Regeling vervallen per 01-07-2009

Overgangsverordening Langdurigheidstoeslag 2009

Geldend van 26-03-2009 t/m 30-06-2009 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

Intitulé

Overgangsverordening Langdurigheidstoeslag 2009

Corsaregistratie: 09.59448

De Raad van de gemeente Hoorn;

gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders d.d. 13 januari 2009;

gezien het advies van de Cliëntenplusraad;

gezien het advies van de Algemene Raadscommissie d.d. 3 februari 2009;

gelet op het bepaalde in artikel 147 van de Gemeentewet, de artikelen 8 en 36 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat artikel 8 van de Wet werk en bijstand in verband met de decentralisering van de langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 is gewijzigd, waardoor de gemeenteraad bij verordening regels dient vast te stellen voor verlenen van langdurigheidstoeslag;

dat het wenselijk is om ingaande 1 januari 2009 qua besluitvorming een tijdelijke voorziening te treffen in de vorm van een overgangsverordening langdurigheidstoeslag om enerzijds ingekomen aanvragen tijdig te kunnen afdoen en anderzijds de gemeenteraad in de gelegenheid te stellen zich uit te spreken over de lokale invulling en financiering van de regels voor het recht op bijzondere bijstand in het algemeen en langdurigheidstoeslag in het bijzonder;

besluit:

vast te stellen de navolgende:

overgangsverordenig Langdurigheidstoeslag 2009

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Hoorn;

  • b.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • c.

    WTOS: de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

  • d.

    WSF; de Wet Studiefinanciering 2000;

  • e.

    bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet;

  • f.

    belanghebbende: een persoon die valt onder de werking van artikel 7, lid 1 en 2 van de wet;

  • g.

    peildatum: de datum waarop in 2009 het recht op langdurigheidstoeslag als bedoeld in de wet ontstaat.

Artikel 2 Langdurigheidstoeslag

  • 1. Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die:

    • a.

      gedurende een ononderbroken periode van 60 maanden een inkomen heeft dat niet hoger is dan de bijstandsnorm en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet heeft;

    • b.

      gedurende de in onderdeel a bedoelde periode geen inkomsten uit of in verband met arbeid heeft ontvangen of waarbij vanwege de zeer geringe hoogte van de inkomsten uit of in verband met arbeid in voornoemde periode en de zeer geringe duur van deze arbeid, in redelijkheid niet kan worden gesproken van een feitelijke aanwezigheid van arbeidsmarktperspectief;

    • c.

      gedurende de in onderdeel a bedoelde periode heeft getracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en aanvaarden;

    • d.

      na een periode als bedoeld in onderdeel a, binnen een periode van twaalf maanden niet voor een langdurigheidstoeslag in aanmerking is gekomen.

  • 2. Bij de vaststelling van het inkomen, bedoeld in eerste lid onder a, wordt een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag buiten beschouwing gelaten.

  • 3. In afwijking van het eerste lid verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder:

    • a.

      die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, berekend naar een arbeidsongeschiktheidsuitkering van tenminste 80 procent dan wel recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van hoofdstuk 6 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • b.

      voor wie bij de laatste arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is afgezien van het arbeidskundig onderzoek, en;

    • c.

      die voldoet aan het eerste lid, onderdelen a, b, voor zover het inkomsten uit arbeid betreft, c en d.

      4.Niet voor langdurigheidstoeslag komt in aanmerking degene die een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als bedoeld in de WSF.

Artikel 3 Inkomsten uit of in verband met arbeid

Ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid als bedoeld in artikel 2 wordt verstaan onder:

  • a.

    zeer geringe hoogte: een bedrag gelijk aan of lager dan eenmaal het per de datum aanvraag geldende wettelijk minimumloon per maand;

  • b.

    zeer geringe duur: een ononderbroken periode van 60 maanden.

  • c.

    de zeer geringe hoogte en de zeer geringe duur als bedoeld onder a en b worden beoordeeld over een ononderbroken periode van 60 maanden voorafgaand aan de aanvraag.

Artikel 4 Hoogte langdurigheidstoeslag

De langdurigheidstoeslag bedraagt voor 2009:

  • a.

    voor gehuwden: € 498,00;

  • b.

    voor alleenstaande ouders: € 447,00;

  • c.

    voor alleenstaanden: € 349,00.

Artikel 5 Ingangs- en peildatum

  • 1. De ingangsdatum van de langdurigheidstoeslag is de datum waarop de periode van 60 maanden als bedoeld in artikel 2 is verstreken.

  • 2. De peildatum is de datum waarop door de belanghebbende aan alle voorwaarden voor toekenning van langdurigheidstoeslag wordt voldaan.

Artikel 6 Hardheidsbepaling

In gevallen waarin deze verordening niet of niet naar redelijkheid voorziet, beslist het college.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking te rekenen met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als: Overgangsverordening langdurigheidstoeslag 2009.

Toelichting

Algemeen

Per 1 januari 2009 is de Wet werk en bijstand (WWB) gewijzigd, waarbij onder meer de langdurigheidstoeslag is gedecentraliseerd naar de gemeenten. De langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 WWB.

De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te sparen en reserveren voor onverwacht hoge en onvermijdelijke uitgaven, zoals voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Deze filosofie is niet gewijzigd.

In het Bestuursakkoord Rijkgemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar de gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft in een afgeslankte vorm de basis, maar daarnaast is in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin is bepaald dat gemeenten in een verordening de exacte voorwaarden voor het recht op langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

Door een misverstand is aanvankelijk alleen de gewijzigde tekst van artikel 8 WWB door de Tweede en Eerste Kamer aangenomen; dit verzuim is 29 december 2008 hersteld.

De realiteit is dat er per 1 januari 2009 een gemeentelijke verordening dient te zijn vastgesteld om ingekomen aanvragen om langdurigheidstoeslag tijdig en correct te kunnen afdoen. Zoals gememoreerd wordt in deze verordening vastgelegd, welke keuzes plaatselijk zijn gemaakt ten aanzien van de doelgroep (alleen personen met een minimum uitkering of ook de “werkende armen”), de hoogte van de jaarlijkse toeslag en de te hanteren inkomensgrens (115 of 120% bijstandsnorm).

Als gevolg van de decentralisatie van de langdurigheidstoeslag is deze toeslag een bijzondere vorm van bijzondere bijstand geworden en zijn de middelen uit het macrobudget van het Inkomensdeel WWB overgeheveld naar het gemeentefonds. De plaatselijke invulling van de langdurigheidstoeslag kan derhalve niet los worden gezien van het beleid én de financiering van de overige bijzondere bijstand. De politieke discussie hierover is nog gaande en moet deels nog worden gevoerd.

Om te voorkomen dat er qua besluitvorming per 1 januari 2009 een vacuüm ontstaat, wordt thans uit praktische overwegingen een tijdelijke voorziening getroffen, waarin het bestaande beleid waar mogelijk onveranderd is overgenomen. Op deze wijze kunnen ingekomen aanvragen tijdig en correct worden afgedaan en worden de sociale minima niet onnodig de dupe van de lacunes in de formele regelgeving die eerst eind december 2008 door de wetgever zijn verholpen.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de definiëring van het begrip belanghebbende is aansluiting gezocht bij de oorspronkelijke doelgroep (WWB, ANW, IOAW en IOAZ).

De huidige leeftijdsgrens van 23 jaar is door de wetgever verlaagd naar 21 jaar vanwege het feit dat ouders tot de 21-jarige leeftijd nog onderhoudsplichtig zijn voor hun kinderen.

Omdat de algemene bijstand voor 65-plussers hoger is dan die voor 65-minners, heeft de wetgever de huidige bovengrens van 65 jaar voor het recht op langdurigheidstoeslag onveranderd gelaten.

Gedetineerden kunnen tijdens hun detentie niet in aanmerking komen voor bijstand (artikel 13, lid 1 onder a WWB). Dit geldt ook voor de langdurigheidstoeslag nu deze een vorm van bijzondere bijstand is geworden. Is de gedetineerde gehuwd, dan kan aan de achterblijvende partner wel langdurigheidstoeslag worden verstrekt; deze wordt als alleenstaande (ouder) aangemerkt.

Artikel 2 Langdurigheidstoeslag

In deze overgangsgverordening is het vigerende beleid zoveel mogelijk ongewijzigd overgenomen. In dit kader is de oorspronkelijke tekst van artikel 36 zoals die luidde op 31 december 2008 ongewijzigd opgenomen.

Artikel 3 Inkomsten in of in verband met arbeid

Het college heeft in de “Beleidsregel langdurigheidstoeslag” bepaald wat ten aanzien inkomsten wordt verstaan onder de begrippen “zeer geringe hoogte” en “zeer geringe duur” zoals die in artikel 36 WWB zijn vermeld. Doordat ingaande 1 januari 2009 de regels voor het recht op langdurigheidstoeslag door de gemeenteraad in een verordening moeten zijn vastgelegd, kan niet meer worden volstaan met een beleidsregel. Aangezien is gekozen ongewijzigd beleid is hetgeen inhoudelijk in de beleidsregel is neergelegd, onveranderd overgenomen in de overgangsverordening.

Artikel 4 Hoogte langdurigheidstoeslag

Dit artikel regelt de hoogte van de langdurigheidstoeslag. Bij het verstrekken van langdurigheidstoeslag door de gemeente golden vaste onbelaste bedragen die jaarlijks op landelijk niveau werden bepaald. Indien de hoogte van de langdurigheidstoeslag nog door het rijk zou zijn bepaald, dan zouden de bedragen met 2,5% zijn gestegen, hetgeen per 1 januari 2009 resulteert in de volgende bedragen:

  • € 498,00 voor gehuwden;

  • € 447,00 voor alleenstaande ouders;

  • € 349,00 voor alleenstaanden.

Van belang is dat de langdurigheidstoeslag fiscaal gezien een onbelaste verstrekking is en blijft.

Artikel 5 Ingangs- en peildatum

De langdurigheidstoeslag wordt alleen op aanvraag verstrekt; ambtshalve toekenning behoort niet tot de mogelijkheden. Ook is voorschotverlening uitgesloten door de wetgever (artikel 52 WWB is niet van toepassing).

Omdat de langdurigheidstoeslag door de wetswijziging een vorm van bijzonder bijstand is geworden, is de toeslag niet vatbaar voor beslag (artikel 46 WWB).

De langdurigheidstoeslag kan niet worden beschouwd als een voorliggende voorziening, aangezien de langdurigheidstoeslag zijn oorsprong vindt binnen de WWB.

De gewijzigde WWB brengt geen verandering in de systematiek van de ingangs- en peildatum.

Artikel 6 Hardheidsbepaling

Het kan zijn dat sprake is van bijzondere omstandigheden, waarbij het strikt hanteren van het gestelde in de verordening niet leidt tot een redelijke uitkomst. In zo’n situatie kan het college afwijkend beslissen. De aanwezigheid van bijzondere feiten en/of omstandigheden dient door de aanvrager aannemelijk worden gemaakt bij de aanvraag.

Artikel 7 Inwerkingtreding

De wijziging van de WWB treedt in werking per 1 januari 2009. Om een naadloze overgang te realiseren wordt de verordening langdurigheidstoeslag van de gemeente Hoorn op dezelfde datum ingevoerd.

De komst van deze verordening leidt er mede toe dat de bestaande beleidsregel over de langdurigheidstoeslag per 1 januari 2009 dient te worden ingetrokken. Aangezien het vaststellen van beleidsregels een collegebevoegdheid is, zal ook het intrekken van deze beleidsregel door het college geschieden.