Regeling vervallen per 01-11-2012

Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Houten

Geldend van 06-04-2012 t/m 31-10-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Houten

De raad van de gemeente Houten;

 

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders 7 februari 2012;

 

gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de:

TOESLAGENVERORDENING WWB 2012 GEMEENTE HOUTEN

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de WWB

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Houten

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van gemeente Houten

    • d.

      de gezinsnorm: de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn als bedoeld in artikel 21 WWB

    • e.

      woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB;

    • f.

      woonkosten:

      • I.

        indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

      • II.

        indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud. ​

Artikel 2 Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van een gezin gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3 toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De toeslag, zoals bedoeld in artikel 25 WWB, bedraagt:

    • a.

      20 procent van de gezinsnorm voor een belanghebbende in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

    • b.

      10 procent van de gezinsnorm voor een belanghebbende die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 2.

    Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in het geheel niet worden gedeeld met een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering of een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 21 jaar:

    • a.

      0 procent van de gezinsnorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      0 procent van de gezinsnorm indien hij met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de toeslag voor een alleenstaande van 22 jaar:

    • a.

      10 procent van de gezinsnorm indien in zijn woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

    • b.

      0 procent van de gezinsnorm indien hij met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 4 Verlagen norm gezin

  • 1.

    De verlaging zoals bedoeld in artikel 26 WWB bedraagt 10 procent van de gezinsnorm voor belanghebbenden die met één of meer anderen hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2.

    Voor toepassing van dit artikel kunnen de noodzakelijke kosten van het bestaan in ieder geval in het geheel niet worden gedeeld met een inwonend studerend kind dat aanspraak maakt op studiefinanciering.

Artikel 5 Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

De verlaging in verband met de woonsituatie zoals bedoeld in artikel 27 WWB bedraagt:

  • 1.

    20 procent van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden;

  • 2.

    10 procent van de gezinsnorm indien geen woning wordt bewoond. ​

Artikel 6 Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

  • 1.

    De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien binnen de periode van een half jaar waarin deelname aan onderwijs of beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering en/of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten is beëindigd, een beroep op de wet wordt gedaan (artikel 28 van de wet).

  • 2.

    De verlaging is bedoeld in het eerste lid bedraagt het volledige bedrag uit artikel 25, tweede lid van de wet.

  • 3.

    De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien betrokkene op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de beëindiging plaatsvond jonger was dan 25 jaar en de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor tenminste 19 uur per week in beslag werd genomen door het onderwijs of de beroepsopleiding, tenzij het betreft een voorziening als bedoel in artikel 9, eerste lid van de wet.

  • 4.

    De verlaging als bedoeld in het derde lid bedraagt het volledige bedrag uit artikel 25, tweede lid van de wet.

  • 5.

    De in lid 2 en 4 genoemde verlagingen duren maximaal 6 maanden voort vanaf het moment van de ingangsdatum van de bijstandsverlening. De werkelijke duur van de periode waarin verlaging plaatsvindt is afhankelijk van de periode die resteert, indien van de 6 maandenperiode de duur van de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening wordt afgetrokken.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 7 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 3 tot en met 6 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt:

  • a.

    50 procent van de gezinsnorm voor een alleenstaande;

  • b.

    70 procent van de gezinsnorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    80 procent van de gezinsnorm voor een gezin.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WWB.

Artikel 9 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 6 april 2012 en werkt terug tot 1 januari 2012.

  • 2.

    De bijstandsverordening WWB, zoals vastgesteld door de Raad in de vergadering van 1 augustus 2007, wordt ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Houten van 27 maart 2012.

De Raad voornoemd,

de griffier,

de voorzitter,

P.M.H. van Ruitenbeek 

C.H.J. Lamers

Algemene toelichting Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Houten

De WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen, toeslagen en verlagingen. De normen zijn geregeld in paragraaf 2 WWB. Paragraaf 3 WWB voorziet in toeslagen en verlagingen. De som van deze drie onderdelen (normen, toeslagen en verlagingen) levert de bijstandsnorm op. Het gaat dan om de bijstandsnorm voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven.

 

De WWB kent verschillende normen voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen. Alleenstaanden en alleenstaande ouders komen in aanmerking voor een toeslag indien zij hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. De woonsituatie is hierbij van doorslaggevende betekenis. De hoogte van de toeslag, welke wordt aangegeven in de toeslagenverordening, bedraagt maximaal 20 procent van het netto minimumloon en moet aansluiten bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar kan de toeslag afwijkend worden vastgesteld.

 

De WWB kent de volgende grondslagen om de norm of toeslag voor personen van 21 tot en met 64 jaar die niet in een inrichting verblijven te verlagen:

  • .

    het kunnen delen van kosten met een ander door een gezin;

  • .

    de woonsituatie;

  • .

    de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding.

 

Voor de berekening van de bijstandsnorm geldt een vaste volgorde: eerst de norm, dan eventueel een toeslag en vervolgens de verlagingen. Het college is bevoegd om de algemene bijstand (de bijstandsnorm na aftrek van eventuele inkomsten) in afwijking van deze regel hoger of lager vast te stellen indien de individuele omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

Artikelsgewijze toelichting Toeslagenverordening WWB 2012 gemeente Houten

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

 

Lid 2 onderdeel d: gezinsnorm

Voor het begrip ‘gezinsnorm’ wordt verwezen naar de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn, zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 WWB. Deze norm komt overeen met de gehuwdennorm zoals die luidde vóór 1 januari 2012 waarbij beide echtgenoten jonger dan 65 jaar zijn.

 

Lid 2 onderdeel e: woning

Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is in deze verordening bepaalt dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB.

 

Lid 2 onderdeel f: woonkosten

Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is.

Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon.

 

Artikel 2. Doelgroep

De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar.

 

In het geval van een gezin is ervoor gekozen om deze verordening uitsluitend toe te passen indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn. Hier is aansluiting gezocht bij de gezinsnormen zoals neergelegd in artikel 21 WWB. Ten aanzien van een gezin waarvan ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn, geldt immers de gezinsnorm zoals neergelegd in artikel 21 lid 1 WWB. Voor gezinnen die bestaan uit twee meerderjarige personen waarvan één of beide 18, 19 of 20 jaar zijn en gezinnen die bestaan uit drie meerderjarige personen, waarvan twee personen 18, 19 of 20 jaar zijn, gelden lagere normen zoals opgenomen in artikel 21 lid 2 WWB. Ten aanzien van deze gezinnen is deze verordening niet van toepassing.

 

Artikel 3. Toeslag alleenstaande (ouder)

Lid 1

Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening.

De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gezinsnorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in artikel 3 lid 1 onderdeel a van deze verordening.

 

Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Zolang geen sprake is van een gezinslid of van een gezamenlijke huishouding moet ervan worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Gekozen is voor 10 procent van de gezinsnorm (zie artikel 3 lid 1 onderdeel b van deze verordening).

 

Lid 2

Uit artikel 25 lid 1 WWB en artikel 26 WWB volgt dat een belanghebbende de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder met een laag inkomen. Hiervan is sprake indien dat kind een in aanmerking te nemen inkomen heeft van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

Uit het systeem van de WWB volgt dat een alleenstaande ouder in theorie kosten kan delen met zijn inwonend studerend kind tussen 18 en 27 jaar dat per maand een in aanmerking te nemen inkomen heeft dat meer bedraagt dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 25 lid 1 WWB (€ 604,15) en minder dan het bedrag zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 WWB (€ 1023,42). Het kind behoort dan immers op grond van artikel 4 lid 2 WWB niet tot het gezin. Het is dus ‘een ander’ (als bedoeld in artikel 25 WWB) waarmee kosten gedeeld kunnen worden.

Een studerend kind dat meer verdient dan € 1023,42, is een niet-rechthebbend gezinslid. In theorie kunnen weliswaar kosten gedeeld worden met dit niet-rechthebbende gezinslid, maar zijn inkomen wordt ook reeds meegenomen bij het bepalen van het recht op bijstand van de overige gezinsleden (voor zover dit hoger is dan € 1023,42). Het ligt niet voor de hand daarbovenop nog een verlaging toe te passen wegens kostendeling.

In deze verordening is er voor gekozen te bepalen dat in het geheel geen kosten kunnen worden gedeeld met een inwonend studerend kind. Dit betekent dat de gemeenteraad geen gebruik maakt van de theoretische mogelijkheid een lagere toeslag te verstrekken aan een alleenstaande ouder met een inwonend studerend kind van 18 jaar of ouder met een in aanmerking te nemen inkomen tussen € 604,15 en € 1023,42. Een alleenstaande met een inwonend studerend kind komt daarmee in aanmerking voor een toeslag van 20 procent van de gezinsnorm. Met deze keuze wordt een inconsequent systeem voorkomen, met name wanneer het inwonend studerend kind weinig meer verdient dan € 1023,42. In dat geval zou immers ook geen verlaging worden toegepast omdat hij een niet-rechthebbend gezinslid is.

Ten aanzien van een zorgbehoevende die niet tot het gezin behoort zoals bedoeld in artikel 4 lid 5 WWB en waarmee ook kosten kunnen worden gedeeld, is in deze verordening geen uitzondering geformuleerd. Reden hiervoor is dat het kosten delen met deze personen niet leidt tot een inconsequent systeem.

 

Lid 3 en 4

Op grond van artikel 29 lid 1 WWB kan het college de toeslag voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar afwijkend vaststellen. Dat is geregeld in artikel 3 lid 3 en 4 van deze verordening. In het derde lid is de toeslag geregeld voor een alleenstaande van 21 jaar. In het vierde lid is de toeslag vastgesteld voor een alleenstaande van 22 jaar.

 

Artikel 4. Verlagen norm gezin

Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gezinsnorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

 

Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening).

 

Artikel 4 lid 2 van deze verordening komt overeen met de bepaling zoals opgenomen in artikel 3 lid 2 van deze verordening. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting zoals opgenomen bij artikel 3 van deze verordening.

 

Artikel 5. Verlagen algemene bijstand wegens ontbreken woonkosten

Op grond van artikel 27 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) of gezin, of de toeslag voor een alleenstaande (ouder) lager vaststellen indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of de toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.

 

Geen woonkosten

In artikel 5 onderdeel a van deze verordening is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gezinsnorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan:

  • a.

    indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

  • b.

    indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

 

Hieronder valt ook de situatie waarin er geen huur of hypotheeklasten zijn, maar anderszins wel sprake is van andere woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20 procent van de gezinsnorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

  • .

    bij het niet aanhouden van een woning (in dat geval is artikel 5 lid 1 onderdeel b van deze verordening van toepassing);

  • .

    bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers;

  • .

    indien een derde, bijvoorbeeld onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning.

 

Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt, heeft het college de keuze om het aldus verkregen woongenot aan te merken als inkomen in natura of de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002­2003, 28 870, nr. 3, p. 54­55).

 

Overigens kan het college, indien noch in het kader van artikel 27 WWB noch in het kader van artikel 33 lid 1 WWB rekening wordt gehouden met de situatie waarin een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, de bijstand in voorkomende gevallen lager vaststellen op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB.

 

Geen woning wordt bewoond

In artikel 5 onderdeel b van deze verordening is bepaald dat de verlaging 10 procent van de gezinsnorm bedraagt indien geen woning wordt bewoond. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak­en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen.

 

Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak­en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- ­en thuislozenopvang. Daarom is gekozen voor een verlaging van slechts 10 procent van de gezinsnorm.

 

Artikel 6. Verlagen algemene bijstand schoolverlaters

Artikel 6 lid 1: In artikel 28 van de WWB wordt bepaald dat het voor de schoolverlater niet aantrekkelijk moet zijn de opleiding te verlaten en aansluitend bijstand aan te vragen of de opleiding zelfs voortijdig te verlaten om via de bijstand een hoger inkomen te verwerven dan ten tijde van de studie. Dit kan bereikt worden door verlaging van de uitkering. De leeftijd van de schoolverlater kan tot 27 jaar zijn.

 

Artikel 6 lid 2 en 4: er is een reden om de uitkering te verlagen meteen bedrag gelijk aan de toeslag uit artikel 25, lid 2 WWB.

 

Artikel 6 lid 3: voor de jongere tot 25 jaar die ten minste de helft van de werkweek een opleiding volgde moet ook van het vangnet van bijstandsverlening worden afgehouden door het te bereiken financieel voordeel af te nemen. De overige uren naast de opleiding moeten volstaan om middels arbeid of anderszins in het bestaan te kunnen voorzien.

 

Artikel 6 lid 5: de verlaging van de norm kan op grond van artikel 28 WWB maximaal 6 maanden voortduren. De 6 maanden periode gaat in op het moment van de beëindiging van de opleiding. Indien binnen de 6 maanden een beroep op de bijstand wordt gedaan wordt gedurende de nog resterende maanden tot verlaging overgegaan. Zo wordt bereikt dat degene die zich het snelst meldt voor bijstand het langst wordt geconfronteerd met de verlaging en vice versa. Dit alles uiteraard met het doel de bijstand als alternatief om de bestaanskosten te bestrijden, onaantrekkelijk te maken.

 

 

Artikel 7. Anti-cumulatiebepaling

De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti­cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. In voorkomende g gevallen zou het college de bijstand op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende.

 

Aan de verplichting van artikel 30 lid 2 onderdeel b WWB dat in de Toeslagenverordening wordt vastgelegd dat de schoolverlatersverlaging (artikel 28 WWB) en de leeftijdsverlaging (artikel 29 WWB) niet gelijktijdig mogen worden toegepast, wordt reeds voldaan door de formulering van artikel 6 lid 2 van de Toeslagenverordening.

 

Artikel 8. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.

 

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij de datum van inwerkingtreding van een aantal voor de WWB van belang zijnde wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” (32 815). ​