Regeling vervallen per 01-01-2010

Algemene plaatselijke verordening Hoorn (APV) 6e wijz

Geldend van 29-10-2009 t/m 31-12-2009

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening Hoorn (APV) 6e wijz

Geconsolideerde tekst van de regeling

Algemeen Plaatselijke Verordening Hoorn

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Afdeling 2a Kermissen

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Afdeling 6 Vuurwerk

Afdeling 7 Drugsoverlast

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Afdeling 10 Verblijfsontzeggingen

Afdeling 11 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en Verlichting

Afdeling 2 Afvalstoffen

Afdeling 3 Lozing en riolering

Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Afdeling 3 Openbaar water

Afdeling 4 Crosswedstrijden, crossen, motor- en ruiterverkeer in natuurgebieden

Afdeling 5 Lijkbezorging

Afdeling 6 Verbod vuur te stoken

Afdeling 7 Verstrooiing van as

Hoofdstuk 6 Straf -, overgangs - en slotbepalingen

Zoals omschreven op de bijgevoegde bijlage.

In te trekken:

De Algemeen Plaatselijke Verordening Hoorn, d.d. 11 juni 1991

Bijlage behorende bij het raadsbesluit d.d. 10 juni 2003 nr. 03.102

Algemene Plaatselijke Verordening Hoorn

Deze verordening is vastgesteld bij besluit van de Raad der gemeente Hoorn van 10 juni 2003 nr. 03.102 en in werking getreden op 11 november 2003.

Latere wijzigingen zijn/ worden in de tekst verwerkt. De raadsbesluiten waarbij deze wijzigingen hebben plaatsgehad, zijn/ worden hierna in chronologische volgorde genoemd. In de tekst zelf wordt het volgnummer van die wijziging(en) tussen < > aangegeven, zodat eenvoudig aan de hand van het raadsbesluit is na te gaan welke wijziging heeft plaatsgehad.

Uitwerkingsbesluiten / Beleidsregels (opgenomen als bijlagen direct na de APV-tekst):

De toelichting bij deze verordening kan worden ingezien bij de afdeling Juridische Zaken, Stadhuis, Nieuwe Steen 1, Hoorn.

Daar waar in deze verordening "hij" wordt gebruikt, wordt tevens "zij" bedoeld. Om redenen van redactionele aard is de voorkeur gegeven aan het gebruik van de mannelijke persoonsvorm.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • A.

    Weg:

    • 1.

      alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen of paden behorende bermen of zijkanten, alsmede de aan de wegen of paden liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, strand, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • B.

    Openbaar water: alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

  • C.

    Bebouwde kom: de bebouwde kom waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet en zoals aangegeven op bijlage 1 en 2 bij deze verordening

  • D.

    Rechthebbende: een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

  • E.

    Voertuigen: alle rij - en voertuigen, met uitzondering van;

  • a.

    treinen;

  • b.

    kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

  • F.

    Vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • G.

    Woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

  • H.

    Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

  • I.

    Gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

  • J.

    Vee: eenhoevige dieren, herkauwende dieren en varkens.

  • K.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

  • L.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 1.2 Beslissingstermijn

1.Het bevoegde bestuursorgaan beslist op de aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag

  • 1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2. Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Termijnen

  • 1. Met betrekking tot de in deze verordening genoemde termijnen is het bepaalde in de Algemene termijnenwet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Voor zover sprake is van termijnen in uren, bepaald door terugrekening van een tijdstip of gebeurtenis, en deze eindigen op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, worden de termijnen geacht te eindigen om 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

Artikel 1.8 Inzage vergunning of ontheffing

De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Orde en veiligheid op de weg

PARAGRAAF 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden
  • 1. Het is verboden op of aan de weg of in een voor publiek toegankelijk gebouw of vaartuig deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of in groepsverband dan wel afzonderlijk anderen lastig te vallen, te vechten of op andere wijze de openbare orde te verstoren.

  • 2. Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door die ambtenaar aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

    PARAGRAAF 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1 Optochten
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2, op de weg te doen plaatsvinden.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of de gezondheid.

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.

  • 2. Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties, te weten een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek, met uitzondering van een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens
  • 1. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van

    • e.

      beëindiging;

    • f.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • g.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2. Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

    PARAGRAAF 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

    PARAGRAAF 4 Vertoningen en dergelijke op de weg

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester op of aan de weg:

    • a.

      een vertoning voor publiek te geven, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2;

    • b.

      voor publiek muziek ten gehore te brengen;

    • c.

      een feest of een wedstrijd te geven of te houden.

  • 2. Artikel 2.1.2.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het in het eerste lid, onder c, bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994 of artikel 5.4.1 van toepassing is.

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg op te treden als dienstverlener (zoals onder andere bewaker, reiniger van voertuigen, glazenwasser, schoonmaker van rolemmers, scharensliep, wegwijzer, pakjes - drager) of zijn diensten als zodanig aan te bieden.

  • 2. Artikel 2.1.2.1, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest
  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren. (bijlage 6)

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

    PARAGRAAF 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg; reclamevoertuigen
  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      zonneschermen, mits deze zijn aangebracht boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg en mits:

      • -

        geen onderdeel zich minder dan 2,2 meter boven dat gedeelte bevindt;

      • -

        geen onderdeel van het scherm, in welke stand dat ook staat, zich op minder dan 0,5 meter van het voor het rijverkeer bestemde gedeelte van de weg bevindt; en geen onderdeel verder dan 1,5 meter buiten de opgaande gevel reikt;

    • c.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • d.

      voertuigen;

    • e.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • f.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

    • g.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.2a (bijlage 11);

    • h.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.

  • 3.

    Het is verboden op, in, aan, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd: (bijlage 7, 11)

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in lid 3 is het verboden spandoeken boven de weg te bevestigen. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen overeenkomstig nader door hen vast te stellen richtlijnen. (bijlage 5)

  • 7.
    • a.

      het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Wegenverordening Noord-Holland;

    • b.

      de weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

    • c.

      de weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken;

    • d.

      de weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c. geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Toezichthouders zie bijlage 16

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing voor het Rijk, de provincie, het Samenwerkingsorgaan Westfriesland , de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn of haar publiekrechtelijke taak.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, de Wegenverordening Noord-Holland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg
  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Een vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente,

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Waterschapskeur of de Wegenverordening Noord-Holland.

    PARAGRAAF 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid
  • 1. Het is verboden bij vorst of dreigende vorst water op de weg te werpen, uit te storten of te laten lopen.

  • 2. Bij sneeuwval of gladheid is de rechthebbende op een aan de weg gelegen gebouw, erf of terrein verplicht:

    • a.

      de sneeuw en het ijs weg te ruimen van het voetpad, gelegen langs het gebouw, erf of terrein, alsmede op dat voetpad voldoende maatregelen tegen gladheid te nemen;

    • b.

      indien er meer rechthebbenden op een erf of terrein zijn, rust de verplichting, bedoeld in sub a, op ieder van hen;

    • c.

      indien er meer rechthebbenden op een gebouw zijn, rust de verplichting bedoeld in sub a, op de rechthebbende op het gelijkvloerse gelegen gedeelte van het gebouw.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 4e van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes
  • 1. Het is degene die een winkelbedrijf uitoefent verboden boodschappenwagentjes, die in de winkel gebruikt worden en als zodanig herkenbaar zijn, aan de klanten beschikbaar te stellen voor vervoer van winkelwaren over de weg. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod en kunnen daarbij voorwaarden stellen ter voorkoming van het achterblijven van boodschappenwagentjes op de weg en ter redelijke verzekering van het ophalen van op de weg achtergelaten boodschappenwagentjes en betaling van de daarbij gemaakte kosten. Een ontheffing wordt, behoudens eerdere intrekking, geacht voor één jaar te zijn verleend en, na verloop van de geldigheidsduur, behoudens eerdere intrekking, telkens met één jaar te zijn verlengd.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 3. Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.

  • 4. Het is verboden een winkelwagentje dat is gebruikt op de weg, onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, te beschadigen, te verwijderen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen e.d.
  • 1. Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen
  • 1. Het is verboden te roken in bossen en parken of binnen een afstand van dertig meter daar-van gedurende de door het college aangewezen periode.

  • 2. Het is verboden in bossen en parken of binnen een afstand van honderd meter daarvan voor zover het de open lucht betreft brandende of smeulende voorwerpen te laten val-len, weg te werpen of te laten liggen.

  • 3. Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het bepaalde in artikel 429, aanhef en onder 3e, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaats-vindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
  • 1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter bo-ven dat gedeelte van de weg.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het college maakt van tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid zijn besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn
  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs
  • 1. Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2. Een ieder is verplicht op eerste vordering van een ambtenaar van politie onmiddellijk het ijs te verlaten ter voorkoming van gevaar voor personen of goederen.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland.

Afdeling 2 Toezicht op evenementen

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank - en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1.4.1, 2.1.4.2, 2.1.4.3 en 2.3.3.1 van deze verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan een herdenkingsplechtigheid.

Artikel 2.2.2 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. Geen vergunning is vereist voor categorie I evenementen. Door de organisator dient voor het evenement een meldingsformulier ingevuld te worden.

  • 3. De burgemeester kan binnen 1 week na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 4. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg, voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

  • 5. De burgemeester neemt het besluit op aanvraag voor een vergunning bedoeld in lid 1 voor categorie III evenementen binnen tien weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 6. De burgemeester kan nadere regels stellen voor het organiseren van evenementen.

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Artikel 2.2.4 Verboden deelname evenement

Het is verboden aan een evenement deel te nemen indien:

  • a.

    gehandeld wordt in afwijking van de gegevens die bij de vergunningaanvraag als bedoeld in artikel 2.2.2 zijn verstrekt;

  • b.

    de voorschriften, die de burgemeester krachtens artikel 2.2.2, tweede lid, heeft gegeven, niet nageleefd worden;

  • c.

    de burgemeester een vergunning voor het evenement geweigerd heeft.

Artikel 2.2.5 Beëindiging evenement

  • 1. Degene die een evenement organiseert of bij dat evenement feitelijk de leiding heeft, is verplicht:

    • a.

      dat evenement onverwijld te beëindigen indien de burgemeester hiertoe een bevel geeft;

    • b.

      ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoeld bevel door de burgemeester is gegeven, geen publiek meer tot het evenement toegelaten wordt;

    • c.

      ervoor te zorgen dat ambtenaren van politie te allen tijde toegang hebben tot het evenement.

  • 2. Het is voor publiek verboden aanwezig te zijn bij een evenement ten aanzien waarvan een bevel, als bedoeld in het eerste lid, onder a, gegeven is.

Afdeling 2a Kermissen

Artikel 2.2a.1 Begripsbepaling

Onverminderd het bepaalde in afdeling 2 van dit hoofdstuk zijn op kermissen de volgende bepalingen van toepassing.

Artikel 2.2a.2 Locaties kermissen

In de gemeente Hoorn worden vijf kermissen gehouden op de volgende locaties:

  • 1.

    Kermis Hoorn. De kermis Hoorn wordt gehouden op het parkeerterrein Vale Hen, Dubbele Buurt onmiddellijk grenzend aan de Vale Hen, het Breed, de Gedempte Turfhaven, de Ramen onmiddellijk grenzende aan de Gedempte Turfhaven, de Spoorstraat onmiddellijk grenzende aan de Gedempte Turfhaven, het Nieuwland onmiddellijk grenzende aan de Gedempte Turfhaven, de Gouw, de Nieuwstraat, het Kerkplein, de Rode Steen, een en ander zoals aangegeven op de tekening van bijlage 15 alsmede op nader door het college aan te geven plaatsen.

  • 2.

    Kermis Blokker. De kermis Blokker wordt gehouden op het parkeerterrein aan de Westerblokker alsmede op nader door het college aan te geven plaatsen.

  • 3.

    Kermis Zwaag. De kermis Zwaag wordt gehouden in de Pastoor Nuyenstraat en naaste omgeving alsmede op nader door het college aan te geven plaatsen.

  • 4.

    Kermis Kersenboogerd De kermis Kersenboogerd wordt gehouden op het Aagje Dekenplein en het Betje Wolffplein alsmede op nader door het college aan te geven plaatsen.

  • 5.

    Voorjaarskermis. De voorjaarskermis wordt gehouden op het parkeerterrein aan de Noorderveemarkt alsmede op nader door het college aan te geven plaatsen.

Artikel 2.2a.3 Tijdstip

De kermissen gehouden in de gemeente Hoorn vinden plaats op de volgende tijdstippen:

  • 1.

    Kermis Hoorn. De kermis Hoorn vangt aan op de zaterdag voorafgaande aan de tweede maandag in de maand augustus en eindigt op de derde maandag in die maand.

  • 2.

    Kermis Blokker. De kermis Blokker vangt aan op de zaterdag voorafgaande aan de derde zondag in de maand september en eindigt op de dinsdag daaropvolgend.

  • 3.

    Kermis Zwaag. De kermis Zwaag vangt aan op de zaterdag voorafgaande aan de eerste Pinksterdag en eindigt op de dinsdag daaropvolgend.

  • 4.

    Kermis Kersenboogerd De kermis Kersenboogerd vangt aan op de tweede woensdag van de maand maart en eindigt op de zondag daaropvolgend.

  • 5.

    Voorjaarskermis. De voorjaarskermis vangt aan op de dinsdag voor Hemelvaartsdag en eindigt op de zondag daaropvolgend.

Artikel 2.2a.4 Openstelling

  • 1. De kermissen zijn opengesteld tussen 14.00 en 24.00 uur.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 is de Hoornse kermis op de woensdag en de tweede maandag vanaf 10.00 uur opengesteld. Op de beide zaterdagen en de vrijdag is de Hoornse kermis opengesteld tot 01.00 uur (zie ook artikel 5 van de Voorwaarden voor de verhuur van standplaatsen op het kermisterrein Hoorn).

  • 3. In afwijking van het gestelde in lid 1 is de kermis Kersenboogerd op woensdag, donderdag en zondag vanaf 13.00 tot 23.00 uur opengesteld. Op vrijdag en zaterdag is de kermis Kersenboogerd opengesteld vanaf 13.00 tot 24.00 uur.

  • 4. In afwijking van het gestelde in lid 1 is de Voorjaarskermis vanaf 13.00 uur opengesteld.

  • 5. Het college behoudt zich het recht voor om in bijzondere gevallen de openingstijden te wijzigen.

Artikel 2.2a.5 Verbod tot het houden van kermis

Het is aan anderen dan de gemeente verboden een kermis te houden zonder vergunning van de burgemeester op grond van de Algemene plaatselijke verordening.

Artikel 2.2a.6 Inschrijvingen

  • 1. De inschrijvingen van de verhuur van standplaatsen op de Hoornse kermis vindt plaats overeenkomstig artikel 4 van de Voorwaarden voor de verhuur van standplaatsen op het kermisterrein Hoorn.

  • 2. De inschrijvingen van de verhuur van standplaatsen op de kermissen Zwaag, Blokker en Kersenboogerd en de voorjaarskermis vinden onderhands plaats.

Artikel 2.2a.7 Opbouwwerkzaamheden

  • 1. De opbouw van de inrichtingen op de kermis Hoorn vangt aan op de woensdag voor de aanvangsdatum van de kermis, na 18.00 uur.

  • 2. De opbouw van de inrichtingen op de kermissen Zwaag en Blokker vangt aan op de donderdag voor de aanvangsdatum van de kermis, na 18.00 uur.

  • 3. De opbouw van de inrichtingen op de kermis Kersenboogerd vangt met betrekking tot de locatie Aagje Dekenplein aan op de maandag voor de aanvangsdatum van de kermis, na 19.00 uur, met betrekking tot het Betje Wolffplein op de dinsdag voor de aanvangsdatum van de kermis, na 17.30 uur.

  • 4. De opbouw van de inrichtingen op de voorjaarskermis vangt aan op de zondag voor de aanvangsdatum van de kermis, na 18.00 uur.

  • 5. Het college behoudt zich het recht voor om in verband met de veiligheid het opbouwtijdstip voor bepaalde inrichtingen te vervroegen.

Artikel 2.2a.8 Rij - en/ of voertuigen

  • 1. Het is verboden met een rij - en/ of voertuig, niet zijnde kermisattractie, ruimte in te nemen op de kermisterreinen omschreven in artikel 1.

  • 2. Alle rij- en voertuigen zoals bedoeld in lid 1, kunnen door of vanwege gemeente worden verplaatst of weggesleept naar een andere plaats, waarvoor de gemeente geen enkele verantwoording draagt. De overtreder wordt aansprakelijk gesteld voor de hieruit voortvloeiende kosten.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

PARAGRAAF 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en ander aanhorigheden.

  • b.

    Terras: een buiten de belsloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2.3.1.2 Exploitatievergunning horecabedrijf
  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van de openbare veiligheid;

    • c.

      n het belang van de bescherming van het milieu;

    • d.

      indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan;

    • e.

      indien naar oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3. Bij de toepassing van de in het tweede lid onder e genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds bloot zal komen te staan door de exploitatie.

  • 4. Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit.

    5.Voorts geldt het eerste lid niet voor:

    • a.

      een horecabedrijf in zorginstellingen;

    • b.

      een horecabedrijf in scholen;

    • c.

      een horecabedrijf in bedrijfskantines;

    • d.

      een horecabedrijf in ziekenhuizen.

Artikel 2.3.1.3 Nadere regels

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid bescherming van het milieu en het woon- en leefklimaat nadere regels stellen omtrent de exploitatie van horecabedrijven.

Artikel 2.3.1.4 Sluitingsuur
  • 1. Het is de exploitant van een horecabedrijf, verboden zonder ontheffing van de burgemeester deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • 2. op maandag tot en met zondag tussen 00.00 uur en 06.00 uur.

  • 3. De burgemeester kan ter nadere uitwerking een ontheffingenbeleid sluitingsuur vaststellen dat op de gewone wijze wordt bekendgemaakt. (bijlage 17)

  • 4. De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 5. In afwijking van het in het eerste lid gestelde verbod is het de houder van een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, toegestaan om zonder ontheffing van de burgemeester deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00.00 uur en 02.00 uur tijdens de hierna genoemde maatschappelijke feesten:

    • a.

      de kermis in Hoorn voor horecabedrijven in het gebied Hoorn - centrum;

    • b.

      de kermis in Blokker voor horecabedrijven in het gebied Blokker;

    • c.

      de kermis in Zwaag voor horecabedrijven in het gebied Zwaag;

    • d.

      het jaarlijkse carnaval in februari/ maart;

    • e.

      Koninginnedag;

    • f.

      5 mei;

    • g.

      daartoe door de burgemeester aangewezen feesten voor de in die aanwijzing genoemde horecabedrijven;

  • 6. De begrenzingen van de onder a tot en met c genoemde gebieden zijn aangegeven op de bij de aanwijzing van artikel 4.1.2 behorende kaart. (bijlage 8)

  • 7. het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, bij openbaar bekend te maken besluit tijdelijk andere dan de bij of krachtens artikel 2.3.1.2 vastgestelde sluitingsuren vaststellen of tijdelijk algehele sluiting van een of meer horecabedrijven bevelen. Hij maakt het besluit terstond bekend aan de houder van het bedrijf die het betreft. (bijlage 17)

  • 2. Het is het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b Opiumwet.

Artikel 2.3.1.6 Aankondiging sluitingstijden horecabedrijf
  • 1. Indien en voor zover de openingstijden van een horecabedrijf, al dan niet met ontheffing van de burgemeester, zijn gelegen tussen 00.00 uur en 06.00 uur, is het de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven indien niet een door of namens de burgemeester afgegeven aankondiging sluitingstijd overeenkomstig het model opgenomen in bijlage 13 is aangebracht, waarop de betreffende openingstijden zijn aangegeven, op zodanige wijze dat daarvan van buitenaf gemakkelijk kan worden kennisgenomen.

  • 2. Het is verboden zonder toestemming van of namens de burgemeester een aankondiging als bedoeld in het eerste lid aan te brengen, te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen.

  • 3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet in de gevallen dat door of namens de burgemeester een eenmalige ontheffing is verleend dan wel indien artikel 2.3.1.4 lid 2 van toepassing is.

Artikel 2.3.1.7 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

1.Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf ingevolge artikel 2.3.1.4 of krachtens een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.8 Handel in horecabedrijven

In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelen persoon in dat bedrijf enig voorwerp verwerf, verkoopt of op enig ander wijze overdraagt.

Artikel 2.3.1.9 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2.3.1.10 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2.3.1.2 en 2.3.1.5.

PARAGRAAF 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kam-peren wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

PARAGRAAF 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden
  • 1. Deze paragraaf verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waarin de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    • a.

      De burgemeester weigert de vergunning indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon - en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/ of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2.3.3.2 Speelautomaten
  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3. In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan

Afdeling 4 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester is bevoegd van het in het eerste of tweede lid bedoelde verbod ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.1a Kraken van gebouwen

  • 1. Het is verboden een niet in gebruik zijnd gebouw in de zin van artikel 1 van de Woningwet, waarvan het gebruik door de rechthebbende meer dan twaalf maanden voorafgaand aan de wederrechtelijke ingebruikname is beëindigd, hetzij binnen te dringen, hetzij zonder toestemming van de rechthebbende in gebruik te nemen.

  • 2. Het is verboden een in strijd met het in het eerste lid gestelde verbod in gebruik genomen gebouw in gebruik te houden en daarin te vertoeven zonder toestemming van de rechthebbende.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden de weg, op of aan de weg staande of wel vanaf de weg zichtbare bomen, straatmeubilair, palen, hekken, deuren, vensters, muren, (brug -) leuningen, heiningen, schuttingen of andere dergelijke voorwerpen op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet, een aanplakdoek of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur – of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor aanbrengen van handelsreclame.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, welke geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur - of verfstof of verfgereedschap.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.4a Bezit van hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1. Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben voorwerpen die zijn bedoeld om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken, bestaande uit speciaal uitgeruste tassen, magneten, of elektronische voorwerpen die veiligheidspoortjes dan wel andere hulpmiddelen ter voorkoming van winkeldiefstal kunnen beïnvloeden, alsmede tangen of andere voorwerpen die bedoeld zijn om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien de in dat lid bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden op door het college aangewezen plaatsen buiten de wegen of paden (inbegrepen de bermen daarvan) in bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, bossen, groenstroken of grasperken. Dit verbod strekt zich tevens uit tot paarden en ruiterverkeer.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d.

  • 1. Het is verboden aan de berm, de glooiing of de zijkant van een weg schade toe te brengen door daarover met voertuigen of paarden te rijden.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien dat rijden door de omstandigheden redelijkerwijs gebillijkt wordt.

  • 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Wegenverordening Noord-Holland.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

  • 1. Het is verboden op de weg, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben (bijlage 14a en b, 22, 25 en 27).

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

  • a. zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

  • b. in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • c. op of nabij plaatsen waar en ten tijde dat er een godsdienstoefening, een kerkelijke plechtigheid, een herdenkingsplechtigheid, een begrafenisplechtigheid of een openbare vergadering wordt gehouden de rust of de orde te verstoren, dan wel zich op andere wijze onbetamelijk of hinderlijk te gedragen.

  • d. zich zonder daartoe gerechtigd te zijn op een schoolplein of een ander bij een school behorend terrein te bevinden.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen, die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt - en kermisterrein e.d.

  • 1. Het is verboden op de door de burgemeester bij een ter openbare kennis te brengen besluit aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt welke publiek trekt.

  • 2. Het is verboden zich tijdens de wekelijkse goederenmarkten met een fiets of bromfiets te bevinden op het terrein dat als marktterrein is aangewezen.

  • 3. De in de voorgaande leden bedoelde verboden zullen met vermelding van de uren waarin het verbod geldt worden aangegeven op borden welke bij de toegangen tot de plaatsen waar het verbod geldt worden geplaatst.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

  • 1. Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel van een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2. Het is verboden door middel van een verrekijker een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur

(Vervallen)

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren

(Vervallen)

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in, op of aan een on-roerende zaak een alarminstallatie geïnstalleerd te hebben die een voor de omgeving opvallend geluid - of lichtsignaal kan produceren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Particuliere Beveiligingsorganisaties en Recherchebureaus.

Artikel 2.4.17 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op het strand in het recreatiepark Schellinkhouterdijk en aan de Westerdijk, zoals aangegeven op bijlage 3b, in de periode van 1 april tot 1 november;

    • d.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2. Het verbod geldt niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

  • 3. Het in het eerste lid onder a gestelde verbod geldt niet op wegen of delen van wegen die door het college zijn aangewezen als plaats waar honden los mogen lopen, zoals aangegeven op bijlage 3 bij deze verordening.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden toe te laten dat die hond zich op de weg van uitwerpselen ontdoet met uitzondering van die wegen of gedeelten van wegen die door het college zijn aangewezen als plaats waar honden los mogen lopen en aangelijnd uitgelaten mogen worden zonder dat de uitwerpselen opgeruimd moeten worden, zoals aangegeven op bijlage 3 bij deze verordening en de goot van de openbare weg gelegen naast een hoger gelegen trottoir.

  • 2. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.4.19 Begripsomschrijvingen gevaarlijke honden

  • 1. In de artikelen 2.4.19a tot en 2.4.19c wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren

    • b.

      kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter;

    • c.

      gedrags - en gehoorzaamheidscursus 1: een door de georganiseerde kynologie gehouden gedrags - en gehoorzaamheidscursus, waarbij het beoefenen van appèl en goed gedrag van een hond ten opzichte van mens en dier plaatsvindt.

    • d.

      erkende instantie:

      • 1.

        onderafdelingen van rasverenigingen van werkhondenrassen;

      • 2.

        Nederlandse bond voor gebruikshondensportverenigingen;

      • 3.

        Koninklijke Nederlandse politiehondvereniging;

      • 4.

        Nederlandse bond voor de diensthond.

  • 2. De artikelen 2.4.19 tot en met 2.4.19c zijn niet van toepassing voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2.4.19a Gevaarlijke honden

  • 1. Het is de eigenaar of de houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd, nadat het college de eigenaar of de hou-der hebben bekendgemaakt, dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, nadat het college de eigenaar of de houder hebben bekendgemaakt, dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk achten en zij een aanlijn - en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 2. In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, en voor wat betreft de in artikel 2.4.19c bedoelde honden tevens onverminderd het in dat artikel bepaalde, geldt dat de in de artikelen 2.4.19a tot en met 2.4.19c bedoelde honden moeten zijn voorzien van een optisch leesbaar, niet verwijderbaar identificatiekenmerk in het oor of in de buikwand volgens nader door het college te stellen eisen.

Artikel 2.4.19b Gevaarlijk ras of type hond

Het is de eigenaar of de houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander, anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf, indien de hond behoort tot een door het college bij openbare kennisgeving als gevaarlijk aangemerkt ras of type hond of door kruising verkregen verwanten.

Artikel 2.4.19c Gevaarlijke gebruikshonden

  • a. Het is anderen dan degene die met een hond een opleiding voor bewakings -, opsporings- of verdedigingswerk bij een erkende instantie met goed gevolg heeft afgerond, verboden deze hond anders dan kort aangelijnd op of aan de weg te laten verblijven of te laten lopen.

  • b. Het is de eigenaar of de houder van een hond, die voor bewakings-, opsporings- of verdedigingswerk bij een erkende instantie wordt of gedeeltelijk is opgeleid, verboden deze hond anders dan kort aangelijnd op of aan de weg te laten verblijven of te laten lopen.

  • c. Het aanlijngebod als hiervoor bedoeld onder a en b geldt niet, indien de hond vergezeld gaat van de eigenaar of de houder die in het bezit is van ten minste een gedrags- en gehoorzaamheidscursus-1-diploma voor die betreffende hond.

  • d. Onverminderd het gestelde onder a en c in dit artikel is het aanlijngebod als omschreven in artikel 2.4.17 aanhef en onder a, van toepassing op degene die met een hond een opleiding voor bewakings-, opsporings- of verdedigingswerk bij een erkende instantie met goed gevolg heeft afgerond, alsmede op de eigenaar of de houder van een hond, die in het bezit is van tenminste een gedrags- en gehoorzaamheidscursu-s-1-diploma voor die betreffende hond.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Degene die de zorg voor een dier heeft, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder veroorzaakt.

  • 2. Het college is bevoegd gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

    • c.

      aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

  • 3. Het is verboden op een krachtens het tweede lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hen is aangegeven.

  • 4. Indien het aanwezig hebben van dieren gebeurt in strijd met het bepaalde krachtens het tweede lid kan het college degene die de dieren aanwezig heeft aanschrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid. Degene tot wie de aanschrijving is gericht of diens rechtsopvolger is verplicht de aanschrijving op te volgen.

  • 5. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.4.21 Wilde dieren

(Vervallen)

Artikel 2.4.22 Loslopend vee

De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Schade door duiven

  • 1. De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 08.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak gelegen tussen 1 maart en 1 juli.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde gebod.

Artikel 2.4.23a Voederverbod voor duiven

  • 1. Het is verboden duiven te voeren op of aan de openbare weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de eigenaar of de houder van duiven die deze hobbymatig of beroepsmatig houden.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.24 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden:

    • a.

      binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

    • b.

      binnen een afstand van 30 meter van de weg.

  • 2. Het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit - en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

  • 4. Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Noord-Holland van toepassing is.

  • 5. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Afdeling 5 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • A.

    Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • B.

    Verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze over-dragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of geregelde goede-ren die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de burgemeester of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt , daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

  • b.

    de onder a. bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

  • c.

    aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

  • d.

    indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelij-kerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

  • e.

    zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

  • f.

    wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a. bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Afdeling 6 Vuurwerk

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Afleveren van vuurwerk

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van bedrijf of nevenbedrijf vuurwerk af te leveren, dan wel ter aflevering aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1º, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zulks geschiedt om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.7.2 Openlijk drugsgebruik

Het is verboden, op of aan de weg, op het water of op een voor het publiek toegankelijke plaats, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.2.1, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.1.6.4, 2.1.6.7, 2.4.7, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.6.3, 5.5.1 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 10 Verblijfsontzeggingen

Artikel 2.10.1 Verblijfsontzeggingen

Het is degenen aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een middel van openbaar vervoer te bevinden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken (bijlage 20, 21, 23, 24 en 26)

Afdeling 11 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.11.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van voor eenieder toegankelijke parkeergelegenheden.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

PARAGRAAF 1. Begripsomschrijvingen.

Artikel 3.1.1. Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch - pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische– massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch- pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2. Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3. Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2, genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen. (bijlage 18a, 18b, 18c en 18d)

PARAGRAAF 2. Seksinrichtingen, straat - en raamprostitutie, sekswinkels en dergelijke.

Artikel 3.2.1. Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval gemeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf en

    • d.

      de onroerende zaak waarin de seksinrichting of het escortbedrijf wordt geëxploiteerd.

  • 3. In verband met de belangen genoemd in artikel 3.3.2 lid 2 onder a tot en met f is het exploiteren van een seksbioscoop, een seksautomatenhal of een sekstheater verboden.

Artikel 3.2.2. Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag en

    • c.

      hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 j*, artikel 8 of j*, artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor tenminste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1., eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3. Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 00:00 en 06:00 uur.

  • 2. Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of het tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4. Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.2.4. Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5. Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden.), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6. Straat- en raamprostitutie

Het is in deze gemeente verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

Artikel 3.2.7. Sekswinkels

Het is de exploitant van een sekswinkel verboden in die winkel vertoningen van erotisch- pornografische aard te laten plaatsvinden en daarin meer dan 1 seksautomaat aanwezig te hebben.

Artikel 3.2.8. Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch- pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

    PARAGRAAF 3. Beslissingstermijn en weigeringsgronden.

Artikel 3.3.1. Beslissingstermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2. Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde;

    • d.

      de seksinrichting is gelegen in een ingevolge lid 3 van dit artikel aangewezen gebied of deel van de gemeente; (bijlage 18c en 18d)

    • e.

      als het maximum aantal als bedoeld in lid 4 is bereikt.

  • 2. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of- veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

  • 3. Ter bescherming van de in lid 2 onder a tot en met f genoemde belangen kan het college gebieden of delen van de gemeente aanwijzen waarin het niet toegestaan is een seksinrichting te exploiteren. (bijlage 18c en 18d)

  • 4. Ter bescherming van de in lid 2 onder a tot en met f genoemde belangen kan de burgemeester voor maximaal 4 seksinrichtingen vergunning verlenen.

    PARAGRAAF 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer.

Artikel 3.4.1. Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegde bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2. Wijziging beheer

  • 1. Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegde bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

    PARAGRAAF 5. Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1. Overgangsbepaling

  • 1. Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid, niet van toepassing:

    • a.

      gedurende 13 weken na het in werking treden daarvan;

    • b.

      na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegde bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2. Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en Verlichting

Artikel 4.1.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder;

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    Inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    Houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    Geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting:

  • g.

    Geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    Onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten (bijlage 8)

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 va het besluit en artikel 4.1.5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113 eerste lid, van het besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in één of meer gebieden: Hoorn centrum, Blokker, Zwaag en overige gebieden zoals aangegeven op de bij dit besluit behorende tekening.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    a. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr, LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 70 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 50 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 6.

    b. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr, LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 55 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 35 dB(A), gemeten binnen woningen.

  • 7.

    De geluidswaarden als bedoeld in lid 6a en 6b zijn inclusief onversterkte muziek en inclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek

    -hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het besluit en artikel 4.1.5 van deze verordening- uiterlijk om 00.00 uur dan wel het tijdstip zoals is opgenomen in de vergunningvoorschriften op grond van artikel 2.3.1.2. lid 4 te worden beëindigd.

  • 9.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 5 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het besluit en artikel 4.1.5. van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste wee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van de kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    a. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 70 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 50 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 6.

    b. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt tot 01.00 uur niet meer dan 55 dB(A) en na 01.00 niet meer dan 35 dB(A), gemeten binnen woningen.

  • 7.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het besluit en artikel 4.1.5 van deze verordening – uiterlijk om 00.00 uur dan wel het tijdstip zoals is opgenomen in de vergunningsvoorschriften op grond van artikel 2.3.1.2, lid 4, beëindigd. De geluidsnorm is inclusief onversterkte muziek en inclusief 10 dB(A)toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

a.Vervalt

Artikel 4.1.5 Onversterkte muziek

1.Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

  • d.

    bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

  • e.

    tabel

7.00 – 19.00 uur

19.00 – 23.00 uur

23.00 – 7.00 uur

LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

  • 2.

    Voor de duur van 6 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel geschouwd als versterkte muziek en is het besluit van toepassing.

  • 3.

    Onversterkte muziek van carillons is uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 4.

    Het eerste lid geldt niet indien artikel 4.1.2. of artikel 4.1.3 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 4.1.6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer of het besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 4.1.6a (Geluid)hinder in de open lucht

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht een geluidsapparaat, een (recreatie)toestel of een (bouw)machine in werking te hebben op zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het college kan terreinen of wateren aanwijzen, waar het verbod, vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, (recreatie)toestellen of (bouw)machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van (geluid)hinder.

  • 4.

    De in het derde lid bedoelde voorschriften kunnen onder meer betreffen:

    • a.

      het maximale geluidsniveau;

    • b.

      het aanbrengen van geluidsbegrenzers;

    • c.

      de situering van de geluidsbronnen;

    • d.

      de frequentie en tijden van gebruik.

  • 5.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1994.

Artikel 4.1.6b (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

  • 1.

    Het is verboden zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet, voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wet geluidhinder, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het Wetboek van Strafrecht, het Reglement verkeerstekens en verkeersregels 1994.

Afdeling 2 Afvalstoffen

(Niet opgenomen)

Afdeling 3 Lozing en riolering

(Vervallen)

Afdeling 4 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.4.1 Gevelreiniging

  • 1.

    Het is verboden in het kader van het reinigen van gevels dan wel het anderszins bewerken van voegen van gevels, water, afval of enige andere dergelijke stof of voorwerp die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu op of in de bodem te brengen, uit te gieten of te laten lopen;

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van het milieu.

  • 3.

    Het in het eerste lid, aanhef, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer of de Wet Bodembescherming.

Toezichthouders zie bijlage 16

Artikel 4.4.2 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaam-heden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4.4.3 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.4.4 Toestand van sloten en andere wateren en niet- openbare riolen en putten buiten gebouwen

De sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 5 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

  • b.

    boom: een houtachtig, overblijvend gewas, dat één- of meerstammig kan zijn. Bij meerstammigheid vertakken de stammen zich bovengronds;

  • c.

    hakhout: een of meer bomen die, na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • d.

    vellen: kappen of rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel bovengronds als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging van houtopstand ten gevolge kunnen hebben;

  • e.

    dunnen: vellen, dat uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

  • g.

    knotten: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout als periodiek noodzakelijk onderhoud;

  • h.

    kandelaberen: een boom geheel ontdoen van zijn takken, doorgaans op takstompen na;

  • i.

    bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

  • j.

    iepenziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism) C. Moreau);

  • k.

    iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus, Scolytus (F) en Scholytus multistratus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

Artikel 4.5.2 Kapverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden buiten de bebouwde kom voorzover het gaat om:

    • a.

      populieren en wilgen als wegbeplanting en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, tenzij deze zijn geknot;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      fijnsparren en andere coniferen, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en gekweekt op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt, die:

      • -

        ofwel geen grotere oppervlakte heeft dan 10 are;

      • -

        ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt verder niet voor:

    • a.

      een alleenstaande boom, waarvan de stam, of bij meerstammigheid de dikste stam, op 1.30m boven het maaiveld een dwarsdoorsnede heeft van minder dan 15cm, tenzij zodanige boom is geplant in gevolge de herplantplicht als bedoeld in de artikelen 4.5.7 en 4.5.8 van deze verordening;

    • b.

      houtopstand, die bij wijze van dunning moet worden geveld;

    • c.

      het periodiek knotten en kandelaberen als onderhoudsmaatregel bij daartoe bestamde bomen;

    • d.

      houtopstand, die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van burgemeester en wethouders, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.5.8.

Artikel 4.5.3. Aanvraag vergunning

  • 1.

    De vergunning moet schriftelijk, onder bijvoeging van een situatieschets, worden aangevraagd door of namens, dan wel met toestemming aan degene, die krachtens zakelijk recht of door degene, die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 2.

    Wanneer de teammanager van de Landelijke service bij Regeling (LASER) van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan het college een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit mede als een vergunningaanvraag.

  • 3.

    De aanvraag kan mondeling worden ingediend, indien er sprake is van een zwaarwegend en spoedeisend belang, bijvoorbeeld wegens calamiteiten dan wel ernstig gevaar daarvoor of wegens ernstige bedreiging van de houtopstand.

Artikel 4.5.4. Standaardverklaring

  • 1.

    Na ontvangst van de aanvraag van de vergunning laat het college nagaan of er sprake is van een particuliere houtopstand, die in aanmerking komt voor een standaardverklaring.

  • 2.

    Een standaardverklaring is een verklaring, van een daartoe door het college aangewezen ambtenaar, dat de feitelijke situatie, waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de in het derde lid van dit artikel genoemde criteria, zodat de aanvrager geen vergunning nodig heeft voor het vellen van de omschreven houtopstand. De verklaring wordt schriftelijk vastgelegd en ondertekend door zowel de genoemde ambtenaar als door de aanvrager, die daarmee zijn vergunningaanvraag intrekt.

  • 3.

    Van houtopstand, die in aanmerking komt voor een standaardverklaring, is sprake als deze houtopstand zich bevindt op een erf of in een tuin of andere minder beïnvloedende terreinen en het geen beeldbepalende, zeldzame, monumentale of duurzame boom(soort) betreft. De boom mag tevens geen onderdeel zijn van de hoofdbomenstructuur van de gemeente Hoorn. Tevens kan voor deze houtopstand gelden dat hij:

    • a.

      vanwege zijn standplaats te groot geworden is voor zijn omgeving, zodat hij niet tot zijn maximale, natuurlijke habitus kan uitgroeien;

    • b.

      vanwege zijn duidelijk slechte stabiliteit of zeer slechte conditie redelijkerwijs niet gehandhaafd kan blijven;

    • c.

      verwijderd kan worden in het geval van uitdunnen van bosplantsoen of een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken.

  • 4.

    De in dit artikel bedoelde houtopstand kan direct worden geveld na afgifte van een standaardverklaring, ondertekend door een daartoe door het college aangewezen ambtenaar ter plaatse of op enig later tijdstip binnen acht weken, alsmede ondertekend door de aanvrager. Een standaardverklaring is één jaar geldig.

Artikel 4.5.5. Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van onder meer:

    • a.

      de natuur - en milieuwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads - en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;

    • f.

      de waarde voor de recreatie en leefbaarheid van de houtopstand.

  • 2.

    Het college kan bij het weigeren of onder voorschriften verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde als motivering hanteren. Zij verwijzen zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.

  • 3.

    De burgemeester kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 4.5.6. Gebruik maken van de vergunning

De vergunning wordt pas van kracht:

  • a.

    wanneer gedurende de bezwarentermijn geen bezwaren zijn ingediend: met ingang van de dag na de dag waarop termijn de afloopt;

  • b.

    wanneer gedurende de bezwarentermijn bezwaar is aangetekend: niet eerder dan dat afwijzend is beslist op bezwaar, de tenzij een verzoek tot voorlopig voorziening is ingediend;

  • c.

    wanneer een verzoek tot voorlopige voorziening tijdens de bezwarenprocedure is ingediend: niet eerder dan dat afwijzend is beslist op het verzoek tot voorlopige voorziening.

Artikel 4.5.7. Bijzondere vergunningsvoorschriften

Het college kan aan een vergunning bijzondere voorschriften verbinden.

1.Daartoe kan behoren:

  • a.

    het voorschrift, dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig door burgemeester en wethouders gegeven aanwijzingen moet worden herplant. Voor de waardebepaling van de teniet gegane houtopstand en van de te herplanten houtopstand wordt de boomwaardeberekening gehanteerd;

  • b.

    in geval een voorschrift is gegeven als hierboven bedoeld onder a, dan kan daarbij tevens worden bepaald, binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet – geslaagde beplanting moet worden vervangen;

  • c.

    het voorschrift tot direct vellen, indien er sprake is van een spoedeisend belang, zoals omschreven in artikel 4.5.3, lid 3;

  • d.

    het voorschrift, dat de vergunning vervalt, wanneer er geen volledig gebruik van is gemaakt binnen een jaar na het van kracht worden ervan.

Artikel 4.5.8. Herplant/ instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen binnen een door hem te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen, als bedoeld in deze afdeling, van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond, dan wel aan diegene, die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig door hen te geven aanwijzingen en binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.5.9 Schadevergoeding

Indien en voorzover blijkt, dat een belanghebbende door toepassing van artikel 4.5.2, artikel 4.5.7 of artikel 4.5.8, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel ten zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Artikel 4.5.10. Bestrijding iepenziekte

  • 1.

    Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepenziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

  • a.

    indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

  • b.

    de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

  • c.

    dan wel de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen, dat verspreiding van de iepenziekte wordt voorkomen.

  • 2.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm, voorhanden te hebben of in voorraad te hebben of te vervoeren. Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

  • 3.

    De ontheffing moet schriftelijk worden aangevraagd bij het college door of namens degene, die bevoegd is over de houtopstand te beschikken.

Artikel 4.5.11 Samenloop kap - en bouw - en uitritvergunning

  • 1.

    Het college stemt de procedures betreffende kap – en bouw- en uitritvergunning op elkaar af.

  • 2.

    De kap- en bouw- en uitritvergunningen worden zoveel mogelijk per project gelijktijdig afgegeven.

  • 3.

    Een kapvergunning kan worden aangehouden op de enkele grond dat de bouwplannen nog niet definitief zijn.

  • 4.

    Een kapvergunning kan worden geweigerd, nadat een bouw- of uitritvergunning is verleend, indien de rechthebbende aanvrager van een bouw- of uitritvergunning niet, of niet tijdig, of niet volledig de aanwezigheid heeft gemeld van een beeldbepalende of anderszins waardevolle houtopstand aan het college.

Afdeling 6 Bescherming van flora en fauna

Artikel 4.6.1 Bescherming groenvoorzieningen

(Vervallen)

Artikel 4.6.2 Beschermde planten; hout sprokkelen

(Vervallen)

Artikel 4.6.3 Verwijdering distels

  • 1.

    Degene die op basis van een titel, anders dan eigendom, grond of gronden welke in de gemeente is of zijn gelegen beheert, is verplicht de op deze grond of gronden voorkomende distelsoorten Circium arvensis (akkerdistel) en Sonchus arvensis (akkermelkdistel) tijdig, voordat deze in bloei komen, te verwijderen of te vernietigen.

  • 2.

    Bij gebreke van de in lid 1 bedoelde persoon, rust de in lid 1 bedoelde verplichting op de eigenaar van bedoelde grond of gronden.

Artikel 4.6.4 Handhaven rust in natuurgebieden

Onverminderd het bepaalde in de Natuurbeschermingswet is het verboden de rust in natuurgebied te verstoren. Dat verbod strekt zich tevens uit tot activiteiten zoals het oplaten van vliegers, vanaf aan natuurgebieden grenzende percelen die de rust in natuurgebieden kunnen verstoren.

Afdeling 7 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.7.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is zonder vergunning van het college verboden in de open lucht in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer - of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      caravans, kampeerwagens, boten, boottrailers, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen.

    • d.

      mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten afbraakmaterialen en oude metalen (bijlage 7);

    • e.

      afvalstoffen.

    • f.

      autowrakken

  • 2.

    Het in het eerste lid onder c gestelde verbod geldt niet, wanneer de daar genoemde voorwerpen niet vanaf de weg zichtbaar zijn, en voorts niet in de gevallen als bedoeld in artikel 5.1.5 lid 1 juncto artikel 5.1.7 lid 2.

  • 3.

    Het is verboden een door het college nader aangeduid voorwerp of stof:

    • a.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben; dan wel

    • b.

      op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels. (bijlage 7)

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de : Wet milieubeheer, het Besluit beheer autowrakken, de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland.

Toezichthouders zie bijlage 16

Artikel 4.7.1.a Stankoverlast door gebruik van dierlijke meststoffen

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      dierlijke meststoffen: dierlijke meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

    • b.

      emissiearm aanwenden: gebruiken van dierlijke meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen 1998 behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden: ‘tijdens het uitrijden van de dierlijke mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt’;

    • c.

      grond: bouwland, maïsland en grasland.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen 1998 is het verboden op gronden dierlijke meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zondag en op de volgende feest - en gedenkdagen: de algemeen erkende christelijke feestdagen, Koninginnedag en 5 mei.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voor zover de dierlijke mest emissie - arm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

  • 5.

    Vervoer van dierlijke meststoffen als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4.7.2 Ontsierende, hinderlijke of gevaarlijke reclames e.d.

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak, alsmede de hoofdgebruiker van die zaak verboden zonder vergunning van het college die zaak of daarop aanwezige zaken te gebruiken of het gebruik daarvan toe te laten voor het maken van handelsreclame met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg of vanaf een andere voor het publiek toegankelijke plaats zichtbaar is (bijlage 12).

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet ten aanzien van:

    • a.

      opschriften, aankondigingen en afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, de vensters van de buitengevels daar niet onder begrepen;

    • b.

      opschriften en aankondigingen op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften en aankondigingen betrekking hebbend op:

      • 1.

        openbare verkoping, aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • 2.

        het beroep, de dienst, of het bedrijf dat in of op de onroerendezaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak goed is bestemd, zomede op naamborden; mits deze opschriften en aankondigingen voor wat betreft het onder 1 vermelde geen grotere oppervlakte heeft dan 1,00 m2; en voor wat betreft het onder 2 vermelde gezamenlijk geen grotere oppervlakte hebben dan 0,15 m2 en geen van alle een grotere afmeting in een richting hebben dan 0,50 meter en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan de onroerende zaak;

    • d.

      opschriften betrekking hebbend op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf en niet verlicht zijn, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften en aankondigingen aan gebouwen en inrichtingen van openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer;

    • f.

      opschriften en aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits van het aanbrengen ervan tevoren door of vanwege de rechthebbende of de hoofdgebruiker van de onroerende zaak schriftelijk ken-nisge-ving is gedaan aan burgemeester en wethouders en dit college niet binnen 14 dagen na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken. Zodanige opschriften en aankondigingen worden geacht hun tijdelijk karakter te hebben verloren, wanneer deze gedurende meer dan 9 weken op de onroerende zaak aanwezig zijn;

  • 3.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; het college kan nadere regels stellen.(bijlage 12)

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken.

  • 4.
    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland of de gemeentelijke monumentenverordening;

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4.7.3 Aanschrijving

Indien door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid van artikel 4.7.2, dan wel aangebracht voor een ander doel dan handelsreclame, de veiligheid van het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt, is het college bevoegd de rechthebbende onderscheidenlijk de hoofdgebruiker van de onroerende zaak aan te schrijven tot het treffen van maatregelen ter voorkoming, ter beperking of ter opheffing van dit gevaar of deze hinder. Degene tot wie de aanschrijving is gericht, of diens rechtsopvolger, is verplicht deze aanschrijving op te volgen.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

  • 1.

    treinen;

  • 2.

    fietsen, bromfietsen;

  • 3.

    invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • c.

    kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • d.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in – of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel - of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het parkeren van voer-tuigen waarvoor een standplaats op een automarkt is aangewezen op deze standplaats gedurende de tijd dat deze markt wordt gehouden.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod onthef-fing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen. (bijlage 19)

  • 2.

    Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen wanneer het gaat om het te koop aanbieden van voertuigen in de zin van artikel 5.1.1 van de Algemene plaatselijke verordening door degene die er zijn bedrijf of nevenbedrijf van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Caravans, aanhangwagens, e.d.

  • 1.

    Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd langer dan op drie achtereenvolgende dagen te doen of laten staan op de weg.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet wanneer de daar genoemde voertuigen staan op de in artikel 5.1.7 lid 2 bedoelde plaatsen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wegenverordening Noord-Holland of de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland van toepassing is.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod onthef-fing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op door het college aangewezen plaatsen waar dit parkeren naar hun oordeel niet schadelijk is voor het aanzien van de gemeente, zoals aangegeven in bijlage 4 bij deze verordening.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet op door het college aangewezen plaatsen waar dit parkeren naar hun oordeel niet buitensporig is met het oog op de verdeling van de beschikbare parkeerruimte, zoals aangegeven in bijlage 4 bij deze verordening.

  • 4.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen te parkeren daar, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of op een niet van de weg deel uitmakende, van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • b.

      op voertuigen, waarmede standplaats wordt of is ingenomen op terreinen welke mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten, standplaatsen en snuffelmarkten

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen. (bijlage 9).

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college in de uitoefening van de handel op of aan de weg of aan een openbaar water, aan een huis dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats goederen te koop aan te bieden, te verkopen of af te geven dan wel diensten aan te bieden.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet:

    • a.

      ten aanzien van het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet;

    • b.

      voor het aan de huizen van vaste afnemers afleveren van goederen door - of door huisgenoten of personeel van - hem die dit mede doet ter exploitatie van zijn winkel, bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • c.

      voor het te koop aanbieden of verkopen van goederen op de plaats die is aangewezen voor het houden van een door de gemeenteraad ingestelde markt, zulks gedurende de tijden waarop die markt gehouden wordt;

    • d.

      voor het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen op een standplaats bedoeld in artikel 5.2.3.

    • e.

      voor degene die optreedt in de uitoefening van zijn of haar in de gemeente Hoorn gevestigde winkelnering, hetzij persoonlijk, hetzij door personeel of huisgenoten.

Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

  • a.

    in het belang van de openbare orde;

  • b.

    in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • d.

    wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consumenten ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen en uitstallingen op de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder ontheffing van het college op of aan de openbare weg of aan een openbaar water dan wel op een andere - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijke en in de open lucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan het publiek;

    • c.

      reclame-uitstallingen te hebben voor te verkopen goederen of aangeboden diensten.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder ontheffing van het college standplaats wordt of is ingenomen, goederen worden of zijn uitgestald of reclame-uitstallingen te hebben als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid gestelde verbod niet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt, tijdens kermissen voor de daartoe verpachte standplaatsen en voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1 mits onderdeel uitmakende van dat evenement, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4.

  • 5.

    Het college kan ter nadere uitwerking bepalen in welke gevallen een ontheffing kan worden verleend (bijlage 10).

  • 6.

    Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd wanneer dit in strijd is met het in lid 5 bedoelde beleid en voorts:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de ontheffing een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • f.

      vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 7.
    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Wegenverordening Noord-Holland;

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder b, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Weta milieubeheer;

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voor bouwwerken.

  • 8.

    Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een ontheffing aan, indien de aanvraag tevens een activiteit betreft in het kader van de Wet milieubeheer en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het zevende lid, tot de dag waarop de beslissing in het kader van de Wet milieubeheer is genomen.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      in of op een -al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden verhandeld;

    • b.

      toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te bieden, te verkopen of te verstrekken.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van een krachtens artikel 151 van de Gemeentewet ingestelde markt.

Afdeling 3 Openbaar water

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water

  • 1.

    Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in, of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, danwel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland, de Telecomminicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 5.3.2a Ligplaats woonschepen

  • 1.

    Het is aan eigenaars of gebruikers van woonschepen verboden deze zonder vergunning van het college binnen de gemeente te doen verblijven. Een vergunning kan door het college slechts worden verleend voor woonschepen op de in lid 2 genoemde plaatsen alsmede voor woonschepen gelegen op plaatsen die uitsluitend of mede daarvoor zijn aangewezen in een onherroepelijk goedgekeurd bestemmingsplan.

  • 2.

    Als plaatsen voor het verblijven van woonschepen binnen de gemeente worden aangewezen:

  • a.

    het gedeelte van de “Slapershaven” dat gelegen is langs de Gedempte Appelhaven en de Grote Oost;

  • b.

    het gedeelte van de “Turfhaven” dat gelegen is direct langs de openbare weg Turfhaven, voor zover gelegen tussen de Muntstraat en de Gasfabriekstraat.

    3.Op de beide in lid 2 onder a en b vermelde locaties mogen ten hoogste zes woonschepen verblijf hebben.

Artikel 5.3.2b Ligplaats overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig niet zijnde een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor dat vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig niet zijnde een woonschip op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland, de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland of Havenverordening Hoorn 2005.

Artikel 5.3.3 Voorschriften ligplaats

  • 1.

    Onverminderd het krachtens het vierde lid van artikel 5.3.2a en het in lid 2 van artikel 5.3.2b bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig voorschriften stellen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland, de Verordening opschriften en opslag Noord-Holland of de Havenverordening Hoorn 2005.

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5.3.2a, 5.3.2b en 5.3.3 bepaalde.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water

  • 1.

    Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het Binnenvaartpolitiereglement of de Scheepvaartwegenverordening Noord-Holland.

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden zonder redelijk doel zich vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.

  • 2.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.

Afdeling 4 Crosswedstrijden, crossen, motor- en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crosswedstrijden

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een training - of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast.

    • b.

      In het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden.

    • c.

      In het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsers en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van de politie, de brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d. bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als "toestel".

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 5.4.3 Waterrecreatie

Het is verboden om op door het college aangewezen strandjes of delen van aan het water gelegen natuur- of recreatieterreinen motorvoertuigen aanwezig te hebben, te brengen of te water te laten.

Afdeling 5 Lijkbezorging

Artikel 5.5.1 Tijdvak voor begraven e.d.

Het is verboden te begraven of urnen met asbus bij te zetten buiten het tijdvak van 08.00 uur tot 16.00 uur.

Artikel 5.5.2 Onbetamelijk gedrag op een begraafplaats

Het is verboden op een begraafplaats nodeloos rumoer te maken of zich anderszins onbetamelijk te gedragen, dan wel tegen de wil van de naaste familieleden te fotograferen of te filmen.

Artikel 5.5.3 Aanwijzingen

Een ieder is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die door of namens de rechthebbende op een begraafplaats gegeven worden met betrekking tot het uitvoeren van werkzaamheden of in het belang van de orde, rust en netheid op de begraafplaats. Degene die zich niet aan de hiervoor bedoelde aanwijzingen houdt, moet zich op eerste aanzegging van de rechthebbende op de begraafplaats verwijderen.

Artikel 5.5.4 Plaatsen grafzerken e.d.

Het is verboden zonder vergunning van het college op een begraafplaats een grafkelder of graftuin aan te leggen, een gedenkteken, zerk of kruis te plaatsen of een boom of ander gewas te planten.

Artikel 5.5.5 Onderhoud objecten

De rechthebbende op een in artikel 5.5.4 genoemd object op een begraafplaats is verplicht dit naar behoren te onderhouden.

Afdeling 6 Verbod vuur te stoken

Artikel 5.6.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken.

  • 1.

    Het is verboden in de open lucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden, vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand, vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    De ontheffing kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde en veiligheid;

    • b.

      ter bescherming van de woon- en leefomgeving;

    • c.

      ter bescherming van flora en fauna;

    • d.

      [vervallen]

  • 5.

    Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3 van het Wetboek van Strafrecht, Wet milieubeheer of de Provinciale milieuverordening Noord-Holland:

Afdeling 7 Verstrooiing van as

Artikel 5.7.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.7.2 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen;

    • c.

      speellocaties;

    • d.

      ligweiden en sportvelden.

  • 2.

    Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5.7.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6 Straf -, overgangs - en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, voor zover daartegen niet reeds bij Wet, algemene maatregel van bestuur of provinciale verordening is voorzien.

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de (senior) integraal toezichthouders en coördinatoren werkzaam bij het Bureau Stadstoezicht; de milieu-inspecteurs voor de artikelen 2.1.5.1. (voor wat betreft gebruik van de weg als werkplaats of als opslag voor milieugevaarlijke of hinder veroorzakende stoffen), en 4.1.5., 4.1.6, 4.1.6.a, 4.1.6.b, 4.4.1 en 4.7.1 voor wat betreft mestopslag, afbraak materialen en oude metalen.

  • 2.

    Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot hand-having van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezond-heid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin zij is geplaatst.

  • 2.

    De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Hoorn 1992 wordt ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

  • 1.

    Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid blijven - indien en voor zover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 2.

    Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende twee jaren na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

  • 3.

    Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - op grond van een verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

  • 4.

    Op een aanhangig beroep- of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

  • 5.

    In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing - hoe ook genaamd - van kracht, totdat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

  • 6.

    Gebods - of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

    • a.

      gedurende zesentwintig weken na het in werking treden van deze verordening;

    • b.

      ook na de onder a bepaalde termijn, voor zover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

  • 7.

    De intrekking van de verordening bedoelt in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Aanhalingstitel

Deze verordening wordt aangehaald als: "Algemene plaatselijke verordening Hoorn".

Toelichting

Vanwege de grote van dit tekstbestand verwijzen wij de lezer naar de link ‘Algemene plaatselijke verordening Toelichting’.

Bijlagen (24 stuks) behorende bij de Algemene plaatselijke verordening Hoorn zoals vastgesteld d.d. 10 juni 2003 en gepubliceerd d.d. 30 september 2003. Hier vindt u alleen een omschrijving van de bijlagen. De gehele bijlagen (met uitzondering van de kaarten) vindt u via een aparte link op de website van de gemeente Hoorn: ‘Algemene plaatselijke verordening 20050112 Bijlagen’.

Bijlage 1 Bebouwde kom ingevolge de Wegenwet. Vastgesteld bij besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland d.d. 11 maart 1986.

Bijlage 2 Bebouwde kom ingevolge artikel 1, lid 5 van de Boswet. Vastgesteld bij besluit van de raad van de gemeente Hoorn van 14 maart 2000 en nadien door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland goedgekeurd.

Bijlage 3 Aanwijzing routes waar honden los mogen lopen. Gebaseerd op de artikelen 2.4.17, lid 2 en 2.4.18, lid 1 van de APV. Vastgesteld door het college op 30 mei 2000.

Bijlage 4 Aanwijzen gebieden voor het parkeren van grote voertuigen. Gebaseerd op artikel 5.1.7 van de APV. Vastgesteld door het college op 6 november 2001.

Bijlage 5 Richtlijnen als bedoeld in artikel 2.1.5.1, lid 7 van de Algemene plaatselijke verordening Hoorn (spandoeken). Vastgesteld door het college op 6 oktober 1992.

Bijlage 6 Aanwijzen beperking optreden als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids. Gebaseerd op artikel 2.1.4.3 leden 1 en 2 van de APV. Vastgesteld door de burgemeester op 13 oktober 1992.

Bijlage 7 Beleid met betrekking tot bedrijfsafvalcontainers. Gebaseerd op artikelen 2.1.5.1 en 4.7.1 van de APV. In werking getreden op 1 februari 1993.

Bijlage 8 Aanwijzingsbesluit collectieve festiviteiten (jaarlijks terugkerend besluit). Gebaseerd op artikel 4.1.2 van de APV.

Bijlage 9 Besluit vrijstelling verbod kledinginzamelingsacties en voorschriften. Gebaseerd op artikel 5.2.1, lid 4 van de APV. Vastgesteld door het college op 15 december 1992.

Bijlage 10 Beleidsregels over maximumstelsel standplaatsen. Gebaseerd op artikel 5.2.3 van de APV. Vastgesteld door het college op 9 november 1999.

Bijlage 11 Beleidsregels terrassen. Gebaseerd op artikel 2.1.5.1, lid 5 van de APV. Vastgesteld door burgemeester en wethouders op 24 juni 1997.

Bijlage 12 Reclamebeleid (voor reclames aan panden). Richtlijnen voor het verlenen van vergunning voor het maken van handelsreclame zoals bedoeld in artikel 4.7.2, lid 1 van de APV. Vastgesteld door het college op 7 mei 1996.

Bijlage 13 Model aankondiging sluitingstijd.

Bijlage 14a Aanwijzing gebied waar geen alcoholhoudende drank op straat mag worden genuttigd of in open verpakking aanwezig mag zijn. Gebaseerd op artikel 2.4.8 van de APV. Vastgesteld door het college op 17 juni 1997.

Bijlage 14b Aanwijzing drankverbod in twee gebieden in de Kersenboogerd. Gebaseerd op artikel 2.4.8 van de APV. Vastgesteld door het college op 4 december 2001.

Bijlage 16 Besluiten tot aanwijzing ambtenaren als toezichthouder belast met toezicht op de artikelen 2.1.5.1, 4.1.7, 4.4.1 en 4.7.1 van de APV. Vastgesteld door het college op 31 maart 1998, 7 september 1999 en 26 september 2000.

Bijlage 17 Beleidsregels ontheffingenbeleid sluitingsuur. Gebaseerd op de artikelen 2.3.1.1, 2.3.1.2 en 2.3.1.4 van de APV. Vastgesteld door de burgemeester op 18 januari 2000.

Bijlage 18a Besluit tot het vaststellen van nadere regels betreffende de exploitatie van een prostitutiebedrijf. Gebaseerd op artikel 3.1.3 van de APV. Vastgesteld door het college op 19 september 2000.

Bijlage 18b Besluit tot het vaststellen van nadere regels betreffende de exploitatie van een escortbedrijf. Gebaseerd op artikel 3.1.3 van de APV. Vastgesteld door het college op 19 september 2000.

Bijlage 18c Besluit inhoudende voorschriften met betrekking tot de mogelijke vestigingsplaats van een seksinrichting. Gebaseerd op de artikelen 3.1.3 en 3..3.2 van de APV. Vastgesteld door het college op 19 september 2000.

Bijlage 18d Besluit tot aanwijzing van gebieden waar vestiging van seksinrichtingen niet is toegestaan. Gebaseerd op artikel 3.3.2, leden 2 en 3 van de APV. Vastgesteld door het college op 19 september 2000.

Bijlage 19 Besluit tot aanwijzing van openbare wegen en/of weggedeelten in de gemeente waar het verboden is voertuigen te koop aan te bieden of te verhandelen. Gebaseerd op artikel 5.1.2a, lid 1 van de APV. Vastgesteld door het college op 18 juli 2000.

Bijlage 20 Verblijfsontzegging wegen en plaatsen ex artikel 2.10.1. Gebaseerd op artikel 2.10.1 van de Algemeen Plaatselijke Verordening Hoorn , artikel 10:4, 10:6 en 10:9 van de Algemene wet bestuursrecht. Vastgesteld door de burgemeester op 22 februari 2005. Inwerkingtreding op 31 maart 2005.

Bijlage 21 Verblijfsontzegging uren ex artikel 2.10.1 van de APV. Gebaseerd op artikel 2.10.1 van de APV, artikel 10:4, 10:6 en 10:9 van de Algemene Wet bestuursrecht. Vastgesteld door de burgemeester op 22 februari 2005. Inwerkingtreding op 31 maart 2005.

Bijlage 22 Aanwijzingsbesluit alcoholverbod winkelcentrum “De Korenbloem”. Gebaseerd op artikel 2.4.8 van de APV. Vastgesteld door college op 24 juli 2007. Inwerkingtreding 16 augustus 2007.

Bijlage 23 Verblijfsontzegging (aanwijzingsbesluit) wegen en plaatsen ex artikel 2.10.1. Gebaseerd op artikel 2.10.1 van de APV, artikel 10:4, 10:6 en 10:9 van de Algemene Wet bestuursrecht. Vastgesteld door de burgemeester op 8 juli 2008. Inwerkingtreding op 24 juli 2008.

Bijlage 24 Verblijfsontzegging (aanwijzingsbesluit) wegen en plaatsen ex artikel 2.10.1 Gebaseerd op artikel 2.10.1 van de APV, artikel 10:4, 10:6 en 10:9 van de Algemene Wet bestuursrecht. Vastgesteld door de burgemeester op 9 april 2008. Inwerkingtreding op 31 juli 2008.

Bijlage 25 Invoeren alcoholverbod Winkelcentrum De Beurs te Blokker, gebaseerd op artikel 2.4.8 van de APV, vastgesteld door het college d.d. 3 maart 2009.

Bijlage 26 Aanwijzingsbesluit ex artikel 2.10.1 van de APV (verblijfsontzegging) gebaseerd op artikel 2.10.1 vastgesteld door de burgemeester op 3 maart 2009.