Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening jeugdhulp gemeente Horst aan de Maas

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Horst aan de Maas

raadsbesluit

Bijlage van gemeentebladnummer 2016.082.B.

De raad van de gemeente Horst aan de Maas;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 september 2016, gemeentebladnummer 2016.082.B;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen:

  • -

    over de door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen en overige voorzieningen,

  • -

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een maatwerk-voorziening,

  • -

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen,

  • -

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld,

  • -

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en;

  • -

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermings-maatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

b e s l u i t :

Vast te stellen de

Verordening Jeugdhulp gemeente Horst aan de Maas

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de jeugdige en diens ouders daarover zouden (hebben kunnen) beschikken;

  • b.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op verminderen dan wel wegnemen van de hulpvraag;

  • c.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van onder meer zorg, onderwijs, wonen, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • d.

    budgetplan: door jeugdige en/of diens ouders opgesteld plan waarin is opgenomen hoe het persoonsgebonden budget wordt besteed;

  • e.

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • g.

    hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • h.

    jeugdarts: arts die als jeugdarts KNMG is ingeschreven in het door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde profielregister jeugdgezondheidszorg;

  • i.

    jeugdhulp:

1°. ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;

j.jeugdige: persoon die:

1°. de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,

2°. de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of

3°. de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;

  • k.

    leefzorgplan: de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

  • l.

    maatschappelijke ondersteuning: maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • m.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • n.

    medisch specialist: geneeskundig specialist die als specialist is ingeschreven in een door het College Geneeskundig Specialismen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst ingestelde register als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

  • o.

    opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen:

1°. psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

2°. beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in verband met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, en

3°. een tekort aan zelfredzaamheid in verband met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;

  • p.

    ouder: gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;

  • q.

    ouderbijdrage: Bijdrage van ouders in verband met de kosten van de aan een jeugdige geboden jeugdhulp, voor zover deze jeugdhulp verblijf buiten het gezin inhoudt, of in de kosten van verblijf in een justitiële jeugdinrichting van een jeugdige.

  • r.

    persoonsgebonden budget (pgb): budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet,zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de maatwerkvoorziening behoort van derden te betrekken;

  • s.

    pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de wet heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder.

  • t.

    vertrouwenspersoon: persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • u.

    wet: Jeugdwet;

  • v.

    woonplaats:

1°. woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

2°. ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;

3°. ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;

4° ingeval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

HOOFDSTUK 2: Toegang tot jeugdhulp

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. In ieder geval de volgende algemene voorzieningen zijn vrij beschikbaar:

    • a)

      Jeugdgezondheidszorg;

    • b)

      De gebiedsteams;

    • c)

      Veilig Thuis;

    • d)

      De crisisdienst voor spoedeisende jeugdhulp;

    • e)

      De kindertelefoon;

    • f)

      Cliëntondersteuning;

    • g)

      De vertrouwenspersoon.

  • 2. In ieder geval de volgende maatwerkvoorzieningen zijn beschikbaar:

    • a)

      Ambulante jeugdhulp:

      • i)

        Persoonlijke verzorging;

      • ii)

        Begeleiding;

      • iii)

        Behandeling;

    • b)

      Jeugdhulp met verblijf:

      • i)

        Logeren;

      • ii)

        Wonen (zonder behandeling), waaronder pleegzorg;

      • iii)

        Verblijf met behandeling;

    • c)

      Jeugdbescherming;

    • d)

      Jeugdreclassering;

    • e)

      Jeugdzorgplus;

    • f)

      Vervoer.

  • 3. Het college kan bij nadere regeling vaststellen welke andere voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

Artikel 3. Toegang tot jeugdhulp niet via de gemeente

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder.

  • 2. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, of die de rechter, het openbaar ministerie, de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting of de gecertificeerde instelling nodig achten ter uitvoering van jeugdreclassering.

  • 3. De in het eerste en tweede lid van dit artikel genoemde instellingen en functionarissen stellen het college in kennis van hun verwijzing naar een maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid.

Artikel 4. Toegang tot jeugdhulp via de gemeente

Artikel 4.1. Melding

  • 1. Jeugdigen en/of ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2. Het college maakt, indien nodig, een afspraak voor een gesprek.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college binnen 24 uur een voorziening als bedoeld in artikel 2.3 van de wet, doet het college een verzoek tot onderzoek als bedoeld in artikel 2.4 van de wet of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Jeugdigen en/of ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

Artikel 4.2. Informatie en identificatie

  • 1. De jeugdige en/of diens ouders verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. Zij kunnen zich laten bijstaan door familie, overige personen uit hun sociale omgeving en/of hun cliëntondersteuner.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4.3, stelt het college de identiteit van de jeugdige en/of diens ouders vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 4.3. Onderzoek

  • 1. Een gesprek kan deel uitmaken van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de jeugdige en/of diens ouders en voor zover nodig met hun familie, overige personen uit hun sociale omgeving of hun cliëntondersteuner.

  • 2. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige, diens ouders en voor zover nodig hun familie of overige personen uit hun sociale omgeving, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en/of diens ouders;

    • b.

      het gewenste resultaat van de hulpvraag en de resultaten van eventuele eerdere of lopende jeugdhulp;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen of met hulp van andere personen uit hun sociaal netwerk te voorzien in de hulpvraag, of te voorkomen dat zij een beroep moeten doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om samen met andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de hulpvraag;

    • e.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken, en;

    • f.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige en diens ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3. Het college informeert de jeugdige en/of diens ouders over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de jeugdige en/of diens ouders toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Het college wijst de jeugdige en/of diens ouders op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 4.6 in te dienen.

Artikel 4.4. Het verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Dit verslag, ook wel aangeduid als het leefzorgplan, geeft aan welke vorm van ondersteuning voor welke periode noodzakelijk is. Het wordt, ter ondertekening, verstrekt aan de jeugdige en/of diens ouders.

  • 2. De jeugdige en/of diens ouders tekenen het verslag voor gezien of akkoord en zorgen ervoor dat een getekend exemplaar wordt gestuurd aan het college.

  • 3. Als de jeugdige en/of diens ouders tekenen voor gezien, kunnen zij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom zij niet akkoord zijn.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening onderdeel is van het leefzorgplan, dan geldt de ondertekening van het verslag door de jeugdige en/of diens ouders als aanvraag.

Artikel 4.5. Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, de jeugdige en/of diens ouders en indien nodig diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hen te bevragen.

    • b.

      op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het college dat noodzakelijk vindt.

Artikel 4.6. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen of het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een jeugdige en/of diens ouders schriftelijk bij het college ingediend. Dit kan door middel van ondertekening van het leefzorgplan zoals bedoeld in artikel 4.4, vierde lid.

  • 3. Indien de jeugdige en/of diens ouders het verslag tekenen voor gezien omdat zij van mening zijn dat er een (andere) maatwerkvoorziening nodig is, dan wordt het verslag aangemerkt als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 5. Criteria voor maatwerkvoorzieningen

  • 1. Een jeugdige en diens ouders komen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening bij een hulpvraag voor zover de jeugdige en diens ouders deze hulpvraag naar het oordeel van het college niet kunnen verminderen of wegnemen

    • i.

      op eigen kracht;

    • ii.

      met gebruikelijke hulp;

    • iii.

      met mantelzorg;

    • iv.

      met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk;

    • v.

      met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

    • vi.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen, of;

    • vii.

      met gebruikmaking van andere voorzieningen.

  • 2. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het verminderen of wegnemen van de hulpvraag.

  • 3. Voorzieningen op het gebied van jeugdhulp omvatten, voor zover naar het oordeel van het college op basis van het leefzorgplan noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid, het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden.

Artikel 6. Voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een afdoende algemeen gebruikelijke, algemene of andere voorziening bestaat;

    • b.

      indien de jeugdige de gemeente Horst aan de Maas niet als woonplaats heeft;

    • c.

      indien het een voorziening betreft die de jeugdige en diens ouders vóór de datum van de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college met betrekking tot de problematiek een aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling als bedoeld in artikel 1.2 van de wet.

  • 2. Het college is bevoegd om overige, bijzondere, voorwaarden en verplichtingen op te leggen.

Artikel 7. Beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening geeft het college een beschikking af. Het college merkt het leefzorgplan met begeleidend schrijven aan als een beschikking.

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget betrekking heeft;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 5. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

Artikel 8. Persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het pgb is gebaseerd op het leefzorgplan en een door de jeugdige en/of diens ouders opgesteld budgetplan. Daarin geven zij aan hoe zij het persoonsgebonden budget gaan besteden. Er moet in ieder geval blijken dat de met het pgb te bieden ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht is en dat de te bieden ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. Het pgb is niet hoger dan de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura.

  • 3. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen.

  • 4. Als het leefzorgplan aantoonbaar maakt dat een financiële compensatie voor ondersteuning door het eigen netwerk doelmatiger, efficiënter en tot effectievere zorgondersteuning leidt, dan is het verstrekken van een PGB mogelijk. Het leefzorgplan is hierin uitgangspunt en leidend.

  • 5. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 6. Het college kan nadere regels stellen over de hoogte en wijze van vaststelling van het persoonsgebonden budget.

Artikel 9. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of diens ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de maatwerkvoorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

HOOFDSTUK 4: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 10. Kwaliteitseisen jeugdhulp

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de jeugdige en diens ouders ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 11. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1. Het college houdt bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten en voorzieningen, rekening met een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit, waaronder de deskundigheid van het personeel van de aanbieder en de daarbij passende arbeidsvoorwaarden.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit.

  • 3. De afspraken die het college en de Raad voor de Kinderbescherming hebben vastgelegd in hun samenwerkingsprotocol gelden onverkort voor alle instanties die werken onder de regie van het college.

HOOFDSTUK 5: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 12. Klachtregeling

  • 1. Het college stelt een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en hun ouders ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 13. Vertrouwenspersoon

  • 1. Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon; in het geval daarvoor landelijke regelingen worden ontwikkeld, sluit het college daarbij aan.

  • 2. Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 14. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van jeugdigen en hun ouders over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 15. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In de Verordening cliëntenparticipatie Wmo, Wwb, Wsw en Wij zijn regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het college ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval jeugdigen en hun ouders, inspraak verleent en betrekt bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning.

HOOFDSTUK 6: Slotbepalingen

Artikel 16. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt ten minste eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Het college zendt een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid aan de gemeenteraad.

Artikel 17. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen voor zover nodig voor de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en diens ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2. Op het moment van inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening jeugdhulp gemeente Horst aan de Maas, vastgesteld op 14 oktober 2014, ingetrokken.

  • 3. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Horst aan de Maas.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 18 oktober 2016.
De raad voornoemd,
De voorzitter,
ir. C.H.C. van Rooij
De griffier,
mr. R.J.M. Poels