Regeling vervallen per 01-01-2021

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING HOUTEN 2015

Geldend van 17-11-2015 t/m 31-12-2020

Intitulé

BELEIDSREGELS MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING HOUTEN 2015

Hoofdstuk 1. Inleiding

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Houten 2015, het Besluit maatschappelijke ondersteuning Houten 2015 en deze Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Houten 2015 geven uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna Wmo 2015). Met de Wmo 2015 wordt voortgeborduurd op de weg die met de Wmo al was ingezet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de belanghebbende en zijn sociaal netwerk. Vervolgens zal - waar nodig - de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening. Of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om zelfredzaam te zijn, zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.

De gemeente wil dat alle inwoners van Houten zoveel mogelijk zelfredzaam zijn en zelfstandig kunnen wonen en leven, ongeacht hun leefsituatie, leeftijd of beperkingen in hun functioneren. Alle inwoners nemen deel en leveren een bijdrage aan de samenleving.

De Wmo 2015 en de Verordening leggen – via delegatie - veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door het Sociaal Loket en Sociaal Team. Waar in de Verordening en in de Wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Wat staat er in de Beleidsregels

De Beleidsregels zijn met name bedoeld voor de burgers en medewerkers van de gemeente Houten die directe cliëntcontacten hebben: medewerkers van het Sociaal Loket en medewerkers van de Sociale Teams. In de Beleidsregels legt het college uit hoe het de Wet, de Verordening en het Besluit uitgevoerd wil hebben. In de Beleidsregels staat het gedachtegoed van het college toegelicht. Het college geeft hierin tevens aan wat de afwegingen kunnen zijn bij de eventuele toekenning van een voorziening. De Beleidsregels zijn nadrukkelijk niet bedoeld als werkinstructies of beslisboom waarlangs tot een toekenning wordt gekomen. De bedoeling is dat met elk individu of gezin tijdens een of meer gesprekken de situatie rond de hulpvraag in kaart wordt gebracht en zodoende tot maatwerk wordt gekomen.

De Beleidsregels moeten er toe leiden dat de procedure van de toekenning zorgvuldig plaatsvindt om zo willekeur te voorkómen. De toekenning is maatwerk (zo veel inwoners, zo veel hulpvragen), waarbij we uitgaan van een zorgvuldige procedure.

Willekeur wordt ook voorkómen doordat wordt aangegeven wat wordt verstaan onder eigen kracht, sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, etc.

Omdat we ervan overtuigd zijn dat maatwerk niet samen gaat met afgebakende regels en uitgewerkte protocollen willen we ruimte bieden aan de uitvoering en niet alles vastleggen in de Beleidsregels. We beseffen dat de set Beleidsregels die nu voorligt nieuw is voor de medewerkers die er mee moeten werken en dat ze wellicht onvolledig of te uitgebreid zijn. De praktijk zal dat moeten uitwijzen en wanneer nodig worden de Beleidsregels aangepast.

De Beleidsregels zijn een aanvulling op de betrokken wetten, Verordening en het Besluit. Wanneer zaken daarin geregeld of beschreven zijn, worden ze in de Beleidsregels niet nogmaals genoemd. In de bijlage is een lijst opgenomen met de belangrijkste onderwerpen uit de wetten, Verordening en het Besluit en in welke artikelen het onderwerp is opgenomen.

Hoofdstuk 2. Afwegingskader

De bedoeling van de Wet is dat burgers die in verband met een beperking, chronisch psychische of psychosociale problemen, zelf of samen met mensen uit hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, zelf een beroep moeten kunnen doen op maatschappelijke ondersteuning.

In eerdere stadia heeft de gemeenteraad de kernprincipes van het werken reeds aangegeven. Die gelden als uitgangspunt bij het invullen van het maatwerk. Het gaat hierbij om:

Meedoen - Eigen kracht – Eigen regie bij vraag en oplossing – Van ‘zorgen voor’ naar ‘zorgen dat’ – Ondersteuning dichtbij – Ondersteuning zo licht als mogelijk, zo zwaar als nodig – 1 huishouden, 1 plan, 1 regisseur.

Maatschappelijke ondersteuning kán in de vorm van een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Eerst wordt echter altijd beoordeeld in hoeverre er andere mogelijkheden zijn om de beperkingen te verminderen of weg te nemen. Dit afwegingskader is van toepassing op alle situaties waarin het noodzakelijk is om maatschappelijke ondersteuning te bieden.

Het college beoordeelt in iedere situatie in hoeverre de cliënt in staat is om zijn beperkingen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen te verminderen of weg te nemen. Indien hierin geen oplossingen worden gevonden, kan het college een maatwerkvoorziening verstrekken (art. 2.3.2 en 2.3.5 Wmo 2015, Verordening MO art. 8 . 2. en 8. 3 )

2.1 Eigen kracht

Een uitgangspunt van onze samenleving en van de Wmo 2015 is dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en dus ook voor hun zelfredzaamheid en participatie. Het principe van eigen kracht houdt in dat inwoners zelf in staat zijn om problemen op te lossen die zij ervaren in relatie tot aandoeningen, chronische ziekte of beperking die hen hinderen bij maatschappelijke participatie. Idealiter maken zij daarbij zelf keuzes in de door hen bepaalde richting, zonder professionele ondersteuning.

Dat kan bijvoorbeeld door een (para-)medische behandeling te ondergaan om hun beperkingen zelf te verhelpen. Ook kan bij woonproblemen gekeken worden naar eigen oplossingen, zoals herschikken van de woning.

Hierbij hoort ook dat inwoners anticiperen op nieuwe levensfases. Bij iedere levensfase horen bijvoorbeeld andere wensen ten aanzien van de toegankelijkheid van de woning, de grootte van de woning, de bereikbaarheid van winkels en voorzieningen. Een inwoner moet hierop anticiperen door tijdig maatregelen te nemen om voorbereid te zijn op een nieuwe levensfase, bijvoorbeeld door bij verhuizing te kiezen voor een geschikte of zo geschikt mogelijke woning.

Verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven betekent eveneens dat de inwoner ervoor zal zorgen dat hij voldoende is verzekerd en eventueel gebruik maakt van deaciliteiten van een thuiszorgorganisatie voor de situatie dat hij tijdelijk ondersteuning nodigheeft of waar hij hand- en spandiensten kan afnemen.

Indien dit echt niet mogelijk blijkt, is de inzet van een professional mogelijk op het ondersteunen van eigen regie, het versterken van het vermogen om de regie te voeren en het versterken van de eigen kracht. De professional stimuleert wat mensen wel kunnen. Het gaat er dus om aansluiting te vinden bij eigen mogelijkheden in plaats van onmogelijkheden. Het kan goed zijn dat een inwoner zelfredzaam is en zelfregie heeft, maar dat er toch inzet van een professional of een voorziening noodzakelijk is om tot een oplossing te komen zoals bijvoorbeeld een vervoersvoorziening als iemand door een lichamelijke beperking zelf niet van A naar B kan komen. De inwoner houdt waar mogelijk zelf de regie over de oplossing die wordt ingezet om daarmee ook de kans van slagen te vergroten en de inzet van hulp of voorziening te beperken tot de periode, dat het echt noodzakelijk is.

Het kan ook zijn dat een inwoner niet voldoende zelfredzaam is of kan worden om op eigen kracht maatschappelijk te participeren. Dan is het noodzakelijk om gericht ondersteuning mogelijk te maken om de zelfredzaamheid te versterken en dit mogelijk zelfs voor langere perioden te blijven doen (vangnet). De Wmo maakt het mogelijk dat de inwoner en zijn naasten of anderen in het eigen netwerk verschillende interventies krijgen aangereikt om eigen kracht te verhelderen en te versterken.

2.2 Gebruikelijke hulp

Onder gebruikelijke zorg / hulp wordt verstaan: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor problemen die via gebruikelijke hulp kunnen worden opgelost, wordt als regel geen maatschappelijke ondersteuning verleend. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de inwonende partner, ouders, kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.

Ook bij problemen op andere terreinen dan het huishouden kan gebruikelijke hulp een rol spelen als oplossing van bijvoorbeeld een woon- of vervoersprobleem. Per situatie wordt beoordeeld wat redelijk is.

Per situatie wordt beoordeeld in hoeverre de persoon waarmee de persoon met beperking een huishouden voert, daadwerkelijk in staat is tot het verlenen van gebruikelijke hulp. Als er sprake is van een zeer korte levensverwachting, zal dit een reden kunnen zijn om dan geen rekening met gebruikelijke hulp te houden.

Van boven-gebruikelijke hulp is sprake indien personen elkaar bij ziekte of handicap langdurig meer hulp bieden dan binnen de sociale relatie gewoon is.

Echtgenoten/ouders/huisgenoten

Van echtgenoten, ouders en huisgenoten (18+) mag in beginsel worden verwacht dat zij naast bezigheden zoals een fulltime baan of fulltime studie in staat worden geacht tot het verrichten van gebruikelijke hulp. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het verrichten van alle voorkomende huishoudelijke werkzaamheden, het schoonmaken van de woning, maar ook om het bieden van begeleidingshandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse begeleiding van ouders aan een kind.

Als er sprake is vanfysieke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen of nachten en de huisgenoot is op die momenten niet in staat om gebruikelijke hulp te verlenen, kunnen de niet uitstelbare taken worden overgenomen. Bij het overnemen van huishoudelijke taken betekent dit dat schoonmaakwerkzaamheden die niet kunnen blijven liggen op grond van de Wmo overgenomen kunnen worden. Van de huisgenoot wordt vervolgens verwacht om de uitstelbare taken te verrichten zodra hij niet langer afwezig is.

Kinderen

Wanneer het gebruikelijke hulp door een inwonend kind betreft, is het van belang dat het vermogen van het desbetreffende kind wat betreft het verrichten van licht huishoudelijk werk wordt meegewogen. Hierbij wordt rekening gehouden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind verwacht mag worden, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van het desbetreffende kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties. Tot 18 jaar mag in algemene zin echter van kinderen worden verwacht dat zij hun bijdragen leveren door bijvoorbeeld hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas.

Begeleiding Bij begeleiding is het noodzakelijk onderscheid te maken tussen kortdurende en langdurige situaties.

Hoofdregels:

  • 1.

    Als er sprake is van een kortdurende situatie, wordt van de echtgenoot, ouder of inwonende huisgenoot verwacht gebruikelijke hulp te verlenen voor die periode. Het gaat hierbij om een periode van maximaal 3 maanden

  • 2.

    Als er sprake is van een chronische situatie, wordt van de echtgenoot, ouder of inwonende huisgenoot verwacht gebruikelijke hulp te verlenen voor zover dit geschiedt op basis van algemeen aanvaarde maatstaven.

Het gaat hierbij om:

  • -

    het bieden van begeleiding op het gebied van de maatschappelijke participatie;

  • -

    het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer zoals het bezoeken van familie/vrienden, huisarts enzovoort;

  • -

    het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie. Van de persoon zonder beperkingen mag worden verwacht deze taken over te nemen als de cliënt hiertoe vanwege zijn beperkingen niet langer in staat is;

  • -

    ook het leren omgaan door derden, zoals familie en vrienden, met de persoon met beperkingen (waarmee ook kinderen met beperkingen worden bedoeld) valt onder gebruikelijke hulp.

Ouders-kinderen

Betreft het gebruikelijke hulp van ouders aan kinderen, dan dient het college te beoordelen in hoeverre de hulp in vergelijking tot gezonde kinderen van dezelfde leeftijdscategorie substantieel wordt overschreden. De gebruikelijke hulp van een ouder aan de begeleiding van een kind wordt gesteld op de omvang van de begeleiding die voor een kind van die leeftijd noodzakelijk is binnen de bandbreedte van het normale ontwikkelingsprofiel.

Ouderlijk toezicht ten aanzien van kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders naarmate een kind zich ontwikkelt. Boven-gebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is wegens de aandoeningen, stoornissen, of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het gaat hier bijvoorbeeld om toezicht en aansturen op gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.

Uitzonderingen op gebruikelijke zorg

a)Beperkingen van de huisgenoot of huisgenoten

Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, kan geen beroep op gebruikelijke zorg worden gedaan.

b)Overbelasting van de huisgenoot

In geval de huisgenoot of mantelzorger overbelast is of als overbelasting dreigt, kan ook afgeweken worden van de regels rond gebruikelijke hulp. Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden: in exact dezelfde situatie zal de ene huisgenoot wel overbelast kunnen raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft.

Ook is de duur van de zorgtaken hierop van invloed.

Verder zijn veel mantelzorgers zich niet bewust van de last van hun zorgtaken of is aandacht hiervoor voor hen op morele grondslag lastig. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting.

2.3 Mantelzorg

Bij het verlenen van mantelzorg gaat het om iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de gebruikelijke hulp overstijgt. Het dient te gaan om hulp die verder gaat dan de hulp die mensen elkaar geacht worden te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat gebruikelijke hulp is. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om hulp die wordt verleend in de uitoefening van een hulpverlenend beroep. Mantelzorg is niet het bieden van gebruikelijke hulp. Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke hulp. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.

Het is van belang om mantelzorg te onderscheiden van vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk wordt doorgaans gedefinieerd als werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving. Mantelzorg vindt plaats op basis van de relatie die een mantelzorger heeft met de ‘zorgbehoevende’ (zoals partner-partner, ouder-kind of buurvrouw-buurman).

Om mantelzorgers goed te ondersteunen zodat zij hun belangrijke taak kunnen volhouden, is het van belang dat integraal gekeken wordt naar de situatie van de belanghebbende, de mantelzorger en het sociale netwerk in de geest van ‘één huishouden, één plan, één regisseur’. Een belanghebbende heeft een probleem nooit alleen.

Een belangrijke vorm van ondersteuning van de mantelzorger kan het bieden van respijtzorg zijn, dat wil zeggen: zorg waardoor een mantelzorger tijdelijk ontlast wordt van zijn taak. Verschillende vormen van ‘vervangende’ zorg zijn daarbij mogelijk, zoals thuisopvang, dagopvang, kortdurend verblijf of inzet van informele zorg. Ook kan het maatwerk bestaan uit het bieden van diensten, hulpmiddelen of andere maatregelen die van belang zijn bij het ondersteunen van een cliënt door een mantelzorger. Een mantelzorger heeft onder de Wmo 2015 geen eigenstandig recht op een maatwerkvoorziening. De maatwerkvoorziening wordt altijd toegekend aan degene met de beperking.

2.4 Sociaal netwerk

De wet omschrijft het sociale netwerk als personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt (art.1.1.1 Wmo 2015). Onder huiselijke kring dient volgens de wet te worden verstaan een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger.

Andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt betreft personen met wie de cliënt regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren of medeleden van een vereniging (Memorie van toelichting Wmo 2015, p. 101). De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn aan wie de cliënt hulp zou kunnen en mogen vragen wordt volgens de wetgever als redelijk beschouwd.

Van belang is dat vraagverlegenheid van de cliënt en handelingsverlegenheid bij personen uit het sociale netwerk dienen te worden doorbroken. Daarom is het goed om hier nadrukkelijk bij stil te staan tijdens het onderzoek zoals verricht wordt na de melding.

Er dient bij de afweging ook altijd gekeken te worden naar eventuele hulp die ingezet wordt door vrijwilligers, maatjes, buurthuis, telefooncirkel, etc. zie ook de Hulpwijzer van Houten.

2.5 Algemeen gebruikelijke voorziening

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • -

    Het is niet speciaal bedoeld voor personen met een beperking;

  • -

    Het is verkrijgbaar in de reguliere handel;

  • -

    Het kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie worden gerekend tot het normale aanschaffingspatroon.

Het college dient ten aanzien van algemeen gebruikelijke voorzieningen wel te onderzoeken in hoeverre de cliënt hier gebruik van kan maken. Indien de cliënt wegens een gebrek aan financiële middelen geen gebruik kan maken van een algemeen gebruikelijke voorziening, kan het onredelijk zijn om gebruikmaking hiervan van de cliënt te verwachten. De kern van dit begrip is volgens vaste CRB (Centrale Raad van Beroep) -jurisprudentie dat het gaat om voorzieningen waarover de betrokkene ook zou kunnen beschikken als hij geen beperkingen had. Als iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperkingen of problemen niet meer afdoende zijn, kan er aanleiding zijn om een maatwerkvoorziening te treffen.

Een fiets met lage instap of met elektrische trapondersteuning is een goed voorbeeld van een

algemeen gebruikelijke voorziening. Een dergelijke fiets wordt ook gebruikt door mensen zonder

beperkingen (bijvoorbeeld door mensen die een lange afstand naar hun werk of school moeten

fietsen), is gewoon bij de fietsenwinkel te koop is, duurder dan een gewone fiets maar is wel – al dan niet tweedehands - betaalbaar voor de meeste mensen. Een fiets met elektrische trapondersteuning is echter geen algemeen gebruikelijke voorziening voor een kind.

Hoofdstuk 3. Aanvraag procedure

De procedure om tot een maatwerkvoorziening te komen start bij de melding van een cliënt en eindigt wanneer een oplossing is gevonden voor de hulpvraag. Eén van de mogelijke oplossingen is het verstrekken van een maatwerkvoorziening middels een beschikking. De procedure bestaat uit de melding, het onderzoek, het verslag/ondersteuningsplan, de aanvraag en een beschikking.

3.1 Melding

Een ondersteuningsvraag kan op verschillende manieren worden gemeld. Een cliënt kan zichzelf melden met een ondersteuningsvraag, maar een melding kan ook worden gedaan door een derde, zoals de huisarts, een organisatie op het gebied van wonen, welzijn of zorg, een bekende of een aanbieder waar iemand al in beeld is. Meldingen kunnen telefonisch, schriftelijk of digitaal worden gedaan. Het college bevestigt schriftelijk de ontvangst van de melding. Er zijn meldingen waarbij het gaat om vragen met betrekking tot informatie en advies. Hierop is geen nadere integrale vraagverheldering nodig. Voor andere vragen zal de gemeente een onderzoek verrichten. Vanaf het moment dat de melding ontvangen is, gaat de termijn van zes weken lopen die wettelijk is voorgeschreven voor de uitvoering van het onderzoek.

In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de

melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het

onderzoek.

Bij de schriftelijke bevestiging van de melding aan de cliënt, wordt de cliënt geïnformeerd over:

·De mogelijkheid van cliënt ondersteuning

Per 1 januari 2015 zijn gemeenten verplicht om cliëntondersteuning als kosteloze algemene voorziening te organiseren voor alle inwoners. De gemeente dient de cliënt voorafgaande aan het vooronderzoek te wijzen op die mogelijkheid. Cliëntondersteuning moet onafhankelijk zijn: in het belang van de cliënt en professioneel autonoom uitgevoerd. Houten heeft voor 2015 afspraken gemaakt met MEE over de uitvoering van cliëntondersteuning. Daarnaast kunnen bewoners ook cliëntondersteuning krijgen van ouderenadviseurs van de ouderenbonden, cliëntondersteuners van SGH, welzijnsconsulenten, het Steunpunt GGz of wie de cliënt maar wil (op dit moment worden vrijwilligers van belangenorganisaties getraind om cliëntondersteuning te bieden op vrijwillige basis). Het is aan de cliënt zelf om te bepalen of en met welke cliëntondersteuner hij wil werken. Het is ook aan de cliënt zelf om afspraken te maken met de cliëntondersteuner. De cliënt kan gedurende het hele proces beslissen om gebruik te maken van cliëntondersteuning.

  • ·

    De gang van zaken bij het gesprek, de rechten en plichten van de cliënt en de vervolgprocedure en vraagt de belanghebbende toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken inclusief de mogelijkheid voor de inwoner om een persoonlijk plan in te dienen waarin de cliënt zelf zijn persoonlijke situatie beschrijft en wat zijn behoefte aan ondersteuning is (art. 2.3.2. lid 2 en lid 5 Wmo 2015).

3.2 Het onderzoek

Het onderzoek – dat in principe binnen 6 weken na de melding doorlopen moet zijn - kan bestaan uit:

  • a)

    een vooronderzoek waarbij de documenten worden gecheckt en bekeken

  • b)

    een of meerdere gesprekken (het zogeheten keukentafelgesprek)

  • c)

    eventueel het inwinnen van (medisch-ergonomisch of bouwkundig) advies of deskundige expertise

ad a) Vooronderzoek; de gemeente verricht een vooronderzoek waarin alle relevante cliënt gegevens worden verzameld ter voorbereiding op het onderzoek. De cliënt verschaft de gemeente de informatie die voor het onderzoek nodig is en die de gemeente in kan zien, waaronder in ieder geval een (kopie) identificatiedocument (art. 2.3.2. lid 7 en 2.3.4 en 2.3.8 lid 3 Wmo 2015). Daarnaast is er mogelijk informatie beschikbaar over diagnoses of andere informatie van specialisten en behandelaren die de gemeente mee kan nemen in het onderzoek. Als over een cliënt de benodigde informatie reeds afdoende beschikbaar is, omdat iemand bijvoorbeeld al bekend is bij de gemeente, kan worden afgezien van het vooronderzoek en geldt de beschikbare informatie – indien nog actueel - als basis voor het onderzoek. Ook kan de cliënt een persoonlijk plan overhandigen met daarin de door de cliënt beschreven ondersteuningsbehoefte. Dit persoonlijk plan is onderdeel van het onderzoek en het resultaat daarvan. De cliënt moet dit plan binnen 7 dagen na de melding inleveren.

ad b) het gesprek; Het gesprek kan plaatsvinden met een huisbezoek, op het gemeentehuis of telefonisch. De lijn van het gesprek is als volgt:

  • ·

    Er vindt een zorgvuldige verkenning en afweging van de hulpvraag plaats.

  • ·

    Als de uitkomst is dat de hulpvraag alleen opgelost kan worden met ‘boven gebruikelijke’ zorg, en een algemene of collectieve voorziening niet toereikend is, kan de conclusie zijn dat er behoefte is aan een maatwerkvoorziening.

  • ·

    Vervolgens moet worden bepaald of de voorziening wordt verstrekt in Zorg in Natura of PGB. Het kan ook om een combinatie gaan.

  • ·

    Als gekozen wordt voor een PGB, wordt besproken of het PGB kan worden ingevuld via een professional of via het sociaal netwerk.

Nadrukkelijk stellen raad en college dat zowel de levensbeschouwelijke achtergrond als de culturele achtergrond onderdeel van het gesprek kunnen zijn om zodoende de invulling van de ondersteuning goed te kunnen bepalen (zie ook art. 2.3.5. lid 5 onder h. Wmo 2015). Wanneer bepaald wordt dat iemand een maatwerkvoorziening nodig heeft, wordt in overleg met de inwoner en eventueel met zijn of haar mantelzorger of vertegenwoordiger bepaald of dit via een PGB of ZIN gebeurt. Aandachtspunten in het gesprek om dit te bepalen, naast de eisen uit artikel 2.3.6 van de Wmo 2015, zijn:

  • ·

    Intensiteit van hulp

  • ·

    Frequentie van ondersteuningsbehoefte

  • ·

    Tijdelijk of langdurig

  • ·

    Leerbaarheid / ontwikkelingsmogelijkheden hulpvrager; als de situatie niet stabiel is en er nog veel kan veranderen (in zowel positieve als negatieve zin) is het zeer raadzaam als er een professional betrokken is die snel kan schakelen in een veranderende situatie

  • ·

    Bekendheid zorgbehoevende-zorgverlener

  • ·

    Moment van de hulpverlening (nacht-dag)

  • ·

    Doorbreken afhankelijkheidsrelatie; in sommige situaties is het niet wenselijk dat iemand uit het eigen gezin of sociale netwerk de ondersteuning biedt om een mogelijk ongezonde afhankelijkheidsrelatie te voorkomen

  • ·

    Beschikbaarheid garanderen

Nadrukkelijk geldt dat dit geen beslisboom is. Het is afhankelijk van de situatie of wordt gekozen voor ZIN of een PGB. Ook hier geldt: maatwerk is het uitgangspunt.

ad c) eventueel het inwinnen van een (medisch-ergonomisch of bouwkundig) advies of deskundige expertise

3.3 Het verslag/ondersteuningsplan

Het onderzoek wordt door het sociaal loket of het sociaal team uitgewerkt tot een verslag. In dit verslag komt een uitwerking van de hulpvraag en het arrangement (1) aan ondersteuning te staan. Binnen zes weken na de melding verstrekt het college een verslag van de uitkomsten van het onderzoek aan de belanghebbende, het ondersteuningsplan. De belanghebbende tekent zo spoedig mogelijk het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

Als de belanghebbende tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is. Ook als belanghebbende van mening is dat hij wél in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag. Als de belanghebbende tekent voor akkoord (of voor gezien met aanvullende opmerkingen) kan dit ondertekende verslag dienen als aanvraag als er sprake is van een mogelijke maatwerkvoorziening.

Onderzoek en v erslag bij enkelvoudige meldingWanneer het een enkelvoudige melding betreft die weinig complex is, wordt het onderzoek ook kort en eenvoudig gehouden met een kort en eenvoudig verslag. Het onderzoek en het verslag zijn wettelijk verplicht, dus ook bij een enkelvoudig / eenvoudige melding, wordt onderzoek verricht en een verslag opgesteld, maar kort en eenvoudig.

(1) Een arrangement kan bestaan uit (een combinatie van) maatwerkvoorzieningen en andere (algemene) voorzieningen die een oplossing bieden voor de hulpvraag van de cliënt.

3.4 De aanvraag

Als de belanghebbende het verslag/ondersteuningsplan ondertekent en het verslag is voorzien van zijn naam, Burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, fungeert het verslag als

aanvraagformulier voor een maatwerkvoorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het

onderzoek. De datum waarop de aanvraag juist en volledig door de gemeente is ontvangen, geldt als aanvraagdatum.

Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet

worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb). Hiervoor zal in de praktijk altijd eerst toestemming van de belanghebbende gevraagd worden.

Het zal niet altijd nodig zijn een aanvraag te doen. Dat zal bijvoorbeeld niet het geval zijn wanneer blijkt dat op de punten die het probleem vormen een oplossing gevonden werd, op eigen kracht, via mantelzorg, of hulp van andere personen uit het netwerk, met gebruikmaking van algemene voorzieningen, of van algemeen gebruikelijke voorzieningen.

3.5 De beschikking

De belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 binnen twee weken na de aanvraag in de vorm van een beschikking. Indien deze termijn overschreden lijkt te worden zal op grond van de Awb de belanghebbende schriftelijk geïnformeerd worden over een verlenging van deze termijn met maximaal acht weken. In de beschikking staat:

  • -

    de aanvraagdatum

  • -

    de beslissing

  • -

    de motivering van de beslissing

  • -

    informatie over de effectuering van het besluit

  • -

    het feit dat er een bijdrage in de kosten moet worden betaald

  • -

    de periode waarvoor deze toekenning geldt of de termijn waarbinnen de voorziening aangeschaft dient te zijn

  • -

    wanneer de gebruiker van de voorziening vanuit de gemeente verhuist naar elders, de medische situatie verslechtert of overlijdt dan kan de gemeente overwegen de eventuele restwaarde of de voorziening terug te vorderen

  • -

    Informatie over de dienstverlening van de SVB en de taken van de budgethouder richting de SVB.

De toekenning van een voorziening eindigt wanneer:

  • -

    de cliënt verhuist naar een andere gemeente;

  • -

    de cliënt overlijdt;

  • -

    als de indicatieperiode of geldigheidsduur is verstreken;

  • -

    als de cliënt aangeeft dat zijn situatie is veranderd en (de gemeente) vaststelt dat de voorziening niet meer voldoet;

  • -

    als een cliënt wordt opgenomen in een Wlz-instelling en deze opname een permanent karakter heeft;

  • -

    als een cliënt langer dan 2 maanden aaneengesloten is opgenomen in een instelling;

  • -

    als een cliënt recht heeft op huishoudelijke verzorging volgens een andere regeling;

Als er een aanvraag ingediend wordt door een cliënt waarbij nog geen onderzoek heeft plaatsgevonden, dan zal dit geregistreerd worden als een melding.

3.6 Bezwaar en beroep

Indien de belanghebbende van mening is dat het college hem ten onrechte geen

maatwerkvoorziening verstrekt of dat de maatwerkvoorziening onvoldoende bijdraagt aan de

zelfredzaamheid of participatie, kan belanghebbende daartegen bezwaar maken en daarna eventueel

in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen of de gemeente zich heeft

gehouden aan de voorgeschreven procedures, het onderzoek naar de omstandigheden van de

belanghebbende op adequate wijze heeft verricht en of de ondersteuning een passende bijdrage

levert aan het realiseren van een situatie waarin de belanghebbende in staat wordt gesteld tot

zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Hoofdstuk 4. Algemene voorzieningen

Algemene voorzieningen is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder

indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen

commerciële diensten zijn zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een

supermarkt maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis

waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. De bedoeling is dat er steeds meer

algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder vaak een beroep hoeven te doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.

In Houten is er reeds een breed aanbod aan algemene voorzieningen beschikbaar op het gebied van

onderwijs, jeugdgezondheidszorg, welzijnsvoorzieningen, sport en cultuur, zie onder andere de Hulpwijzer (www.hulpwijzerhouten.nl). Deze voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijk en flexibel van inzet. Belanghebbenden die een lichte, eenvoudige ondersteuningsvraag hebben kunnen hier altijd terecht.

Algemene voorzieningen zijn voortdurend in ontwikkeling en zullen de komende jaren een

nadrukkelijkere rol in gaan nemen bij de ondersteuning van inwoners van Houten. Algemene

voorzieningen gaan voor op maatwerkvoorzieningen. Hiermee houdt het Sociaal Loket en het Sociaal Team rekening bij het opstellen van het arrangement van ondersteuning voor de belanghebbende. Het Sociaal Loket en het Sociaal Team is bekend met de algemene voorzieningen en de ondersteunende mogelijkheden van deze voorzieningen.

4.1 Criteria om in aanmerking te komen voor algemene voorzieningen

In principe zijn alle algemene voorzieningen voor iedere inwoner van Houten toegankelijk.

Belanghebbenden die een lichte, eenvoudige ondersteuningsvraag hebben kunnen hier altijd terecht

zonder beschikking of doorverwijzing.

4.2 Bijdrage voor algemene voorzieningen

De hoogte van de bijdrage voor een algemene voorziening wordt bepaald aan de hand van - en tot het

maximum van - de kostprijs van deze voorziening. Aanbieders van de algemene voorzieningen zijn

binnen deze kaders vrij om een bijdrage in de kosten voor deze voorzieningen te vragen.

4.3 Algemene voorzieningen en het persoonsgebonden budget

Algemene voorzieningen kunnen alleen in natura door een belanghebbende ontvangen worden. Het is

niet mogelijk om gebruik te maken van een algemene voorziening via een persoonsgebonden budget.

Hoofdstuk 5. Maatwerkvoorzieningen

Wanneer de belanghebbende via een arrangement van inzet vanuit het eigen netwerk, informele zorg

en algemene voorzieningen onvoldoende wordt ondersteund, kunnen op het individu toegesneden

maatwerkvoorzieningen worden ingezet. In dit hoofdstuk worden de criteria, aandachtspunten en de soorten van de maatwerkvoorzieningen beschreven.

5.1 Criteria

5.1.1 Hoofdverblijf

Een voorwaarde om voor ondersteuning van een maatwerkvoorziening in aanmerking te komen is dat

de belanghebbende zijn hoofdverblijf in Houten heeft. De belanghebbende moet ingeschreven staan

in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente Houten. Hoofdverblijf betekent

volgens jurisprudentie meer dan alleen ingeschreven staan in het GBA; de belanghebbende moet

daadwerkelijk het grootste deel van de tijd in de gemeente verblijven. Als de belanghebbende kan

aantonen dat hij op korte termijn in Houten komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in

het GBA- de aanvraag in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken

waar binnen de inschrijving in het GBA geregeld moet zijn.

5.1.2 Langdurig noodzakelijk

De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter passende ondersteuning van de

beperkingen van de belanghebbende. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor

ondersteuning moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van beperkingen waardoor de

belanghebbende niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij speelt ook het onafhankelijk

medisch advies een belangrijke rol.

Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan drie maanden of dat het een blijvende

situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor

sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld huishoudelijke verzorging of begeleiding, kan het ook

om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt

tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat de

belanghebbende na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen

functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend

ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan

uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.

In alle gevallen blijft het leveren van maatwerk leidend. Er dient passende ondersteuning geboden te

worden aan de specifieke hulpvraag van de belanghebbende.

5.1.3 Voorliggende voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving

Voorliggend op de Wmo is een voorziening op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet

langdurige zorg (Wlz), ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen

(UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo geen maatwerkvoorziening worden

verstrekt.

Blijkt echter in het onderzoek van de gemeente dat de belanghebbende niet adequaat ondersteund

wordt door (een van) deze voorliggende voorzieningen, dan kan het college maatwerk leveren en een

(aanvullende) maatwerkvoorziening vanuit de Wmo inzetten.

5.1.4 Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening

De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening. Er zijn vaak

meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve

maatstaven de goedkoopste is. Indien de belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende.

In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.

5.1.5 Collectieve voorzieningen

Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere

personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (de Regiotaxi) het meest

duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt

het primaat bij de Regiotaxi. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het

reguliere openbaar vervoer of deze niet kan bereiken, en men wel een duidelijke vervoersbehoefte heeft, men in aanmerking kan komen voor een Wmo vervoerspas voor het gebruik van de Regiotaxi. Alleen wanneer is aangetoond dat de Regiotaxi niet geschikt is voor belanghebbende, zal een maatwerk vervoersvoorziening worden verstrekt.

5.1.6 Overbelasting van mantelzorger

Een maatwerkvoorziening kan toegekend worden in situaties waarbij de mantelzorger niet (meer) in staat is tot de uitvoering daarvan: (dreigende) overbelasting van de mantelzorger. In situaties dat die problemen (deels) opgelost kunnen worden door het toekennen van bijvoorbeeld huishoudelijke verzorging of begeleiding is dat een reden voor

toekenning. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de ondersteuning plaatsvindt bij de

belanghebbende, die de mantelzorg ontvangt, en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander

woonadres heeft als de belanghebbende.

Een probleem bij de uitvoering van de mantelzorg kan ook een dreigende overbelasting van de

mantelzorger zijn. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een maatwerkvoorziening aan de

verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een persoonsgebonden budget

betreft - door de mantelzorger worden ingevuld; het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting.

Hier gaat het om een afgeleid recht.

5.2 Aandachtspunten bij een maatwerkvoorziening

5.2.1 Eigen bijdrage en het Centraal Administratie Kantoor (CAK)

Voor alle maatwerkvoorzieningen die vanuit de Wmo verstrekt zijn wordt een eigen bijdrage opgelegd. Wettelijk is geregeld dat het CAK de eigen bijdrage vaststelt, oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht aan de gemeente plaats.

  • -

    Een bijdrage in de kosten mag nooit de grens die in het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Houten 2015 is vastgelegd te boven gaan. Ook mag een eigen bijdrage de kostprijs van de voorziening niet te boven gaan.

  • -

    Gaat het om een voorziening in natura die in bruikleen wordt toegekend, dan wordt de eigen bijdrage berekend op basis van de kostprijs van de zaak; dit zijn de kosten die de gemeente voor de voorziening maakt inclusief kosten voor onderhoud, service en reparatie.

  • -

    Voor rolstoelen geldt geen bijdrage in de kosten.

  • -

    Voor voorzieningen voor personen onder de 18 jaar geldt ook geen bijdrage in de kosten, met één uitzondering: bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige belanghebbende. Als de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing, waarbij sprake is van waardevermeerdering, voor een minderjarige belanghebbende is verschuldigd, is de bijdrage in de kosten verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, of degene die het gezag uitoefent over de belanghebbende.

Hardheidsclausule (HHC) van de eigen bijdrage in Wmo 2015

In de nieuwe Wmo gaat de HHC ook gelden. Dit is vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 art.3.8 lid 4c. Gemeenten zijn bevoegd om de HHC toe te kennen en het CAK voert de HHC op aanwijzing van gemeenten uit. Bij een hardheidsclausule wordt een uitzondering gemaakt waardoor de cliënt geen eigen bijdrage hoeft te betalen. Deze uitzondering geldt als minderjarige inwonende kinderen dringend zorg nodig hebben.

5.3 Verstrekkingsvormen van een maatwerkvoorziening

5..3.1 Voorziening in natura en het persoonsgebonden budget

Het college biedt belanghebbenden die aanspraak hebben op een maatwerkvoorziening de keuze

tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar

en toereikend persoonsgebonden budget.

Zorg of voorziening in natura

Wordt een voorziening in natura toegekend, dan zal de toekenning bij beschikking plaatsvinden. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de belanghebbende bekend. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder toekenning plaats vindt en of er sprake is van een eigen bijdrage. De zorg of voorziening wordt geleverd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget (PGB) is een geldbedrag, waarmee de belanghebbende zelf een maatwerkvoorziening kan (in)kopen. Om in aanmerking te kunnen komen voor een PGB moet de aanvrager voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • -

    De cliënt moet naar het oordeel van het college op eigen kracht (al dan niet met hulp uit zijn sociale netwerk) voldoende in staat zijn de aan een PGB verbonden taken op verantwoorden wijze uit te voeren,

  • -

    de cliënt (of diens vertegenwoordiger) stelt zicht gemotiveerd op het standpunt dat hij de maatwerkvoorziening als PGB geleverd wenst te krijgen, en

  • -

    de cliënt moet ervoor kunnen zorgen dat de kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt met een PGB van vergelijkbare kwaliteit is als de dienstverlening bij zorg in natura,

Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de belanghebbende bekend. In de beschikking worden de voorwaarden opgenomen waaronder toekenning plaats vindt en of er sprake is van een eigen bijdrage.

De kostprijs van een maatwerkvoorziening en het PGB wordt bepaald:

  • ·

    door een aanbesteding;

  • ·

    na een consultatie in de markt, of

  • ·

    in overleg met de aanbieder.

Het college kent een PGB alleen ten aanzien van maatwerkvoorzieningen toe.

In bijlage 1 is een uitwerking van de regels voor een persoonsgebonden budget bij een maatwerkvoorziening opgenomen.

5.2 Soorten maatwerkvoorzieningen

De Wmo 2015 gaat uit van maatwerk van de belanghebbende door te kijken naar de beperkingen die

iemand ondervindt. Twee personen met dezelfde beperking kunnen voor andere voorzieningen in

aanmerking komen, omdat zij op andere terreinen beperkingen ondervinden. Het is in deze

beleidsregels dan ook niet de bedoeling om een lijst op te stellen waar iemand voor in aanmerking

komt met een bepaalde beperking. Per persoon wordt eerst gekeken naar de mogelijkheden om zelf

of in het netwerk oplossingen te vinden voor zijn beperking.

De volgende soorten maatwerkvoorzieningen worden onderscheiden:

  • -

    Huishoudelijke ondersteuning

  • -

    Ondersteuning bij zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname

  • -

    Woonvoorzieningen en woningaanpassingen

  • -

    Lokale vervoersvoorzieningen

  • -

    Beschermd wonen en maatschappelijke opvang (bevoegdheid centrumgemeente)

Deelname aan sportieve, recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

Een van de belangrijke zaken bij deelnemen aan maatschappelijk verkeer is het kunnen meedoen aan diverse maatschappelijke activiteiten, zoals sportieve, recreatieve, maatschappelijke en/of religieuze activiteiten. Deze activiteiten stellen mensen in staat anderen te ontmoeten en sociale relaties aan te gaan. In sommige situaties is het niet mogelijk om aan (sport)activiteit, culturele of religieuze activiteit mee te doen zonder voorziening. Hierbij valt te denken aan een sportrolstoel of een aanpassing aan een muziekinstrument.

Aandachtspunten in het gesprek zijn onder andere:

  • -

    of het een nieuwe of reeds bestaande activiteit is

  • -

    of er eventuele andere mogelijkheden zijn voor deelname aan maatschappelijke activiteiten die zonder voorziening mogelijk zijn

5.2.1 Maatwerkvoorziening Huishoudelijke ondersteuning

  • -

    De cliënt is, samen met de huisgenoten, primair verantwoordelijk voor het voeren van het eigen huishouden. Wanneer is Huishoudelijke ondersteuning (HO) nodig:

    • -

      Wanneer het mensen niet (meer) lukt om (met mantelzorg of sociaal netwerk) het huis schoon en leefbaar te houden.

    • -

      Wanneer het mensen niet (meer) lukt om (met mantelzorg of zelf ingehuurde HO) regie te voeren over het eigen huishouden.

    Het resultaat dat moet worden bereikt bij de huishoudelijke ondersteuning is dat de cliënt:

    • -

      kan wonen in een schoon huis

    • -

      dagelijks kan beschikken over voedsel

    • -

      kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

    • -

      de dagelijkse gebruikelijke zorg aan de kinderen kan bieden

    Bij het schoonhouden van een huis gaat het om de gebruikelijke ruimtes; die ruimtes die gezien de omvang van het huishouden nodig zijn (zoals de woonkamer, keuken, slaapkamer en sanitaire ruimtes). Dit komt niet altijd overeen met het werkelijk aantal kamers als het huis groter is.

    Omdat het onmogelijk is om een volledige lijst van huishoudelijke werkzaamheden op te stellen, is het misschien handig om enkele specifieke voorbeelden te geven van taken welke niet onder de huishoudelijke verzorging vallen. Het gaat dan voornamelijk om de grote schoonmaak, zoals plafonds nat afnemen, zware overgordijnen en/of vloerkleden reinigen, vloerbedekking met tapijtreiniger reinigen, vloeren handmatig in de was zetten, kamers leeghalen of meubels uit elkaar halen. Tevens werkzaamheden buitenshuis zoals tuinonderhoud, het schoonmaken van fiets of auto en het opruimen van garage of schuur vallen niet onder de huishoudelijke ondersteuning.

    De vorm van Huishoudelijke ondersteuning (HO) kan bestaan uit HO 1 en HO 2.

    • -

      HO1 is bestemd voor mensen die nog zelf de regie over het huishouden kunnen voeren.

    • -

      HO 2 is bestemd voor mensen die problemen hebben met het zelfstandig (of met behulp van het sociale netwerk) voeren en organiseren van het huishouden. Hierbij is spraken van een verminderd of geen regisserend vermogen.

    Bij het bepalen van de (mate van) HO kunnen de volgende zaken meespelen:

    • -

      de situatie van de cliënt in relatie tot huisgenoten en het sociale netwerk

    • -

      de aard van de beperking

    • -

      de situatie van de mantelzorger

    • -

      de mogelijkheid om gebruik te kunnen maken van algemene voorzieningen

    De gemeente geeft geen indicatie meer af in uren, maar in een resultaat: een schoon en/of gestructureerd huishouden). Nadat de gemeente de indicatie voor HO heeft afgegeven, volgt een gesprek met de aanbieder om te bepalen hoe precies invulling wordt gegeven aan het bereiken van het resultaat. Er worden gezamenlijk afspraken gemaakt over welke werkzaamheden (om het resultaat een schoon of gestructureerd huishouden te bereiken) gedaan worden door de cliënt zelf, door de mantelzorger, door het sociale netwerk en welke door de aanbieder.

    Huishoudelijke hulp toelage

    De Rijksoverheid heeft voor 2015 en 2016 de zogeheten huishoudelijke hulp toelage (HHT) ingevoerd om de werkgelegenheid in de thuiszorg te stimuleren. In Houten zijn hierover afspraken gemaakt met de gecontracteerde aanbieders. Alle cliënten die een indicatie voor huishoudelijke ondersteuning hebben kunnen voordelig extra uren huishoudelijke ondersteuning inkopen. Deze extra uren zijn naar eigen inzicht van de cliënt in te zetten, bijvoorbeeld voor een grote schoonmaak of als aanvulling op de ondersteuning die iemand al krijgt. De voorwaarden voor deze regeling zijn:

    • -

      De gemeente neemt de vergoeding van de extra uren huishoudelijke ondersteuning deels voor haar rekening.

    • -

      De cliënt betaalt zelf in 2015 voor de extra uren een eigen bijdrage van € 7,50 per uur (in 2016 waarschijnlijk € 10,- per uur) aan de aanbieder (2)

    • -

      Per periode van 4 weken mag de cliënt maximaal 4 uur extra inkopen tegen deze uurprijs.

      (2) Deze eigen bijdrage staat los van de eigen bijdrage die door het CAK wordt opgelegd.

5.2.2 Ondersteuning bij zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname

  • -

    Wat is het en voor wie ?

    Ondersteuning bij zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname omvat alle activiteiten die geleverd worden ten behoeve van mensen met een lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke beperking of een psychiatrische aandoening dan wel mensen die matig of zwaar probleemgedrag vertonen op het gebied van:

    • -

      De sociale zelfredzaamheid

    • -

      Het bewegen en verplaatsen

    • -

      Het psychisch functioneren

    • -

      Het geheugen en de oriëntatie.

    Het kan daarbij gaan om individuele begeleiding (Ondersteuning Zelfredzaamheid), begeleiding in groepsverband/(dagbesteding (Ondersteuning Maatschappelijke Deelname) en kortdurend verblijf.

    De maatwerkvoorzieningen Ondersteuning Zelfredzaamheid en Ondersteuning maatschappelijke deelname zijn gericht op het zo zelfredzaam mogelijk kunnen (blijven) meedoen van Inwoners, op het moment dat dit (even) niet (geheel) zelfstandig lukt en/of het sociaal netwerk en/of algemene voorzieningen dit niet (volledig) kunnen bereiken. Daarnaast zorgen de maatwerkvoorzieningen ervoor dat inwoners zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen (blijven) wonen.

    Houten heeft, samen met de andere Lekstroomgemeenten, de volgende maatwerkvoorzieningen voor begeleiding onderscheiden:

    • 1.

      Ondersteuning zelfredzaamheid (individueel ingevuld). Deze voorziening wordt ook wel eens ‘individuele begeleiding’ genoemd. Er worden drie niveaus van ondersteuningsbehoefte onderscheiden: 1 (stimuleren en toezicht), 2 (helpen bij) en 3 (overnemen en regie).

    • 2.

      Ondersteuning maatschappelijke deelname (meestal in groepsverband). Deze voorziening wordt ook wel eens groepsbegeleiding of dagbesteding genoemd. Ook hier gelden de hiervoor onderscheiden niveaus van ondersteuningsbehoefte.

    • 3.

      Kortdurend Verblijf Kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger of het netwerk. Het kan gaan om cliënten die voortdurend toezicht nodig hebben of waar constant zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen noodzakelijk is.

    Ondersteuning maatschappelijke deelname is voorliggend op ondersteuning zelfredzaamheid als hetzelfde resultaat wordt beoogd en als de geboden ondersteuning een adequate oplossing is voor de cliënt. De ondersteuning wordt zoveel mogelijk ingezet via supportgericht werken (‘zorgen dat’ i.p.v. ‘zorgen voor’) om te bewerkstelligen dat cliënten zoveel mogelijk worden begeleid naar een zelfstandig genormaliseerd leven met een minimale inzet van professionals. Hierin is het uitganspunt: zoveel mogelijk verschuiving van hoger niveau naar een lager niveau van ondersteuning c.q. algemene voorziening.

    Persoonlijke verzorging

    Wanneer inwoners de handelingen met betrekking tot opstaan, wassen en aankleden om somatische redenen niet meer zelf kunnen doen, dan horen ze persoonlijke verzorging uit de Zorgverzekeringswet te krijgen. Per 1 januari 2015 valt bijna alle persoonlijke verzorging (95%) onder de aanspraak wijkverpleging van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Een klein deel (5%) valt onder de Wmo 2015 en is daarmee de verantwoordelijkheid van de gemeente. Voor het deel dat onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt, gaat het om de volgende omschrijving in de wet: ‘activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging in verband met een psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid’. Deze vorm van persoonlijke verzorging hangt dus samen met de begeleiding. Het gaat om ondersteuning bij de ADL en niet om het overnemen ervan.

    Let goed op de afbakening van persoonlijke verzorging die onder de Wmo valt en die onder de aanspraak wijkverpleging van de Zvw valt!

    • ·

      Hangt de behoefte aan persoonlijke verzorging samen met de zelfredzaamheid en met de behoefte aan begeleiding? Dan valt de persoonlijke verzorging onder de Wmo.

    • ·

      Hangt de behoefte aan persoonlijke verzorging samen met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, dan valt de persoonlijke verzorging onder de Zvw.

    De Lekstroomgemeenten hebben persoonlijke verzorging niet als een aparte nieuwe maatwerkvoorziening ingekocht. De behoefte aan de begeleiding bij persoonlijke verzorging dient geleverd te worden vanuit de maatwerkvoorziening Ondersteuning Zelfredzaamheid.

    Ondersteuning zelfredzaamheid Er wordt geïndiceerd op basis van inspanning en activiteiten. Het ondersteuningsplan geeft input voor de afspraken tussen de aanbieder en de klant. De ondersteuning is gericht op het bevorderen en/of behoud van de zelfredzaamheid van de cliënt. Bij zelfredzaamheid gaat het om de lichamelijke, cognitieve en psychische mogelijkheden die de cliënt in staat stellen om binnen de persoonlijke levenssfeer te functioneren. Het kan gaan om het compenseren of actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij/zij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het kan dan gaan om zaken als het helpen (leren) plannen van activiteiten, (leren) regelen van dagelijkse zaken, het (leren) nemen van besluiten en het (leren)structureren van de dag. Maar ook om het bieden van praktische hulp en ondersteuning bij het (leren) uitvoeren van handelingen/vaardigheden die zelfredzaamheid tot doel hebben.

    In de Lekstroomregio wordt het volgende onderscheid in de mate van ondersteuning gehanteerd:

    Ondersteuning zelfredzaamheid 1

    Kernbegrip: stimuleren en toezicht

    • ·

      Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken. Bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. De cliënt kan zelf om hulp vragen.

    • ·

      De ondersteuning is er op gericht door stimulans en/of toezicht ervoor te zorgen dat de cliënt in staat is om zijn/haar sociale leven zelfstandig vorm te geven.

    Ondersteuning zelfredzaamheid 2

    Kernbegrip: helpen bij

    • ·

      De ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van de dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme), die voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Dit kan zodanige problemen opleveren dat de cliënt afhankelijk is van ondersteuning.

    • ·

      De communicatie gaat niet altijd vanzelf door de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken.

    • ·

      Het niet inzetten van ondersteuning kan leiden tot verwaarlozing/opname.

    Ondersteuning zelfredzaamheid 3

    Kernbegrip: overnemen en regie

    • ·

      De ondersteuning richt zich op het overnemen van taken door een professional, omdat de cliënt ernstige problemen heeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om ondersteuning bij complexe taken die voor de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen.

    • ·

      Voor de dag-structuur en het voeren van regie is de cliënt afhankelijk van de hulp van anderen.

    Bij ondersteuning in de zelfredzaamheid geldt dat er maximaal 19,9 uur per week geïndiceerd kan worden.

    De persoonlijke verzorging, die in het verlengde ligt van bovengenoemde ondersteuning, maakt deel uit van de ondersteuning zelfredzaamheid.

    Ondersteuning maatschappelijke deelname

    Het betreft hier dagbesteding voor cliënten die vanwege hun beperking niet kunnen deelnemen aan gewoon of regulier begeleid werken of die vanwege hun beperking niet maatschappelijk kunnen participeren binnen de algemene voorzieningen in de buurt Het ondersteuningsplan geeft input voor de afspraken tussen aanbieder en cliënt.

    Het is nadrukkelijk anders dan welzijnsactiviteiten, ook al bevatten welzijnsactiviteiten wel elementen die in groepsbegeleiding voorkomen. Voor veel belanghebbenden kan deelname aan welzijnsactiviteiten voldoende zijn om structuur te bieden aan de dag en medemensen te ontmoeten. Andere personen zijn meer gebaat bij een meer programmatische en/of methodische vorm van dagbesteding. En/of bij een vorm waarbij ze actief worden gestimuleerd om mee te doen. Groepsbegeleiding is:

    • -

      Programmatisch (met een vast dag en/of weekprogramma)

    • -

      Methodisch (een methode voor weken met de doelgroep als basis) met een welomschreven doel

    • -

      Vraagt actieve betrokkenheid van de cliënt

    • -

      Gericht op het structureren van de dag, oefenen met vaardigheden, die de zelfredzaamheid en maatschappelijke deelname bevorderen.

    Ten aanzien van vervoer van en naar de dagbesteding is het uitgangspunt dat de cliënt/zijn netwerk het zelf regelt. Indien dit niet mogelijk is wordt een vervoerscomponent mee geïndiceerd. Aanbieders zijn verantwoordelijk voor het (organiseren van het) vervoer en ontvangen hier een vervoersprijs voor. Het is niet de bedoeling dat cliënten voor deze vorm van vervoer gebruiken maken van de Regiotaxi met hun Wmo vervoerspas.

    Ondersteuning maatschappelijke deelname 1

    Kernbegrip: stimuleren en toezicht

    • ·

      Er is geen noodzaak tot het overnemen van taken. Bijvoorbeeld bij de dagelijkse routine en met het uitvoeren van vooral complexere activiteiten. De cliënt kan zelf om hulp vragen.

    • ·

      De ondersteuning is er op gericht door stimulans en/of toezicht ervoor te zorgen dat de cliënt in staat is om zijn/haar sociale leven zelfstandig vorm te geven.

    Ondersteuning maatschappelijke deelname 2

    Kernbegrip: helpen bij

    • ·

      De ondersteuning wordt geboden bij het oplossen van problemen, het zelfstandig nemen van besluiten, het regelen van de dagelijkse bezigheden en de dagelijkse routine (gebrek aan dag- en nachtritme), die voor de cliënt niet vanzelfsprekend zijn. Dit kan zodanige problemen opleveren dat de cliënt afhankelijk is van ondersteuning.

    • ·

      De communicatie gaat niet altijd vanzelf door de cliënt soms niet goed begrijpt wat anderen zeggen en/of zichzelf niet voldoende begrijpelijk kan maken.

    • ·

      Het niet inzetten van ondersteuning kan leiden tot verwaarlozing/opname.

    Ondersteuning maatschappelijke deelname 3

    Kernbegrip: overnemen en regie

    • ·

      De ondersteuning richt zich op het overnemen van taken door een professional, omdat de cliënt ernstige problemen heeft. Het gaat dan bijvoorbeeld om ondersteuning bij complexe taken die voor de cliënt moeten worden overgenomen. Ook het uitvoeren van eenvoudige taken en communiceren gaan moeizaam. De cliënt kan niet zelfstandig problemen oplossen en/of besluiten nemen.

    • ·

      Voor de dag-structuur en het voeren van regie is de cliënt afhankelijk van de hulp van anderen.

    Voor personen tot 65 jaar geldt dat er maximaal 9 dagdelen per week geïndiceerd kunnen worden, dit is gelijk aan een gebruikelijke 36-urige werkweek.

    Kortdurend verblijf

    Kortdurend verblijf in een instelling is bedoeld ter ontlasting van de mantelzorg of het netwerk. Het kan gaan om cliënten die voortdurend toezicht nodig hebben of waar constant zorg of zorg op ongeregelde tijdstippen noodzakelijk is. Bij kortdurend verblijf gaat het om logeren gedurende maximaal drie etmalen per week gemiddeld met als doel het overnemen van de zorg ter ontlasting van de gebruikelijke zorg of de mantelzorger. Het verblijf is ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Kortdurend verblijf betreft de mogelijkheid voor een inwoner om ergens te logeren waar permanent toezicht geboden wordt en waarbij zorg en ondersteuning geboden wordt. Wanneer verpleging nodig is moet hiervoor apart een indicatie op grond van de Wlz worden geïndiceerd. Behandeling behoort nadrukkelijk niet bij kortdurend verblijf. Bij kortdurend verblijf geldt een maximum van 3 etmalen per week. Dit kan ook uitgespreid worden over een langere periode zodat er de mogelijkheid is tot het zogeheten interval verblijf van bijvoorbeeld elke drie maanden 1 week (7 etmalen) kortdurend verblijf.

    Voorliggende voorzieningen

    Voorliggende voorzieningen bij de maatwerkvoorzieningen Ondersteuning Zelfredzaamheid en Ondersteuning Maatschappelijke Deelname zijn bijvoorbeeld:

    • -

      Behandeling Alvorens begeleiding te verstrekken is het van belang dat wordt onderzocht wat de mogelijkheden van behandeling (vanuit de Zorgverzekeringswet) zijn. De stelregel hierbij is dat als verbetering van functioneren of handelen (vaardigheden) nog mogelijk is, eerst behandeling wordt ingezet. Bij verslaving bijvoorbeeld, is eerst behandeling nodig voordat begeleiding kan worden ingezet. Behandeling kan worden geboden door bijvoorbeeld: ergotherapeut, psycholoog, specialist ouderen geneeskunde of in een revalidatiecentrum of een centrum gespecialiseerd in bepaalde problematiek (zoals een reuma-centrum). Behandeling is gericht op: het verbeteren van de aandoening/stoornis/beperking, het aanleren van nieuwe vaardigheden of gedrag of nadere functionele diagnostiek.

    • -

      Wettelijk) voorliggende voorzieningen Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan alvorens de maatwerkvoorziening begeleiding wordt overwogen:

      • ·

        Onderwijs: begeleiding van kinderen met problemen is de verantwoordelijkheid van school. Tevens zijn er mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouders kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn kan begeleiding worden geïndiceerd.

      • ·

        Kinderopvang: kinderopvang is verantwoordelijkheid van ouders, werkgever en overheid (kinderopvangtoeslag). Kinderopvang is ook voor kinderen met een beperking voorliggend en het leren omgaan van leidsters met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouders. Alleen in uitzonderlijke situaties, als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouders kan worden verwacht, kan begeleiding worden geïndiceerd.

      • ·

        Jeugdwet: Opvoedingsondersteuning voor alle ouders en ouders van kinderen met een beperking, medisch kinderdagverblijf, specialistische hulp thuis, tijdelijke opname worden op grond van de Jeugdwet geboden. Begeleiding kan in sommige gevallen, ondersteunend op opvoedingsondersteuning thuis, ter bevordering van de zelfredzaamheid van ouders worden geboden.

      • ·

        Arbeidsvoorzieningen: op grond van ziektewet, WIA en participatiewet zijn er mogelijkheden voor aangepast werk. Het uitgangspunt is dat als aangepast werk of speciaal onderwijs op grond van genoemde regelingen niet mogelijk is of niet voldoende aansluit bij de zorg- en ondersteuningsbehoefte dat dan Ondersteuning Maatschappelijke Deelname (dagbesteding) kan worden overwogen.

5.2.3 Woonvoorzieningen en woningaanpassingen

  • -

    Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving (dat kan de eigen woning zijn of een geschiktere woning in dezelfde omgeving) zijn er voorzieningen die dit mogelijk maken. In deze paragraaf een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.

    Doel van de woonvoorzieningen en woningaanpassingen is het ondersteunen van iemand die beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woning. Het gaat daarbij om belemmeringen die normale elementaire woonactiviteiten bemoeilijken of onmogelijk maken zoals het bereiden van eten, slapen, lichaamsreiniging, verzorgen van kinderen.

    De daarvoor bestemde ruimten moeten bruikbaar zijn voor de functies waarvoor ze bestemd zijn. Het gebruik van hobby-, werk- of recreatieruimte valt dan ook niet onder de ondersteuning vanuit de Wmo.

    Onder belemmeringen wordt verstaan belemmeringen die rechtstreeks ondervonden worden als gevolg van de beperkingen van de belanghebbende in een woonruimte wat betreft bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid, die het gevolg is van de bouwkundige en woontechnische opzet van de woning of van haar ligging in een woongebouw niet afdoende kunnen worden ondervangen.

    Het gaat dus niet om het wegnemen of verminderen van de beperking, maar om het wegnemen of verminderen van belemmeringen die de aanvrager in de woonruimte ondervindt als gevolg van de beperking. Wanneer iemand problemen ervaart bij het zelfstandig wonen door de specifieke eigenschappen van het huis, oordeelt het college allereerst of de belemmering voor het wonen opgelost kan worden via een verhuizing (‘primaat van verhuizen’).

    De ondersteuning vanuit de Wmo via woonvoorzieningen beperkt zich in beginsel tot personen die zelfstandig wonen. Personen die in een Wlz-instelling, een verzorgingshuis of een andere (naar aard) onzelfstandige woonvorm verblijven, kunnen geen aanspraak maken op woonvoorzieningen. In het beleid wordt een uitzondering gemaakt voor personen die hun hoofdverblijf hebben in een Wlz-instelling, maar regelmatig een bepaalde woonruimte bezoeken. Bijvoorbeeld een kind dat in het weekend naar huis komt waar het huis bezoekbaar voor wordt gemaakt.

    Verhuiskostenvergoeding

    De kosten voor een verhuizing is in beginsel een algemeen gebruikelijke voorziening. Van de belanghebbende mag verwacht worden dat zij een budget reserveren voor de periode dat zij vanwege het wijzigen van hun situatie of leeftijd moeten verhuizen naar een andere geschikte woning. In sommige situaties is het echter zo dat de belanghebbende daartoe niet in staat is, omdat er bijvoorbeeld sprake is van een plotselinge ontstane situatie. In specifieke situaties kan de belanghebbende in aanmerking komen voor een vergoeding van de meerkosten voor de verhuizing. Het leveren van maatwerk is hierbij leidend.

    Woningaanpassing

    Als een inpandige aanpassing mogelijk is, bijvoorbeeld in de situatie van een ruime benedenverdieping, zal het college allereerst die situatie beoordelen, voordat uitbreiding van de woning aan de orde komt.

    Bij aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten zal het college ook beoordelen of het verantwoord is voorzieningen als trapliften op een voor eenieder bereikbare plaats te zetten. Ook kijkt het college naar zaken als slijtage door weer en wind.

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning van meer dan € 2000,- werkt het college altijd eerst met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden.

    Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als eenmalig persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de aanvrager/belanghebbende met een afschrift of melding aan de eigenaar.

    Eventuele aanbouw = een woningaanpassing

    Als het plaatsen van een aanbouw een ondersteuning kan zijn bij het zelfstandig wonen, besluit het college vanwege financieel-economische argumenten alleen tot een aanbouw als tevoren vast staat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van woningcorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik miniem zijn.

    Daarom kiest het college bij eigen woningen als het maar enigszins kan voor het plaatsen van een herbruikbare losse woonunit en heeft aandacht voor de RO-vergunning indien deze nodig is.

    Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.

    Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een hypotheek op de woning te vestigen waarvan niet wordt afgelost, zodat de kosten beperkt blijven tot de rentekosten, waarop bij belastingaangifte renteaftrek mogelijk is, zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

    Bij het vergroten van de woning, waaronder ook begrepen het plaatsen van een losse

    woonunit, wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan

    de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

    Niet-bouwkundige aanpassingen (= woonvoorziening)

    Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de aanvrager/belanghebbende.

    Bij het bepalen van al dan niet-bouwkundige woonvoorzieningen houdt het college rekening met de belangen van verzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.

    Enkele algemene bepalingen bij deze vorm van maatwerkvoorziening (woonvoorziening en woningaanpassing):

    • -

      Er is geen wettelijke limiet aan de hoogte van de kosten van te treffen woonvoorzieningen.

    • -

      Voor de aanpassing van woonwagens geldt als uitgangspunt dat hier alleen een maatwerkvoorziening voor verstrekt wordt als de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is, de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt, de woonwagen op een standplaats staat en de hoofdbewoner in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

    • -

      Voor de aanpassing van woonschepen geldt als uitgangspunt dat hier alleen een maatwerkvoorziening voor verstrekt wordt als de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is en het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

    • -

      Per 2015 moeten aanpassingen waar mogelijk afbetaald worden door de belanghebbende d.m.v. een eigen bijdrage totdat de aanpassing economisch is afgeschreven. Eerder was hier een wettelijke maximum termijn voor vastgelegd van drie jaar, deze is komen te vervallen.

    • -

      Woonvoorzieningen onder de € 500,- worden altijd in eigendom verstrekt.

    Mantelzorgwoning

    Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning (huis in de tuin op of het erf waar de degene woont die zorg ontvangt) gaat het college ook daarbij uit van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning.

    Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. Daarbij is uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Daarnaast wordt het met de landelijke wetgeving nu ook mogelijk om een urgentie te krijgen voor een woning als iemand mantelzorger is, dit moet wel getoetst worden bij het Sociaal Team of Sociaal Loket (zie de regionale huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht.

5.2.5. Vervoersvoorzieningen

  • -

    De Wmo heeft tot doel om inwoners te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een belanghebbende problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen de belanghebbende heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien (bijvoorbeeld: heeft de belanghebbende een auto of een brommer), hulp kan inschakelen van het eigen netwerk (bijvoorbeeld: kan de belanghebbende meerijden met de buurvouw of kan een familielid naar de belanghebbende toekomen in plaats van daar naar toe te reizen) of kan gebruik gemaakt worden van een algemene voorziening of dat een maatwerkvoorziening noodzakelijk is.

    De belangrijkste oorzaak van mobiliteitsproblemen van mensen met beperkingen is dat het huidige openbaar vervoer voor hen onvoldoende bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is. Op dit moment worden veel bussen en bushaltes aangepast voor het gebruik door personen met een beperking.

    Regiotaxi

    In de gemeente kunnen mensen met een mobiliteitsbeperking op basis van de Wmo gebruik maken van de Regiotaxi na onderzoek van de persoonskenmerken of indien nodig door een medische indicatie. De Regiotaxi is een vorm van individueel taxivervoer die mensen van deur tot deur brengt tot ongeveer 15 kilometer vanaf de gemeentegrens waar iedereen tegen een standaard tarief gebruik van kan maken. Om gebruik te kunnen maken van de Regiotaxi via de Wmo is een vervoerpas vereist waarmee tegen een gereduceerd tarief gereisd kan worden. Bij de toekenning daarvan wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte.

    Inwoners van de gemeente Houten met een Wmo-pas voor de Regiotaxi kunnen tot maximaal 2.000 km per jaar gebruik maken van deze Regiotaxi.

    Het is niet de bedoeling dat inwoners met een Wmo-vervoerspas de Regiotaxi gebruiken voor woon-werk of woon-dagbesteding vervoer. Het Wmo-vervoer met de Regiotaxi is nadrukkelijk bedoeld voor sociaal-maatschappelijk verkeer.

    Het collectief vervoersysteem Regiotaxi Utrecht heeft prioriteit boven andere individuele vervoersvoorzieningen. De gebruiker van de Regiotaxi is een ritbijdrage verschuldigd.

    Valys

    Voor verplaatsingen buiten de regio (als er verder gereisd moet worden dan 5 OV-zones vanaf het woonadres) kan men reizen met Valys. Dit, door de Rijksoverheid georganiseerde bovenregionale vervoer maakt geen deel uit van het vervoer in het kader van de Wmo, waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Valys is een aanvullende vervoersvoorziening voor het vervoer voor mensen met een beperking buiten de eigen regio.

    Gebruik eigen auto

    Een auto is in beginsel een algemeen gebruikelijke voorziening. Dat wil zeggen dat als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) dan is er geen noodzaak om te compenseren. Er is immers geen probleem of men kan het zelf oplossen. Dat kan anders zijn als door het optreden van de beperkingen sprake is van meerkosten bij het lokaal moeten verplaatsen per vervoermiddel. Uit jurisprudentie komt naar voren dat indien de belanghebbende beschikt over een auto, ook aangenomen mag worden dat hij in staat is om de kosten voor het vervoer over de kortere en langere afstanden zelf op te brengen.

    Echter, indien de belanghebbende op grond van zijn beperkingen voor al zijn verplaatsingen afhankelijk is geworden van zijn eigen auto, dus ook voor die korte verplaatsingen die normaal gesproken lopend, per fiets of ander vervoermiddel afgelegd zouden worden, kan het aantal kilometers die hij/zij met de auto rijdt beduidend hoger zijn en is er sprake van meerkosten. Ook hier wordt eerst goed gekeken naar alle mogelijkheden zoals het combineren van ritten waardoor er mogelijk geen meerkosten zijn, maatwerk.

    Meerkosten

    Soms kunnen mensen op grond van hun medische of psychische beperkingen niet collectief reizen en kunnen ze mogelijk geen gebruik maken van de Regiotaxi vanwege bijvoorbeeld een angststoornis. Daardoor zijn ze afhankelijk van een individuele vervoersvoorziening zoals de eigen auto of een (rolstoel)en kan men in aanmerking komen voor een individuele vervoerskostenvergoeding voor de kosten van de verplaatsingen. Op declaratiebasis zullen de (meer)kosten aan belanghebbende worden uitbetaald. Het leveren van maatwerk is hierbij leidend.

5.2.6 Verplaatsing in en om de woning

  • -

    Bij het in en om de woning verplaatsen wordt eerst gekeken in hoeverre algemene, algemeen gebruikelijke of collectieve voorzieningen ingezet kunnen worden om de ondersteuning te bieden.

    Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal – al dan niet in aanvulling met een medisch of ergotherapeutisch - advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

    Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat als de mantelzorger niet in staat is de rolstoel in alle omstandigheden te duwen, er een ondersteunende motorvoorziening verschaft kan worden.

    Accessoires als bagagetassen, been- en voetenzakken en afdekhoezen komen in principe niet voor vergoeding in aanmerking. Indien in de uitzonderlijke situatie dat er aangepaste kleding nodig is en dit niet door eigen kracht opgelost kan worden, bijvoorbeeld voor een zitorthese, kan hiervoor een beroep op de Wmo gedaan worden en kunnen de meerkosten in aanmerking komen voor vergoeding.

5.2.7 Beschermd wonen en maatschappelijke opvang

  • -

    Beschermd wonen

    Belanghebbenden die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat dat gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen.

    Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van verblijf en begeleiding gericht op participatie van personen met een psychische aandoening. Beschermd wonen biedt cliënten een veilige, afgeschermde woon- en leefomgeving waar samenhangende begeleiding wordt geboden aan cliënten die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormen. Voor een deel van de belanghebbenden is beschermd wonen een opstapje naar zelfstandig wonen.

    Onder beschermd wonen wordt verstaan:

    • -

      wonen in een accommodatie van een instelling of een wooninitiatief

    • -

      met het daarbij behorende toezicht en begeleiding, dat zich kenmerkt door 24-uurs beschikbaarheid

    • -

      gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie

    • -

      gericht op het bevorderen van het psychische en psychosociaal functioneren

    • -

      gericht op stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld (inclusief verslaving)

    • -

      gericht op het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast

    • -

      gericht op het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen

    • -

      bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

    Beschermd wonen is voorlopig een taak voor de centrumgemeente Utrecht, zij krijgen ook het budget voor deze taak. Er worden in regionaal verband indicatiecriteria voor beschermd wonen opgesteld en afspraken gemaakt over toewijzing. Ook over de uitstroom (als een cliënt vanuit de beschermde woonvorm naar een zelfstandige woning gaat) worden werkafspraken gemaakt met Utrecht.

    Zie http://www.utrecht.nl/volksgezondheid/zorg-voor-sociaal-kwetsbaren/regionale-toegang/

    Maatschappelijke opvang

    Maatschappelijke opvang is het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Centrumgemeente Utrecht is verantwoordelijk voor de uitvoering van een samenhangend aanbod van maatschappelijke opvang. Er wordt zowel op bestuurlijk als uitvoerend niveau samengewerkt met alle betrokken partijen (opvanginstellingen, zorgkantoren en woningcorporaties) en de gemeenten in de regio. De focus binnen de maatschappelijke opvang zal de komende jaren worden verlegd van opvang naar preventie en blijvend herstel na uitstroom. Mensen worden in hun eigen kracht ondersteund, zodat dakloosheid zoveel mogelijk wordt voorkomen. Doel is dat een opvangplek hooguit een korte tussenstop is, waarna weer participatie in de Nederlandse samenleving kan plaatsvinden.

    Ook de ondersteuning van zwerfjongeren maakt onderdeel uit van het maatschappelijke opvangbeleid.

    Toegang tot beschermd wonen en maatschappelijke opvang

    De toeleiders voor de Regionale Toegang zijn:

    • ·

      het Sociaal Team, meestal in overleg met GGZ of huisarts.

    • ·

      het FO-team voor zorgmijders en daklozen

    • ·

      crisisopvang Geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA)

    • ·

      forensische RIBW, na afloop van justitiële titel

    • ·

      klinische ggz

    • ·

      uitvoerders Jeugdwet voor jongeren die 18 worden

    Het huidige registratiesysteem KRIS wordt gebruikt tbv de toegang tot beschermd wonen (Sociaal Team heeft een toegangscode om de aanvraag via KRIS in te dienen).

    Werkwijze

    De toeleiders dienen samen met cliënt een voorstel in bij de centrale toegang, voorzien van een advies van beoogde maatwerkvoorziening. Eventueel kan de cliënt vragen om voor verzilvering op basis van een PGB.

    Binnen de centrale toegang worden de aanvragen inhoudelijk getoetst aan het beleid van de gemeente zoals is vastgelegd in het uitvoeringsplan 2e fase Meedoen naar vermogen en het beleidsplan beschermd wonen en wordt een cliënt indien voldaan wordt aan de toetsingscriteria toegewezen aan een aanbieder. Deze heeft acceptatieplicht en is ook verplicht overbruggingszorg te leveren indien nodig. De verwachting is dat 80 % van de aanvragen door de centrale toegang zonder nadere inhoudelijke bespreking of onderhandeling behandeld worden.

    Aan de centrale toegang is een veldtafel gekoppeld waar complexe casussen geagendeerd kunnen worden en overleg kan plaatsvinden over de juiste plaatsing. Deelnemers aan deze veldtafel zijn: toeleiders, aanbieders en de gemeente Utrecht (als centrumgemeente en voorzitter van de veldtafel). Het uiteindelijke besluit (toewijzing dan wel afwijzing) wordt genomen door de gemeente Utrecht. Deze levert de voorzitter met doorzettingsmacht.

Bijlage 1 Regels voor een persoonsgebonden budget (PGB) bij een maatwerkvoorziening

Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de belanghebbende om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een verstrekkingsvorm die bij uitstek geschikt is voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. De gemeente vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een PGB inzetten.

Een belanghebbende met een PGB voor een Wmo-voorziening wordt ook wel ‘budgethouder’ genoemd.

1.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB

Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt indien:

  • -

    De cliënt naar oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zaken dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

  • -

    De cliënt zicht gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb wenst geleverd te krijgen; en

  • -

    Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorzieningen behoren, veilig, doeltreffend en cliënt gericht worden verstrekt. Hierbij weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

    1.1.1 Bekwaamheid van de aanvrager

    Overwegende bezwaren zijn er als er een ernstig vermoeden is dat de belanghebbende als budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteed wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:

    • -

      de belanghebbende is handelingsonbekwaam ;

    • -

      de belanghebbende heeft als gevolg van dementie, een verstandelijke handicap of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie heeft;

    • -

      er is sprake van verslavingsproblematiek ;

    • -

      er is eerder sprake geweest van fraude of misbruik van het PGB;

    • -

      de belanghebbende heeft een zodanig progressief ziektebeeld , waardoor te verwachten is dat de voorziening niet langdurig adequaat is. In dat geval wordt de voorziening in natura verstrekt.

    Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd.

    Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.

    1.1.2 Kwaliteit van dienstverlening

    De kwaliteit van de dienstverlening die ingezet wordt door een PGB moet van vergelijkbare kwaliteit zijn als de dienstverlening in bij zorg in natura. In de schriftelijke overeenkomst die de budgethouder moet afsluiten met de aanbieder staan tenminste afspraken over de kwaliteit en het resultaat van de ondersteuning. Op dit moment bieden de format overeenkomsten van de SVB hier geen mogelijkheid toe.

    Wel zal dit opgenomen worden in het ondersteuningsplan of budgetplan die door de cliënt (al dan niet samen met mantelzorger/sociaal netwerk) samen met het Sociaal Loket of Sociaal Team wordt opgesteld.

1.2 Voorlichting

Zoals uit de Wmo 2015 is af te leiden, is het belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het PGB inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting zal al bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het keukentafelgesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, zal de belanghebbende door het Sociaal Loket of Sociaal Team worden geïnformeerd. Bij de beschikking wordt informatie over het PGB meegestuurd. Daarnaast verzorgt het servicecentrum PGB van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.

1.3 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:

  • -

    het inkopen van de adequate individuele voorziening, hulpmiddel of hulp;

  • -

    het onderhoud, de reparaties en de verzekering van het hulpmiddel (hiervoor kunnen jaarlijks kosten tot een vastgesteld maximum bedrag worden gedeclareerd) (zie ook par. 1.8).

1.4 Beschikking PGB

Als de belanghebbende kiest voor een PGB, wordt in de toekenningbeschikking aanvullend op wat er in de beschikking voor zorg-in-natura staat, opgenomen:

  • -

    het budget waarmee de voorziening of hulp kan worden ingekocht. De maximale bedragen zijn opgenomen in het Besluit Maatschappelijke ondersteuning Houten 2015 en worden jaarlijks geactualiseerd;

  • -

    het budget dient binnen 6 maanden na verstrekking besteed te zijn aan het daarvoor bestemde doel. Indien dit niet het geval is, kan er een besluit genomen worden tot verrekening of tot intrekking of herziening met als gevolg een terugvordering.

Aanvullend wanneer een maatwerkvoorziening (zorg in natura) eindigt, eindigt de toekenning van een pgb wanneer:

  • -

    als de budgethouder aangeeft geen PGB meer te willen ontvangen en eventueel kiest voor een verstrekking in natura. In dat geval blijft het recht op dienstverlening (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan, maar wijzigt de vorm en krijgt belanghebbende een nieuwe beschikking.

  • -

    de medische situatie van de budgethouder verslechtert en dit invloed heeft op het doel van het PGB.

  • -

    de budgethouder geen verantwoording aflegt;

  • -

    de budgethouder zijn PGB laat omzetten in zorg in natura;

  • -

    bij fraude en/of oneigenlijk gebruik van het budget.

1.5 Trekkingsrecht

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen dat gemeenten PGB’s uitbetalen in de vorm van trekkingsrecht. Dit houdt in dat de gemeente het PGB niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum PGB van de SVB. Budgethouders betalen de zorgverleners niet meer zelf, ze moeten de SVB opdracht geven voor betalingen aan hun zorgverleners. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel uren hulp zijn geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling aan de zorgverlener.

De niet bestede PGB bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente.

Om PGB via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener. Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling klopt met deze zorgovereenkomst. Als de SVB geen zorgovereenkomst heeft, kan de zorgverlener niet uitbetaald worden. De budgethouder is verantwoordelijk voor de betalingen uit het PGB. De budgethouder ontvangt elke maand een budgetoverzicht. Dit budgetoverzicht is ook digitaal in te zien.

Eenmalige verstrekking PGB’s hulpmiddelen

In 2015 worden de PGB’s voor een hulpmiddel die eenmalig wordt verstrekt uitbetaald door de gemeente en geldt het trekkingsrecht niet.

1.6 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers met een pgb

In navolging van het Rijk is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen komt minder voor. Er wordt slechts een PGB verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

1.7 PGB voor dienstverlening (huishoudelijke verzorging, begeleiding en kortdurend verblijf)

Omdat het bij dienstverlening gaat om de inhuur van menskracht, is het bij deze voorziening extra belangrijk dat de belanghebbende goed weet wat zijn rechten en plichten zijn. In het indicatietraject wordt nagegaan of de belanghebbende ook daadwerkelijk in staat is de eigen regie te voeren.

Voorwaarden: De Wmo 2015 stelt dat de belanghebbende met zijn PGB een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen. Voor dienstverlening betekent dit dat er een zorgverlener van betaald moet worden conform het minimum loon (en dat er zo nodig werkgeverslasten uit betaald moeten kunnen worden). Eventuele ondersteuning wordt door het PGB servicecentrum van het SVB voor belanghebbende gratis geboden; dus hier zijn geen kosten voor opgenomen in het PGB.

De gemeente keert een “bruto” PGB uit aan het SVB, hierop is geen bijdrage in de kosten in mindering gebracht, dit betaalt de cliënt zelf aan het CAK. Het toegekende PGB dient te worden aangewend voor de inkoop van dienstverlening.

1.8 PGB voor een hulpmiddel of woningaanpassing, lokale vervoersvoorzieningen en rolstoelvoorzieningen

Programma van eisen

Wanneer de belanghebbende kiest voor een PGB krijgt hij na indicatie bij de beschikking een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De belanghebbende kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.

Als de belanghebbende een andere, vergelijkbare, voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening die de belanghebbende aanschaft wel de beperking op hetzelfde niveau moet compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.

Duur van de toekenning

De voorziening in de vorm van PGB wordt toegekend voor een periode van 7 jaar (tenzij anders beschreven in de beschikking). Hierbij wordt aangesloten op de gemiddelde technische levensduur van deze voorzieningen. Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.

1.Als wordt verwacht dat de medische situatie van de belanghebbende kan verslechteren, wordt dit ook opgenomen in het PvE. Indien nodig dient belanghebbende mee te werken aan een medisch onderzoek of een passing. Hierbij wordt op maat gekeken naar de persoonlijke situatie van de belanghebbende en de benodigde ondersteuning vanuit het PGB.

PGB bedrag

Het PGB-bedrag voor voorzieningen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De bedragen zijn afgeleid van de bedragen die gelden voor de natura voorzieningen, zonder daarbij voor de gemeente geldende kortingen. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelenleverancier vastgesteld. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven. In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties. Deze kosten worden vergoed op declaratiebasis tot een -in de beschikking vastgesteld- maximum bedrag per jaar. De hoogte van het PGB-bedrag en de voorwaarden voor de verantwoording zijn opgenomen in de beschikking. Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden voor zover de kosten van het PGB hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening. De situatie waarin het door de belanghebbende beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het PGB om die reden geheel geweigerd kan worden. Belanghebbenden kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

Aanschaf

Na ontvangst van de beschikking heeft de belanghebbende 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt de belanghebbende dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.

Omzetting PGB in voorziening in natura

Een omzetting van het PGB in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het PGB reeds is besteed aan een voorziening. De belanghebbende moet dan ten minste 7 jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag. Een voorziening of een PGB voor een voorziening wordt immers maar 1x per 7 jaar verstrekt.

Intrekking

In de Verordening is opgenomen dat de voorziening ingetrokken kan worden als de belanghebbende de voorziening niet binnen 6 maanden aanschaft.

1.8 Terugbetaling en terugvordering PGB dienstverlening en hulpmiddel

Terugbetaling bij een noodzakelijke vervanging binnen de gebruiksduur

  • a.

    Een persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om redenen worden vervangen door een ander voorziening en wordt de vervangende voorziening een voorziening in natura dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening door de aanvrager moeten worden terugbetaald;

  • b.

    Een persoonsgebonden budget wordt voor een hulpmiddel voor de duur van zeven jaar verstrekt. Moet binnen deze termijn de voorziening om technische of medische redenen worden vervangen door een andere voorziening en wordt voor de vervangende voorziening een persoonsgebonden budget aangevraagd, dan zal de eventuele restwaarde van de oude voorziening in mindering worden gebracht op de vastgestelde hoogte van het persoonsgebonden budget van de vervangende voorziening.

Terugbetaling bij overlijden, verslechterde medische situatie of verhuizing uit de gemeente Houten binnen de gebruiksduur

Een hulpmiddel wordt voor de duur van zeven jaar verstrekt. Wanneer de gebruiker van de voorziening verhuist naar een andere gemeente, overlijdt of de medische situatie verslechtert, ongeacht of de periode van zeven jaar is verstreken, dan kan het college overwegen de eventuele restwaarde of de voorziening terug te vorderen. Deze informatie wordt in de beschikking vermeld.

Restwaarde bij vervanging, overlijden of verhuizing

De restwaarde van een hulpmiddel wordt bepaald door de economische waarde van de voorziening. Hierbij wordt uitgegaan van een economische levensduur van 7 jaar. Dit betekent dat de voorziening in 7 jaar economisch is afgeschreven. De technische levensduur van een voorziening bedraagt minimaal 7 jaar. Dit betekent dat de cliënt, bij een ongewijzigde situatie, zeven jaar met de voorziening moet doen. De bepaling van de restwaarde wordt vastgesteld via lineaire afschrijving in 7 jaar. Hierbij wordt uitgegaan van de economische levensduur zoals staat beschreven in het Besluit bij de eigen bijdrage regeling.

Terugvordering

De restwaarde van de geleverde voorziening wordt altijd teruggevorderd, tenzij de restwaarde van de voorziening lager is dan € 100,00. In dat geval blijft terugvordering achterwege.

Afzien van terugvordering

Terugvordering kost geld. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en de te verwachten baten, gezien de kosten van een civielrechtelijke procedure. Bij fraude geldt de bestuursrechtelijke procedure, zie art. 2.3.10 Wmo 2015.

Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om af te zien van terugvordering. Dit zijn echter uitzonderingssituaties. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:

  • -

    Het kan zijn dat een budgethouder te goeder trouw was, omdat hij/zij kan aantonen dat hij/zij echt iets niet wist;

  • -

    Er kan sprake zijn van een fout van bijvoorbeeld de gemeente, waardoor de budgethouder niet gehouden kan worden tot terugbetaling;

  • -

    Er kunnen sociale omstandigheden spelen waardoor afgezien kan worden van terugvordering.

Hoe wordt een besluit tot terugvordering genomen?

Een besluit tot terugvordering dient te worden voorafgegaan door een besluit tot intrekking en herziening. Zonder een besluit tot herziening en intrekking is er geen rechtsgeldig besluit tot terugvordering. De besluiten tot intrekking, herziening en terugvordering zijn besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Dit betekent dat als de belanghebbende het niet eens is met die besluiten, hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden.

Abusievelijk verleende tegemoetkoming

Wanneer ten onrechte een te hoog persoonsgebonden budget is verstrekt aan de belanghebbende of per ongeluk een persoonsgebonden budget is verstrekt aan een derde (iemand die geen belanghebbende is), bijvoorbeeld omdat de tegemoetkoming is overgemaakt op een verkeerd IBANrekeningnummer, vindt terugvordering eveneens plaats op grond van artikel 6:203 e.v. BW (onverschuldigde betaling). Een besluit tot herziening/intrekking is dan niet nodig. Er dient uitsluitend een besluit tot terugvordering te worden genomen.

1.Belanghebbende voldoet na verzoek terugbetaling nog niet aan de betalingsverplichtingen

1.Nadat het besluit tot terugvordering onherroepelijk is dient de belanghebbende te betalen. Aan belanghebbende worden minimaal twee betalingsherinneringen gestuurd met het verzoek om de vordering ineens of in termijnen te betalen. Er kunnen zich dan de volgende scenario’s voordoen:

  • a)

    belanghebbende kan niet betalen omdat hij veel schulden heeft;

  • b)

    belanghebbende wil niet betalen.

Ad a: De informatie dat de belanghebbende niet kan betalen omdat hij/zij veel schulden heeft kan meteen bekend zijn, of pas blijken nadat enkele betalingsherinneringen zijn verzonden. De informatie kan van belanghebbende zelf afkomstig zijn of ambtshalve bekend zijn. In dat geval ligt het voor de hand om belanghebbende te wijzen op de mogelijkheden van schuldhulpverlening. Aan de hand van de bevindingen van schuldhulpverlening kan besloten worden hoe verder wordt omgegaan met de vordering. Als de belanghebbende geen gebruik wenst te maken van schuldhulpverlening maar ook niet wil betalen dan, zie b.

Ad b: De informatie dat belanghebbende niet wil betalen kan eveneens meteen bekend zijn, of pas blijken nadat enkele betalingsherinneringen zijn verzonden. Ook hier kan de informatie van belanghebbende zelf afkomstig zijn of ambtshalve bekend zijn. Tevens wordt aangenomen dat belanghebbende niet wil betalen als cliënt wel schulden heeft maar geen gebruik maakt van schuldhulpverlening. In het geval dat iemand niet wil betalen, verdient het aanbeveling om gemotiveerd te beoordelen of de vordering in die situatie voorgelegd moet worden bij de kantonrechter (voor het verkrijgen van een executoriale titel) of dat de vordering buiten invordering moet worden gesteld.

Bijlage 2 Waar kan ik welke regelgeving vinden

  • ·

    Aanvraag: Verordening MO: art. 7;

  • ·

    Afspraken met Sociale Verzekeringsbank: Besluit MO: art. 4.4 en 4;:

  • ·

    Cliëntondersteuning: Verordening MO: art. 2.2.4.a en art 3

  • ·

    Eigen bijdrage, inning door CAK: Verordening MO: art. 5.1.i., 10.4, 13 en specifiek 13.3.b; Besluit MO: art. 7 en specifiek 7.7.

  • ·

    Financiële tegemoetkomingen: Besluit MO art. 6.

  • ·

    Gesprek: Verordening MO: art. 5.;

  • ·

    Melding: Wet MO: art. 2.3.2; Verordening MO: art. 2;

  • ·

    Ondersteuningsplan: Verordening MO: art. 4

  • ·

    Onderzoek: Wet MO: art. 2.3.2,

  • ·

    Persoonsgebonden budget: Verordening MO: art. 5.1.j, 10, 11 en 13; Besluit MO: art. 3 en 4;

  • ·

    Spoedeisend: Wet MO: art 2.3.3; Verordening MO: art.2.3;

  • ·

    Verslag: Verordening MO: art. 6; Besluit MO: art.2;

  • ·

    Vooronderzoek, : Verordening MO: art. 4;

Bijlage 3 Overgangsregelingen

In deze bijlage wordt een toelichting gegeven op wat de Wet langdurige zorg (Wlz) in houdt en welke vormen er zijn.

1.Wet langdurige zorg

1.1 Algemeen

Wie in aanmerking komt voor zorg vanuit de Wlz kan hier op vier manieren gebruik van maken:

Zorg met verblijf

Je woont en ontvangt zorg in een (zorg)instelling

Volledig pakket thuis (vpt)

Je woont thuis en ontvangt zorg en ondersteuning vanuit een instelling aan huis

Modulair pakket thuis (mpt)

Je woont thuis en ontvangt deels zorg en ondersteuning vanuit een instelling, het andere deel regel je zelf (eventueel met een pgb)

Persoonsgebonden budget (pgb)

Je regelt zelf je zorg en ondersteuning, het pgb wordt beheerd door de SVB

Wmo bij Wlz-indicatie2015 is een overgangsjaar: wie in 2015 een geldige Wlz-indicatie heeft kan voor een aantal hulpmiddelen / voorzieningen terecht bij de gemeente waarin hij/zij woont. In 2016 wordt de Wlz volledig van kracht, eind 2015 hopen wij hier meer informatie over te kunnen geven op de Hulpmiddelenwijzer.

Hoe het in 2015 geregeld is voor cliënten met een Wlz indicatie die thuiswonend zijn of verblijven in een instelling.

Thuiswonend

Wlz-vorm

Mogelijk (deels) vergoed vanuit de Wlz*

Volledig pakket thuis (vpt)

·Hulp bij het huishouden

·Woonvoorzieningen & woonhulpmiddelen die nodig zijn om verblijf mogelijk te maken

·Georganiseerd vervoer van en naar dagbesteding

Modulair pakket thuis (mpt)

·Georganiseerd vervoer van en naar dagbesteding

Persoonsgebonden budget

(pgb)

·Hulp bij het huishouden

·Georganiseerd vervoer van en naar dagbesteding

Instelling

Wlz-vorm

Mogelijk (deels) vergoed vanuit de Wlz*

Verblijf in een Wlz-instelling;

zonder behandeling

·Hulp bij het huishouden

·Gebruik van hulpmiddelen die door/voor meerdere mensen gebruikt kunnen worden (outillage)

·Woonvoorzieningen & woonhulpmiddelen die nodig zijn om verblijf mogelijk te maken

·Georganiseerd vervoer van en naar dagbesteding

Verblijf in een Wlz-instelling;

met behandeling

·Hulp bij het huishouden

·Gebruik van hulpmiddelen die door/voor meerdere mensen gebruikt kunnen worden (outillage)

·Een rolstoel op maat

·Woonvoorzieningen & woonhulpmiddelen die nodig zijn om verblijf mogelijk te maken

·Hulpmiddelen die zijn verbonden aan persoonlijke (medische) zorg of verzorging

·Persoonsgebonden hulpmiddelen ter compensatie van een beperking

·Georganiseerd vervoer van en naar dagbesteding

1.2 Modulair pakket thuis (Mpt)

Mpt staat voor het ‘Modulair pakket thuis’. Het Mpt is vanaf 1 januari 2015 een nieuwe leveringsvorm van zorg met verblijf naast de al bestaande vormen (zorg in een instelling, Vpt en pgb).

Met het Mpt kunnen cliënten kiezen om bepaalde delen (modules) van het pakket thuis als zorg in natura thuis geleverd te krijgen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd dat iemand van delen van de zorg waar hij/zij recht op heeft afziet, omdat hij/zij daaraan geen behoefte heeft.

De cliënt (of zijn/haar vertegenwoordiger) spreekt op basis van het geïndiceerde zorgprofiel af welke zorg hij/zij in natura thuis wil ontvangen. Deze zorg kan uit de volgende onderdelen bestaan:

  • ·

    verpleging

  • ·

    persoonlijke verzorging

  • ·

    begeleiding

  • ·

    AWBZ-behandeling

  • ·

    vervoer naar behandeling en/of begeleiding

  • ·

    logeeropvang ter ontlasting van mantelzorgers

    Wat zit er niet in het Mpt?

    Met het Mpt krijgen cliënten in 2015 geen maaltijden en geen hulp bij het huishouden. Het is de bedoeling dat hulp bij het huishouden vanaf 2016 aan het Mpt wordt toegevoegd (zie Tweede nota van wijziging Wlz). In 2015 kunnen mensen bij de gemeente terecht voor hulp bij het huishouden.

1.3 Volledig pakket thuis (Vpt)

Het Volledig pakket thuis (Vpt) is één van de leveringsvormen in de Wlz, waarbij de cliënt buiten een instelling zorg kan ontvangen. Andere leveringsvormen zijn verblijf, pgb en Mpt. Met het Vpt kunnen cliënten thuis de benodigde zorg krijgen die ze ook in een instelling zouden krijgen.

Het Vpt is gekoppeld aan een indicatie voor een zorgprofiel. Op het geïndiceerde zorgprofiel/zzp zijn dezelfde leveringsvoorwaarden en productspecificaties van toepassing als bij levering van het zzp in intramurale vorm. Bij een Vpt ontvangt de cliënt een compleet zorgpakket thuis van één aanbieder. Hierop zijn twee uitzonderingen:

  • ·

    dagbesteding (functie begeleiding groep) binnen de GHZ en GGZ

  • ·

    mogelijk besluit een aanbieder bepaalde onderdelen van de zorg uit te besteden aan een onderaannemer.

1.Het Vpt bevat bijna alle zorg die een cliënt ook in een instelling zou krijgen, maar dan thuis. Dat houdt in:

  • ·

    verpleging

  • ·

    persoonlijke verzorging

  • ·

    begeleiding (individueel en/of dagbesteding)

  • ·

    Wlz-behandeling

  • ·

    vervoer naar behandeling en/of dagbesteding;

  • ·

    maaltijden (eten en drinken);

  • ·

    hulp bij het huishouden;

  • ·

    logeeropvang ter ontlasting van de mantelzorg.

Let op: het Vpt bevat, in tegenstelling tot het Mpt, ook de maaltijden en hulp bij het huishouden.

2.Wet langdurige zorg, overgangsregeling in 2015

Cliënten die per 1 januari 2015:

  • ·

    In een instelling wonen met een AWBZ-indicatie voor verblijf: Zij vallen onder de Wlz en behouden hun recht op verblijf in de instelling.

  • ·

    thuis wonen met een AWBZ-indicatie voor verblijf: Hebben de cliënten een hoog zorgzwaartepakket (zzp)? Dan houden zij hun recht op zorg vanuit de Wlz. Zij kunnen dan ook zorg thuis ontvangen via een persoonsgebonden budget (pgb) of het Volledig pakket thuis (Vpt).

Voor cliënten met een laag zzp die het verblijf niet verzilveren geldt dat zij uiterlijk voor 1 november 2015 een keuze moeten maken voor verblijf of voortzetting van de zorg thuis in 2016. Mocht de oorspronkelijke einddatum van de indicatie van de cliënt in 2015 liggen, dan dient de cliënt voor het verstrijken van de einddatum al de keuze te hebben gemaakt. Cliënten behouden altijd het recht om later alsnog op grond van de Wlz te verblijven bij een aanbieder.

Clienten die in een kleinschalig wooninitiatief wonen:

Zij worden juridisch gezien gelijk gesteld met mensen die in een instelling wonen. Zij behouden hun rechten en vallen onder de Wlz.

Cliënten die in een ADL-clusterwoning wonen:

Zij behouden hun recht op ADL-assistentie zo lang ze in een ADL-clusterwoning blijven wonen.

Indeling zorgzwaartepakketten (zzp’s)

Hoe zijn de zorgzwaartepakketten (zzp's) ingedeeld? Wat is een hoog en wat een laag zzp in de Wlz?

Lage zzp's zijn:

•verpleging en verzorging (VV): zzp 1 tot en met 3

•verstandelijk gehandicapt (VG): zzp 1 en 2 voor volwassenen

•lichamelijk gehandicapt (LG): zzp 1 en 3

•zintuiglijk gehandicapt auditief en communicatief (ZGAUD): zzp 1

•zintuiglijk gehandicapt visueel (ZGVIS): zzp 1

Hoge zzp's zijn:

•verpleging en verzorging (VV): zzp 4 tot en met 10

•verstandelijk gehandicapt (VG): zzp 3 tot en met 8

•sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt (SGLVG): zzp 1

•lichamelijk gehandicapt (LG): zzp 2 en zzp 4 tot en met 7

•zintuiglijk gehandicapt auditief en communicatief (ZGAUD): zzp 2 tot en met 4

•zintuiglijk gehandicapt visueel (ZGVIS): zzp 2 tot en met 5

•licht verstandelijk gehandicapt (LVG): zzp 1 tot en met 5 voor volwassenen

2.1 Thuiswonende cliënten met laag zzp: procedure bij afloop indicatie

Thuiswonende cliënten met een laag zorgzwaartepakket (zzp) hebben overgangsrecht in de Wet langdurige zorg (Wlz) tot eind 2015, tenzij hun indicatie afloopt in 2015. Deze cliënten moeten kiezen of ze thuis willen blijven wonen of verhuizen naar een instelling. In het eerste geval gaat de zorg vallen onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 en/of de Zorgverzekeringswet (Zvw). Bij verblijf in een instelling blijft de cliënt in de Wlz.

Laag zzp

Onder een laag zzp in de gehandicaptensector worden de volgende zzp's verstaan:

  • ·

    Zzp VG 1 en 2 vanaf 18 jaar (onder de 18 jaar is Jeugdwet)

  • ·

    Zzp LG 1 en 3

  • ·

    Zzp ZG AUD 1 en ZG VIS 1

Deze cliënten kunnen alleen in de Wlz blijven als ze daadwerkelijk verblijf afnemen. Cliënten die zorg thuis ontvangen via het Modulair pakket thuis (Mpt, extramurale functies en klassen), Volledig pakket thuis (Vpt) of persoonsgebonden budget (pgb) vallen niet onder de Wlz.