Regeling vervallen per 02-06-2015

Algemene regels behorende bij de Keur Delfland 2010

Geldend van 18-04-2014 t/m 01-06-2015

Intitulé

Besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap van Delfland van 22 november 2011, tot vaststelling van algemene regels inhoudende vrijstelling van de vergunningplicht voor het verrichten van handelingen in, op, boven, over of onder waterstaatwerken en het onttrekken van grondwater (Algemene regels behorende bij de Keur Delfland 2010)

Algemene regels behorende bij de Keur Delfland 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

§ 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Aangeheelde waterkering: waterkering waarvan de hoogte van de achterliggende gronden op kunstmatige wijze op gelijke hoogte of hoger dan de kruinhoogte van de waterkering zijn aangelegd.

Binnenwaterkering: waterkering die binnen een dijkring beveiliging biedt tegen overstroming en die als zodanig is aangewezen in de legger.

Buitengewoon onderhoud: het zodanig onder profiel brengen van een waterstaatswerk, dat (ten minste) wordt voldaan aan de legger behorende situatietekeningen, dwarsprofielen en lengteprofielen.

Buitenkruinlijn: snijpunt van de raaklijnen van de kruin en het buitentalud van een waterkering.

Dam: werk in een watergang om water te keren.

Damwand: wand van verticale planken.

Doorstroomprofiel: profiel van een watergang om water aan- en af te voeren.

Duiker: een verbindingsbuis om water onder een straat of een stuk grond door te laten.

Grondmechanisch onderzoek: uitvoeren van grondonderzoek door middel van sonderingen, handboringen, mechanische boringen, peilbuizen of waterspanningsmeters.

Hek: afscheiding met vrije doorzicht.

Insteek: de snijlijn van het bovenwatertalud van het water met het aangrenzende maaiveld;

Kabel: transportmedium zonder holle ruimte.

Kwetsbare gebieden: kwetsbare gebieden die als zodanig zijn aangewezen in de Leidraad Regulering grondwateronttrekkingen en infiltraties.

Landscheiding: waterkeringdie de begrenzing vormt tussen waterschappen.

Leiding:

  • ·

    vrij lozende leiding:transportmedium dat uitmondt in een oppervlaktewaterlichaam.

  • ·

    druk- of pijpleiding:transportmedium voor gassen en vloeistoffen.

Lozingspunt: werk waarmee niet-oppervlaktewater in een oppervlaktewater wordt geloosd.

Natuurvriendelijke oever: een door de mens ingerichte oever waarbij de ontwikkeling van natuur, landschap en ecologie expliciet wordt gestimuleerd en die als zodanig is aangewezen in een legger.

NEN 3650 en NEN 3651: door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven normen voor het toepassen van kabel en leidingsystemen in waterstaatswerken.

Oeverbescherming: beschoeiing of damwand die wordt aangebracht in de oeverlijn om de oever tegen afkalving te beschermen.

Oeverlijn: de snijlijn van het wateroppervlak op het schouwpeil met de oever.

Polderkade: waterkering die in een peilbesluit vastgestelde peilgebieden van elkaar of andere gebieden scheidt en die als zodanig is aangewezen in een legger.

Polderprincipe: creëren van een kunstmatig grondwaterniveau dat lager ligt dan het omliggende grondwaterniveau voor het permanent droog houden van civieltechnische en bouwkundige werken.

Primair water: oppervlaktewaterlichaam dat een belangrijke transport- en bergende functie heeft en die als zodanig is aangewezen in een legger.

Primaire waterkering: waterkering die beveiliging biedt tegen overstroming doordat deze behoort tot een dijkring ofwel vóór een dijkring is gelegen en als zodanig is aangegeven in de Waterwet.

Regionale waterkering: waterkering die binnen een dijkring beveiliging biedt tegen overstroming vanuit de boezem en die als zodanig is aangewezen in de waterverordening Zuid-Holland.

Schouwpeil: in een peilbesluit vastgesteld referentiepeil van de schouw, vergunningverlening, en berekening van het watersysteem.

Schutting: afscheiding zonder vrije doorzicht.

Secundair water: oppervlaktewaterlichaam met een lokale transport- en ontwaterende functie of dat zorgt voor een zekere drooglegging en die als zodanig is aangewezen in een legger.

Sleuf: langwerpige smalleontgraving die in de grond vanaf het maaiveld wordt gegraven.

Sleufloze techniek: het door middel van doorpersen of boren leggen van kabels of leidingen.

Straatmeubilair: objecten die in de openbare ruimte staan ten behoeve van de openbare ruimte.

Verheelde waterkering: waterkering waarvan de hoogte van de achterliggende gronden op natuurlijke wijze op gelijke hoogte of hoger dan de kruinhoogte van de waterkering zijn gelegen.

Voorland: voor een waterkering gelegen land of ondiep gelegen oever.

Waterkerend vermogen: vermogen van een waterkering om aan alle faalmechanismen te voldoen, overeenkomstig de veiligheidseisen.

Zeewering: waterkering tegen de zee die als zodanig is aangewezen in een legger.

2.In deze regeling en de daarop berustende bepalingen wordt onder beschermingszone, bestuursorgaan, grondwater, grondwaterlichaam, Hoogheemraadschap, legger, kunstwerken, milieubeschermingsgebied, onttrekken, onttrekkingsinrichting, oppervlaktewaterlichaam, profiel van vrije ruimte, wateren, waterkering, waterstaatwerk en werk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Keur Delfland 2010.

§ 1.2 Procedurele bepalingen

Artikel 2 Melding algemeen

  • 1. Indien op grond van deze regeling een melding is vereist, wordt door diegene die de handelingen verricht, uiterlijk drie weken voorafgaand aan het verrichten van die handelingen schriftelijk melding gedaan aan het bestuursorgaan.

  • 2. De melding wordt gedaan met behulp van een door het hoogheemraadschap beschikbaar gesteld meldingsformulier.

  • 3. De melding vervalt indien de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd binnen een jaar na de melding.

  • 4. Indien een handeling als bedoeld in de artikelen 4, 7, 10, tweede lid, 13, of 33, deel uitmaakt van een handeling of samenstel van handelingen waarvoor een vergunning op grond van de Keur Delfland 2010, de Waterwet of de daarop berustende bepalingen is vereist en de aanvraag om die vergunning tegelijkertijd met een melding is ingediend, geldt in afwijking van het eerste lid, dat de daarin genoemde termijn gelijk is aan de beslistermijn van die vergunning.

Artikel 3 Samenhang bij vergunning of beheershandelingen

  • 1. Indien een handeling als bedoeld in de artikelen 4, 7, 10, 13, 16, 18, 19, 21, 23, 25, 27, 29, 31 en 33 deel uit maakt van een handeling of samenstel van handelingen waarvoor een vergunning vereist is op grond van de Keur Delfland 2010, de Waterwet of de daarop berustende bepalingen en deze samenhang gevolgen kan hebben voor het watersysteem geldt de vrijstelling op de vergunningplicht uit deze algemene regels niet.

  • 2. Indien een handeling als bedoeld in de artikelen 4, 7, 10, 16, 19, 25, 27, of 29 , plaatsvindt op of nabij een locatie, waarvoor een besluit is vastgesteld door het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap, of het bestuursorgaan, voor het uitvoeren van beheershandelingen en die handeling een belemmering vormt voor het uitvoeren van die beheershandelingen, geldt de vrijstelling op de vergunningplicht uit deze algemene regels niet.

Hoofdstuk 2 Algemene regels voor het verrichten van handelingen in, op, boven, over of onder waterstaatswerken

§ 2.1 Steigers of vlonders

Artikel 4 toepassingscriteria

  • 1. Voor het aanleggen van een steiger of een vlonder in, op, boven of over een waterstaatswerkis geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien de steiger of vlonder:

    • a.

      niet wordt aangelegd in, op, boven of over het buitentalud of de kruin van een niet verheelde of niet aangeheelde waterkering;

    • b.

      niet in, op, boven of over een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd;

    • c.

      op ten minste een afstand van 50 meter van een gemaal wordt aangelegd;

    • d.

      op ten minste een afstand van 10 meter van een lozingspunt, of een kunstwerk wordt aangelegd;

    • e.

      op ten minste een afstand van 2 meter van een naastgelegen steiger of vlonder wordt aangelegd;

    • f.

      met de onderkant op minimaal 0,50 meter boven het ter plaatse geldende schouwpeil wordt aangelegd;

    • g.

      maximaal 6 meter lang wordt;

    • h.

      wordt aangelegd in een water waarvan in de legger is aangegeven dat deze minimaal 4 meter breed is;

    • i.

      niet meer dan 1/8 van de breedte van het water en maximaal 1,50 meter buiten de doorgaande oeverlijn uitsteekt;

    • j.

      met een oeverbescherming van minimaal 1 meter aan weerszijden van de steiger of de vlonder in de doorgaande oeverlijn wordt aangelegd, en

    • k.

      aangelegd op funderingspalen die geen grotere dikte of diameter hebben dan 80 millimeter en die hart op hart minimaal 0,50 meter uit elkaar staan.

  • 2. Voor het verwijderen van een steiger of een vlonder in, op, boven of over een waterstaatswerk als bedoeld in het eerste lid,is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig.

Artikel 5 melding

Van het aanleggen of verwijderen van een steiger of vlonder als bedoeld in artikel 4, wordt een melding gedaan.

Artikel 6 algemene criteria

  • 1. Diegene die een steiger of vlonder als bedoeld in artikel 4, eerste lid, aanlegt:

    • a.

      belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

    • b.

      gebruikt geen materialen die wateren kunnen verontreinigen, en

    • c.

      zorgt ervoor dat de steiger of vlonder en de bijbehorende oeverbescherming van een deugdelijke constructie zijn en zodanig worden gefundeerd dat er geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan.

  • 2. De eigenaar van een steiger of vlonder als bedoeld in artikel 4, eerste lid:

    • a.

      houdt het doorstroomprofiel vrij van drijfvuil en voert het kroosvuil en de baggerspecie af onder en tot op 1 meter rondom de steiger of vlonder;

    • b.

      onderhoudt die steiger of vlonder en de bijbehorende oeverbescherming zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en

    • c.

      wijzigt of verwijdert de steiger of vlonder op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

  • 3. Diegene die een steiger als bedoeld in artikel 4, tweede lid, verwijdert:

    • a.

      belemmert de aan-, of afvoer van wateren niet, en

    • b.

      herstelt direct eventuele schade aan een waterstaatwerk die is ontstaan door de werkzaamheden, al dan niet na overleg met het bestuursorgaan.

§ 2.2 Bruggen

Artikel 7 toepassingscriteria

  • 1. Voor het aanleggen van een brug in, op, boven, of over secundaire wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien de brug:

  • a. niet in, op, of boven een waterkering wordt aangelegd;

  • b. niet in, op, boven, of over een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd;

  • c. voor zover deze ligt tussen de doorgaande oeverlijnen, niet breder wordt dan 4 meter;

  • d. op ten minste een afstand van 5 meter van een naastgelegen werk wordt aangelegd;

  • e. met de onderkant op minimaal 0,50 meter boven het ter plaatse geldende schouwpeil wordt aangelegd;

  • f. als een constructie zonder tussensteunpunten wordt aangelegd;

  • g. met een oeverbescherming onder en minimaal 2 meter aan weerszijden van de brug in de doorgaande oeverlijn wordt aangelegd, en

  • h. voor zover deze wordt aangelegd in, op, boven, of over een water dat varend wordt onderhouden, een doorvaarthoogte zal hebben van minimaal 1 meter en een minimale doorvaartbreedte van 3,10 meter.

  • 2. Voor het verwijderen van een brug in, op, boven, of over secundaire wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien de brug niet in, op, of boven een waterkering ligt .

Artikel 8 melding

Van het aanleggen of verwijderen van een brug als bedoeld in artikel 7, wordt een melding gedaan.

Artikel 9 algemene criteria

  • 1.

    Diegene die een brug als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanlegt:

    • a.

      belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

    • b.

      gebruikt geen materialen die wateren kunnen verontreinigen, en

    • c.

      zorgt ervoor dat de brug en de bijbehorende oeverbescherming van een deugdelijke constructie zijn en zodanig worden gefundeerd dat er geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan.

  • 2.

    De eigenaar van een brug als bedoeld in artikel 7, eerste lid:

    • a.

      onderhoudt die brug en de bijbehorende oeverbescherming zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en

    • b.

      wijzigt of verwijdert de brug op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap, of anderszins in het belang van de waterstaat.

Diegene die een brug als bedoeld in artikel 7, tweede lid, verwijdert:

  • c.

    belemmert de aan- of afvoer van wateren niet, en

  • d.

    herstelt direct eventuele schade aan een waterstaatwerk die is ontstaan door de werkzaamheden, al dan niet na overleg met het bestuursorgaan.

§ 2.3 Kabels en leidingen

Artikel 10 toepassingscriteria

  • 1. Voor het aanleggen met sleufloze techniek van een kabel of leiding in, boven, over, of onder wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien de kabel of leiding:

    • a.

      niet in of onder een waterkering wordt aangelegd;

    • b.

      niet met een boogzinker in of onder een primair water wordt aangelegd;

    • c.

      niet evenwijdig in, op, boven, over, of onder de watergang wordt aangelegd;

    • d.

      minimaal 0,20 meter boven of onder een in een dam aanwezige duiker wordt aangelegd;

    • e.

      niet lager dan de onderkant van een brug ligt;

    • f.

      bij wateren waar met motorvaartuigen mag worden gevaren, een minimale gronddekking heeft van 2 meter ten opzichte van het profiel dat is vastgelegd in de legger, of indien het werkelijke profiel dieper ligt, het werkelijke profiel, en

    • g.

      bij overige wateren een minimale gronddekking heeft van 1,30 meter ten opzichte van het profiel dat is vastgelegd in de legger, of indien het werkelijke profiel dieper ligt, het werkelijke profiel.

  • 2. Voor het aanleggen in een sleuf van een kabel of leiding in of onder een waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of het profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien de:

    • a.

      kabel of leiding niet in het waterstaatswerk de primaire kering of binnenwaterkering wordt aangelegd;

    • b.

      kabel of leiding haaks op en in een waterkering wordt aangelegd;

    • c.

      kabel een laagspanningskabel is;

    • d.

      kabel of leiding minimaal 0,20 meter boven of onder een in een dam aanwezige duiker wordt aangelegd;

    • e.

      kabel of leiding niet lager dan de onderkant van een brug ligt;

    • f.

      onderkant van de kabel of leiding maximaal 0,80 meter beneden het maaiveld ligt;

    • g.

      leiding voor zover deze wordt aangelegd ten behoeve van gas- of vloeistof, een mantelbuis heeft die als tweede gas- of vloeistofkering dienst doet;

    • h.

      uitwendige diameter van de leiding of mantelbuis maximaal 110 millimeter bedraagt;

    • i.

      mantelbuis aan beide zijden waterdicht wordt afgestopt, en

    • j.

      bedrijfsdruk in de leiding maximaal 3 bar bedraagt.

  • 3. Voor het verwijderen van een kabel of leiding aangelegd als bedoeld in het eerste en tweede lid, is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig.

Artikel 11 melding

Van het aanleggen of verwijderen van kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, wordt een melding gedaan.

Artikel 12 algemene criteria

  • 1. Diegene die kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, eerste of derde lid, aanlegt of verwijdert:

    • a.

      belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

    • b.

      gebruikt geen materialen die wateren kunnen verontreinigen;

    • c.

      wijzigt of beschadigt geen waterstaatwerken, en

    • d.

      voldoet aan NEN 3650.

  • 2. Diegene die kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanlegt of verwijdert:

    • a.

      voldoet aan het bepaalde in artikel 12, eerste lid;

    • b.

      tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

    • c.

      dicht de ontgraving met de ontgraven grondsoort aan het eind van elke werkdag;

    • d.

      brengt de ontgraven grondsoort in de oorspronkelijke laag terug;

    • e.

      verdicht de grondsoorten laagsgewijs;

    • f.

      herstelt de bestaande erosiebestendige bekledingen van de waterkering na de uitvoering van de werkzaamheden volledig en sluit deze goed aan op de bestaande bekleding;

    • g.

      voldoet aan NEN 3651, en

    • h.

      herstelt alle nazakkingen of zettingen op aanwijzing van het bestuursorgaan.

  • 3. De eigenaar van kabels of leidingen als bedoeld in artikel 10, eerste en tweede lid:

    • a.

      onderhoudt die kabels en leidingen zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en

    • b.

      wijzigt of verwijdert de kabels en leidingen op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

§ 2.4 Grondmechanisch onderzoek

Artikel 13 toepassingscriteria

Voor het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek in, op, boven, over, of onder een waterstaatwerk is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig.

Artikel 14 melding

Van het uitvoeren van grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13, wordt een melding gedaan.

Artikel 15 algemene criteria

  • 1. Diegene die grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13, uitvoert:

    • a.

      wijzigt of verwijdert de werken op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat, en

    • b.

      herstelt direct eventuele schade aan een waterstaatwerk die is ontstaan door de werkzaamheden, al dan niet na overleg met het bestuursorgaan.

  • 2. Diegene die grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13, uitvoert in wateren:

    • a.

      belemmert de aan- of afvoer van wateren niet, en

    • b.

      verwijdert toegepaste hulpconstructies direct na uitvoering van de werkzaamheden.

  • 3. Diegene die grondmechanisch onderzoek als bedoeld in artikel 13 uitvoert in de waterkering, de bijbehorende beschermingszone of het profiel van vrije ruimte:

    • a.

      tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

    • b.

      voorkomt beschadiging van bermen en taluds;

    • c.

      maakt op de taluds, of op de kruin van een waterkering zonder openbare weg, gebruik van materieel dat maximaal 3,5 ton weegt;

    • d.

      verwijdert toegepaste peilbuizen direct na uitvoering van de meetwerkzaamheden, en

    • e.

      dicht direct na de werkzaamheden gaten die door die werkzaamheden zijn veroorzaakt waterdicht af met bentoniet of zwelkleikorrels.

§ 2.5 Beweiden

Artikel 16 toepassingscriteria

Voor het beweiden met schapen of geiten in of op de waterkering is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien het beweiden plaatsvindt:

  • a.

    niet in of op de zeewering;

  • b.

    in de periode van 1 april tot 1 november, en

c.met maximaal 15 schapen of geiten per hectare, niet meegerekend lammeren die bij de moederdieren worden geweid en jonger zijn dan 1 jaar.

Artikel 17 algemene criteria

Diegene die een waterkering met schapen of geiten beweidt als bedoeld in artikel 16:

a.tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

b.voedert de schapen of geiten niet bij op de waterkering;

c.brengt geen extra bemesting aan op de waterkering;

d.verwijdert de schapen of geiten op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat, en

e.herstelt direct eventuele schade aan de waterkering die is ontstaan door het beweiden, al dan niet na overleg met het bestuursorgaan.

§ 2.6 Recreatief medegebruik wegen

Artikel 18 toepassingscriteria

Voor het recreatief medegebruikin, op, boven, over of onder de primaire waterkering is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien het recreatief medegebruik:

a.plaatsvindt op, of over niet afgesloten onderhoudswegen, en

b.gelijk is aan het gebruik van een fietspad.

§ 2.7 Oeverbescherming

Artikel 19 toepassingscriteria

1.Voor het aanleggen van oeverbescherming in, op, boven, over, of onder een waterstaatwerk is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien:

a.in de waterkering en de bijbehorende beschermingszone geen damwand wordt aangebracht;

b.de oeverbescherming niet in, op, boven, over, of onder een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd;

c.de oeverbescherming in de doorgaande oeverlijnen wordt aangelegd;

d.geen demping van het oppervlaktewaterlichaam wordt uitgevoerd;

e.de ruimte achter de oeverbescherming geheel wordt aangevuld, en

f.de lozingspijpen tot buiten de oeverbescherming uitsteken.

2.Voor het verwijderen van oeverbescherming in, op, boven, over of onder een waterstaatwerk is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien:

a.geen ontgraving in de waterkering en bijbehorende beschermingszone wordt uitgevoerd, en

b.het waterstaatswerk op de oorspronkelijke afmetingen, zoals vastgelegd in de legger Wateren wordt teruggebracht.

Artikel 20 algemene criteria

  • 1. Diegene die een oeverbescherming als bedoeld in artikel 19, aanlegt of verwijdert:

  • a. belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

  • b. brengt de oeverbescherming stevig aan om vervorming of wijken van de constructie te voorkomen;

  • c. past in een waterkering geen verankering toe;

  • d. werkt de oeverbescherming gronddicht af, zodat geen grond of puin in de watergang geraakt;

  • e. gebruikt geen materialen die wateren kunnen verontreinigen, en

  • f. zorgt ervoor dat de oeverbescherming van een deugdelijke constructie is en zodanig wordt gefundeerd dat er geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan.

  • 2. De eigenaar van een oeverbescherming als bedoeld in artikel 19:

  • a. onderhoudt de oeverbescherming zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan, en

  • b. wijzigt of verwijdert de oeverbescherming op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

§ 2.8 Kleinschalig strandgebruik

Artikel 21 toepassingscriteria

Voor kleinschalig strandgebruik in, op, boven, over of onder het strand, dat zich uitstrekt van de laagwaterlijn tot aan de duinvoet of de strandopgang, is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien:

  • a.

    het gebruik betrekking heeft op:

  • i.

    particuliere strandrecreatie;

  • ii.

    het berijden van een verharde strandopgang of van het strand met voertuigen ten behoeve van een openbare dienst;

  • iii.

    het berijden van het strand met niet gemotoriseerd aangedreven middelen;

  • iv.

    het seizoensgebonden plaatsen en verwijderen van borden ten behoeve van de openbare orde;

  • v.

    het seizoensgebonden plaatsen en verwijderen van vuilnisbakken, en

  • b.

    voertuigen onder normale omstandigheden niet harder rijden dan 15 km/uur.

Artikel 22 algemene criteria

Kleinschalig strandgebruik als bedoeld in artikel 21, tast het waterkerend vermogen van de primaire waterkering niet aan.

§ 2.9 Evenementen op het strand

Artikel 23 toepassingscriteria

Voor evenementen in, op, boven, over, of onder het strand, dat zich uitstrekt van de laagwaterlijn tot aan de duinvoet en de strandopgang, is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien:

  • a.

    geen gebruik wordt gemaakt van motorvoertuigen;

  • b.

    geen ontgraving is of wordt uitgevoerd;

  • c.

    het evenement niet langer duurt dan één dag;

  • d.

    een verharde strandopgang of strand, voor zover deze zich uitstrekt van de laagwaterlijn tot aan de duinvoet, is of wordt bereden met niet meer dan 3 motorvoertuigen tegelijkertijd met elk een maximum massa van 3.500 kg, ten behoeve van de organisatie van het evenement;

  • e.

    tijdelijke werken geen groter vloeroppervlak hebben dan 10 vierkante meter, en

  • f.

    tijdelijke werken niet langer dan drie dagen aanwezig zijn.

Artikel 24 algemene criteria

Diegene die een evenement als bedoeld in artikel 23, houdt:

  • a.

    tast het waterkerend vermogen van de primaire waterkering niet aan, en

  • b.

    wijzigt of verwijdert tijdelijke werken op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

§ 2.10 Straatmeubilair

Artikel 25 toepassingscriteria

  • 1. Voor het aanleggen van straatmeubilair in, op, boven, of over wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien straatmeubilair:

    • a.

      niet in, op, boven, over, of onder de watergang wordt aangelegd;

    • b.

      minimaal 0,50 meter uit de insteek van een secundair water wordt aangelegd, en

    • c.

      minimaal 1,50 meter uit de insteek van een primair water wordt aangelegd.

  • 2. Voor het aanleggen van bebording op fles-, of buispalen, reflectorpalen, of bermplanken in, op, boven, of over de waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of het profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien straatmeubilair:

  • a. in de waterkering betrekking heeft op:

  • i. bebording op fles-, of buispalen;

  • ii. reflectorpalen of bermplanken;

  • b. niet dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld in de waterkering wordt aangelegd;

  • c. niet op een verzwaarde voet wordt gefundeerd, en

  • d. niet in of op het buiten-, of binnentalud wordt aangebracht.

  • 3. Voor het verwijderen van straatmeubilair in, op, boven, over, of onder een waterstaatwerk is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig.

Artikel 26 algemene criteria

Diegene die straatmeubilair als bedoeld in artikel 25, aanlegt of verwijdert:

  • a.

    belemmert de aan-, of afvoer van wateren niet;

  • b.

    gebruikt geen materialen die het waterstaatswerk kunnen verontreinigen;

  • c.

    tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

  • d.

    voorkomt beschadiging van bermen en taluds door verkeer over een weg op de waterkering;

  • e.

    beperkt in-, of ontgravingen zoveel als mogelijk en dicht deze aan het eind van de werkdag met de uitkomende grond;

  • f.

    vult direct na het verwijderen van straatmeubilair in de waterkering de door die werkzaamheden ontstane gaten met goede kleigrond, en

  • g.

    wijzigt of verwijdert het straatmeubilair op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

§ 2.11 Werken en beplanting

Artikel 27 toepassingscriteria

  • 1. Voor het aanleggen van een werk of beplanting in, op, boven, over, of onder wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien:

  • a. het werk eenvoudig te verwijderen is;

  • b. een werk of beplanting niet in, op, boven, over, of onder een watergang wordt aangelegd;

  • c. een werk of beplanting niet in, op, boven, over, of onder een natuurvriendelijke oever wordt aangelegd;

  • d. een opstal, boom, of struik niet in de onderhoudsstrook wordt aangelegd;

  • e. een werk geen groter vloeroppervlak heeft dan 6 vierkante meter, en

  • f. geen ontgraving wordt uitgevoerd.

  • 2. Voor het aanleggen van een werk of beplanting in, op, boven, over, of onder een waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien:

  • a. het werk eenvoudig te verwijderen is;

  • b. geen ontgraving wordt uitgevoerd;

  • c. een werk geen groter vloeroppervlak heeft dan 6 vierkante meter;

  • d. bomen onderling hart op hart 15 meter uit elkaar worden aangelegd;

  • e. bij de primaire waterkering Delflandsedijk of Binnenwaterkering:

  • i. geen werk of beplanting in het waterstaatswerk wordt aangelegd;

  • ii. een boom minimaal 3 meter van het waterstaatswerk wordt aangelegd;

  • iii. een struik minimaal 1,50 meter van het waterstaatswerk wordt aangelegd.

  • f. bij een niet verheelde of niet aangeheelde regionale waterkering:

  • i. geen werk of beplanting in het waterstaatswerk wordt aangelegd;

  • ii. een boom minimaal 7 meter uit de binnenteenlijn wordt aangelegd;

  • iii. een struik minimaal 6 meter uit de binnenteenlijn wordt aangelegd;

  • iv. een boom in een voorland minimaal 3 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • v. een struik in een voorland minimaal 1,50 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd.

  • g. bij een verheelde of aangeheelde regionale waterkering:

  • i. een werk of beplanting niet in, op, boven, over of onder het buitentalud wordt aangelegd;

  • ii. een boom minimaal 7 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • iii. een struik minimaal 3,50 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • iv. een opstal minimaal 2 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • v. een boom in een voorland minimaal 3 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • vi. een struik in een voorland minimaal 1,50 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • vii. bij een aangeheelde regionale waterkering geen ontgraving wordt uitgevoerd in de beschermingszone.

  • h. bij een niet verheelde of niet aangeheelde polderkade of landscheiding:

  • i. geen werk of beplanting in het waterstaatswerk wordt aangelegd;

  • ii. een boom minimaal 2 meter van het waterstaatswerk wordt aangelegd;

  • iii. een struik minimaal 2 meter van het waterstaatswerk wordt aangelegd.

  • i. bij een verheelde of aangeheelde polderkade of landscheiding:

  • i. een werk of beplanting aan de kant van de aanheling wordt aangelegd;

  • ii. een boom minimaal 6 meter uit de buitenste kruinlijn wordt aangelegd;

  • iii. een struik minimaal 4 meter uit de buitenste kruinlijn wordt aangelegd;

  • iv. een opstal minimaal 2 meter uit de buitenste kruinlijn wordt aangelegd.

  • 3. Voor het verwijderen van een werk of beplanting in, op, boven, over, of onder een waterstaatswerk is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig.

Artikel 28 algemene criteria

Diegene die een werk of beplanting als bedoeld in artikel 27, aanlegt of verwijdert:

  • a.

    belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

  • b.

    gebruikt geen materialen die het waterstaatswerk kunnen verontreinigen;

  • c.

    tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

  • d.

    beperkt in- of ontgravingen tot een minimum en dicht deze aan het eind van elke werkdag met een voor de waterkering geschikt bodemmateriaal;

  • e.

    vult direct na het verwijderen van een werk of beplanting in de waterkering de door die werkzaamheden ontstane gaten met goede kleigrond, en

  • f.

    wijzigt of verwijdert het werk of beplanting op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

§ 2.12 Hekken en schuttingen

Artikel 29 toepassingscriteria

  • 1. Voor het aanleggen van een hek of schutting in, op, boven, of over wateren is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien het hek of de schutting:

  • a. haaks op een watergang wordt aangelegd;

  • b. bij wateren met een onderhoudsstrook van 4 meter een vrije doorgang heeft van minimaal 4 meter, gemeten vanuit de insteek van de watergang, en

  • c. bij wateren met een onderhoudsstrook van 1 meter een vrije doorgang heeft van minimaal 0,80 meter, gemeten vanuit de insteek van de watergang.

  • 2. Voor het aanleggen van een hek of schutting in, op, boven, of over een waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of profiel van vrije ruimte is geen vergunning op grond van artikel 4.1 van de Keur Delfland 2010 nodig indien:

  • a. bij een verheelde of aangeheelde waterkering:

  • i. het hek of de schutting evenwijdig aan het waterstaatswerk op minimaal 4 meter uit de buitenkruinlijn wordt aangelegd;

  • ii. een schutting tot op 4 meter uit de buitenkruinlijn een maximale hoogte heeft van 0,90 meter;

  • iii. het hek of de schutting niet op een ingegraven verzwaarde voet wordt gefundeerd;

  • iv. het hek of de schutting niet dieper dan 0,50 meter in het waterstaatswerk wordt aangelegd.

  • b. bij een niet verheelde of niet aangeheelde waterkering:

  • i. het hek of de schutting evenwijdig aan het waterstaatswerk minimaal 1 meter uit de binnenteenlijn wordt aangebracht;

  • ii. het hek of de schutting niet op een ingegraven verzwaarde voet wordt gefundeerd;

  • iii. het hek of schutting niet dieper dan 0,50 meter in het waterstaatswerk wordt aangelegd.

Artikel 30 algemene criteria

Diegene die een hek of schutting als bedoeld in artikel 29, aanlegt of verwijdert:

  • a.

    belemmert de aan-, of afvoer van wateren niet;

  • b.

    gebruikt geen materialen die wateren kunnen verontreinigen;

  • c.

    tast het waterkerend vermogen van de waterkering niet aan;

  • d.

    beperkt ingravingen tot een minimum en dicht deze aan het eind van elke werkdag met een voor de waterkering geschikt bodemmateriaal, en

  • e.

    wijzigt of verwijdert het hek of schutting op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen door het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Hoofdstuk 3 Algemene regels voor het lozen in en onttrekken aan oppervlaktewaterlichaam

§ 3.1 Lozen in en onttrekken aan oppervlaktewaterlichaam tot 100 m³/uur

Artikel 31 toepassingscriteria

Voor het water aanvoeren uit, of afvoeren naar wateren, of het lozen in, of onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam is geen vergunning op grond van artikel 4.3 van de Keur Delfland 2010 nodig, indien:

  • a.

    het aanvoeren, afvoeren, lozen, of onttrekken van water binnen hetzelfde peilgebied plaatsvindt;

  • b.

    het debiet van alle afvoeren of lozingen van één perceel op één watergang niet meer bedraagt dan 100 m³/uur;

  • c.

    het debiet van alle aanvoeren of onttrekkingen van één perceel op of aan één watergang niet meer bedraagt dan 100 m³/uur, en

  • d.

    de onttrekking niet tot doel heeft een peil permanent in stand te houden.

Artikel 32 algemene criteria

  • 1. Diegene die water aanvoert, afvoert, loost, of onttrekt als bedoeld in artikel 31:

  • a. belemmert de aan- of afvoer van wateren niet;

  • b. wijzigt of beschadigt geen waterstaatwerken, en

  • c. verontreinigt het oppervlaktewaterlichaam niet.

  • 2. De eigenaar van een constructie voor het aan-, of afvoeren, het lozen of onttrekken als bedoeld in artikel 31:

  • a. onderhoudt die constructie zodat geen nadelige gevolgen voor waterstaatswerken ontstaan;

  • b. houdt het doorstroomprofiel vrij van drijfvuil en voert het kroosvuil af, en

  • c. wijzigt of verwijdert de constructie op eigen kosten op eerste aanzegging van het bestuursorgaan, indien dit noodzakelijk is voor het uitvoeren van beheers-, of onderhoudshandelingen van het Hoogheemraadschap of anderszins in het belang van de waterstaat.

Hoofdstuk 4 Algemene regels voor het onttrekken van grondwater

§ 4.1 Grondwateronttrekkingen

Artikel 33 toepassingscriteria

Voor het onttrekken van water aan een grondwaterlichaam is geen vergunning op grond van artikel 4.4 van de Keur Delfland 2010 nodig voor:

  • 1.

    een brandblusvoorziening indien:

  • a.

    de onttrekking niet plaatsvindt in een milieubeschermingsgebied;

  • b.

    de brandblusvoorziening niet in, op, boven, over of onder het waterstaatswerk, de bijbehorende beschermingszone, of profiel van vrije ruimte wordt aangelegd, en

  • c.

    de onttrekking alleen incidenteel plaatsvindt.

  • 2.

    een onttrekkingsinrichting die niet meer grondwater onttrekt dan 10 m³/uur en 12.000 m³/jaar indien de onttrekking:

  • a.

    niet plaatsvindt in een milieubeschermingsgebied;

  • b.

    niet is of wordt gebruikt ten behoeve van koude/warmteopslag of gietwatervoorziening in de glastuinbouw, en

  • c.

    niet plaatsvindt volgens het polderprincipe;

  • 3.

    een onttrekkingsinrichting die niet meer grondwater onttrekt dan 10 m³/uur en 50.000 m³/jaar indien de onttrekking:

  • a.

    niet plaatsvindt in een milieubeschermingsgebied;

  • b.

    niet valt onder het tweede lid of het vierde lid tot en met het achtste lid, en

  • c.

    niet plaatsvindt volgens het polderprincipe.

  • 4.

    het droog houden van een bouwput indien een onttrekkingsinrichting:

  • a.

    uitsluitend wordt gebruikt voor het droog houden van een bouwput;

  • b.

    niet langer wordt gebruikt dan zes maanden;

  • c.

    in kwetsbare gebieden of milieubeschermingsgebieden niet meer grondwater onttrekt dan 60 m³/uur, 20.000 m³/maand en 50.000 m³/totaal, en

  • d.

    in andere dan onder c. genoemde gebieden niet meer grondwater onttrekt dan 150 m³/uur, 50.000 m³/maand en 200.000 m³ in totaal.

  • 5.

    grondsaneringen indien een onttrekkingsinrichting:

  • a.

    uitsluitend wordt gebruikt voor een grondsanering;

  • b.

    niet langer wordt gebruikt dan zes maanden;

  • c.

    in kwetsbare gebieden of milieubeschermingsgebieden voor grondwater niet meer grondwater onttrekt dan 60 m³/uur, 20.000 m³/maand en 50.000 m³/totaal, en

  • d.

    in andere dan onder c. genoemde gebieden niet meer grondwater onttrekt dan 150 m³/uur, 50.000 m³/maand en 200.000 m³ in totaal.

  • 6.

    grondwatersaneringen indien een onttrekkingsinrichting:

  • a.

    uitsluitend wordt gebruikt voor een grondwatersanering;

  • b.

    niet langer wordt gebruikt dan vier jaar, en

  • c.

    niet meer grondwater onttrekt dan 15 m³/uur en 4.200 m³/maand.

  • 7.

    proeven indien een onttrekkingsinrichting:

  • a.

    uitsluitend grondwater onttrekt bij wijze van proef;

  • b.

    in kwetsbare gebieden of milieubeschermingsgebieden niet meer grondwater onttrekt dan 60 m³/uur en 20.000 m³ in totaal;

  • c.

    in andere dan onder b. genoemde gebieden niet meer grondwater onttrekt dan 150 m³/uur en 50.000 m³ in totaal, en

  • d.

    in zijn geheel voldoet aan de grenswaarden van onderdeel b. wanneer een onttrekking plaatsvindt op de grens van verschillende gebieden.

  • 8.

    beregening indien een onttrekkingsinrichting:

  • a.

    uitsluitend wordt gebruikt voor beregening;

  • b.

    niet langer wordt gebruikt dan vijf maanden totaal en aaneengesloten per jaar, en

  • c.

    niet meer grondwater onttrekt dan 60 m³/uur en 50.000 m³/jaar.

Artikel 34 melding

Voor het plaatsen van een brandblusvoorziening als bedoeld in artikel 33, eerste lid, en het onttrekken van water aan een grondwaterlichaam als bedoeld in artikel 33, aanhef en tweede tot en met het achtste lid, wordt een melding gedaan.

Artikel 35 algemene criteria

  • 1. Diegene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 33, eerste lid:

  • a. doet uiterlijk 48 uur voor aanvang van een test een schriftelijke kennisgeving daarvan aan het bestuursorgaan;

  • b. doet uiterlijk zes weken na beëindiging van de onttrekking een schriftelijke kennisgeving daarvan aan het bestuursorgaan, en

  • c. veroorzaakt geen schade aan waterstaatwerken.

  • 2. Diegene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 33, tweede lid:

  • a. doet onmiddellijk een telefonische en schriftelijke kennisgeving aan het bestuursorgaan van het ontstaan van schade voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen, of van een dreiging tot het ontstaan van dergelijke schade;

  • b. stopt met de onttrekking op eerste aanzegging van het bestuursorgaan, en

  • c. veroorzaakt geen schade aan waterstaatwerken.

  • 3. Diegene die grondwater onttrekt als bedoeld in artikel 33, derde tot en met achtste lid:

  • a. retourneert het terug te voeren water in hetzelfde watervoerende pakket als waaruit het is onttrokken;

  • b. zorgt dat het te retourneren water tenminste dezelfde kwaliteit heeft als het grondwater waarnaar het wordt teruggevoerd;

  • c. meet en registreert de opgepompte hoeveelheden grondwater met een geijkte watermeter;

  • d. registreert de meterstanden tenminste voor de aanvang van de onttrekking, aan het eind van ieder kwartaal en na de beëindiging van de onttrekking;

  • e. zendt de meterstanden telkens in januari, of bij beëindiging van de onttrekking uiterlijk binnen vier weken na de beëindiging, aan het bestuursorgaan onder vermelding van het type, het nominaal meetvermogen en het registratienummer van de watermeter;

  • f. noteert bij vervanging van een watermeter de meterstand, het type, het nominaal meetvermogen en het registratienummer van de oude en de nieuwe watermeter;

  • g. doet binnen een dag na het plaatsen van een vervangende watermeter hiervan schriftelijk een kennisgeving aan het bestuursorgaan;

  • h. meet en registreert de grondwaterstand en de stijghoogte van het grondwater in het watervoerende pakket waaruit wordt onttrokken;

  • i. zendt de gegevens, bedoeld in onderdeel h, uiterlijk vier weken na beëindiging van de onttrekking schriftelijk aan het bestuursorgaan;

  • j. doet onmiddellijk een telefonische en schriftelijke kennisgeving aan het bestuursorgaan van het ontstaan van schade voor de bij het grondwaterbeheer betrokken belangen, of een dreiging tot het ontstaan van dergelijke schade;

  • k. stopt met de onttrekking op eerste aanzegging van het bestuursorgaan;

  • l. dicht de putten na het verwijderen van de onttrekkingsinrichting af met schoon opvulmateriaal, overeenkomstig de oorspronkelijke bodemopbouw;

  • m. doet uiterlijk 48 uur voor aanvang van de onttrekking een schriftelijke kennisgeving van de definitieve aanvangsdatum aan het bestuursorgaan;

  • n. doet uiterlijk zes weken na beëindiging van de onttrekking een schriftelijke kennisgeving daarvan aan het bestuursorgaan, en

  • o. veroorzaakt geen schade aan het watersysteem.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 36 slotbepaling

De Regeling Algemene regels behorend bij de Keur Delfland 2010, d.d. 22 december 2009, wordt ingetrokken.

Artikel 37 overgangsrecht

  • 1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling nog niet is beslist op een aanvraag om een vergunning op grond van de artikelen 4.1, 4.2, of 4.3 van de Keur Delfland 2010 en deze regeling op de handeling van toepassing is, wordt de aanvraag om de vergunning aangemerkt als een melding overeenkomstig artikel 2, tenzij artikel 3 van toepassing is.

  • 2. Een watervergunning verleend voor inwerkingtreding van deze regeling voor een ingevolge deze regeling meldingplichtig handelen, wordt aangemerkt als een melding als bedoeld in artikel 2, tenzij artikel 3 van toepassing is.

Artikel 38 inwerkingtredingsbepaling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van het Waterschapsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 39 citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Algemene regels behorende bij Keur Delfland 2010.

Bijlage Toelichting bij Algmene regels behorende bij de keur 2010

Toelichting bij Algemene regels behorende bij de Keur Delfland 2010

Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling strekt ter uitwerking van artikel 4.10 van de Keur Delfland 2010 (hierna: Keur). In dit artikel is de mogelijkheid opgenomen om algemene regels te stellen die een vrijstelling inhouden van de vergunningplicht uit de artikelen 4.1, 4.3 en 4.4 van de Keur.

Artikel 4.1 van de Keur

Op grond van artikel 4.1 van de Keur is het verboden om zonder vergunning nieuwe waterstaatswerken aan te leggen. Ook is het verboden om zonder vergunning gebruik te maken van de waterkering, de bijbehorende beschermingszone, of profiel van vrije ruimte, door daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder bepaalde handelingen te verrichten;

Voor het verrichten van bepaalde handelingen wordt in deze regeling vrijstelling verleend van de vergunningplicht uit de Keur (hoofdstuk 2). De verbodsbepalingen in de Keur blijven onverwijld van kracht.

Artikel 4.3 van de Keur

Op grond van artikel 4.3 van de Keur is het verboden om zonder vergunning water aan te voeren uit, af te voeren naar, te lozen in of te onttrekken aan wateren.

Voor het verrichten van bepaalde water aan-, of afvoer en van lozingen in en onttrekkingen aan het oppervlaktewaterlichamen wordt in deze regeling vrijstelling verleend van de vergunningplicht uit de Keur (hoofdstuk 3).

 

Artikel 4.4 van de Keur

Op grond van artikel 4.4 van de Keur is het verboden om zonder vergunning water te onttrekken aan een grondwaterlichaam of water te infiltreren in andere gevallen dan als bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet.

Voor het verrichten van bepaalde grondwateronttrekkingen wordt in deze regeling vrijstelling verleend van de vergunningplicht uit de Keur (hoofdstuk 4).

Indien de voorgenomen handelingen vallen binnen het toepassingsbereik van deze regeling, is geen vergunning nodig op basis van de artikelen 4.1, 4.3, of 4.4 van de Keur. Wel moet dan worden voldaan aan de criteria uit deze regeling.

Om voldoende inzicht in de uitvoering van werken en werkzaamheden en overzicht ten behoeve van het watersysteem te houden, moet in sommige gevallen een melding worden gedaan bij het Hooogheemraadschap van Delfland (hierna: Delfland).

 

2. Doel

Het doel van deze algemene regels is veelzijdig. Allereerst is er de wens om de regeldruk te verminderen. Door de algemene regels komt de vergunningplicht voor het verrichten van bepaalde handelingen te vervallen, of wordt de vergunningplicht vervangen door een meldingsplicht.

Dit betekent een administratieve lastenverlichting voor burgers, bedrijven en andere overheden. Ook voor Delfland hebben de algemene regels een gunstige werking. Door minder aanvragen kunnen tijd en kosten worden bespaard. Ook is de afwikkeling van een melding minder ingrijpend dan het doorlopen van een vergunningsprocedure.

Daarnaast leiden algemene regels tot meer uniformiteit en hebben daardoor meer duidelijkheid tot gevolg.

Bovendien kunnen de watersysteemkundige belangen worden gewaarborgd door algemene regels al dan niet in combinatie met een meldingsplicht, omdat de risico’s van de in deze regels genoemde werken klein zijn voor het watersysteem. Bij de afweging of het wenselijk is een algemene regel op te stellen, spelen verschillende factoren een rol. Door een afweging tussen risico (kans op schade aan een waterstaatswerk x gevolg) en omvang (hoeveelheid aanvragen) is de wenselijkheid voor algemene regels bepaald. Handelingen die een groot risico voor schade aan een waterstaatwerk met zich mee kunnen brengen, komen daarom niet in aanmerking voor een algemene regel en blijven vergunningplichtig. Daar waar sprake is van een laag risico en van veel aanvragen is ervoor gekozen om algemene regels op te stellen.

3. Voor wie gelden de regels

Diegene die de handeling verricht of doet verrichten, of de eigenaar van de werken is verantwoordelijk voor het voldoen aan de bepalingen uit deze regeling.

Met ‘diegene die de handeling verricht of doet verrichten’ wordt bedoeld: degene die in staat is om tijdens de werkzaamheden deze te doen stoppen, of daartoe opdracht te geven. Dit kan een ander zijn dan de eigenaar van de gronden of de toekomstige werken. Denk bijvoorbeeld aan een aannemer, een gemeente die opdracht geeft tot het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden, of aan een (toekomstig) gebruiker die met toestemming van de (toekomstig) eigenaar de werken aanlegt.

De eigenaar van de werken is de eigenaar van de gronden waar de werken op zijn aangelegd, tenzij het eigendom van de werken anderszins is vastgelegd in een overeenkomst of ander overdrachtsdocument.

De algemene regels uit deze regeling die gelden tijdens het uitvoeren van werkzaamheden zijn gericht aan diegene die de handelingen uitvoert. De algemene bepalingen die gelden tijdens het gebruik of voor het onderhoud van de werken, zijn gericht aan de eigenaar van de werken.

4. Toezicht en handhaving

Het toezicht op de naleving en de handhaving vindt plaats op basis van de algemene regels uit deze regeling. Bij overtreding van de bepalingen uit deze regeling kan gebruik worden gemaakt van de verschillende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten uit hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals de last onder bestuursdwang, of de last onder dwangsom.

Op basis van Delflands Handhavingsstrategie 2010 - 2015 wordt bepaald wanneer en welke bestuursrechtelijke maatregelen worden ingezet.

Bovendien is overtreding van de bepalingen uit deze regeling op grond van artikel 5.3 van de Keur strafbaar gesteld. Strafrechtelijk kan worden opgetreden tegen overtredingen waarbij het Openbaar Ministerie de strafmaat, meestal een boete, bepaalt.

5. Verhouding met andere regelgeving

Op handelingen die onder het toepassingsbereik van deze regeling vallen, kan ook andere regelgeving van toepassing zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de Waterwet, de Wabo of de Flora- en faunawet. Indien bijvoorbeeld voor een bepaalde handeling een ontheffing op grond van de Waterwet, Wabo of Flora- en faunawet nodig is, dan zal naast het voldoen aan algemene regels uit deze regeling, apart een ontheffing moeten worden aangevraagd bij het desbetreffende bevoegd gezag.

Daarnaast kunnen de algemene regels ook raakvlakken met andere richtlijnen, regels en afspraken van Delfland hebben. Enkele voorbeelden zijn:

 

De Legger Wateren

In de Legger Wateren is van bestaande wateren per watergang de soort en afmeting vastgelegd. Een beschrijving van ligging en afmetingen van natuurvriendelijke oevers zijn ook in deze legger opgenomen.

 

De Legger Zeewering

In de Legger Zeewering is de ligging, vorm, afmeting en constructie van de zeewering vastgelegd. Bij deze legger hoort een tekening met daarop aangegeven de lokatie van de waterkering.

 

De Legger Delflandsedijk

In de Legger Delflandsedijk is de ligging, vorm, afmeting en constructie van de Delflandsedijk vastgelegd. Bij de Legger hoort een tekening met daarop aangegeven de ligging van de waterkering en de bijbehorende beschermingszone en profiel van vrije ruimte.

 

De Legger Binnenwaterkeringen, landscheidingen, boezemkaden, polderkaden en waterscheidingen

In de Legger  Binnenwaterkeringen, landscheidingen, boezemkaden, polderkaden en waterscheidingen is de ligging, vorm, afmeting en constructie van de overige waterkeringen vastgelegd. Bij deze legger hoort een tekening met daarop aangegeven de lokatie van de waterkering.

 

De Strandnota

In de Strandnota zijn regels opgesteld voor bebouwing op en het gebruik van het strand. Bij het beoordelen van aanvragen voor watervergunningen wordt getoetst aan deze nota. Bij het opstellen van deze regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij deze regels.

 

De beleidsregels voor inrichting van wateren

Het inrichten van wateren is onderverdeeld in de ‘Beleidsregel Dempen en graven’, ‘Beleidsregel Werken in het profiel van wateren’ en ‘Beleidsregel Kunstwerken in wateren’. De beleidsregels bevatten beleid voor het inrichten van watergangen en oevers van alle oppervlaktewaterlichamen binnen het beheersgebied van Delfland. Bij het beoordelen van aanvragen voor watervergunningen wordt getoetst aan deze beleidsregels. Bij het opstellen van deze regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij deze beleidsregels.

 

De Beleidsregel Medegebruik Delflandsedijk

In de Beleidsregel Medegebruik Delflandsedijk zijn voorwaarden gesteld voor het medegebruik van de ruimte in, op en om de primaire waterkering Delflandsedijk. Bij het beoordelen van aanvragen voor watervergunningen wordt getoetst aan deze beleidsregel. Bij het opstellen van deze regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij deze beleidsregels.

 

De Algemene regels voor natuurvriendelijke oevers

In de Algemene regels voor natuurvriendelijke oevers zijn regels opgesteld voor het inrichten, beheren en onderhouden van natuurvriendelijke oevers van alle oppervlaktewaterlichamen binnen het beheersgebied van Delfland. Deze algemene regels staan naast de bepalingen uit deze regeling.

 

Op alle handelingen die worden verricht is artikel 4.12 van de Keur van toepassing. Dit artikel bevat een zorgplicht die iedereen moet betrachten als het gaat om het verrichten van handelingen in watersystemen. Dit geldt ook voor handelingen die op grond van deze algemene regels zijn toegestaan. Indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een handeling afbreuk doet aan de doelstelling die het waterstaatswerk heeft, dient diegene die de handelingen verricht die maatregelen te treffen om deze afbreuk te voorkomen. In het geval er kennis wordt genomen van dergelijk handelen dient dit onverwijld te worden gemeld bij Delfland. Delfland kan aanwijzingen geven over die maatregelen.

 

 

Voor het verrichten van een handeling die valt binnen het toepassinggebied van de algemene regels uit deze regeling kan toestemming van een derde nodig zijn. Dit kan een toestemming van een grondeigenaar zijn, maar ook van een andere (overheids)instantie.

 

Voor het gebruik van Delflands eigendommen moet aanvullend toestemming worden gevraagd bij het team Vastgoed. Diegene die de handeling verricht moet hier zelf voor zorgen en er rekening meehouden dat de procedure voor het behandelen van een dergelijk verzoek langer kan duren, dan de periode voor het doen van een melding uit deze regeling.

 

6. Procedurele bepalingen

 

6.1 Melding algemeen

 

Diegene die de handelingen verricht of doet verrichten, moet hiervan melding doen aan Delfland (zie ook hoofdstuk 3 onder de Toelichting). De melding moet uiterlijk drie weken voorafgaand aan het verrichten van de handelingen worden gedaan. Voor de melding is een meldingsformulier dat volledig moet worden ingevuld en bij de melding moet worden ingediend. Als uit de melding blijkt dat de te verrichten handelingen onder de algemene regels van deze regeling vallen, krijgt de melder hiervan bericht. Ook als Delfland van mening is dat de te verrichten handelingen niet onder deze regeling vallen, krijgt de melder hiervan bericht en moet er alsnog een watervergunning worden aangevraagd.

 

Wanneer een handeling deel uitmaakt van een handeling of een samenstel van handelingen waarvoor een vergunning is aangevraagd en deze aanvraag tegelijkertijd is ingediend met een melding, is de beslistermijn van de melding gelijk aan die van de vergunning. Dit betekent dat voor het gelijk indienen van een vergunningaanvraag en een melding, de melding wordt meegenomen in de beslistermijn van de vergunningaanvraag. Het uitvoeren van de handelingen waarvoor een melding is ingediend kunnen pas worden verricht nadat een beslissing op de vergunningaanvraag is genomen.

 

Het is altijd mogelijk om bij het voornemen van een werk contact met Delfland op te nemen. In het vooroverleg kan bijvoorbeeld worden aangegeven welke gegevens bij de melding nodig zijn, zodat onnodig oponthoud wordt voorkomen.

 

Als er tijdens de werkzaamheden van de gemelde gegevens wordt afgeweken moet de melder dit direct doorgeven aan Delfland.

 

De melding vervalt automatisch als niet binnen een jaar de gemelde werkzaamheden zijn uitgevoerd. Hierna dient voor de werkzaamheden opnieuw een melding te worden gedaan.

 

6.2 Samenhang bij vergunningplichtige- of beheershandelingen

 

  • 1.

    Wanneer sprake is van een project waarbij zowel vergunningplichtige handelingen als bedoeld in de Waterwet of de Keur en meldingsplichtige handelingen als bedoeld in deze regeling worden uitgevoerd en deze als gevolg van hun samenhang een gevolg kunnen hebben op het watersysteem, dient voor alle handelingen gezamenlijk een vergunningaanvraag te worden ingediend. De aanvraag wordt dan integraal getoetst aan toepasselijke regelgeving en beleidsregels.

  • 2.

     

  • 3.

    Het gaat dan onder meer om het uitvoeren van diverse handelingen die functioneel of fysiek met elkaar samenhangen en die als gevolg daarvan een groter risico vormen voor het watersysteem. Denk bijvoorbeeld aan de bouw van een woning in een waterkering, waarvoor bij de aanleg van een kelder een ontgraving moet worden uitgevoerd. Deze werken zijn vergunningplichtig. Voor het droog houden van de ontgraving wordt een bemaling toegepast die aan de criteria uit deze regeling voldoet. De bemaling zou dan meldingsplichtig zijn, maar de bemaling in combinatie met een ontgraving kan een extra risico opleveren voor de waterkering. Om dit goed te kunnen beoordelen moeten in dit soort situaties voor alle handelingen één gezamenlijke vergunning worden aangevraagd.

 

Wanneer een handeling plaatsvindt op of nabij een lokatie, waarvoor door het algemeen bestuur van Delfland of het bestuursorgaan een vastgesteld besluit is genomen tot het uitvoeren van beheershandelingen, mag die handeling niet een belemmering voeren voor het uitvoeren van die beheershandelingen. De algemene regels zijn dan niet van toepassing en de werken zijn dan vergunningplichtig. Bij beheersbehandelingen van Delfland kan men denken aan bijvoorbeeld een kadeverbetering, verlegging van een water of de aanleg van een natuurvriendelijke oever.

 

7. Algemene regels

 

Voorbeeld van een waterstaatswerk is weergegeven in bijlage 1. In bijlage 2 is een voorbeeld weergegeven van een waterkering met beschermingszone en bijbehorende profiel van vrije ruimte. Bijlage 3 geeft de zeewering weer met de bijbehorende zones.

 

7.1 Steigers en vlonders

 

Onder een steiger wordt een constructie verstaan welke gedeeltelijk over een water is geplaatst met steunpunten in het water (zie figuur 7.1a). Een vlonder is een constructie welke gedeeltelijk over een water is geplaatst met een verankering in het achterliggende perceel (zie figuur 7.1b). Hierbij staan geen steunpunten in het water. Een steiger of vlonder wordt (meestal) voor recreatieve doeleinden gebruikt, bijvoorbeeld om vis-, of vaarwater goed te kunnen bereiken of voor het verlengen van een tuin. Om de waterkwaliteit en de functie van het water te waarborgen worden eisen gesteld met betrekking tot de maximale afmetingen en uitvoering van een steiger of vlonder. Het één en ander is onder andere afhankelijk van de afmetingen van het betreffende water.

Het toepassen van gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout nabij oppervlaktewater is niet toegestaan. Dit is vastgelegd in wettelijke regelingen zoals het Besluit PAK-houdende coatings en producten milieubeheer.

 

 

 afbeelding binnen de regeling

 

Figuur 7.1a Steiger

 

 

 

 afbeelding binnen de regeling

 

Figuur 7.1b Vlonder

 

7.2 Bruggen

 

Bruggen, mits aangebracht volgens de toepassingscriteria (zie figuur 7.2a en 7.2b), hebben vrijwel geen effect op de waterhuishouding, aangezien een brug de doorstroming van een water niet of nauwelijks beïnvloedt. Daarnaast worden secundaire wateren onderhouden door de eigena(a)r(en) van de aangrenzende percelen. Delfland heeft met betrekking tot het onderhoud dan ook geen direct belang bij het aanbrengen van bruggen over secundaire watergangen. Er worden eisen gesteld aan de constructie van een brug om de stabiliteit van de oevers van het betreffende water te waarborgen. Het toepassen van gewolmaniseerd of gecreosoteerd hout nabij oppervlaktewater is niet toegestaan. Dit is vastgelegd in wettelijke regelingen zoals het Besluit PAK-houdende coatings en producten milieubeheer.

 

 

 

 

 

 

 afbeelding binnen de regeling

 

Figuur 7.2a Brug

 

 

 

 

 afbeelding binnen de regeling  

Figuur 7.2b Brug

 

7.3 Kabels en leidingen

 

Het belang van Delfland bij de aanleg van kabels en leidingen in en langs wateren betreft voornamelijk de stabiliteit van de oever van het betreffende water, het berijdbaar houden van taluds en onderhoudsstroken en waarborgen nat profiel van de watergangen. Kabels en leidingen worden veelal aangelegd door middel van een gegraven sleuf, een boogzinker of een gestuurde boring. Wanneer deze werkzaamheden te dicht op de insteek van het water worden uitgevoerd, kan dat een negatief effect hebben op de stabiliteit van de oever. Daarnaast moet worden voorkomen dat kabels en leidingen worden beschadigd bij onderhoudswerkzaamheden aan wateren.

 

In het Verkeersbesluit Vaarwegen Delfland 1 staat aangegeven welke wateren binnen het beheersgebied van Delfland toegankelijk zijn voor motorvaart. Aan de hand hiervan kan bepaald worden welke minimale gronddekking vereist is voor een kabel of leiding.

 

Ten behoeve van bijvoorbeeld aansluitingen van huispercelen op het gas-, water-, elektriciteits-, riool-, of elektronisch telecommunicatienetwerk, worden kabels of leidingen in waterkeringen te worden aangebracht. Hierbij worden tevens regelmatig las- of aansluitgaten gemaakt. Het belang van Delfland in deze, is dat de stabiliteit van de kering blijft gewaarborgd. Door de werken haaks op de kering aan te leggen hebben dergelijke werkzaamheden een zeer gering effect op de staat van een waterkering. Het toepassen van een sleufloze techniek in de waterkering is uitgesloten van de algemene regel. Deze werkzaamheden zijn op grond van de Keur vergunningplichtig.

Het aanleggen en hebben van kabels en leidingen haaks op de waterkering en het maken van las- of aansluitgaten betreffen vanuit waterstaatkundig oogpunt relatief eenvoudig en veel voorkomende werken.

 

Het aanleggen en hebben van kabels en leidingen in en langs wateren en haaks op een waterkering betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

Op de aanvulling van sleuven is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Dat betekent

dat de aanvulling van sleuven met schone kleigrond dient te worden uitgevoerd.

 

7.4 Grondmechanische onderzoek

 

Ten behoeve van grondonderzoek dienen vaak grondboringen en sonderingen te worden

uitgevoerd en peilbuizen te worden aangebracht en verwijdert binnen waterkeringen en wateren. In de meeste gevallen hebben dergelijke werkzaamheden een zeer gering effect op de staat van een waterkering en water.

Het uitvoeren van grondboringen, sonderingen en het aanbrengen en verwijderen van

peilbuizen betreft vanuit waterstaatkundig oogpunt een relatief eenvoudig en veel voorkomend werk. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

 

 

7.5 Beweiden

 

Bij het toelaten van vee op een waterkering is de hoeveelheid vee en het soort vee van

belang. Paarden en koeien zullen door hun gewicht eerder schade aan de grasmat van een waterkering of aan de waterkering zelf aanrichten dan schapen of geiten. Vertrapping of wegvreten van de grasmat kan erosie en vervolgens instabiliteit van de waterkering tot gevolg hebben. Hierom worden alleen geiten of schapen toegestaan met een maximum aantal per hectare te beweiden perceel.

7.6 Recreatief medegebruik wegen

 

Deze algemene regel is van toepassing op recreatief medegebruik op Delflands onderhoudswegen van de primaire waterkeringen alsware het een fietspad. Als de onderhoudswegen door of namens Delfland zijn afgesloten, is recreatief medegebruik verboden.

Omdat het effect op de primaire waterkeringen doorgaans zeer gering is kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

 

7.7 Oeverbescherming

 

Een oeverbescherming is een oeververstevigende constructie die in voorkomende gevallen in het talud van een waterlichaam kan worden geplaatst om afkalving en instorten van de oever te voorkomen. De voorwaarden waaraan dient te worden voldaan bij het plaatsen van een oeverbescherming hebben tot doel dat er zo min mogelijk waterbergingsverlies optreedt en dat er een zo klein mogelijk effect op de doorstroming van het betreffende water ontstaat.

Voorkomen moet worden dat een beschoeiing in het water wordt geplaatst om het gebruiksareaal van een perceel te vergroten, ten koste van het profiel van dat water. Dergelijke constructies vallen niet onder deze algemene regel.

Omdat het effect op de waterberging en de doorstroming doorgaans zeer gering is

kunnen de waterhuishoudkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het

stellen van een algemene regel. Het toepassen van gewolmaniseerd of gecreosoteerd

hout nabij oppervlaktewater is niet toegestaan. Dit is vastgelegd in wettelijke regelingen zoals het Besluit PAK-houdende coatings en producten milieubeheer.

 

7.8 Kleinschalig strandgebruik

 

Kleinschalig strandgebruik is het niet specifiek seizoensgebonden dagelijks gebruiken van het strand. Hieronder wordt verstaan:

  • 1.

    particuliere strandrecreatie;

  • 2.

    het berijden van het strand met voertuigen van een openbare (hulp)dienst, zoals reddingsbrigade, ambulance, politie, brandweer, gemeente, Rijkswaterstaat, douane of Delfland;

  • 3.

    het berijden van het strand met niet gemotoriseerde middelen, zoals fietsen en paarden;

  • 4.

    het seizoensgebonden plaatsen en verwijderen van borden ten behoeve van de openbare orde, zoals verkeerstekens, oriëntatiepalen/verdwaalpalen of informatieborden, uitgezonderd zijn borden uitsluitend bedoeld voor reclameuitingen;

  • 5.

    het seizoensgebonden plaatsen en verwijderen van vuilnisbakken.

Dergelijke zaken hebben (meestal) geen effect op het functioneren van het strand. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

 

7.9 Evenementen op het strand

 

De algemene regel voor evenementen op het strand heeft betrekking op het kortdurend gebruik van het strand (maximaal één dag) in verband met het houden van een niet gemotoriseerd evenement. Een wandeltocht, hardloopwedstrijd of fietswedstrijd zijn enkele voorbeelden van een niet gemotoriseerd evenement. Het gebruik van motorvoertuigen is dus niet toegestaan, behoudens voertuigen ten behoeve van de organisatie van het evenement. Daarnaast is het voor de organisatie van een evenement toegestaan om tijdelijke werken op het strand aan te leggen. Hier moet men denken aan een kraam, vlaggenmast, controlepost, borden, dranghekken of andersoortige werken ten behoeve van het evenement. Uitgezonderd van de vrijstelling zijn tribunes.

 

De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in het geval van een evenement op het strand, gelet op de tijdelijkheid en de geringe inbreuk van de activiteit op de functie en het beheer van het strand, voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

 

7.10 Straatmeubilair

 

Langs watergangen en waterkeringen zijn in Delfland van oudsher veel wegen aanwezig. Om de functie en veiligheid van en op openbare wegen te waarborgen is het noodzakelijk om straatmeubilair te plaatsen of te verwijderen. Het is daarbij van belang dat bij het plaatsen of verwijderen van straatmeubilair de functie van de desbetreffende watergang of waterkering blijft gewaarborgd.

 

Onder straatmeubilair wordt verstaan objecten die in de openbare ruimte staan ten behoeve van de openbare ruimte. Voor waterkeringen heeft dit alleen betrekking op bebordingen op fles-, of buispalen of reflectorpalen. Dergelijke werken hebben meestal geen effect op het functioneren van de waterkering. De relevante waterstaatkundige belangen kunnen in dit geval voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

 

Voor bijvoorbeeld lantarenpalen, verkeersregelinstallaties, of abri’s is het noodzakelijk dat (grootschalige) graafwerkzaamheden moeten worden uitgevoerd, zoals het aanleggen van kabels of leidingen of het ingraven van een fundering. Deze werken hebben een effect op het functioneren van de waterkering en vallen daarom niet onder de vrijstelling.

 

7.11 Werken en beplantingen

 

Met werken worden in dit document demontabele werken bedoeld die voor onbepaalde tijd in het waterstaatswerk worden aangelegd, maar die, wanneer nodig, eenvoudig verwijdert kunnen worden. Demontabele werken zijn niet voorzien van een in de grond aangebrachte, gestorte, geslagen of soortgelijke fundatie en bevinden zich op het waterstaatswerk. Gedacht kan worden aan opstallen (bijvoorbeeld houten tuinhuisje), speeltoestellen of open bestratingen. Voor beplanting kan een onderscheid gemaakt worden tussen bomen, struiken en lage beplanting, uitgezonderd gras. Het ingraven van beplantingen is toegestaan. Voor werken is het ingraven beperkt tot de beschermingszone.

 

Een natuurvriendelijke oever valt niet onder het begrip beplanting. Hiervoor is een aparte algemene regel.

 

Demontabele werken en beplantingen in, op, boven, over, of onder een waterstaatswerk kunnen een effect op de waterkering hebben, het onderhoud belemmeren, leiden tot aantasting van het talud of negatieve invloed hebben op de ecologie. Daarom is het niet toegestaan om de aangegeven demontabele werken en beplanting binnen de onderhoudsstrook, bij natuurvriendelijke oevers of in het waterstaatswerk aan te leggen (zie figuur 7.11a, 7.11b, 7.11c en 7.11d).

 

 

 

 afbeelding binnen de regeling  

Figuur 7.11a Primaire waterkering Delflandsedijk of Binnenwaterkering

afbeelding binnen de regeling

Figuur 7.11b Niet verheelde of niet aangeheelde regionale waterkering met dijksloot

 

afbeelding binnen de regeling

Figuur 7.11c Niet verheelde of niet aangeheelde regionale waterkering

 

afbeelding binnen de regeling

Figuur 7.11d Verheelde of aangeheelde waterkering

 

Voor het in, op, boven, over, of onder een verheelde of aangeheelde waterkering aanbrengen van werken of beplanting, moeten de achterliggende gronden tot op minimaal 25 meter landinwaarts lopen en mogen geen steiler talud hebben dan 1:50. Tevens dient de verheling of aanheling ten minste 10 meter breed te zijn.

 

De algemene regels zijn gericht op de wijze van en de plaats van het aanleggen van een demontabel werk of beplanting in een waterstaatswerk. Hiermee wordt voorkomen dat het watersysteem negatief wordt beïnvloed.

 

 

7.12 Hekken en schuttingen

 

Hekken kunnen onderverdeeld worden in een hekwerk of een afrastering. Beide werken hebben een vrije doorzicht, waarbij een hek bestaat uit in de grond geplaatste palen met daartussen een frame van spijlen of gaas. Een afrastering wordt veelal gebruikt om vee te keren en bestaat voornamelijk uit in de grond geplaatste palen met daartussen prikkeldraad of staaldraad.

 

Schuttingen zijn werken die geen vrije doorzicht hebben en bestaan veelal uit in de grond geplaatste palen met daartussen een gesloten scherm van opgroeiende beplanting, hout, beton of andersoortige materialen. Door de gesloten constructie kunnen schuttingen veel wind vangen en is het redelijkerwijs noodzakelijk om een schutting dieper aan te leggen of te funderen op een ingegraven verzwaarde voet. Hierdoor kan er een negatief effect ontstaan op de veiligheid van een waterkering.

 

Voor het in, op, boven, over, of onder een verheelde of aangeheelde waterkering aanbrengen van een hek of schutting, moeten de achterliggende gronden tot op minimaal 25 meter landinwaarts lopen en mogen geen steiler talud hebben dan 1:50. Tevens dient de verheling of aanheling ten minste 10 meter breed te zijn.

 

Het aanleggen of verwijderen van een hek of schutting zijn vanuit waterstaatkundig oogpunt relatief eenvoudig en veel voorkomende werken. In de meeste gevallen hebben de werkzaamheden een zeer gering effect op een waterstaatswerk. Hierdoor kunnen de waterstaatkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

 

7.13 Lozen in en onttrekken aan oppervlaktewaterlichaam tot 100 m³/uur

 

In deze algemene regel wordt onder het lozen en onttrekken verstaan het op enige wijze (hemelwaterafvoer, overstort, drainage, etc.) brengen of halen van water in of uit een oppervlaktewaterlichaam. De constructie (pomp) voor het lozen of onttrekken valt niet onder deze algemene regel.

 

Alle afvoeren van één perceel op één watergang worden samen als één lozingspunt beschouwd. Een perceel kan dus alleen meerdere lozingspunten hebben wanneer op verschillende watergangen wordt geloosd. Onder het onttrekken wordt verstaan het op enige wijze halen van water uit een oppervlaktewaterlichaam.

 

Het lozen in en onttrekken aan een oppervlaktewaterlichaam is een veel voorkomend werk bij wateren. De werken betreffen meestal regenwaterafvoeren van gebouwen of warenhuizen en kleine onttrekkingen voor bijvoorbeeld het sproeien van een tuin. Omdat de werkzaamheden veel voorkomen en de negatieve effecten op het watersysteem gering zijn kunnen de waterstaatkundige belangen voldoende worden gewaarborgd door het stellen van een algemene regel.

 

7.14 Grondwateronttrekkingen

 

De regulering van grondwateronttrekkingen is bedoeld om te voorkomen dat er negatieve effecten optreden voor het grondwatersysteem, de bodem of de grondgebruikfuncties. Delfland maakt hierbij onderscheid in onttrekkingen die vergunningplichtig zijn en onttrekkingen die onder algemene regels vallen. Voor grotere onttrekkingen, waarbij de kans aanwezig is dat er significante effecten op de omgeving ontstaan, dient maatwerk te worden geleverd en geldt de vergunningplicht. Voor kleinere onttrekkingen met een kleinere kans of effecten op de omgeving kunnen de belangen voldoende worden gewaarborgd met algemene regels en kan daarom onder voorwaarden worden afgezien van de vergunningvereiste.

Bij twijfel over de gemelde hoeveelheden te onttrekken grondwater kan een extra berekening/bemalingsrapport worden geeist, om te bepalen of aan de algemene regel wordt voldaan.

 

  • 1.

    Het onttrekken volgens het polderprincipe betreft permanente onttrekkingen voor het droog houden van verdiept aangelegde civieltechnische en bouwkundige werken waarvan de bodem niet waterdicht is gemaakt. Daardoor moet met een permanente bronbemaling grondwater worden onttrokken om het grondwaterpeil continu lager te houden ten opzichte van het grondwaterpeil in de omgeving.

 

Bijlage 1: VOORBEELD profiel waterstaatswerk – wateren

 

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2: VOORBEELD profiel waterstaatswerk – waterkering 

 

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3: VOORBEELD profiel waterstaatswerk – ZEEWERING 

 

afbeelding binnen de regeling