Regeling vervallen per 01-01-2020

Besluit Nadere regels Zorg voor Jeugd gemeente Hoorn 2015

Geldend van 28-07-2015 t/m 31-12-2019

Intitulé

Besluit Nadere regels Zorg voor Jeugd gemeente Hoorn 2015

Zaaknummer: 1111884

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn,

  • -

    gelezen het voorstel van afdeling Stadsontwikkeling, Jeugd, Onderwijs en Samenleving d.d. 10-12-2014;

overwegende,

  • -

    dat de gemeenteraad van Hoorn op 16 september 2014 de Verordening Zorg voor Jeugd gemeente Hoorn 2015 heeft vastgesteld;

  • -

    dat zij t.a.v. diverse onderdelen van deze verordening de taak dan wel de bevoegdheid heeft om nadere regels vast te stellen;

gelet op:

- het bepaalde in de Verordening Zorg voor Jeugd gemeente Hoorn 2015, de Jeugdwet en de Gemeentewet,

Besluit:

tot het vaststellen van nadere regels met titel:

Besluit nadere regels Zorg voor Jeugd gemeente Hoorn 2015

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • b.

      college: college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

    • d.

      gebiedsteam jeugd: multidisciplinair team dat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouders behandelt;

    • e.

      gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de wet en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;

    • f.

      individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de verordening;

    • g.

      jeugdige: jeugdige als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • h.

      jeugdhulp: de behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan hulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de wet;

    • i.

      ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

    • j.

      overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de verordening;

    • k.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • l.

      verordening: Verordening Zorg voor Jeugd gemeente Hoorn 2015;

    • m.

      vertrouwenspersoon: persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • n.

      wet: Jeugdwet.

  • 2. Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en de verordening.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders dienen een hulpvraag in door middel van een door het college vastgesteld formulier. In voorkomend geval worden hulpvragen die per brief of e-mail zijn ingediend eveneens in behandeling genomen.

  • 2. De ontvangst van een hulpvraag wordt eerst schriftelijk bevestigd op het moment dat er voor gekozen is om een vooronderzoek te gaan doen.

  • 3. Binnen 5 dagen na ontvangst van de melding wordt aan de melder duidelijkheid verschaft over de verdere behandeling van zijn melding.

  • 4. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 3, lid 4 van de verordening treft het college na de melding binnen 24 uur een passende tijdelijke voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek of vraagt een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 5. Naast de genoemde mogelijkheid in lid 1 kan de jeugdige en zijn ouders met een hulpvraag zich wenden tot de huisarts, jeugdarts en medisch specialist.

Artikel 3. Ondersteuning door een vertrouwenspersoon

Het college wijst de jeugdige en ouders in het kader van het vooronderzoek en het gesprek als bedoeld in resp. artikel 4 en 5, op de mogelijkheid om een beroep te doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen familiegroepsplan

  • 1. Het college maakt binnen 10 werkdagen met de jeugdige of zijn ouders een afspraak voor een gesprek en verzamelt ondertussen alle van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

  • 2. De jeugdige of zijn ouders verschaffen aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het vooronderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid. Daarnaast kan het college hiervan afzien in situaties van hoge urgentie zoals een levensbedreigende situatie waarbij de noodzaak tot acuut ingrijpen aantoonbaar is en in geval van onvermogen van de jeugdige of ouders.

  • 4. Het college brengt de jeugdige of zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen en stelt hem/hen gedurende 15 werkdagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

Artikel 5. Gesprek (vraagverheldering)

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag. Of het probleem of de hulpvraag leidt tot de wens/noodzaak om jeugdhulp in te zetten;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp. Wat ouders en jeugdige zelf al hebben ondernomen om het probleem op te lossen;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving/sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van vrij toegankelijke voorzieningen die niet vallen onder de Jeugdwet, maar wel onder het gemeentelijk domein of toeleiden naar voorzieningen die buiten het gemeentelijk domein vallen;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, die niet onder de Jeugdwet vallen;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • j.

      of ouders- al dan niet met behulp van het sociaal netwerk van het gezin of een daartoe gespecialiseerde voorziening- zelf al een plan van aanpak hebben opgesteld. Indien dat niet het geval is, of ouders hierbij hebben aangegeven af te zien van het recht om zelf een plan van aanpak, gericht op het oplossen van problemen, op te stellen.

  • 2. Als de ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 4, lid 4 aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek bedoeld in het eerste lid.

  • 3. In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage verschuldigd is en hoe deze bijdrage wordt geïnd.

  • 4. Het college informeert de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 5. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek als de hulpvraag genoegzaam bekend is of in geval van crisissituaties waarbij de veiligheid van kinderen en/of andere betrokkenen in het geding is en acuut ingrijpen aantoonbaar noodzakelijk is.

Artikel 6. Verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het gesprek bedoeld onder artikel 5, lid 1.

  • 2. Binnen 10 werkdagen na het gesprek verstrekt het college hiervan een verslag aan de jeugdige of zijn ouders een verslag van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 3. De jeugdige of zijn ouders tekent het verslag voor gezien en akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 5 werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

  • 4. Als de jeugdige of zijn ouders alleen tekent voor gezien, geeft hij daarbij tevens aan wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd. Daarna wordt het verslag opnieuw aan de jeugdige of zijn ouders voorgelegd, op gelijke wijze als bedoeld in lid 3 en 4.

  • 6. Als de jeugdige of zijn ouders van mening is dat hij in aanmerking komt voor een individuele voorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

  • 7. Het college kan een ondertekend verslag aanmerken als ondersteuningsplan als de jeugdige of zijn ouders dat op het verslag hebben aangegeven.

Artikel 7. Uitgangspunten bij het opstellen van een ondersteuningsplan.

Het ondersteuningsplan wordt opgesteld vanuit het kader: één gezin, één plan, één regisseur.

Artikel 8. Samenhang tussen ondersteuningsplan en familiegroepsplan.

Het familiegroepsplan kan onderdeel uitmaken van het ondersteuningsplan. Het familiegroepsplan is een plan van aanpak opgesteld door de ouder(s), samen met bloedverwanten, of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.

Artikel 9. Inhoud ondersteuningsplan

In het ondersteuningsplan wordt vermeld van welke vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen de jeugdige en/of de ouders gebruik gaan maken en/of voor welke individuele jeugdhulp voorzieningen de jeugdige en/of zijn ouders een aanvraag indienen bij het gebiedsteam.

Artikel 10. Gebiedsteam Jeugd

  • 1. Er is een dekkend aanbod van Gebiedsteams Jeugd in de gemeente, waar iedere jeugdige en zijn ouders met hulpvragen terecht kunnen.

  • 2. De jeugdige en zijn ouders kunnen met een hulpvraag uitsluitend terecht bij het gebiedsteam dat in hun wijk werkzaam is.

  • 3. De daartoe gemandateerde gebiedsmanager en teamleider van de gebiedsteams Jeugd, zoals bedoeld in het eerste lid, nemen namens het college een besluit op het verzoek om toekenning van een individuele voorziening.

Artikel 11. Intensieve begeleiding (casemanagement) domein overstijgende aanpak.

  • 1. Er is een dekkend aanbod aan intensieve begeleiding richting minder of niet zelfredzame gezinnen waar sprake is van meervoudige, domein overstijgende problematiek.

  • 2. De daartoe benoemde zorgprofessional voor de intensieve begeleiding, zoals bedoeld in het eerste lid, neemt namens het college besluiten met betrekking tot het toekennen van individuele voorzieningen.

Artikel 12. Veilig Thuis (AMHK) en Crisisinterventie.

  • 1. Het AMHK (per 1 januari 2015 Veilig Thuis genoemd) wordt ingeschakeld bij huiselijk geweld en (vermoeden van) kindermishandeling.

  • 2. In acute gevallen zullen professionals van Veilig Thuis crisishulp inzetten van De Jeugd- en gezinsbeschermers (voorheen BJZHN) of de Crisisdienst van de GGZ NHN.

  • 3. Door de ingezette dienst zal onmiddellijk ondersteuning aan jeugdigen en hun ouders geboden worden, indien de situatie dat vereist.

Artikel 13. Overige beschikbare individuele voorzieningen.

  • 1. Naast de in artikel 2 van de verordening genoemde vormen van jeugdhulp zijn nog de volgende vormen van individuele voorzieningen beschikbaar: begeleiding en verzorging jeugdigen met verstandelijke beperking, generalistische basis-ggz voor jeugdigen, gezinscoaching en gezinsondersteuning.

  • 2. Daarnaast kunnen de volgende in artikel 2 van de verordening genoemde overige voorzieningen tevens een specialistisch karakter hebben: jongerentrajecten, ambulante opvoedhulp, jongerencoaching en participatiebevordering, online hulpverlening en trainingen.

Artikel 14. Weigeren individuele voorziening

Een besluit tot weigering van een individuele voorziening wordt binnen 8 weken op schrift gesteld en toegezonden.

Artikel 15. Criteria individuele voorzieningen

  • 1. Het college kent een individuele voorziening toe indien en voor zover in het gesprek als bedoeld in artikel 5 vastgesteld is dat:

    • a.

      een individuele voorziening aangewezen is gezien de aard en ernst van de hulpvraag;

    • b.

      de jeugdige op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden ondanks aangetoonde pogingen daartoe;

    • c.

      een algemene voorziening niet adequaat is voor de oplossing van de hulpvraag;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening om de hulpvraag te beantwoorden.

Artikel 16. Afwegingsfactoren individuele voorzieningen

Het college houdt bij de beoordeling welke individuele voorziening noodzakelijk is redelijkerwijs rekening met:

  • a.

    De godsdienstige gezindte, levensovertuiging en culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders;

  • b.

    De persoonlijke wensen van de jeugdige en zijn ouders.

Artikel 17. Aanvraag persoonsgebonden budget.

Indien een individuele voorziening in natura niet passend wordt geacht kan de ouder een aanvraag voor een persoonsgebonden budget indienen. Deze omvat in elk geval:

  • a.

    de te treffen individuele voorziening en het daarmee beoogde doel alsmede de geschatte termijn waarin dat doel behaald zal worden;

  • b.

    de voorgenomen uitvoering daarvan inclusief uitvoerder en kosten;

  • c.

    de kwalificaties van de uitvoerder en

  • d.

    een motivering waarom het aanbod van de door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder (zorg in natura) niet passend is naar het oordeel van de aanvrager.

Artikel 18. Aanvullende criteria persoonsgebonden budget.

  • 1. Het college kent in aanvulling op artikel 15 een persoonsgebonden budget toe als in het gesprek zoals bedoeld in artikel 5 en op basis van de aanvraag zoals bedoeld in artikel 17 is vastgesteld dat:

    • a.

      de ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat zijn te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      voldoende is gemotiveerd dat een individuele voorziening in natura niet passend en toereikend wordt geacht;

    • c.

      gewaarborgd is dat de voorziening die met het persoonsgebonden budget betaald wordt, van goede kwaliteit is. Onder goede kwaliteit wordt verstaan het kwaliteitsniveau gelijk aan die van de zorgaanbieders in natura, zoals omschreven in artikel 19;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die door de jeugdige of zijn ouders zijn aangegeven, na is te gaan of de voorziening noodzakelijk is en als goedkoopste adequate voorziening aan te merken valt;

    • e.

      als de jeugdige of zijn ouders de kosten, die uitstijgen boven de kostprijs van de naar het oordeel van het gebiedsteam adequate individuele jeugdhulpvoorziening in natura, zelf wil bekostigen.

  • 2. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren:

    • a.

      indien aan de jeugdige of zijn ouders in de afgelopen drie jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een persoonsgebonden budget is verleend en waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet is voldaan aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      als het bieden van een keuze voor het persoonsgebonden budget negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende individuele voorzieningen in natura;

    • c.

      voor zover dit is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget.

  • 3. Het college kent een persoonsgebonden budget voor niet professionele zorg vanuit het sociale netwerk alleen toe:

    • a.

      voor de volgende diensten:

  • 1. het begeleiden van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of psychosociale problemen met als doel het bevorderen van hun deelname aan het maatschappelijk verkeer en van hun zelfstandig functioneren;

  • 2. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging van jeugdigen;

  • 3. het ondersteunen van ouders van jeugdigen ter voorkoming van overlastbelasting (respijtzorg);

    • b.

      als de dienstverlener voldoet aan de wettelijke kwaliteitscriteria indien en voor zover die van toepassing zijn op de te verlenen zorg of ondersteuning;

    • c.

      deze persoon niet heeft aangegeven dat de zorg aan de jeugdige of zijn ouders leidt tot overbelasting.

Artikel 18A Pgb voor begeleiding en kortdurend verblijf.

  • 1.

    De hoogte van het pgb waarmee diensten worden ingekocht bij een persoon die niet als professionele zorgverlener wordt aangemerkt of een persoon uit het sociale netwerk van de cliënt bedraagt maximaal het op grond van de Wet langdurige zorg geldende pgb-tarief voor hulp van niet-professionele zorgverleners. Het bijbehorende uurtarief voor 2015 is maximaal € 20,00;

  • 2.

    De hoogte van het pgb waarmee begeleiding en kortdurend verblijf wordt ingekocht bij een professionele zorgverlener die werkzaam is voor een instelling, bedraagt niet meer dan 100% van het laagste tarief waarvoor de gemeente deze diensten heeft ingekocht.

 

De bijbehorende tarieven voor begeleiding en kortdurend verblijf zijn voor 2015:

Begeleiding Groep

 

a.

Begeleiding Groep - Geestelijke GezondheidsZorg

€ 9,41 per uur

b.

Begeleiding Groep - Lichamelijke en/of Verstandelijk Gehandicapten

€ 36,18 per dagdeel

c.

Begeleiding Groep Plustarief – Lichamelijk en/of Verstandelijk

€ 64,18 per dagdeel

d.

Begeleiding Groep Somatiek – Lichamelijk en/of Verstandelijk Gehandicapten

€ 57,00 per dagdeel

Begeleiding Individueel

e.

Begeleiding Individueel

€ 47,20 per uur

f.

Begeleiding Individueel plustarief – Geestelijke Gezondheidszorg

€ 78,15 per uur

g.

Begeleiding Individueel plustarief – Lichamelijk en/of

Verstandelijk Gehandicapten, niet aangeboren hersenletsel

€ 78,15 per uur

Kortdurend verblijf

h.

Kortdurend verblijf – Lichamelijk en/of Verstandelijk Gehandicapten

€ 24,60 per dag

i.

Kortdurend verblijf – Geestelijke GezondheidsZorg

€ 20,85 per dag

j.

Vervoer

€ 20,00 per retour

 

  • 3.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb wordt rekening gehouden met de wijze waarop en voor welk bedrag de cliënt in voorafgaande jaren in staat was vergelijkbare ondersteuning met een pgb zorg in te kopen;

  • 4.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat de professionele zorgverlener voor een instelling of als zelfstandige werkt;

  • 5.

    Het pgb voor begeleiding groep en kortdurend verblijf zijn inclusief de kosten van vervoer van en naar de locatie. Indien aanvrager permanent afhankelijk is van een rolstoel wordt het pg verhoogd met maximaal € 10 per rit;

  • 6.

    Het college onderzoekt of de aanvrager met het toe te kennen pgb redelijkerwijs in staat is de geïndiceerde begeleiding of kortdurend verblijf in te kopen. Wanneer het toe te kennen pgb budget onvoldoende blijkt, bestaat in lid 2 de mogelijkheid om het bedrag tot 100% laagste ZIN tarief te verh

Artikel 18B. PGB voor behandeling

Een PGB voor behandeling wordt met inachtneming van artikel 17 uitsluitend verstrekt indien:

  • 1.

    Uit de rechtlijnen van bij voorbeeld het NJI, NIP/NVO, artsenfederatie KNMG, Kenniscentrum KJP of IGZ inzake desbetreffende problematiek blijkt dat de begeleiding doeltreffend is en;

  • 2.

    de expertpool van 1.Hoorn acht dat de beoogde behandeling toereikend is.

Artikel 19. Kwaliteitseisen professionele zorgaanbieder

Voor PGB zorgaanbieders gelden de volgende kwaliteitseisen:

  • a.

    de professional dient te beschikken over een geldige en recente (maximaal 1 jaar oud) Verklaring omtrent het gedrag (VOG);

  • b.

    een zorgaanbieder mag niet bekend staan vanwege verleende ondeskundige zorg, het handelen in strijd met de Jeugdwet, fraude en uitbuiting van personeel;

  • c.

    jeugdhulpverleners zijn geregistreerd in het beroepsregister;

  • d.

    hulpaanbieders en vrij gevestigden zijn bij voorkeur aangesloten bij een professioneel collectief. Het collectief is mede verantwoordelijk voor de kwaliteit van de hulpverlening;

  • e.

    hulpaanbieders zijn verplicht te melden in de Verwijsindex Noord-Holland (VIN) en hanteren de meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling;

  • f.

    hulpverleners kunnen de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning is gewenst;

  • g.

    de hulpaanbieder werkt actief samen met andere jeugdhulpverleners wanneer er sprake is van een bedreiging van de veiligheid of welzijn van de jeugdige of betrokkenen.

Artikel 20. Het sociale netwerk

De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp alleen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, wanneer er sprake is van een zware beperking en deze vorm van ondersteuning noodzakelijk is voor het kunnen wonen en functioneren van de jeugdige binnen het eigen gezin. Voor deze vorm van besteding van het pgb gelden de volgende voorwaarden:

  • a.

    de hulp is niet goed vooraf in te plannen;

  • b.

    de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

  • c.

    de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

  • d.

    de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

  • e.

    de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;

  • f.

    de hulp moet vanwege de aard van de beperking geboden worden door een persoon waar de jeugdige geen hechtings- of contactprobleem mee heeft.

Artikel 21. Hoogte pgb

De hoogte van een pgb:

  • a.

    is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan over hoe zij het pgb gaan besteden;

  • b.

    is toereikend om effectieve zorg in te kopen;

  • c.

    bedraagt nimmer meer dan 100% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.

Artikel 22. Uitsluitingsgronden pgb

  • a. Er wordt geen pgb verstrekt voor de kosten van tussenpersonen en/of belangenbehartigers;

  • b. Inkomstenderving komt nooit in aanmerking voor een pgb.

Artikel 23. Verplichte ouderbijdrage

  • a. Indien een kind buiten het eigen gezin wordt verzorgd en opgevoed, of als het kind voor een dagdeel buitenshuis verblijft geldt een verplichte ouderbijdrage;

  • b. De gemeente bepaalt wie een ouderbijdrage verschuldigd is, informeert de ouder hierover en verstrekt de hiervoor benodigde gegevens aangaande de jeugdige en zijn ouders aan de door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daartoe aangewezen instelling.

Artikel 24. Hoogte en inning ouderbijdrage.

De hoogte van de ouderbijdrage wordt conform de Jeugdwet en het uitvoeringsbesluit bepaald en geïnd door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daartoe aangewezen instelling.

Artikel 25. Vastlegging gegevens in dossier

  • 1. Hulpvragen, de afhandeling daarvan en de relevante informatie om te komen tot een besluit met betrekking tot de toekenning van een individuele voorziening worden voor zover nodig vastgelegd in het dossier van het betrokken gebiedsteam.

  • 2. De beoogde doelen, voortgang en resultaten van de individuele voorziening zoals teruggekoppeld door de zorgaanbieder worden verwerkt in het dossier genoemd in het eerste lid.

  • 3. De gegevens van de jeugdige, zijn ouders en overige betrokkenen worden in het dossier verwerkt conform een privacyprotocol.

  • 4. Het dossier is voor ouders en (betrokken) jeugdige (> 12 jaar) inzichtelijk.

Artikel 26. Gezondheidszorg

  • 1. Het college maakt afspraken met de huisartsen en de zorgverzekeraars over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen en de huisartsenzorg inclusief de praktijkondersteuning huisarts (geestelijke gezondheidszorg).

  • 2. Het college maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid onder g van de wet en artikel 3, lid 2 van de verordening plaatsvindt.

  • 3. Het college maakt afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de wijze waarop de verwijzing bekrachtigd wordt in een besluit van het college met in achtneming van het gestelde in artikel 3, lid 6 van de verordening.

  • 4. Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars hoe de continuïteit van de persoonlijke verzorging, geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg te garanderen voor jeugdigen die in behandeling zijn en de leeftijd van achttien jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg komen te vallen.

Artikel 27. Gecertificeerde instellingen

  • 1. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in artikel 2 van de verordening en de gecertificeerde instellingen en legt deze vast in een samenwerkingsprotocol.

  • 2. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp op basis van het besluit van de gecertificeerde instelling ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel conform artikel 3.5, eerste lid van de wet of ter uitvoering van jeugdreclassering conform artikel 2.4, tweede lid onder b van de wet.

  • 3. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5, eerste lid van de wet;

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beeïndiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

    • d.

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders;

    • e.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden;

    • f.

      hoe de gecertificeerde instelling zich inzet bij het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik van individuele voorzieningen;

    • g.

      hoe de resultaten van de ingezette jeugdhulp/voorzieningen worden teruggekoppeld naar het college.

  • 4. Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het eerste en derde lid vast in een protocol.

Artikel 28. Justitiedomein

  • 1. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp op basis van het besluit van de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële jeugdinrichting bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing conform artikel 2.4, tweede lid onder b van de wet.

  • 2. Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichting over het overleg over de inzet van jeugdhulp zoals bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college maakt met de betrokken instellingen afspraken hoe de resultaten van de ingezette jeugdhulp worden teruggekoppeld naar het college.

  • 4. Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het tweede en derde lid op in het protocol zoals bedoeld artikel 15, vierde lid.

Artikel 29. Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling

  • 1. Het college zorgt voor een heldere opdracht van het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling richting de algemene voorzieningen als bedoeld in deze verordening. Op bovenlokaalniveau zal het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling minimaal de volgende taken uitvoeren:

    • a.

      fungeren als meldpunt voor gevallen/vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • b.

      verlenen van informatie, advies en consult aan de melder/vrager;

    • c.

      onderzoek doen naar aanleiding van een melding

    • d.

      indien nodig inschakelen van politie, gecertificeerde instelling, Raad voor de Kinderbescherming en andere passende hulpverlening.

  • 2. Het college maakt afspraken met het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling over het proces van toekennen van individuele voorzieningen zoals bedoeld in artikel 3, lid 6 van de verordening.

Artikel 30. Onderwijs

  • 1. Het college maakt afspraken met de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs over:

    • a.

      de afstemming tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en het onderwijs en voorzieningen op de scholen;

    • b.

      de afstemming, voor zover en indien noodzakelijk, bij het toekennen van individuele voorzieningen voor leerlingen en hun ouders;

    • c.

      de terugkoppeling over de voortgang en resultaten van de individuele voorzieningen;

    • d.

      de gezamenlijke onderwijszorgarrangementen en de toegang hiertoe.

  • 2. Het college en de samenwerkingsverbanden primair en voortgezet onderwijs leggen de afspraken als bedoeld in het eerste lid vast in een protocol.

Artikel 31. Wmo-voorzieningen

  • 1. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 2. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van de voorzieningen voor jeugdigen op grond van deze verordening en voorzieningen volwassenen, zijnde ouders, op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. In bijzonder de cliëntondersteuning en begeleiding van volwassenen.

  • 3. Het college draagt zorg voor de continuïteit van zorg onder haar verantwoordelijkheid bij de overgang bij 18 jaar.

Artikel 32. Voorzieningen werk en inkomen.

  • 1. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en (re-integratie)voorzieningen voor jeugdigen in het kader op grond van de Participatiewet, waaronder leerwerktrajecten.

  • 2. Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor volwassenen, zijnde ouders, op grond van de Participatiewet, waaronder armoedevoorzieningen.

Artikel 33. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Voor het betrekken van ingezetenen bij het beleid wordt aansluiting gezocht bij de reeds geldende gemeentelijke verordeningen cliëntparticipatie. In de volgende bepalingen worden eisen gesteld met betrekking tot het inrichten van een adviesraad.

Artikel 34. Adviesraad

  • 1. De adviesraad bestaat uit minimaal 3 en maximaal 11 leden exclusief de voorzitter.

  • 2. Minimaal de helft van de adviesraad bestaat uit leden van de doelgroep van de Jeugdwet, waaronder één of meer jeugdigen en ouders.

  • 3. De leden van de adviesraad worden benoemd door het college. Dit gebeurt op voordracht van de adviesraad zelf en/of het afdelingshoofd Stadsontwikkeling en het afdelingshoofd Publiekszaken en de portefeuillehouders Jeugd en Onderwijs.

  • 4. Benoeming is voor de termijn van 4 jaar. Deze benoeming kan met een periode van 4 jaar worden verlengd.

  • 5. De voorzitter van de adviesraad wordt benoemd door de leden, voor de periode van 4 jaar. Deze periode kan met 4 jaar worden verlengd.

  • 6. Het lidmaatschap van de adviesraad kan niet gecombineerd worden met:

    • a.

      het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van de gemeenteraad en/ of andere organen die het college adviseren, met inbegrip van de bezwarencommissie;

    • b.

      de functie van fractieassistent;

    • c.

      het werknemer zijn van de gemeente Hoorn of werkzaamheden uitvoeren onder verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur.

Artikel 35. Werkwijze

  • 1. Het college vraagt vooraf het advies van de adviesraad inzake algemene beleidsnotities, verordeningen en beleidsregels die betrekking hebben op de Jeugdwet en Passend Onderwijs. Hieronder vallen ook de participatie en het armoedebeleid.

  • 2. Het college informeert de adviesraad over de uiteindelijke (raads)besluiten over de vraagstukken waarover advies is gevraagd.

  • 3. Het college informeert de adviesraad over relevante wijzigingen in wet- en regelgeving.

  • 4. Het college kan afwijken van het gestelde in het eerste lid, wanneer daar goede redenen voor zijn. In dat geval:

    • a.

      wordt het afwijken schriftelijk gemotiveerd;

    • b.

      wordt het (vraag)stuk in de eerstvolgende vergadering van de adviesraad na het genomen besluit alsnog ter advisering aangeboden en;

    • c.

      wordt het uitgebrachte advies alsnog meegewogen bij een nadere besluitvorming ter zake als er sprake is van een nieuw element in de overwegingen dat door de adviesraad is aangevoerd.

  • 5. Verzoeken om advies worden tijdig gevraagd, tenminste 2 weken voor de vergadering van de adviesraad.

  • 6. Het college betrekt de adviezen in de besluitvorming en bij advisering aan de gemeenteraad.

  • 7. Wanneer wordt afgeweken van het verstrekte advies, wordt dit schriftelijk gemotiveerd aan de adviesraad.

  • 8. De adviesraad voorziet de hen voorgelegde stukken van een gemotiveerd advies, binnen 2 weken na de vergadering.

  • 9. Het college geeft desgevraagd een toelichting op de stukken. Het college kan zich daarbij laten vertegenwoordigen door een lid van het college of door een van haar ambtenaren.

  • 10. Van de vergadering van de adviesraad wordt een verslag gemaakt dat ter kennisname aan het college wordt gestuurd.

Artikel 36. Faciliteiten en vergoedingen

  • 1. Het college stelt middelen ter beschikking, zodat de adviesraad in staat is haar werk te doen.

  • 2. Deze middelen worden jaarlijks toegekend op basis van een begroting.

  • 3. Voor niet-reguliere activiteiten kan de adviesraad bij het college een subsidie aanvragen. Hier gelden dan de vigerende regels met betrekking tot subsidieverlening.

  • 4. De leden van de adviesraad ontvangen voor het bijwonen van de vergaderingen een onkostenvergoeding.

  • 5. De onkostenvergoeding wordt jaarlijks aangepast aan de hand van het consumentenprijsindexcijfer.

  • 6. Het college kan ook voor andere activiteiten dan de vergaderingen een onkostenvergoeding toekennen.

  • 7. De vergoedingen worden een keer per kwartaal betaalbaar gesteld.

Artikel 37 Inwerkingtreding en citeertitel

Het besluit treedt in werking op 1 januari 2015.

Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als: Besluit nadere regels Zorg voor Jeugd gemeente Hoorn 2015.

Te bepalen dat dit besluit wordt bekendgemaakt door:

- opname in het Gemeenteblad

De gemeentebladen kunnen worden geraadpleegd:

  • °

    onder ‘Openbare Bekendmakingen’ op de website van de gemeente Hoorn;

  • °

    bij de leestafel in de centrale hal van het Stadhuis, Nieuwe Steen 1 in Hoorn

  • ·

    middels publicatie in “West-Friesland op Zondag”

Aldus vastgesteld in de vergadering d.d. 16 december 2014

College van burgemeester en wethouders,

de secretaris,                         de burgemeester,