Regeling vervallen per 01-01-2020

Beleidsregels terugvordering WWB, Ioaw, Ioaz, WIJ

Geldend van 01-03-2011 t/m 31-12-2019

Intitulé

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING WWB, Ioaw, Ioaz, WIJ GEMEENTE HOF VAN TWENTE

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente;

 

Gelet op het bepaalde in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Wet investeren in jongeren;

 

Gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

 

 

BESLUITEN:

 

Vast te stellen de volgende Beleidsregels terugvordering WWB, Ioaw, Ioaz, WIJ.

Hoofdstuk 1 TERUGVORDERING

Algemeen

Artikel 1 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    Het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 17, lid 3 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), artikel 17, lid 3 van Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen(Ioaz) en artikel 40, lid 3 van de Wet investeren in jongeren (WIJ);

  • b.

    Het terugvorderen van ten onrechte verleende uitkering zoals bedoeld in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB, hoofdstuk II, paragraaf 5 van de Ioaw, hoofdstuk II, paragraaf 5 van de Ioaz en de artikelen 54 tot en met 56 van de WIJ;

  • c.

    Het vestigen van een zekerheidsrecht door middel van hypotheekrecht op woningen of pandrecht op woonwagens en woonschepen, indien de bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend op grond van artikel 50 van de WWB en artikel 39a van de WIJ;

  • d.

    Onder uitkering bedoeld onder b. wordt verstaan de bijstand op grond van de WWB, de uitkering op grond van de Ioaw en Ioaz en de inkomensvoorziening op grond van de WIJ.

VESTIGING HYPOTHEEK OF PANDRECHT.

Artikel 2 Verplichting meewerking vestiging hypotheek of pandrecht

  • a.

    Burgemeester en wethouders verbinden aan de verlening van bijstand in de vorm van een geldlening als bedoeld in artikel 50 Wet werk en bijstand of aan de verlening van een inkomensvoorziening op grond van artikel 39a van de WIJ de verplichting dat de belanghebbende meewerkt aan de vestiging van een hypotheek.

  • b.

    Indien de belanghebbende een eigen woonwagen of eigen woonschip bewoont, heeft de meewerkverplichting als bedoeld in lid a betrekking op de vestiging van een pandrecht.

  • c.

    Onder verlening van bijstand in de vorm van een geldlening als bedoeld in lid a wordt mede verstaan de verlening van bijzondere bijstand (artikel 35 WWB).

  • d.

    Burgemeester en wethouders stellen in een Besluit bijstandshypotheek nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden waaronder een uitkering in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek of pandrecht wordt verleend.

HERZIENING EN INTREKKING

Artikel 3 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

  • 1.

    Een besluit tot toekenning van de uitkering wordt herzien of ingetrokken indien:

  • a.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB, artikel 13, lid 1 van de Ioaw, artikel 13, lid 1 van de Ioaz, artikel 44 van de WIJof artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering;

  • b.

    anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 2.

    Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

 

TERUGVORDERING

Artikel 4 Terugvordering

De uitkering wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels.

Artikel 5 Ten onrechte verleende uitkering

Burgemeester en wethouders vorderen de uitkering terug van de belanghebbende voor zover deze:

  • a.

    Ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • b.

    In de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen (geldt alleen voor WWB en WIJ);

  • c.

    Voortvloeit uit gestelde borgtocht (geldt alleen voor de WWB);

  • d.

    Ingevolge artikel 52 WWB en artikel 37 WIJ bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op uitkering bestaat;

  • e.

    Anderszins onverschuldigd is betaald voor zover de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen, of

  • f.

    Anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

  • 1.

    De belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover uitkering is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31, lid 1 van de WWB en artikel 7 van de WIJ beschikt of kan beschikken;

  • 2.

    De uitkering is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

  • 3.

    De belanghebbende naderhand over dezelfde periode waarover een uitkering op grond van de Ioaw en Ioaz is verleend, inkomsten als bedoeld in artikel 8 van de Ioaw en Ioaz ontvangt waarmee bij de vaststelling van de uitkering rekening zou zijn gehouden;

  • g.

    Terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 6 Terugvordering van gezinsleden

  • a.

    Oonverminderd het bepaalde onder artikel 5 worden kosten van de uitkering, indien aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd;

  • b.

    Onverminderd het bepaalde onder artikel 5 wordt de uitkering met inachtneming van artikel 3 van de Ioaw en Ioaz is verleend, de in dat artikel bedoelde personen voor de toepassing van de wet als belanghebbende aangemerkt;

  • c.

    Indien de uitkering als gezinsuitkering aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 13 Ioaw, artikel 13 Ioaz, artikel 44 WIJ of artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kan de uitkering mede worden teruggevorderd van de gezinsleden waarbij bij de verlening van de uitkering rekening had moeten worden gehouden;

  • d.

    De onder a. en b. genoemde gezinsleden/personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van de uitkering die wordt teruggevorderd.

Artikel 7 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

Burgemeester en wethouders zien af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

  • a.

    Het terug te vorderen bedrag lager is dan € 150,00, tenzij de belanghebbende nog een uitkering van de gemeente ontvangt (zie toelichting);

  • b.

    Het onder a. genoemde is niet van toepassing indien er sprake is van een verwijtbare vordering;

  • c.

    Hiertoe een dringende reden aanwezig is.

KWIJTSCHELDING

Artikel 8 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

In afwijking van artikel 5 en 6 kunnen burgemeester besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering, indien:

  • a.

    Redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b.

    Redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in artikel 9 onder b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c.

    De vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 9 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding als bedoeld in artikel 8 wordt afgezien indien:

  • a.

    De terugvordering van de uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • b.

    De vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 10 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in artikel 8 treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 11 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in artikel 8 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een  schuldregeling is tot stand gekomen;

  • b.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de  schuldregeling voldoet; of

  • c.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking  van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 12 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

In afwijking van artikel 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • d.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

Artikel 13 Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

De in artikel12 genoemde termijn is drie jaar indien:

  • a.

    het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en

  • b.

    de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB, artikel 13, lid 1 van de Ioaw, artikel 13, lid 1 van de Ioaz, artikel 44 van de WIJ of artikel 30c, lid 2 en 3 van de Wet Suwi.

Artikel 14 Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 12 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 15 Kwijtschelding op overige gronden

In afwijking van artikel 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, wanneer individueel bepaalde gronden daartoe aanleiding geven.

INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE UITKERING

Artikel 16 Terugvorderingsbesluit  

In het terugvorderingsbesluit delen burgemeester en wethouders aan de belanghebbende mede:

  • a.

    Tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd;

  • b.

    De termijn waarbinnen de belanghebbende de te onrechte ontvangen uitkering dient terug te betalen;

  • c.

    Dat de termijn genoemd onder b. op grond van artikel 4:87 Awb zes weken bedraagt

  • d.

    Wat de reden is van de terugvordering met vermelding van de wettelijke grondslag;

  • e.

    Op welke wijze het besluit bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

Artikel 17 Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • a.

    Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het terug- of invorderingsbesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting;

  • b.

    Tenminste een keer per jaar verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de hoogte van het inkomen, indien belanghebbende geen betalingen verricht, danwel niet aan de betalingsverplichting voldoet. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • c.

    Tenminste één keer per 2 jaar verrichten burgemeester en wethouders onderzoek naar de hoogte van het inkomen, wanneer de vordering niet binnen een termijn van 5 jaren kan worden voldaan. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • d.

     Burgemeester en wethouders verrichten geen onderzoek naar de hoogte van het inkomen, indien aan de betalingsverplichtingen wordt voldaan en vaststaat dat de vordering binnen de termijn van 5 jaar wordt afgelost.

Artikel 18 Verrekening en beslaglegging

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

  • 1.

    verrekening met de maandelijks verleende uitkering op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

  • 2.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of;

  • 3.

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

 

OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 19 Kosten

Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in artikel 18 dan wordt de vordering verhoogd met de kosten.

Artikel 20 Brutering

  • 1.

    Bij gebreke van tijdige betaling wordt de vordering verhoogd met de op de terugvordering betrekking hebbende kosten. Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingspichtige is, alsmede de ziekenfondspremie kunnen worden teruggevorderd, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2.

    van verhoging van de vordering als genoemd in lid 1 wordt afgezien, indien:

  • a.

    belanghebbende geen verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de vordering en,

  • b.

    belanghebbende niet kan worden verweten dat de vordering van het College niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan.

Artikel 21 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 maart 2011.De beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand van 1 januari 2006 worden ingetrokken met ingang van 1 maart 2011.

Ondertekening

Aldus op 22 februari 2011 vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente.
  
De secretaris,                         De burgemeester,
 
 
 
G. Twickeler                           drs. J.H.A. Goudt

Nota-toelichting BELEIDSREGEL TERUGVORDERING WWB, IOAW, IOAZ, WIJ VAN DE GEMEENTE HOF VAN TWENTE

  • 1.

    Algemeen

In de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) en de Wet investeren in jongeren (WIJ) is het terugvorderen van ten onrechte verleende uitkeringen en het verhalen van de kosten van de uitkering (WWB en WIJ) een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis vormt voor de gemeentelijke terugvorderings- en verhaalspraktijk. Met onderhavige Beleidsregel terugvordering WWB, Ioaw, Ioaz, WIJ wordt een basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente met ingang van 1 januari 2011 te kunnen continueren. Burgemeester en wethouders maken gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften.

Een belangrijk beleidsuitgangspunt is dat het plegen van uitkeringsfraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende uitkering niet terug te vorderen.

De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid om ter zekerheid voor de terugbetaling van de uitkering die met inachtneming van artikel 50 WWB en artikel 39a WIJ als geldlening wordt verstrekt een zekerheidsrecht in de vorm van hypotheek op de woning (of pandrecht op de woonwagen of woonschip) van de belanghebbende te vestigen. Dit sluit aan bij de uitvoeringspraktijk (krediethypotheek) onder de WWB.

Voor de uitvoeringsregels van de onder de WWB en WIJ te vestigen hypotheek (of pandrecht) wordt verwezen naar artikel 2 van deze beleidsregels.

 

 

  • 2.

    Vestigen krediethypotheek of pandrecht .

Het Besluit krediethypotheek bijstand is vervallen per 1 januari 2004. In het besluit stonden uitvoeringsregels, o.a. met betrekking tot rente en aflossing, tijdelijke beëindiging van de bijstand, verkoop van de woning etc.

Deze blijven wel nog van kracht voor de gevallen waar de krediethypotheek is gevestigd vóór inwerkingtreding van de WWB.

 

 

  • 3.

    Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van de uitkering is het met terugwerkende gewijzigd vaststellen van het recht op uitkering door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maken burgemeester en wethouders in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

De bepalingen onder a. en b. zijn identiek aan de bepalingen van artikel 54 lid 3 WWB, artikel 17, lid 3 onder a Ioaw/Ioaz en artikel 40, lid 3 WIJ doch zijn met een dwingend karakter geformuleerd.

  • a.

    indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte uitkering is verleend dan wordt in alle gevallen het uitkeringsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWV-werkplein;

  • b.

    In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn.

Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door burgemeester en wethouders onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve in alle redelijkheid kunnen hebben nagaan dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaan burgemeester en wethouders niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.

Een andere overweging is of burgemeester en wethouders als gevolg van een grove fout een foutief besluit hebben genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

 

  • 4.

    Terugvordering

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Benadrukt wordt dat de uitkering uitsluitend wordt teruggevorderd in de gevallen waarin dit in de beleidsregels is vastgelegd.

 

  • 5.

    Ten onrechte verleende uitkering

De hier omschreven situaties waarin de uitkering wordt teruggevorderd zijn gebaseerd op de bepalingen van de WWB, Ioaw, Ioaz en de WIJ. Om echter geen misverstand te laten bestaan over wanneer de uitkering moet worden teruggevorderd zijn deze beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften, in tegenstelling tot de formulering in voornoemde wetten WWB, dwingend geformuleerd.

  • a.

    Uitkering is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op uitkering bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB, artikel 17, lid 3 Ioaw/Ioaz, artikel 40, lid 3 WIJ en artikel 3 van de Beleidsregels Terugvordering & Verhaal WWB, Ioaw, Ioaz, WIJ eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat niet in alle gevallen sprake is van herziening. Een verstrekt voorschot kan zonder herziening worden teruggevorderd (zie d.).

  • b.

    Aan de uitkering die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Daarnaast kunnen aan de verstrekking van de geldlening ook overige verplichtingen zijn verbonden, zoals de wijze van besteding van de lening en de verantwoording van de besteding middels inlevering van betalingsbewijzen, nota’s en dergelijke (bijvoorbeeld bij bijzondere bijstand in duurzame gebruiksgoe-deren). Ook bij het niet nakomen van die verplichtingen dient de (resterende) lening te worden teruggevorderd.

  • c.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening (WWB, bijzondere bijstand). Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke regels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB en artikel 37 WIJ van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 4 WWB en artikel 37, lid 3 WIJ regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB en artikel 54, lid 1 sub b WIJ. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

  • e.

    er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de uitkering bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer als gevolg van een administratieve vergissing ten onrechte uitkering is verleend. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte uitkering ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.

  • f.

    Hier wordt gedoeld op situaties waarin ten onrechte uitkering is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Hiervoor gelden niet de restricties of de vervaltermijn genoemd onder e.

 

  • 6.

    Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 lid 2 WWB, artikel 26 Ioaw en Ioaz en artikel 55 WIJ kan de uitkering die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsuitkering is verleend, maar wel als gezinsuitkering verleend had moeten worden,  tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: de uitkering die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.

 

Duidelijk moet zijn dat:

  • *

    de uitkeringontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

  • *

    de verzwegen partner van de uitkeringverlening op de hoogte was.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.

 

 

  • 7.

    Afzien van het terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 8 en verder.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Burgemeester en wethouders zijn vrij tot het bepalen van de hoogte van het grensbedrag .

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte uitkering ontving.

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens dringende reden (zie artikel 3). In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

 

 

  • 8 -11

    tot en met 11. Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Wanneer een uitkeringsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.

 

 

  • 12-14

    Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Op grond van het bestaande beleid kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan.  Dit beleid wordt in deze beleidsregels voortgezet.

Overigens wordt met de onder 12. sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.

 

  • 15.

    Kwijtschelding op overige gronden.

Naast kwijtschelding wegens schuldenproblematiek is het ook mogelijk 

om op andere gronden een schuld kwijt te schelden. Hierbij kan

bijvoorbeeld worden gedacht aan kwijtschelding bij de succesvolle

afronding van een reïntegratietraject. Op deze wijze kan kwijtschelding,

naast of aanvullend op reeds bestaande subsidiemogelijkheden,

fungeren als een prikkel tot het aanvaarden van betaalde arbeid, of het

deelnemen aan scholing of sociale activering.

       

  • 16.

    Invorderingsbesluit

In dit artikel is conform de Algemene wet bestuursrecht (Awb), titel 4.4 bestuursrechtelijke geldschulden, geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit.

 

  • 17.

    Verplichtingen met betrekking tot de invordering

In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of invorderingsbesluit geldt als aflossingsverplichting.

Burgemeester en wethouders verrichten, afhankelijk van het al dan niet nakomen van de aflossingsverplichting en de termijn waarbinnen kan worden afgelost, onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Als wijzigingen in het inkomen daartoe aanleiding geven kan van genoemde frequenties worden afgeweken.

 

  • 18.

    Verrekening en beslaglegging 

Verrekening kan in eerste instantie op grond van artikel 60, lid 3 WWB, artikel 25, lid 3 Ioaw/Ioaz en artikel 54, lid 3 WIJ. 

Dwanginvordering.

Wanneer belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt kan verrekening plaatsvinden op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 6:127) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (dwanginvordering).

De gemeente kan daarnaast overgaan tot dwanginvordering door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag via een dwangbevel.

Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

Verrekening met de uitkering wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • *

    er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen uitkering, en de ten onrechte verleende uitkering die moet worden terug-betaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • *

    er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat de uitkering alleen met de uitkering kan worden verrekend.

  • *

    er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

  • *

    bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet

  • *

    verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten)

 

 

  • 19.

    Kosten

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder 18. genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op kosten van betekening en dergelijke.

 

  

  • 20.

    Brutering

In de WWB, Ioaw, Ioaz en de WIJ is het bruteren van de uitkeringsvordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58 lid 4 WWB, artikel 25, lid 4 van de Ioaw en Ioaz en artikel 54, lid 4 van de WIJ. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de Beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.

Uitzonderingen daarop zijn situaties waarin er geen sprake is van verwijt bij het ontstaan van de vordering en belanghebbende niet kan worden verweten dat de (gehele) vordering niet in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft is voldaan.