Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand​

Geldend van 06-04-2012 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand​

De raad van de gemeente Houten heeft het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 februari 2012, gelezen;

 

Gelet op artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel  8, eerste lid, onderdeel g, van de Wet werk en bijstand onderwerp

 

overwegende, dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s), dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met schoolgaande kinderen;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de

VERORDENING PARTICIPATIE SCHOOLGAANDE KINDEREN WET WERK EN BIJSTAND

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Werk en bijstand (WWB), de algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief, educatief, sociaal dan wel cultureel karakter door schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen;

    • c.

      voorziening: een vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura, gericht op de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen, ter bevordering van maatschappelijke participatie;

    • d.

      schoolgaand kind: ten laste komende kind van een ouder met een laag inkomen, voor wie de leer- of kwalificatieplicht, bedoeld in artikel 4 van de Leerplichtwet, geldt;

    • e.

      laag inkomen: een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1.

    De gemeenteraad beschouwt het als zijn taak om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in die participatie door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen.

  • 2.

    Deze verordening stelt regels over de wijze waarop de in het eerste lid genoemde taak door het college wordt uitgevoerd, met inbegrip van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Hoofdstuk 2. Beleid met betrekking tot maatschappelijke participatie

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

  • 1.

    Het college zet zich in voor het tot stand komen en ondersteunen van diensten door rechtspersonen die naar zijn oordeel bijdragen aan maatschappelijke participatie.

  • 2.

    Het college biedt voorzieningen aan, die gericht zijn op maatschappelijke participatie.

  • 3.

    Het college werkt bij het bevorderen van maatschappelijke participatie samen met natuurlijke en rechtspersonen, voor zover die samenwerking naar het oordeel van het college daaraan bijdraagt.

  • 4.

    Het college legt via de jaarstukken verantwoording af aan de raad.

Artikel 4. Voorzieningen

  • 1.

    Onder maatschappelijke participatie wordt verstaan:

    • a.

      lidmaatschap van een jeugd-, sport- of ontspanningsvereniging;

    • b.

      deelneming aan muziek- en/of dansonderwijs;

    • c.

      bezoek aan zwembad, bibliotheek, theater, concert, museum, bioscoop en/of pretpark;

    • d.

      deelneming aan schoolreisjes, excursies en andere door school georganiseerde activiteiten;

    • e.

      activiteiten op het gebied van het maatschappelijk welzijn.

  • 2.

    Het college geeft uitvoering aan het volgende beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen:

    • a.

      de U-pas;

    • b.

      bijzondere bijstand ten behoeve van indirecte schoolkosten

  • 3.

    Voor zover in een andere gemeentelijke regeling reeds is voorzien in een wettelijke grondslag voor ondersteuning van de maatschappelijke participatie, wordt die regeling geacht mede uitvoering te geven aan de opdracht, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de wet.

  • 4.

    Regelingen als bedoeld in het derde lid zijn:

    • a.

      de sportnota 2008 – 2015

    • b.

      kader stellende nota met visie en uitgangspunten voor de Brede Schoolontwikkeling in Houten (februari 2008)

Artikel 5 Vorm van een voorziening

  • 1.

    Tenzij de gemeenteraad anders heeft bepaald, stelt het college de vorm van een voorziening vast.

  • 2.

    Bij het bepalen van de vorm van een voorziening kiest het college voor de vorm die naar zijn oordeel het meest doeltreffend is om de maatschappelijke participatie te bevorderen.

Hoofdstuk 3. Slotbepalingen

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 6 april 2012 en werkt terug tot 1 januari 2012.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening participatie schoolgaande kinderen

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Houten van 27 maart 2012.

De Raad voornoemd,

de griffier,

de voorzitter,

P.M.H. van Ruitenbeek

C.H.J. Lamers

Toelichting

Algemene toelichting verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand

Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt. Om die reden verdient een verstrekking ‘in natura’ de voorkeur boven een geldbedrag. Doordat in artikel 8 van de WWB een onderdeel is toegevoegd worden gemeenteraden verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie.

De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moeten worden gewijzigd.

Gebruikte begrippen waarvan de betekenis niet zondermeer duidelijk is worden hier omschreven.

Het begrip ‘maatschappelijke participatie’ is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. In het vervolg van de verordening wordt verduidelijkt op welke wijze gemeenteraad en college invulling geven aan de ondersteuning van maatschappelijke participatie.

Het begrip ‘voorziening’ is in de verordening gebruikt en heeft een ruime betekenis gekregen. In wezen wordt met iedere vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura door het college die specifiek is bestemd voor de maatschappelijke participatie van kinderen, uitvoering gegeven aan de wens van de wetgever als verwoord in de Memorie van Toelichting op artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Een dergelijke voorziening kan bijzondere bijstand zijn, maar ook een tegemoetkoming of kostenvergoeding dan wel een subsidie of verstrekking ‘in natura’, zolang dit maar bijdraagt aan de participatie.

‘Schoolgaand kind’ is gedefinieerd. Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid m.b.t. maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt ook genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, WWB maar niet nader omschreven. Onder schoolgaande kinderen wordt in dit verband verstaan, niet alleen kinderen die feitelijk schoolgaand zijn, maar ook zij die de verplichting hebben omdat ze onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen.

Het begrip ‘laag inkomen’ is omschreven, omdat daarmee in deze verordening de doelgroep van het gemeentelijk armoedebeleid wordt aangeduid.

Artikel 2 Toepassingsbereik

In artikel 2 is verduidelijkt wat de gemeenteraad als zijn taak aanmerkt. Die taak is enerzijds gelegen in het in algemene zin vergroten van de maatschappelijke participatie van de doelgroep (kwalitatief) en anderzijds het terugdringen van het aantal kinderen dat onvoldoende participeert (kwantitatief). In het tweede lid is aangegeven wat gegeven die taken, het doel is van deze verordening.

Artikel 3 Verantwoordelijkheid college

Met betrekking tot het beleid, gericht op maatschappelijke kinderparticipatie, krijgt het college in dit artikel nog enkele opdrachten. Allereerst is in lid 1 bepaald dat het college zich inzet voor dienstverlening door derden aan kinderen die bijdraagt aan maatschappelijke participatie. Maatschappelijke participatie is niet een exclusieve taak van de overheid. Ook allerlei maatschappelijke instellingen dragen daaraan bij. Het college krijgt de opdracht om te zoeken naar wegen om de dienstverlening van dergelijke instellingen te ondersteunen zodat de participatie wordt bevorderd.

In het tweede lid is vastgelegd dat het college de opdracht krijgt om zelfstandig vormen van ondersteuning te creëren die de participatie ondersteunen.

Het derde lid geeft uitdrukking aan de idee dat samenwerking gewenst c.q. noodzakelijk is in het bevorderen van maatschappelijke participatie. Armoedebestrijding is niet alleen iets van gemeenten, maatschappelijke instellingen spelen hier ook een belangrijke rol bij.

Het vierde lid geeft aan waarin en wanneer het beleid verantwoording aflegt aan de raad over het gevoerde beleid.

Artikel 4 Voorzieningen

In dit artikel wordt aangegeven aan welk beleid het college uitvoering moet geven. Dit beleid wordt in korte schetsen in hoofdlijnen aangeduid. In lid 4 wordt verwezen naar andere regelingen buiten de WWB. Met de voorzieningen die worden aangeboden in deze regelingen wordt ook uitvoering gegeven aan de opdracht van de wetgever in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB.

Artikel 5 Vorm van een voorziening

Het college kiest de vorm van een voorziening, tenzij daarover reeds iets is bepaald in deze verordening of de gemeenteraad langs andere wegen daarover ander een standpunt inneemt. Uitgangspunt is de meest doeltreffende vorm, uiteraard voor zover dat financieel- en uitvoeringstechnisch realiseerbaar is.

Artikel 6 Inwerkingtreding

De datum van inwerkingtreding is uiteraard 1 januari 2012. Hoewel in artikel 78v WWB is opgenomen dat de verordeningsplicht geen structureel karakter heeft, is geen concrete datum genoemd waarop die plicht komt te vervallen. Om die reden is er geen horizonbepaling opgenomen in de verordening.

Artikel 7 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen verdere toelichting.