Nota gewasbescherming en ruimtelijke ordening

Geldend van 08-07-2015 t/m heden

Intitulé

Nota gewasbescherming en ruimtelijke ordening

NOTA GEWASBESCHERMING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Beleid vooreen aanvaardbaar woon- en leefklimaat

1. Waarom een beleidsnota Gewasbescherming & Ruimtelijke Ordening?

  • 1.1.Zorgen omwonenden

    Sinds een aantal jaren woedt in Houten, en de rest van Nederland, een maatschappelijk debat over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in fruitboomgaarden in de directe omgeving van woningen. Omwonenden maken melding van hinder en overlast. Zij maken zich zorgen over de mogelijke gezondheidseffecten van gewasbescherming.

    De landelijke discussie spitst zich toe op de fruitteelt en bollenteelt. Dit hangt samen met:

    • ·

      het veelvuldig en grootgebruik van gewasbeschermingsmiddelen in deze teelten;

    • ·

      de manieren van toepassing die leiden tot verspreiding van de middelen (drift) naar de omgeving;

    • ·

      de relatief korte afstanden tussen behandelde landbouwgronden en woningen en andere gevoelige functies.

    Bij (fruit)boomgaarden worden gewasbeschermingsmiddelen veelal onder hoge druk op- en zijwaarts in de bomen gespoten. Hierdoor kan gemakkelijk drift optreden. De drift kan tientallen meters bedragen en is afhankelijk van de weersgesteldheid (windsnelheid), toedieningstechnieken en de omgeving (beplanting). Windstil weer kan niet altijd worden afgewacht in verband met ziekterisico’s voor de bomen. Driftdepositie neemt af met de afstand. Omwonenden van fruitboomgaarden maken zich vooral zorgen over de mogelijke gevolgen van deze drift voor hun gezondheid.

    1.2.Landelijke wet- en regelgeving

    Voor het waarborgen van een effectief en veilig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gelden tal van (wettelijke) regels. Deze volgen onder andere uit de Europese Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden en zijn vastgelegd in:

    • ·

      de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

    • ·

      het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer;

    • ·

      de Waterwet; en

    • ·

      de Arbeidsomstandighedenwet.

    Het Nederlands Actieplan duurzame gewasbescherming (NAP) en de Tweede nota duurzame gewasbescherming 2013-2023 bevatten bovendien belangrijke doelstellingen ten aanzien van gewasbescherming.

    Waar in deze nota wordt gesproken over gewasbeschermingsmiddelen worden gewasbeschermingsmiddelen en biociden bedoeld zoals gedefinieerd in de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

    Uitgebreidere informatie over deze wetten, regelingen en beleidsnota’s is te vinden in bijlage 1. De belangrijkste elementen uit deze documenten zijn in de figuur op de volgende pagina vermeld. Uit dit overzicht blijkt dat de huidige regelgeving vooral dient om (oppervlakte)water, consumenten, agrariërs en hun werknemers te beschermen. Beleidsmatig is er ook steeds meer aandacht voor omwonenden en (niet-beroepsmatige) passanten. Deze groepen worden echter (nog) niet expliciet beschermd via de wetgeving. Omwonenden en passanten zijn echter niet geheel onbeschermd, omdat ze ten dele meeliften op de begrenzing van de risico's voor toepassers, werkers, beroepsmatige omstanders (zonder persoonlijke bescherming), consumenten en milieu.

    Dit hiaat in de regelgeving maakt dat in toenemende mate naar gemeenten wordt gekeken, omdat de Wet op de Ruimtelijke Ordening wel ruimte biedt om in bestemmingsplannen afstandseisen te hanteren tussen landbouwpercelen en omwonenden. Dit heeft in Houten geleid tot een zogenoemde spuitzoneregeling.

    Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden

    algemene zorgplicht (art. 2);

    bewijs van vakbewaamheid nodig bij bezit, gebruik & verkoop;

    toelating van middelen door College van toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb); toetstingscriteria:

    schade aan water, milieu en natuur

    gezondheidsrisico’s voor:

    toepassers

    werkers in het gewas

    beroepsmatige omstanders & passanten

    omwonenden van kassen

    consumenten

    kinderen & volwassenen die een behandeld gazon betreden .

    Arbeidsomstandighedenwet

    Risico-inventarisatie & evaluatie (RI&E) met plan van aanpak beheersing risico’s voor werknemers.

    Waterwet

    lozingsmelding of –vergunning nodig.

    Activiteitenbesluit en Activiteitenregeling

    eisen aan veldspuitapparatuur;

    eisen aan eventueel te gebruiken emissieschermen, vanggewas;

    windsnelheid tijdens toepassing;

    teeltvrije zones

    Nederlands Actieplan duurzame gewasbescherming (NAP)

    75% drifreductie op hele perceel;

    ruimtelijke scheiding tussen woon- en agrarische bestemming in bestemmingsplan tussen gewas en water.

    Tweede nota duurzame gewasbescherming

    in 2023 voldoet Nederland aan (inter-) nationale eisen voor milieu en water, voedselveiligheid, menselijke gezondheid en arbeids- omstandigheden;

    alle professionele gebruikers passen geïntegreerde gewaasbescherming toe om gebruik chemische middelen te beperken;

    telers moeten belangen omwonenden en passanten zwaarder meewegen.

    Figuur 1. Overzicht van de relevante punten in de landelijke wet- en regelgeving ten aanzien van gewasbescherming.

    1.3.Spuitzoneregeling gemeente Houten

    De hiervoor beschreven ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat de gemeente Houten in 2013 een spuitzoneregeling heeft vastgesteld, die in de bestemmingsplannen voor het buitengebied wordt opgenomen. De gemeente hecht aan een goede ruimtelijke ordening op basis van een zorgvuldige afweging van zowel de belangen van de fruitteeltsector als de belangen van de omwonenden. Zij was en is dan ook van mening dat de bestemmingsplannen buitengebied een regeling moeten bevatten, die een aanvaardbaar woon- en leefklimaat garandeert.

    1.3.1.Oude regeling

    De spuitzoneregeling uit 2013 introduceerde een gebruiksverbod voor het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen binnen een zone van 50 m van een gevoelige functie. Bestaande boomgaarden werden onder het overgangsrecht gebracht.

    Eén van de eerste bestemmingsplannen waarin deze spuitzoneregeling was verankerd, is het bestemmingsplan Laagraven/Oudwulverbroek. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 juni 2013.

    Eén belanghebbende, een fruitteler, heeft beroep bij de Raad van State aangetekend tegen dit bestemmingsplan. Onder andere tegen de spuitzoneregeling. Op 10 september 2014 heeft de

    Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan Laagraven/Oudwulverbroek. In deze uitspraak heeft de Afdeling onder andere de zogenoemde spuitzoneregeling van de gemeente Houten vernietigd. De vernietiging van de spuitzoneregeling betrof specifiek twee onderdelen:

    • 1.

      De noodzaak om een generieke spuitvrije zone van 50 m ten opzichte van een gevoelige functie te hanteren was onvoldoende aangetoond;

    • 2.

      Bestaande situaties mogen niet onder het algemeen overgangsrecht worden gebracht.

    De gemeente heeft daarop een nieuwe “spuitzoneregeling” opgesteld.

    1.3.2.Nieuwe regeling

    Een nieuwe spuitzoneregeling is opgenomen in de herziening Laagraven-Oudwulverbroek van januari 2015. In deze nieuwe regeling is een onderscheid gemaakt tussen bestaande en nieuwe situaties. Bestaande situaties worden positief bestemd. De noodzaak om de bestaande bedrijfsvoering van fruittelers in te perken kan namelijk niet worden onderbouwd. Dit wordt ook bevestigd door de Raad van State en de landsadvocaat. Het bestemmingsplan Laagraven-Oudwulverbroek is inmiddels onherroepelijk.

    Voor nieuwe situaties is een vergunningplicht opgenomen voor de aanplant van nieuwe fruitboomgaarden binnen een zone van 50 m van een gevoelige functie. In de fruitteelt is de reguliere bedrijfsvoering onlosmakelijk verbonden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Een fruitboom die niet bespoten wordt, vormt een bedrijfsrisico voor de teler. Iedere boom die geplant wordt, zal uiteindelijk ook bespoten worden. Daarom is gekozen voor het (her)introduceren van een aanlegvergunningplicht nabij gevoelige functies. Hiermee bouwt de gemeente een extra controlemoment in en laat zij ruimte voor maatwerk voor het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

    Binnen die zone van 50 m is gewasbescherming dus niet per definitie verboden! Wel dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op/in de gevoelige functie gewaarborgd te zijn bij de aanleg van een nieuwe fruitboomgaard. Zolang dat het geval is, mogen fruitbomen geplant én bespoten worden. Feitelijk hebben we het nu dus niet meer over een spuitvrije zone, maar over een aandachtsgebied.

    Naar aanleiding van recente jurisprudentie en actualisatie van het onderzoek van de Universiteit Wageningen, zal in aankomende bestemmingsplannen een iets afwijkende regeling worden opgenomen. De basis voor die regeling is beschreven in deze nota.

    1.4.Beleidsnota

    Deze nota is aanvullend op de nieuwe regeling. Zij beschrijft hoe de gemeente in algemene zin aankijkt tegen gewasbescherming in de buurt van woningen en andere gevoelige functies. Daarbij biedt het in de eerste plaats extra handvatten voor vergunningaanvragen bij de aanleg van een nieuwe boomgaard. In de tweede plaats is het ook de gemeentelijke leidraad voor andere nieuwe situaties in het buitengebied. Bijvoorbeeld een bestemmingswijziging die voorziet in toevoeging van een (potentieel) gevoelige functie nabij een bestaande fruitboomgaard.

    1.5.Leeswijzer

    In deze beleidsnota wordt allereerst uitgelegd welke aspecten de gemeente heeft overwogen bij het opstellen van de nieuwe spuitzoneregeling en welke uitgangspunten zij daarvoor hanteert, specifiek voor de eerder genoemde vergunningplicht. Dit is te lezen in hoofdstuk 2. Achtergrond & afbakening.

    Vervolgens wordt in hoofdstuk 3. Beleidskader beschreven hoe de gemeente om wil gaan met bestaande en nieuwe situaties. Voor nieuwe situaties is bovendien uitgewerkt wanneer de gemeente een woon- en leefklimaat aanvaardbaar acht. Dit hoofdstuk bevat daarmee handvatten voor een aanvrager of initiatiefnemer hoe een aanvaardbaar woon- en leefklimaat aangetoond kan worden.

    In hoofdstuk 4 zijn de belangrijkste wijzigingen benoemd die naar aanleiding van de inspraakreacties, of ambtshalve, zijn doorgevoerd.

    In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de – ten tijde van het opstellen van deze nota – vigerende landelijke wet- en regelgeving ten aanzien van gewasbescherming. Bijlage 2 bevat een procesboom waarin het beleidskader verbeeld is. In bijlage 3 zijn de inspraakreacties te lezen, voorzien van een reactie van de gemeente. Bijlage 4, tot slot, betreft het rapport driftblootstelling dat Plant Research International voor de gemeente Houten heeft opgesteld.

2. Achtergrond & afbakening

  • 2.1.Achtergrond

    Het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat begint bij de vraag of er mogelijk gezondheidsrisico’s zijn. Het is in algemene zin niet bekend hoe groot de risico’s zijn voor omwonenden van agrarische percelen. Ook is niet bekend of er sprake is van (kans op) concrete gezondheidseffecten die toegeschreven kunnen worden aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Over onder andere deze vragen heeft de Gezondheidsraad begin 2014 advies uitgebracht aan de staatssecretarissen van Infrastructuur en Milieu, en van Economische Zaken.

    2.1.1.Advies Gezondheidsraad

    De Gezondheidsraad constateert in zijn advies dat er in Nederland nauwelijks onderzoek verricht is naar blootstelling en mogelijke gezondheidseffecten bij omwonenden van agrarische percelen. In het buitenland is meer onderzoek verricht, maar de vertaling daarvan naar de Nederlandse situatie is lastig. Dat komt door de verschillen in bijvoorbeeld klimaat, landschapsinrichting en agrarische praktijk, waaronder gebruikte gewasbeschermingsmiddelen.

    Op grond van de beschikbare informatie concludeert de Gezondheidsraad dat er aanwijzingen zijn dat omwonenden gezondheidsrisico’s kunnen lopen door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Wetenschappelijk is echter niet goed aan te geven hoe de relatie tussen de afstand tot een behandeld perceel en blootstelling (en dus risico) precies is. Die varieert met de aard van het middel, de formulering, de toedieningswijze, de inrichting van het landschap, de weersomstandigheden, enzovoort. De Gezondheidsraad adviseert daarom een blootstellingsonderzoek uit te voeren bij omwonenden (waaronder de agrariërs zelf) van agrarische percelen.

    Het kabinet heeft het advies van de Gezondheidsraad overgenomen. De staatssecretaris heeft het RIVM inmiddels opdracht gegeven een blootstellingsonderzoek uit te voeren. Het zal dus nog enkele jaren duren voordat het onderzoek resultaten oplevert. In afwachting van deze resultaten doet de Gezondheidsraad een aantal suggesties om de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

    Omdat langs watergangen een (smalle) teeltvrije of spuitvrije zone geldt, vindt de Gezondheidsraad dat invoering van een spuitvrije zone langs scholen, woonhuizen en dergelijke ook voor de hand ligt. Of hierbij een landelijke dan wel een lokale aanpak (via bestemmingsplannen) wordt gevolgd of een combinatie van beide, is nog in ontwikkeling. De huidige trend is steeds meer om zaken lokaal te regelen teneinde een lokale belangenafweging mogelijk te maken. De komende Omgevingswet is hier mede op gericht. Het gewasbeschermingsmiddelenbeleid is echter op (inter)nationale leest geschoeid. De afstandseis ten opzichte van watergangen geldt dan ook voor het hele land. In die zin ligt het juist weer voor de hand om ook spuitvrije zones tussen landbouwpercelen en woningen, scholen en dergelijke landelijk vast te stellen. Een landelijke regeling heeft de voorkeur van zowel de gemeente als de fruitsector.

  • Uit advies Gezondheidsraad:

    “Gezien de onzekerheden over de risico’s en de bezorgdheid bij sommige omwonenden, kunnen in de agrarische praktijk nu het beste maatregelen worden genomen die weinig kosten of die vanwege andere voordelen hoe dan ook de moeite waard zijn. Het gaat dan om maatregelen die direct of indirect de blootstelling van omwonenden verminderen. Juist vanwege de bredere baten worden ze deels al door partijen ten uitvoer gebracht en maken ze deel uit van het geplande gewasbeschermingsbeleid voor de komende jaren. De belangen van omwonenden vormen een extra argument om ze voortvarend door te voeren.

    Daarnaast verdienen duurdere maatregelen overweging. Voor de landelijke of lokale overheid gaat het om de bevordering van geïntegreerde gewasbescherming, versterkte handhaving, het instellen van spuitvrije zones.”

    2.1.2.Spuitzonebeleid gemeenten en sector

    Zoals in hoofdstuk 1 is gememoreerd, is de Wet op de Ruimtelijke Ordening op dit moment eigenlijk het enige mogelijke kader om de belangen van de omwonenden te beschermen. Sleutelbegrippen hierin zijn een ‘goede ruimtelijke ordening’ en ‘een aanvaardbaar woon- en leefklimaat’. In een bestemmingsplan kunnen maatregelen getroffen worden die een aanvaardbaar woon- en leefklimaat garanderen. Daarbij wordt vooral gedacht aan het instellen van bufferzones.

    Veel gemeenten hebben hier naar eigen inzicht invulling aan gegeven. Bij gebrek aan wettelijke bepalingen is er door de jaren heen een wildgroei aan regelingen ontstaan. Deze regelingen zijn het resultaat van de afweging van enerzijds het belang van de bescherming van omwonenden en anderzijds het economisch belang van de agrariër. Veel gemeenten hanteren een afstand van 30 m (gebaseerd op de VNG-handreiking Bedrijven en Milieuzonering) of een afstand van 50 m (gebaseerd op jurisprudentie) tussen agrarisch perceel en gevoelige functie. Andere afstanden komen echter ook voor waarbij de wijze van meten (vanaf de woning of de perceelsgrens) ook nog eens kan verschillen.

    De Nederlandse Fruittelers Organisatie (NFO) heeft in juni 2012 beleid vastgesteld over de aan te houden spuitzones in de fruitteelt. De NFO constateert dat er allerlei ontwikkelingen plaatsvinden in beleid en regelgeving, de spuittechniek, onderzoeken naar driftblootstelling en jurisprudentie van de Raad van State. In de praktijk leidt dat echter niet tot een eenduidige manier waarop gemeenten omgaan met de problematiek van de spuitzones. De NFO adviseerde haar leden tot op heden om uit te gaan van een milieuzone (spuitzone) van 50 m. Naar aanleiding van recente jurisprudentie en het rapport van de Gezondheidsraad heeft de NFO het beleid over spuitzones aangepast.

    Uit de inspraakreactie van de NFO:

    Beleid van de NFO is op basis van recente uitspraken van de Raad van State en op basis van het rapport van de gezondheidsraad aangepast. Het NFO beleid is als volgt aangepast voor nieuwe situaties:

    ·Nieuwe situatie, afstand tussen boomgaard en gevoelig object korter dan 50 meter:

    Beschermingsniveau naar de omwonenden omhoog brengen middels doelvoorschriften naar een emissiereductie van 75%. Emissiereductie bereiken door inzet van de door de overheid goedgekeurde maatregelen als windscherm, dubbel windscherm, teeltvrije zone, éénzijdig spuiten, inzet venturi-doppen en andere goedgekeurde spuittechnieken. De maatregelen met de daarbij behorende emissie reductiepercentages worden door de overheid vastgesteld en door het Ctgb gebruikt bij de toelatingsprocedure van gewasbeschermingsmiddelen en via het Activiteitenbesluit om het beschermingsniveau van het oppervlakte water en vanaf 2017/2018 ook richting de overige omgeving te garanderen.

    ·Nieuwe situatie, nieuwe woonwijk:

    Voorlopig afstand van 50 meter handhaven. Het gaat niet alleen om gewasbescherming maar ook stank en lawaai. Bij grootschaliger woningbouw gaat dit zeker een factor van betekenis worden. De 50 meter zone kan alleen kleiner worden als de uitkomsten van het onderzoek van de Gezondheidsraad daartoe aanleiding geven. Dit is pas over enkele jaren. Dan is het duidelijk welk driftreductie nodig is voor inzet van gewasbeschermingsmiddelen. Dan nog altijd een minimum afstand handhaven in verband met de andere factoren.

    De NFO pleit voor uniformiteit en doelvoorschriften en ziet in een verdere generieke beperking van de drift van 75-90%, zoals volgt uit het Nederlands Actieplan duurzame gewasbescherming en de Tweede Nota duurzame gewasbescherming (zie hoofdstuk 1 en/of bijlage 1), de belangrijkste maatregel ter bescherming van de gezondheid van omwonenden.

    2.1.3.Jurisprudentie

    Veel bestemmingsplannen waarin een spuitzoneregeling is opgenomen, zijn of worden uiteindelijk voorgelegd aan de Raad van State. Uit de uitspraken komt naar voren dat zowel het aanhouden van afstanden als het afwijken daarvan, goed onderbouwd dienen te worden; de beslissingen van de RvS blijken beide kanten op te zijn gevallen. Er tekent zich in de uitspraken evenwel een rode draad af.

    Uit uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State valt af te leiden dat in de fruitsector de vuistregel gehanteerd wordt om een afstand aan te houden van 50 meter tot gevoelige functies. Modelberekeningen van TNO vormden hiervoor de basis. Deze in de praktijk gebruikte afstand is indicatief. Dat wil zeggen dat er van deze richtafstand van 50 meter kan worden afgeweken, mits deze afwijking goed wordt onderbouwd. Hoe groter de afwijking, hoe sterker de onderbouwing dient te zijn. Dat is maatwerk, omdat voor elke afwijkende situatie onderzocht moet worden of er bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking rechtvaardigen. Aspecten die daarbij een rol spelen zijn onder andere de aard van de ruimtelijke plannen, de berekeningsmethode van het voor de onderbouwing uitgevoerde onderzoek, de te gebruiken gewasbeschermingsmiddelen en driftreducerende technieken en overheersende windrichting. In algemene zin volgt uit jurisprudentie dat de locatiespecifieke omstandigheden van geval tot geval betrokken moeten worden bij het garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

    Recente uitspraken van de Raad van State, waaronder die over de bestemmingsplannen ’Beusichemseweg 34b-c’ (Bedrijfsverplaatsing Rinus van Dijk) en ‘Kern Rhenoy 2013’van de gemeente Geldermalsen, hebben gevolgen gehad voor de definitieve nota ten opzichte van de ontwerpnota. Hoewel de systematiek niet wezenlijk verandert, leidt deze jurisprudentie tot een aangepaste uitwerking in onze bestemmingsplannen.

    2.2.Afbakening

    Er zijn dus aanwijzingen dat omwonenden gezondheidsrisico’s kunnen lopen door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op agrarische percelen. Dit rechtvaardigt om voorzichtig te zijn in nieuwe situaties en om een spuitzoneregeling te treffen. De mogelijke gezondheidsrisico’s zijn echter niet overal even groot. De spuitzoneregeling en deze nota zijn dan ook van toepassing in specifieke situaties. Hieronder worden deze situaties afgebakend.

    2.2.1.Alleen fruitteelt

    Deze nota heeft uitsluitend betrekking op het gebruik van gewasbescherming in de fruitteelt en ruimtelijke ontwikkelingen nabij fruitboomgaarden. Hoewel op vrijwel alle agrarische gronden wel enig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt, spitst (ook landelijk) de discussie zich vooral toe op de fruit- en bollenteelt. Deze teelten worden gekenmerkt door het zeer hoge verbruik van gewasbeschermingsmiddelen. Bovendien is de drift bij fruitteelt relatief hoog vanwege de op- en zijwaartse spuittechniek die in deze teelt noodzakelijk is.

    In de gemeente Houten is de fruitteelt de agrarische sector met het grootste areaal en het grootste gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In Houten komt geen bollenteelt voor.

    2.2.2.Aandachtsgebied 50 m vanaf een gevoelige functie

    Hoe ver de drift van gewasbeschermingsmiddelen zich verspreidt vanaf een agrarisch perceel is van veel factoren afhankelijk. Vanzelfsprekend is de wind een belangrijke factor, maar ook de gebruikte spuittechniek en de aanwezigheid van vanggewassen hebben een grote invloed. Driftdepositie neemt af met de afstand. In de fruitteelt wordt het aandachtsgebied voor driftblootstelling in de regel beperkt tot 50 m vanaf een gevoelige functie. In diverse uitspraken van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 september 2009 in zaak nr. 200900570/1/R2) wordt deze afstand “in het algemeen niet onredelijk” bevonden. Veel gemeenten verwijzen in hun beleid naar deze of vergelijkbare uitspraken van de Raad van State.

    Uit diverse onderzoeken, veelal uitgevoerd door de Universiteit Wageningen, blijkt ook dat een afstand van 50 m tussen spuitgevoelige functie en een fruitboomgaard voldoende is om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Daarnaast hanteren ook de rijksoverheid en de fruitsector zelf een afstand van 50 m als uitgangspunt (zie hoofdstuk 1 en paragraaf 2.1.2). Gezien deze overeenstemming vanuit verschillende invalshoeken over het aandachtsgebied van 50 m vanaf een perceel met fruitteelt, sluiten wij in ons beleid hierbij aan.

    2.2.3.Spuitgevoelige functie

    De noodzaak tot bescherming van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat begint met de vraag wat een gevoelige functie is. Het leidende criterium daarvoor is of er sprake is van een relevante, structurele blootstelling. In de meeste situaties betreft dat een of meerdere woningen met bijbehorende tuinen. Ook andere plaatsen waar mensen langdurig verblijven kunnen onder dit criterium vallen. Uit de Europese en landelijke regelgeving, jurisprudentie en andere milieuwetgeving volgt de volgende definitie van een gevoelige functie in relatie tot gewasbescherming in de fruitboomgaarden:

    Gevoelige functie =

    • 1.

      Gronden en/of gebouwen waar mensen langdurig verblijven en daarmee een groter risico lopen op blootstelling aan (drift van) gewasbeschermingsmiddelen door toepassing daarvan in een naastgelegen fruitboomgaard. Hieronder worden in ieder geval begrepen:

      • 1.

        (recreatie)woningen met bijbehorende tuin(en);

      • 2.

        bedrijfsgebouwen waar men langdurig verblijft, zoals detailhandel en kantoren;

      • 3.

        de volgende gebouwen met bijbehorende terreinen: scholen, kinderdagverblijven, zorginstellingen, recreatieverblijven en andere in aard daarmee gelijk te stellen functies.

    Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat huisvesting op een bedrijfsperceel waartoe de fruitboomgaard behoort, zoals de woning van de fruitteler zelf, niet als gevoelige functie geldt. Voor de fruitboomgaard van de buurman kan dit echter wel als gevoelige functie worden gezien.

    2.2.4.Herplant

    In het kader van deze notitie wordt het rooien van een boomgaard en herinplant op hetzelfde perceel binnen een jaar gezien als voortzetting van de bestaande situatie. Voorwaarde is wel dat door de herinplant de drift naar gevoelige functies binnen de afstand van 50 m niet toeneemt.

3. Beleidskader

  • 3.1.Bestaande situaties

    Uit jurisprudentie van de Raad van State volgt dat bestaande boomgaarden niet op dezelfde wijze via het bestemmingsplan kunnen worden aangepakt. Het staat namelijk niet vast dat er in bestaande situaties, waar de afstand tussen boomgaard en gevoelige functie kleiner is dan 50 m, sprake is van onaanvaardbare nadelige gevolgen voor omwonenden. Een inperking van de bestaande bedrijfsvoering is daardoor niet te rechtvaardigen. De landsadvocaat heeft dit bevestigd. Bovendien ontbreken de financiële middelen om die situaties actief te beëindigen.

    Tegelijkertijd heeft de gemeente wel de wens om ook in bestaande situaties een positieve wending te geven aan de discussie over drift en de zorgen daarover bij omwonenden. Dit kan enerzijds door de drift daadwerkelijk te reduceren en anderzijds door de communicatie tussen fruittelers en hun omwonenden te verbeteren. Over bestaande situaties wil de gemeente afspraken maken met de vertegenwoordigers van de fruitteeltsector (NFO en LTO). Die afspraken zullen wij vastleggen in een convenant driftreductie.

    De inspraakreacties en informatieavond hebben diverse suggesties voor het convenant opgeleverd. Verschillende suggesties hebben een plek gekregen in het convenant. Zo voorziet het convenant ook in het beter informeren en betrekken van omwonenden bij de fruitteelt in hun omgeving. Indien gewenst kan de gemeente hier een faciliterende of bemiddelende rol in spelen. Zowel een fruitteler als een omwonende kan de gemeente hiervoor benaderen. Voor een beter zicht op potentiële conflictsituaties heeft de gemeente ook contact met de GGD over meldingen, vragen en klachten die daar binnenkomen. In 2014 heeft de GGD 1 melding gehad. Bij het vormgeven van verdere communicatie over en naar aanleiding van het convenant wil de gemeente ook de GGD betrekken.

    3.2.Nieuwe situaties

    Het beleidskader dat hieronder wordt geschetst, zal worden toegepast in de volgende situaties:

    • 1.

      De aanleg van een nieuwe boomgaard in de nabijheid van een gevoelige functie; en

    • 2.

      De realisatie van een nieuwe gevoelige functie in de nabijheid van een bestaande boomgaard.

    Het beleidskader is gebaseerd op onderzoek van Plant Research International (PRI), onder deel van de Universiteit Wageningen. PRI heeft voor de gemeente Houten een rapport over driftblootstelling opgesteld (verder te noemen: rapport driftblootstelling) op basis van de op dit moment beschikbare wetenschappelijke inzichten. Het instituut Plant Research International van de Universiteit Wageningen is gespecialiseerd in (onderzoek naar) de werking van gewasbeschermingsmiddelen in de fruitteelt. In binnen- en buitenland geldt het instituut als toonaangevend op dit specialistische gebied. Door de opzet van het onderzoek is de systematiek “Wageningen” algemeen toepasbaar als basis voor de ruimtelijke onderbouwing van specifieke situaties. Verschillen met andere rapporten van PRI zitten vooral in de details.

    Dit hoofdstuk geeft verder een korte toelichting op dit onderzoek en beschrijft het beleidskader met bijbehorende uitgangspunten en uitzonderingen. In bijlage 2 is de afweging uit het beleidskader verbeeld in een stroomschema.

    3.2.1.De systematiek “Wageningen”

    Onderzoekers van de Universiteit Wageningen hebben praktijkonderzoek gedaan naar het optreden van drift van gewasbeschermingsmiddelen vanuit een boomgaard. In het rapport driftblootstelling gaan zij uit van enkele in de fruitteelt veel gebruikte gewasbeschermingsmiddelen. De meest schadelijke middelen, te weten captan, pirimicarb, clofentezin en cyprodinil, zijn daarbij bepalend. Vanwege het intensieve gebruik van captan (en gebruik in de situatie met een kale boom) is dat middel in de praktijk maatgevend. Op basis van de gemeten en modelmatig berekende drift is de maximale theoretische blootstelling bepaald van mensen die in de nabijheid van een boomgaard verblijven. Uitgaande van deze maximale blootstelling is voor een aantal veel voorkomende praktijksituaties (zie paragraaf 3.2.2) de minimaal vereiste afstand berekend waarbij een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd is.

    De bepaling van de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en de eventuele gezondheidsrisico’s, zijn omgeven met grote onzekerheden. Die onzekerheden vertalen zich in (zeer) voorzichtige en daardoor ruime veiligheidsmarges. Door dit soort conservatieve uitgangspunten kan het rapport driftblootstelling gezien worden als een “worst-case” benadering.

    Uitgangspunten

    De belangrijkste uitgangspunten hebben betrekking op:

    • ·

      Gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Voor het bepalen van de benodigde afstand tussen boomgaard en gevoelige functie is captan maatgevend. Captan is maatgevend vanwege de toxiciteit, het intensieve gebruik en het gebruik in de situatie met kale bomen. Omdat vaststaat dat het gebruik van captan maatgevend is, heeft het geen toegevoegde waarde andere gewasbeschermingsmiddelen te inventariseren en door te rekenen. Dat kan immers alleen tot de conclusie leiden dat voor dat andere middel de benodigde afstand tussen gevoelige functie en boomgaard kleiner is.

    • ·

      Op- en zijwaarts spuiten van gewasbeschermingsmiddelen. De op- en zijwaartse bespuiting in de boomgaard is maatgevend voor de drift. De neerwaartse bespuiting voor onkruidbestrijding is vanwege de niet relevante bijdrage aan driftblootstelling buiten beschouwing gelaten.

    • ·

      Wettelijke gebruiksvoorschriften. In het onderzoek is voor iedere beschreven situatie de wettelijk minimaal vereiste spuitmethode het uitgangspunt, los van de werkelijk toegepaste spuitmethode.

    • ·

      Maximale blootstelling. Op basis van de maximaal toelaatbare dosering van gewasbeschermingsmiddelen is de blootstelling aan drift bepaald in de niet-bladdragende periode, bij 100% meewind-omstandigheden en 100% blootstelling van een ongekleed persoon in de nabijheid van een boomgaard.

    • 3.2.2.

      Beleidskader o.b.v. praktijksituaties

    In de praktijk kan een boomgaard ten opzichte van de omgeving op verschillende manieren worden ingepast. De hieronder beschreven praktijksituaties zijn gebaseerd op veel in de praktijk voorkomende gevallen, waarbij de voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (zie hoofdstuk 1 en/of bijlage 1) leidend en/of onderscheidend zijn. Uitgaande van deze regels komt het onderzoek van de Universiteit Wageningen tot beschrijving van 12 praktijksituaties. De verschillen tussen deze situaties én de per situatie te hanteren afstand tussen boomgaard en gevoelige functie staan in tabel 1.

    Hierbij wordt het volgende opgemerkt:

    • 1.

      In de tabel opgenomen situaties waar een 75% driftreducerende spuittechniek wordt toegepast, zijn nog niet wettelijk verankerd. Het is de verwachting dat deze verplichting in 2016 in het Activiteitenbesluit wordt opgenomen.

    • 2.

      Deze situaties kunnen zich voordoen in de aan- én afwezigheid van een sloot. Indien een sloot aanwezig is, gelden afstanden en driftreducerende maatregelen al als het wettelijke minimum (Activiteitenbesluit). Als er geen sloot is, zijn er geen wettelijk vereisten. De bij de praktijksituatie vermeldde driftreducerende maatregelen en afstanden moeten dan op andere wijze, bijvoorbeeld in de vergunningvoorwaarden, zekergesteld worden. Dit is ook nodig, indien andere maatregelen nodig zijn bovenop het wettelijke minimum.

    Praktijk

    situatie

    Afstand 1e bomenrij tot perceel-grens

    Spuittechniek

    Driftreducerende maatregelen

    Afstand tot gevoelige functie op

    0-3 m/3-6 m hoogte

    1

    3 m

    standaard

    -

    35/35 m

    2

    3 m

    standaard

    windhaag op perceelsgrens

    25/25 m

    3

    3 m

    standaard

    dubbele windhaag op perceelgrens

    15/15 m

    4

    3 m

    standaard

    wintergroene windhaag op perceelsgrens

    15/15 m

    5

    3 m

    DRT 75

    -

    30/25 m

    6

    3 m

    DRT 75

    windhaag op perceelgrens

    20/15 m

    7

    3 m

    DRT 75

    dubbele windhaag op perceelgrens

    5/5 m

    8

    3 m

    DRT 75

    wintergroene windhaag op perceelsgrens

    5/5 m

    9

    3 m

    DRT 90

    -

    25/15 m

    10

    3 m

    DRT 90

    windhaag op perceelsgrens

    15/5 m

    11

    3 m

    DRT 90

    dubbele windhaag op perceelgrens

    5/5 m

    12

    3 m

    DRT 90

    wintergroene windhaag op perceelsgrens

    5/5 m

    Tabel 1. Benodigde afstand tussen boomgaard en gevoelige functie, uitgaande van de “worst case” situatie met kale bomen. DRT75= 75% driftreducerende spuittechniek. DRT90= 90% driftreducerende spuittechniek

    Toelichting praktijksituaties

    In veel gevallen zal een nieuwe situatie passen binnen één van de genoemde praktijksituaties. Door aanpassing van de teeltvrije zone, spuittechniek of aanplant van een windhaag kan deze worden “omgezet” naar één van de andere praktijksituaties, waardoor ook een andere afstand tot de gevoelige functie gaat gelden. Ter illustratie een voorbeeld:

    Bijvoorbeeld praktijk situatie 2 :

    Een boomgaard wordt aangelegd op een perceel met een aangrenzende sloot. De teeltvrije zone langs de sloot bedraagt 3 m. Op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer mag de standaard spuittechniek gebruikt worden als er een windhaag langs de sloot staat. Voor een nieuwe gevoelige functie tegenover de boomgaard moet volgens tabel 1 een afstand van 25 m in acht genomen worden. Deze afstand kan verkleind worden door een tweede haag te realiseren (situatie 3) of door met de fruitteler de afspraak te maken dat hij driftreducerend spuit (situatie 6 of 10).

    3.2.3.Afwijkende situaties

    3.2.2.De hiervoor beschreven praktijksituaties zijn niet allesomvattend. Zo kunnen de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen en de wijze van toepassing afwijken van wat gebruikelijk is in de fruitsector. Basis voor de beschreven praktijksituaties is steeds de wettelijk verplichte driftreductie. Toepassing van een hogere driftreductie kan leiden tot een kleinere aan te houden afstand tussen boomgaard en gevoelige functie. Het is aan de initiatiefnemer om dergelijk maatwerk te onderbouwen.

    3.2.2.Biologische fruitteelt beschouwt de gemeente Houten in dit verband als “ultieme” maatregel om gezondheidsrisico’s te voorkomen. Hiervoor hoeft dan ook geen minimale afstand te gelden. De gedachte daarachter is dat in de biologische teelt geen middelen gebruikt worden die qua toxiciteit vergelijkbaar zijn met de middelen die in de reguliere fruitteelt worden toegepast. Daardoor is er ook geen gezondheidsrisico te verwachten en is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat automatisch gegarandeerd.

    3.2.4.Beleidskader in de praktijk

    3.2.2.Het hiervoor beschreven beleidskader heeft betrekking op:

    • 1.

      De aanleg van een nieuwe boomgaard in de nabijheid van een gevoelige functie; en

    • 2.

      De realisatie van een nieuwe gevoelige functie in de nabijheid van een bestaande boomgaard.

    3.2.2.Ad1. Op grond van de nieuwe regeling in de gemeentelijke bestemmingsplannen voor het buitengebied zal een aanlegvergunning vereist zijn voor de aanplant van een nieuwe boomgaard binnen 50 m van een gevoelige functie. Let op: herplant van een bestaande boomgaard binnen 1 jaar geldt niet als nieuwe boomgaard (zie paragraaf 2.2.4).Voor de te volgen procedure voor de vergunningaanvraag wordt verwezen naar de betreffende bepalingen uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

    3.2.2.Bij de onderbouwing van de aanvraag omgevingsvergunning moet deze nota in acht genomen worden. Op basis van het algemeen toepasbare rapport driftblootstelling van PRI moet voor de gevraagde situatie worden aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij nabijgelegen gevoelige functies gegarandeerd is. Daarbij moeten de locatiespecifieke omstandigheden van het geval worden betrokken. Pas dan kan de gevraagde vergunning verleend worden.

    3.2.2.Ad 2. Ook de realisatie van een nieuwe gevoelige functie in de nabijheid van bestaande boomgaarden moet voldoen aan het hiervoor beschreven beleidskader. Voor de realisatie van een dergelijk initiatief is in de regel een omgevingsvergunning of bestemmingsplanwijziging nodig. Bij een aanvraag omgevingsvergunning of bij de vaststelling van een benodigd bestemmingsplan moet de onderbouwing aantonen dat het woon- en leefklimaat bij de nieuwe gevoelige functie gegarandeerd is.

    3.2.2.Op basis van het algemeen toepasbare rapport driftblootstelling van PRI moet voor de nieuwe gevoelige functie worden aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Daarbij moeten de locatiespecifieke omstandigheden van het geval worden betrokken. Pas dan kan de gevraagde vergunning verleend worden. De bedrijfsvoering van de fruitteler is een gegeven voor de onderbouwing en zodoende niet in het geding.

    3.2.2.Voorschriften

    3.2.2.De basis in het beleidskader is steeds het wettelijk verplichte beschermingsniveau vanuit het Activiteitenbesluit. Het is mogelijk dat een nieuwe situatie alleen doorgang kan vinden door het treffen van niet wettelijk verplichte maatregelen. Deze maatregelen moeten dan juridisch geborgd worden in de voorschriften van de te verlenen vergunning of het bestemmingsplan. Het kan bijvoorbeeld vanwege de korte afstand tussen gevoelige functie en boomgaard nodig zijn een windhaag te plaatsen. Het plaatsen van die haag wordt dan planologisch vastgelegd via een aanleg- en instandhoudingsverplichting.

4. Inspraak & ambtshalve wijzigingen

Deze beleidsnota is conform afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Deze termijn is tussentijds met twee weken verlengd vanwege een relevante nieuwe uitspraak van de Raad van State tijdens de terinzagelegging. Bijlage 3 is de zogenoemde inspraakbundel. Hierin zijn alle inspraakreacties te lezen, voorzien van een reactie van de gemeente.

Naar aanleiding van de inspraakreacties is de nota op een aantal punten aangepast. Ook zijn er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd, veelal naar aanleiding van recente uitspraken van de Raad van State.

De belangrijkste aanpassingen zijn:

  • ·

    Onderbouwing op basis van het meest recente onderzoek van de Universiteit Wageningen ‘Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen’.

  • ·

    Opnemen van een verwijzing naar de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

  • ·

    Verwerking van recente jurisprudentie.

  • ·

    Aanpassen van de definitie van gevoelige functie.

  • ·

    Verwerken van nieuwe beleidslijn NFO.

    Bijlage 1: Overzicht landelijke wet- en regelgeving ten aanzien van gewasbescherming

    Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Wgb)

    Artikel 2a van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Wgb) beschrijft de zorgplicht die erop neerkomt dat iedereen de plicht heeft om zorgvuldig om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen en biociden (ook met restanten daarvan of de aangebroken/lege verpakkingen). Dat houdt in dat ieder die kan vermoeden dat zijn handelen gevaar kan opleveren voor mens en milieu, dit handelen achterwege moet laten. Dit moet worden gezien als een algemeen geformuleerde gedragsnorm, die de individuele verantwoordelijkheid markeert. In de praktijk wordt dit beoordeeld op basis van gezond verstand en kennis van de risico's van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

    De Wgb schrijft voor dat iedereen die in Nederland beroepsmatig gewasbeschermingsmiddelen bezit, gebruikt of verkoopt, een bewijs van vakbekwaamheid (‘licentie’) nodig heeft. Hiervoor moet een examen worden afgelegd. Een licentie is twee jaar geldig en kan door het behalen van studiepunten verlengd worden. Alleen middelen voor nietprofessioneel gebruik mogen zonder bewijs van vakbekwaamheid worden verhandeld of gebruikt.

    Bovendien voorziet de Wgb in een College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Eén van de belangrijkste taken van dit college is de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en toevoegingsstoffen op de Nederlandse markt.

    De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert de handel in en het professionele gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de land- en tuinbouw. Tijdens het spuitseizoen controleert de NVWA of agrariërs en loonwerkers gewasbeschermingsmiddelen volgens de wettelijke regels toepassen. Daarnaast controleert de NVWA groenten en fruit op residuen van bestrijdingsmiddelen.

    College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)

    In Nederland wordt de toelating van bestrijdingsmiddelen geregeld door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Hierbij speelt Europese regelgeving een belangrijke rol. Om voor toelating in aanmerking te komen moet de fabrikant of importeur van een middel een uitgebreid dossier aanleveren bij het Ctgb. De menselijke gezondheid neemt een belangrijke plaats in binnen dit dossier. Men kijkt daarbij naar gezondheidsrisico's voor:

    • ·

      toepassers, zowel beroepsmatige toepassers als particuliere personen;

    • ·

      werkers die, enige tijd na toepassing, werkzaamheden in het gewas verrichten;

    • ·

      beroepsmatige omstanders en passanten (dit zijn personen die zich door het uitoefenen van hun beroep in of pal naast een gebied bevinden waar gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast of kort geleden zijn toegepast);

    • ·

      omwonenden van kassen;

    • ·

      consumenten van bespoten voedselgewassen.

    Hiervoor maakt men blootstelingsschattingen, grotendeels op basis van wetenschappelijke rekenmodellen.

    Bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen worden, behalve de risico's voor de menselijke gezondheid, onder andere ook de volgende zaken beoordeeld:

    • ·

      toxiciteit van het middel voor vogels, zoogdieren, waterorganismen, bodemorganismen, planten, bijen en andere nuttige insecten;

    • ·

      mobiliteit van het middel in de bodem en uitspoeling naar het grondwater;

    • ·

      bioaccumulatie en doorvergiftiging;

    • ·

      of de stof PBT of vPvB is; deze letters staan voor (very) Persistent, (very) Bioaccumulating en Toxic.

    Bij toelating door het Ctgb wordt voor ieder middel een wettelijk gebruiksvoorschrift vastgesteld. Hierin wordt vastgelegd voor welke doeleinden het middel gebruikt mag worden, in welke teelten, in welke perioden van het jaar, op welke wijze de toediening moet geschieden, welke persoonlijke beschermingsmiddelen moeten worden gebruikt, wat de dosering moet zijn, wat de herbetredingstermijn is, enzovoort.

    Een toelating geschiedt altijd voor een beperkte periode (maximaal 10 jaar). Wanneer de fabrikant het middel ook daarna op de markt wil houden, moeten hij nieuwe gegevens aanleveren. De toelating wordt opnieuw bekeken. Daarbij wegen ook de ervaringen met het gebruik in de praktijk, de ontwikkelingen in wetenschap en technologie en de op dat moment geldende regelgeving mee.

    In Nederland wordt momenteel alleen een blootstellingsschatting gemaakt voor omwonenden van kassen en voor kinderen en volwassenen die een gazon betreden dat behandeld is met een bestrijdingsmiddel. Voor alle andere omwonenden ontbreekt een aparte beoordeling. Omwonenden en passanten zijn echter niet geheel onbeschermd, omdat ze ten dele meeliften op de begrenzing

    van de risico's voor toepassers, werkers, beroepsmatige omstanders (zonder persoonlijke bescherming), consumenten en milieu. Het is onbekend of dit voldoende is.

    Activiteitenbesluit en Activiteitenregeling

    Het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling bevatten voorschriften voor het telen van gewassen in de open lucht en de bescherming van oppervlaktewater. Deze voorschriften betreffen onder andere te hanteren teeltvrije zones tussen een gewas en een wateroppervlak, eisen voor de veldspuitapparatuur, eventueel te gebruiken emissieschermen, vanggewas en de windsnelheid tijdens de toepassing. Voor open teelten zijn nooit wettelijke afstandseisen tot woningen geformuleerd.

    De Waterschappen hebben een handhavende taak op het gebied van de regelgeving die verontreiniging van het oppervlaktewater met gewasbeschermingsmiddelen moet voorkomen. Dit betreft o.a. het aanhouden van teeltvrije zones naast oppervlaktewater en het werken met bepaalde spuitdoppen. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de provincie Utrecht en de fruitteeltsector werken daarbij o.a. op basis van het convenant ‘Schoon water Utrechtse fruitteelt’.

    Open teelten (zoals akkerbouw, boomgaarden, -kwekerijen, bollenteelt) vallen normaal gesproken alleen onder het Activiteitenbesluit. Er is geen omgevingsvergunning nodig voor het bedrijf zelf, maar eventueel wel een lozingsvergunning (zie onder Waterwet).

    Waterwet

    De Waterwet kent een verbod om “stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam”. Hiermee doelt de wetgever op het actief lozen van stoffen. Personen of bedrijven die lozingen doen op oppervlaktewater moeten dit melden bij het betreffende waterschap of een vergunning aanvragen. Handhaving ligt vooral bij de waterschappen (zie ook onder Activiteitenbesluit en Activiteitenregeling).

    Arbeidsomstandighedenwet

    De Arbeidsomstandighedenwet bepaalt dat werkgevers een risico-inventarisatie en –evaluatie moeten uitvoeren met daarin een plan van aanpak hoe de risico’s worden beheerst in de specifieke situatie op het bedrijf. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hierin een handhavende taak. Naleving van het plan van aanpak is een gedeelde verantwoordelijkheid van de werknemers en de werkgever. Een agrariër of andere toepasser is vrij in de keus van een te gebruiken middel (mits toegelaten voor het gewas), het moment van toepassing, de frequentie enzovoort mits hij zich maar houdt aan het wettelijke gebruiksvoorschrift en de regels voor toepassing.

    Nederlands Actieplan duurzame gewasbescherming (NAP)

    Nederland heeft op 26 november 2012 het Nederlands actieplan voor duurzame gewasbescherming (NAP) naar de Europese Commissie gestuurd, conform de verplichting in de Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden (2009/128/EG). In het NAP informeert Nederland de Europese Commissie over de invulling van de verplichtingen uit de richtlijn. Eén van deze verplichtingen is het treffen van maatregelen ter bescherming van het brede publiek.

    Daarbij is de uitvoering van al bestaande wetgeving leidend, zoals de licentieplicht voor gebruikers en de keuringsplicht voor spuitapparatuur. Maar het actieplan gaat ook in op monitoring en voorlichting aan het brede publiek via bewustwordingscampagnes. Het actieplan legt een inspanningsverplichting neer om 75% driftreductie op het hele perceel te realiseren. In 2017 wordt dit geëvalueerd.

    Overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor uitvoering van het actieplan. In de eerste plaats zijn het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan zet. De rol van de overheid is vooral faciliterend en stimulerend.

    Gemeenten hebben een beperkte rol in de uitvoering van het NAP. Artikel 12 van het NAP gaat in op de de rol van de gemeentelijke bestemmingsplannen. Bij vestiging van een bestemming kunnen afstanden (van tien tot vijftig meter) aangehouden worden tussen een agrarische en een woonbestemming. Dit in het belang van de ‘goede ruimtelijke ordening’.

    Tweede nota duurzame gewasbescherming periode 2013 tot 2023

    De door het kabinet vastgestelde nota ‘Gezonde Groei, Duurzame Oogst, Tweede nota duurzame gewasbescherming periode 2013 tot 2023’ is tot stand gekomen in samenspraak met maatschappelijke organisaties, waaronder de GGD’en. Deze nota heeft een bredere reikwijdte dan het hiervoor behandelde NAP, omdat de nota verder gaat dan de verplichtingen van de richtlijn.

    De Europese richtlijn Duurzaam gebruik vormt wel een belangrijke grondslag voor de nota. In artikel 12 van deze richtlijn (Vermindering van het pesticidengebruik of van de risico’s van pesticiden in specifieke gebieden) staat dat van lidstaten wordt verwacht dat zij ervoor zorg dragen dat het gebruik van pesticiden in bepaalde specifieke gebieden wordt geminimaliseerd of verboden. Er dienen passende risicobeheersmaatregelen genomen te worden en in eerste instantie moet het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico, en biologische bestrijdingsmiddelen worden overwogen. De bedoelde specifieke gebieden zijn gebieden die door het brede publiek of door kwetsbare groepen worden gebruikt, zoals parken, openbare tuinen, sport- en recreatieterreinen, schoolterreinen en speelplaatsen, en gebieden in de nabijheid van zorginstellingen.

    In de nota wordt de ambitie geformuleerd om uiterlijk in 2023 te voldoen aan alle (inter)nationale eisen op het gebied van milieu en water, voedselveiligheid, menselijke gezondheid en arbeidsomstandigheden. Tegelijkertijd wil het kabinet een blijvend economisch perspectief voor de land- en tuinbouw realiseren door de concurrentiekracht te versterken. Rode draad in het verder verduurzamen van de gewasbescherming is geïntegreerde gewasbescherming. Deze aanpak maakt gebruik van diverse technieken en methoden om ziekten, plagen en onkruiden te beheersen, waarmee de inzet van chemische middelen zoveel mogelijk beperkt wordt. Dit vereist het achtereenvolgens doorlopen van de volgende vragen:

    • 1.

      is preventie mogelijk (bijv. resistente rassen, vruchtwisseling)

    • 1.

      zijn er niet-chemische bestrijdingsmethoden (zoals biologische en mechanische bestrijding)

    • 2.

      zijn er andere toedieningstechnieken (bijv. type spuitdop)

    • 3.

      zijn er mogelijkheden om emissies te verminderen?

    Het kabinet wil dat vanaf 2014 alle professionele gebruikers van gewasbescherming geïntegreerde gewasbescherming toepassen. Het kabinet verwacht van de agrarische sector en middelenproducenten dat zij telers stimuleren om de belangen van omwonenden en passanten zwaarder mee te wegen bij de inzet en toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. In gebieden met veel agrarische bedrijven dient een goede communicatie tussen bedrijven en burgers te worden opgezet.

    Ter verdere stimulering van geïntegreerde gewasbescherming heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken de Kamer in een brief laten weten van plan te zijn een verplichte gewasbeschermingsmonitor in te stellen. Daarin worden niet alleen de chemische bestrijdingsmiddelen vastgelegd, zoals nu al verplicht is, maar ook andere bestrijdingsmethoden. Tevens zal het kennisniveau van telers over geïntegreerde gewasbescherming worden vergroot.

    Wet op de Ruimtelijke Ordening

    In het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ kunnnen afstandseisen in ruimtelijk beleid worden vastgelegd. Het gaat er dan om of er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dat is veelal een lokale afweging, die in bestemmingsplannen kan worden gemaakt. Jurisprudentie speelt daarom een belangrijke rol.

Bijlage 2:Procesboom beleidskader

  • Bijlage 3: Inspraakbundel

    De inspraakbundel is bijgevoegd als apart document.

    Bijlage 4: Rapport driftblootstelling

    Het rapport 609 “Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen” van Plant Research International (maart 2015) is bijgevoegd als apart document.

  • Rapport Wageningen

    rapport