer vast op 1850 kilometer per kalenderjaar. Hiermee wordt voldaan aan de minimale compensatieplicht.

Daarnaast bepaalt het vierde lid wat de reikwijdte is van de leefomgeving. Onder de leefomgeving in het kader van dit hoofdstuk wordt tot 28 kilometer rondom de woning als redelijk aangenomen. Het college kan daar in het individuele geval van afwijken.

Artikel 9.3. Gebruik maatwerkvervoer

De cliënt die gebruik maakt van het Maatwerkvervoer is daarvoor een ritbijdrage verschuldigd. De hoogte van deze ritbijdrage is vergelijkbaar met de kosten van het openbaar vervoer die iedereen heeft, ongeacht het hebben van beperkingen.

Het Maatwerkvervoer is vervoer van deur tot deur en kent enkele spelregels. Er zijn regels over het reserveren van een rit. Niet-tijdig reserveren betekent dat de cliënt een extra bijdrage voor deze betaalt. Een rit moet minimaal een dag van te voren voor 21.00 uur worden gereserveerd. Niet-tijdig is dus een rit die wordt gereserveerd na dit tijdstip.

Uitgezonderd is de retourrit vanuit het ziekenhuis.

Artikel 9.5. Verstrekkingsvormen

Een tegemoetkoming in kosten van gebruik van een eigen auto of individueel gebruik van een taxi worden alleen verstrekt als financiële tegemoetkoming. Het is een forfaitair bedrag waarvan de hoogte niet direct verband houdt met de daadwerkelijk kosten. De keuzevrijheid tussen ondersteuning in natura en PGB is niet aan de orde. Voor een financiële tegemoetkoming is geen bijdrage in de kosten verschuldigd.

Hoofstuk 10. Ondersteuning gericht op het verplaatsen in en rond de woning

Dit hoofdstuk richt zich op het kunnen bereiken van gebruiksruimten in de woning en kunnen verplaatsen in en rondom de woning. Hiervoor kunnen allerlei soorten rolstoelen worden verstrekt, waarvoor steeds de keuzevrijheid tussen ondersteuning in natura en een PGB geldt.

Dit is alleen anders voor een sportrolstoel. De sportrolstoel wordt alleen in de vorm van een (forfaitaire) financiële tegemoetkoming verstrekt.

Verder spreekt dit hoofdstuk voor zich.

Hoofdstuk 11. Persoonsgebonden budget (PGB)

Artikel 11.1. Verplichtingen en criteria voor een PGB

De aanspraak op een PGB is wettelijk bepaald voor de cliënt die dat wenst. Daarmee is niet zonder meer gezegd dat er ook recht bestaat op een PGB. Het college beoordeelt of aan de voorwaarden wordt voldaan.

Het PGB wordt verstrekt met in achtneming van artikel 2.3.6. van de wet. Dat betekent onder andere dat diensten, hulpmiddelen e.d. die hij met het PGB wenst in te kopen, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt en dat deze bijdragen aan het behalen van het beoogde resultaat.

De cliënt die een PGB wenst en daar naar oordeel van het college recht op heeft, is verplicht een door het college vastgesteld en aangereikt format PGB-plan op het stellen. Het kan zijn dat de cliënt al een PGB-plan opstelt om te motiveren waarom hij een PGB wenst. Het college kan aanvullende voorwaarden stellen aan het PGB-plan. Een voorbeeld: het kan in een concrete situatie zinvol zijn om tussentijdse evaluatiemomenten –en bijbehorende terugkoppeling aan de consulent- te laten opnemen in het PGB-plan.

Een van de kwaliteitsaspecten van de wet is dat een maatwerkvoorziening veilig moet zijn (zie artikel 3.1, tweede lid van de wet). De maatwerkvoorziening mag dan ook geen gezondheidsrisico’s voor de cliënt of anderen met zich mee brengen. Daarom is in dit onderdeel geregeld dat ook de met een PGB bekostigde voorziening veilig moet zijn. Dit is de verantwoordelijkheid van de cliënt. Om vast te stellen of een hulpmiddel of woningaanpassing veilig is, voert het college controles uit. De veiligheid van dienstverlening blijkt ook, maar niet uitsluitend, uit een verklaring omtrent gedrag van personen die betrokken zijn bij de dienstverlening/ondersteuning.

Als een cliënt niet in staat is zelf de PGB-taken als bedoeld in artikel 2.3.6. lid 2 onder a van de wet te verrichten, dan mag hij zich laten ondersteunen door iemand uit zijn sociaal netwerk of zijn wettelijke vertegenwoordigers. Onder een wettelijke vertegenwoordiger wordt verstaan: curator, bewindvoerder en mentor. Dit is in ieder geval nooit de persoon of organisatie die met het PGB wordt ingekocht om de ondersteuning te bieden.

Onder het op een verantwoorde manier uitvoeren van de aan het PGB verbonden taken, valt ook de eis dat de cliënt in staat is om toezicht te houden op de geleverde kwaliteit en dat hij de door hem ingeschakelde personen kan aansturen. Via www.pgb.nl bestaat de mogelijkheid om een PGB-test te doen. Dit kan een inschatting geven of iemand geschikt is om zelf de ondersteuning te organiseren en een PGB te beheren.

Opgemerkt wordt dat het college ook nog op grond van artikel 2.3.6 vijfde lid onder b van de wet bevoegd is het PGB te weigeren. Deze bevoegdheid bestaat dus als het PGB in het verleden is herzien dan wel ingetrokken omdat:

-de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt;

-de cliënt niet heeft voldaan aan de aan het PGB verbonden voorwaarden;

-de cliënt het PGB niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

Artikel 11.4 . Vaststellen hoogte PGB

Lid 3. Onderscheid wordt gemaakt in een tarief voor professionals enerzijds en een tarief voor het niet-professionals en informeel netwerk anderzijds. Er is sprake van professionele ondersteuning als deze wordt geleverd door een zorginstelling of door een zelfstandige zonder personeel (zzp’er), mits zij staan ingeschreven in de Kamer van Koophandel.: Bij de inschrijving van de aanbieder bij de Kamer van Koophandel, wordt de branche-standaard bedrijfsindeling (SBI) van de beroepsgroep gezondheidszorg en Welzijn genoemd. Ieder bedrijf dat zich inschrijft in het handelsregister krijgt één of meerdere SBI-codes. Deze code bestaat uit 4 of 5 cijfers en geeft aan wat de activiteit van een bedrijf is. Door de SBI-code op te vragen kan worden geverifieerd dat de zorgverlener werkzaam is waarvoor hij/zij zich laat contracteren door de budgethouder.

Een PGB is gemiddeld genomen ook goedkoper dan ondersteuning in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een PGB voor dienstverlening door professionals is daarom in de verordening begrensd op 90% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.

Lid 5. Het PGB voor Huishoudelijke ondersteuning wordt gebaseerd op 90% van regionaal afgesproken uurtarieven. Als deze tarieven wijzigen, is het college bevoegd het PGB daarop aan te passen.

Lid 7 en lid 9. Het uurtarief voor niet-professionals en personen uit het sociaal netwerk wordt vastgesteld op € 14,50. Dit tarief is gebaseerd op het uurloon dat Alphatrots, een landelijke belangenbehartiger van alfahulpen, een reëel uurloon vindt. Als dit tarief wijzigt, is het college bevoegd het PGB daarop aan te passen.

Uiteraard staat het een budgethouder en hulpverlener vrij een ander uurtarief af te spreken. Wordt een hoger uurtarief afgesproken, dan zijn de meerkosten voor rekening van de budgethouder. Spreekt men een lager uurtarief af, dan wordt de hoogte van het PGB afgestemd op dat (lagere) uurtarief

Hoofdstuk 12. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

Artikel 12.1 Bijdrage in de kosten

Voor de maatwerkvoorziening is de cliënt een bijdrage in de kosten verschuldigd. Dit geldt zolang de maatwerkvoorziening wordt gebruikt of kan worden gebruikt. Als de cliënt de beschikking heeft over een maatwerkvoorziening in natura, maar deze niet daadwerkelijk gebruikt, moet hij dus wel een eigen bijdrage betalen. Voor het persoonsgebonden budget geldt het verschuldigd zijn van de bijdrage zolang het persoonsgebonden budget is toegekend. De bijdrage in de kosten wordt opgelegd en geïnd door de CAK volgens de regels van het uitvoeringsbesluit.

Artikel 12.2. Kostprijs berekening voor bijdrage in de kosten

Dit artikel bepaalt wat onder de kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura, een persoonsgebonden budget en een algemene voorziening wordt verstaan. De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt moet betalen. De bijdrage in kosten voor een maatwerkvoorziening mag niet hoger zijn dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente zélf verschuldigd is voor de maatwerkvoorziening. Indien aan een cliënt een persoonsgebonden budget is verstrekt, is de kostprijs gelijk aan de hoogte van dat budget. De bijdrage in de kosten -bij gebruik van een algemene voorziening- is nooit meer dan een kostendekkende bijdrage.

Artikel 12.4. Vaststelling en inning van bijdrage voor maatschappelijke opvang

Deze bepaling is gebaseerd op 2.1.4 lid 7 van de wet. Opvang in dit artikel betreft onderdak en de begeleiding voor de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met het risico voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en het niet in staat zijn om op eigen kracht zich te handhaven in de samenleving

Hoofdstuk 13. Herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 13.1. Toezicht en handhaving

Op grond van artikel 2.1.3 lid 4 Wmo 2015 moeten in de verordening regels gesteld worden voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 11.2. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een PGB, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het eerste, tweede en vierde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (artikel 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opnamen van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een PGB, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Hoofdstuk 14. Kwaliteit en klachten

Artikel 14.1. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordening in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c , van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid van de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (kamerstukken II 2013/14 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

In het eerste lid zijn een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het in het derde lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet.

Artikel 14.2.Verhouding prijs en kwaliteit van voorziening geleverd door derden

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid van de wet). Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel in een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitganspunt is dat een aanbieder kundig personele inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 14.3. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn.

In het eerste lid eis een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht.. De reguliere klachtenregeling van de gemeente Hof van Twente is hierop van toepassing.

Lid 2

In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van bepaalde aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen en diensten regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. Desbetreffende aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen en diensten verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr3, blz 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zin over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

Artikel 14.4. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder, welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

In het eerste lid is dit uitgewerkt door het bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. Alle aanbieders van maatwerkvoorzieningen zijn verplicht een medezeggenschap op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de wet).

In de tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.

Artikel 14.5. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4 eerste lid van de wet is bepaald dat de aanbieder bij toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 15 Mantelzorgerwaardering en inspraak

Artikel 15.1. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De gemeente Hof van Twente doet dit door activiteiten te (laten) organiseren op de dag van de mantelzorg. Zij doet dit zoveel mogelijk met welzijns-organisaties in de gemeente.

Artikel 15.2. Inspraak en medezeggenschap

In artikel 2.1.3, derde lid van de wet wordt geregeld dat de gemeente in een verordening moet vast leggen hoe ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de wet. In dit artikel wordt verwezen naar de Verordening Participatie Sociaal Domein 2016. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er voor het Wmo- beleid eenzelfde inspraakprocedure geldt als op andere terreinen..

Hoofdstuk 16. Slotbepalingen

Artikel 16.1. Hardheidsclausule

Een beschikking moet in het individuele geval maatwerk te zijn. Onder omstandigheden kan dit er toe leiden dat moet worden afgeweken van een bepaling in de verordening met een rechtstreekse verwijzing naar artikel 2.3.5 van de wet. Te verwachten is dat een beroep op de hardheidsclausule minder vaak zal voorkomen. Er vindt immers op basis van artikel 2.3.2 van de wet standaard al een zorgvuldige beoordeling plaats waarbij met alle persoonlijke omstandigheden rekening wordt gehouden. De hardheidsclausule wordt in deze verordening niettemin gehandhaafd als vangnet voor al die situaties waarbij toepassing van de verordening leidt tot een onbillijke situatie. Het afwijken van de verordening kan alleen ten gunste en nooit ten nadele van de cliënt. In het algemeen geldt dat de cliënt gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is. Hij zal dat ook nader moeten onderbouwen.

Artikel 16.2. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

In het tweede lid van dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordening. In het derde lid is als hoofdregel neergelegd dat aanvragen, die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. In lid 4 is bepaald dat lopende bezwaarschriften volgens de oude verordening worden afgehandeld.

Artikel 16.3. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van deze verordening en legt vast hoe de verordening dient te worden aangehaald.

Ondertekening