Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas

Raadsbesluit

Bijlage van gemeentebladnummer 2016.082.A

De raad van de gemeente Horst aan de Maas;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 13 september 2016, gemeentebladnummer 2016.082.A;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij dusdanige beperkingen ondervinden bij hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid dat zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en belanghebbenden die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico's voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hierin geheel of gedeeltelijk kunnen voorzien;

overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning;

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

b e s l u i t :

vast te stellen de:

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

  • c.

    Besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas;

  • d.

    bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • e.

    budgetplan: door cliënt opgesteld plan waarin is opgenomen hoe het persoonsgebonden budget besteed wordt;

  • f.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas;

  • g.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaardbare opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • h.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • i.

    ingezetene: cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Horst aan de Maas;

  • j.

    leefzorgplan: de weergave van de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de evaluatie daarvan;

  • k.

    maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • a.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

    • b.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

    • c.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • l.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die nie t wordt verleend in het kader v a n een hulpverlenend beroep;

  • m.

    onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2. lid 4 van de wet;

  • n.

    persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, als bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • o.

    persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken;

  • p.

    professionele ondersteuning: ondersteuning die plaatsvindt door degene die voldoet aan de in de betreffende bedrijfstak, uit de cao blijkende, deskundigheidsvereisten waardoor sprake is van beroepsmatige, vakkundige ondersteuning;

  • q.

    uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • r.

    voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag wordt tegemoetgekomen;

  • s.

    vraagverhelderingsgesprek: een methodisch onderzoek als bedoeld in de wet waarbij de hulpvraag wordt onderzocht en alle levensdomeinen en evt. benodigde ondersteuning worden besproken;

  • t.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • u.

    zaak: de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college maakt indien nodig een afspraak voor een gesprek.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan.

  • 2. Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 5. Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1. Een gesprek kan deel uitmaken van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn vertegenwoordiger. De cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger kunnen zich bij laten staan door mantelzorger, cliëntondersteuner, familie of iemand anders uit zijn sociaal netwerk.

  • 2. Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel de in lid 1 bedoelde personen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning en de resultaten van eventuele eerdere of lopende ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 15 verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Het college wijst de cliënt dan wel zijn vertegenwoordiger op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 9 in te dienen.

Artikel 7. Het verslag

  • 1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek. Dit verslag, ook wel aangeduid als het leefzorgplan, geeft aan welke vorm van ondersteuning voor welke periode noodzakelijk is. Het wordt, ter ondertekening, verstrekt aan de cliënt.

  • 2. De cliënt tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt gestuurd naar het college.

  • 3. Als de cliënt tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening onderdeel is van het leefzorgplan, dan geldt de ondertekening van het verslag door de cliënt als aanvraag.

Artikel 8. Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een melding of aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem vragen te stellen naar aanleiding van de melding.

    • b.

      Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien het college dat noodzakelijk vindt.

Artikel 9. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk bij het college ingediend.

  • 3. Het college merkt een ondertekend verslag, als bedoeld in artikel 7, aan als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening indien de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

  • 4. Indien de cliënt het verslag tekent voor gezien omdat hij van mening is dat een aanvraag voor een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, dan wordt het verslag aangemerkt als een aanvraag voor een (andere) maatwerkvoorziening.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 10. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

    i. op eigen kracht;

    ii. met gebruikelijke hulp;

    iii. met mantelzorg;

    iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    v. met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen;

    vi. met gebruikmaking van algemene voorzieningen, of;

    vii. met gebruikmaking van andere voorzieningen.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

    i. op eigen kracht;

    ii. met gebruikelijke hulp;

    iii. met mantelzorg;

    iv. met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; of

    v. met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

    De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 11. Voorwaarden, verplichtingen en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorliggende voorziening bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór de datum van de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • h.

      indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond;

    • i.

      indien (de noodzaak van de) voorziening, gelet op de medische situatie van cliënt, voorzienbaar was en van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig maakt.

  • 2. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 3. Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking komen wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.

  • 4. Een cliënt is verplicht om zorgvuldig met de aan hem verstrekte voorziening om te gaan.

  • 5. Het college is bevoegd om overige, bijzondere, voorwaarden en verplichtingen op te leggen.

Artikel 12. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget, en

    • f.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 13. Persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van het pgb is gebaseerd op het leefzorgplan en een door de cliënt opgesteld budgetplan. Daarin geeft hij aan hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden. Er moet in ieder geval blijken dat de met het pgb te bieden ondersteuning veilig, doeltreffend en cliëntgericht is en dat de te bieden ondersteuning in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. Het pgb is niet hoger dan de kostprijs van de maatwerkvoorziening in natura.

  • 3. Voor zover dit geen onderdeel is van het persoonsgebonden budget voor een zaak, kan het bedrag worden aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 4. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor dienstverlening kan opgebouwd zijn uit verschillende kostencomponenten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen.

  • 5. Als het leefzorgplan aantoonbaar maakt dat een financiële compensatie voor ondersteuning door het eigen netwerk doelmatiger, efficiënter en tot effectievere zorgondersteuning leidt, dan is het verstrekken van een PGB mogelijk. Het leefzorgplan is hierin uitgangspunt en leidend.

  • 6. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen over de hoogte en wijze van vaststelling van het persoonsgebonden budget.

Artikel 14. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van pgb’s.

Artikel 15. Controle en (her)onderzoek

  • 1. Het college kan, al dan niet steekproefsgewijs en met inachtneming van hetgeen daartoe gesteld is in artikel 2.3.9 Wmo 2015, onderzoeken of:

    • a.

      de in het leefzorgplan afgesproken resultaten in relatie tot de daartoe in te zetten maatwerkvoorzieningen worden bereikt; en/of

    • b.

      de verstrekte maatwerkvoorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het resultaat waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2. Het college kan een heronderzoek instellen om vast te stellen of de cliënt nog steeds is aangewezen op de ingevolge deze verordening toegekende maatwerkvoorzieningen.

  • 3. Bij beleidswijzigingen kan het college een heronderzoek instellen ten einde een eerdere beoordeling voor een maatwerkvoorziening in overeenstemming te brengen met het aangepaste toetsingskader.

  • 4. Indien uit het heronderzoek blijkt dat de belanghebbende niet langer is aangewezen op een maatwerkvoorziening ingevolge de Verordening of de Wet, kan het college de beschikking tot toekenning van een maatwerkvoorziening intrekken of herzien.

  • 5. Wanneer uit (her)onderzoek blijkt dat uitbreiding / aanpassing van de eerder toegekende voorziening nodig is kan de voorziening wordt deze aangepast.

  • 6. Het college bepaalt bij nadere regeling de verdere procedure over de verantwoording van een pgb en controle en heronderzoek bij maatwerkvoorzieningen.

  • 7. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de (her)beoordeling van de toekenning van een maatwerkvoorziening, degene door wie een ondersteuningsvraag is ingediend en indien er sprake is van gebruikelijke hulp de voor het onderzoek relevante huisgeno(o)t(en):

    • a.

      te verzoeken om het gesprek bij te wonen zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, of op een later moment alsnog uit te nodigen;

    • b.

      te verzoeken om aanwezig te zijn bij een afspraak met en/of onderzoek door een of meer daartoe aangewezen deskundigen.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 16. Bijdrage in de kosten

  • 1. Een cliënt kan een bijdrage in de kosten verschuldigd zijn voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning.

  • 2. Een cliënt is een bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 3. De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 4. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 5. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 6. De bedragen en percentages die gelden voor een bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het uitvoeringsbesluit.

  • 7. Als een maatwerkvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 8. In afwijking van het vorige lid is in ieder geval geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 17. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Het college houdt bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten en voorzieningen, rekening met een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit, waaronder de deskundigheid van het personeel van de aanbieder en de daarbij passende arbeidsvoorwaarden.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit.

HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college bepaalt in nadere regels hoe de jaarlijkse waardering wordt georganiseerd.

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 20. Klachtenregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van de voorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3. Het college heeft een eigen klachtenregeling.

Artikel 21. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de maatwerkvoorzieningen die het onderwerp zijn in de met hen door de gemeente gesloten contracten.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In de Verordening cliëntenparticipatie Wmo, Wwb, Wsw en Wij zijn regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop het college ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, betrekt bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en inspraak wordt verleend.

HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 23. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt binnen 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleidsplan en de verordening in de praktijk.

Artikel 24. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 25. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas, vastgesteld op 14 oktober 2014, wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas zoals vastgesteld door de raad op 13 september 2011 en gewijzigd op 9 april 2013 of op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas zoals vastgesteld door raad op 14 oktober 2014, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas zoals vastgesteld door de raad op 14 oktober 2014 waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken indien dit evident voordeliger is voor de cliënt.

  • 5. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas zoals vastgesteld door de raad op 14 oktober 2014, geschiedt op grond van voornoemde Verordening die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken indien dit evident voordeliger is voor de cliënt.

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Horst aan de Maas.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 18 oktober 2016.
De raad voornoemd,
De voorzitter,
ir. C.H.C. van Rooij
De griffier,
mr. R.J.M. Poels