Mandaatbesluit college aan DPG, tevens aanwijzingsbesluit college van DPG gemeenschappelijke regeling GGDrU

Geldend van 20-05-2017 t/m heden

Intitulé

Mandaatbesluit college aan DPG, tevens aanwijzingsbesluit college van DPG gemeenschappelijke regeling GGDrU

Gelet op artikel 4 van de Gemeenschappelijke Regeling GGDrU en afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten besloten tot vaststelling van het volgende besluit:

MANDAATBESLUIT COLLEGE AAN DPG, TEVENS AANWIJZINGSBESLUIT COLLEGE VAN DPG GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING GGDrU

Artikel 1 Mandaat en aanwijzing

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten verleent mandaat aan de Directeur Publieke Gezondheid van de GGDrU tot de uitoefening van de bevoegdheid tot het nemen en ondertekenen van besluiten als bedoeld in de bijlage bij dit besluit.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten wijst de Directeur Publieke Gezondheid aan als toezichthouder als bedoeld in de artikelen 1.61, eerste lid en 2.19, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2 Schakelbepaling

Onder de verlening van het mandaat als bedoeld in artikel 1 wordt mede verstaan:

  • a.

    het toestaan van het verlenen van ondermandaat voor het nemen en ondertekenen van besluiten aan medewerkers van de GGDrU;

  • b.

    het voorbereiden van de besluiten als bedoeld in artikel 1;

  • c.

    het doen uitvoeren van de besluiten als bedoeld in artikel 1, met in begrip van het verrichten van alle feitelijke handelingen en privaatrechtelijke rechtshandelingen die daartoe strekken.

Artikel 3 Uitgezonderde besluiten en beslissingen

  • 1. Van de mandaatverlening als bedoeld in artikel 1 zijn uitgesloten de bevoegdheden tot het nemen van de navolgende besluiten en beslissingen:

    • a.

      het verlenen van een ondermandaat voor de bevoegdheid tot het aanwijzen van een persoon als toezichthouder;

    • b.

      het verlenen van een ondermandaat voor de bevoegdheid tot het aanwijzen van een andere door de wet genoemde functionaris als bedoeld in artikel 1 sub a tot en met c van bijlage 1 bij dit mandaatbesluit;

    • c.

      het nemen van een besluit op bezwaar gericht tegen een primair besluit als bedoeld in artikel 1;

    • d.

      het voeren van beroepsprocedures en voorlopige voorzieningenprocedures bij de bestuursrechter tegen primaire besluiten en besluiten op bezwaar en hoger beroepsprocedures gericht tegen uitspraken van de rechtbank.

  • 2. Onder de uitsluitingsgronden als bedoeld in het eerste lid onder c en d valt niet het verlenen van ondersteuning ten behoeve van de voorbereiding van het nemen van een besluit op bezwaar respectievelijk van de behandeling van het beroep en hoger beroep en van de voorlopige voorziening.

Artikel 4 Instructies

  • 1. Ten aanzien van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden verleent het college van burgemeester en wethouders uitsluitend schriftelijke instructies, tenzij sprake is van een spoedeisend geval.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders stemt zijn schriftelijke instructies als bedoeld in het eerste lid vooraf af met de Directeur Publieke Gezondheid van de GGDrU.

Artikel 5 Uitvoering van het mandaat

Het algemeen bestuur stemt schriftelijk in met de verlening van dit mandaat aan de Directeur Publieke Gezondheid door kennisgeving daarvan aan het college van burgemeester en wethouders voordat de Directeur Publieke Gezondheid het mandaat uitvoert dan wel doet uitvoeren.

Artikel 6 Wijze van ondertekening

Een op grond van dit mandaat genomen besluit wordt door de (onder)gemandateerde ondertekend met de vermelding “Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, namens het college, [naam en aanduiding functie]”.

Artikel 7 Citeertitel

Dit besluit kan aangehaald worden als Mandaat- en aanwijzingsbesluit college - DPG GGDrU.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerstvolgende dag na bekendmaking in het Gemeenteblad.

  • Houten, 27 september 2016

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten

    De secretaris

    De burgemeester,

    H.S. den Bieman

    W.M. de Jong

BIJLAGE

Bijlage als bedoeld in artikel 1 van het Mandaat- en aanwijzingsbesluit college - DPG GGDrU

Artikel 1

Tot de bevoegdheid tot het nemen van de besluiten als bedoeld in artikel 1 van het Mandaat- en aanwijzingsbesluit college - DPG GGDrU behoren de bevoegdheden zoals geregeld in de navolgende wettelijke bepalingen:

  • a.

    artikel 4 Wet op de lijkbezorging (bevoegdheid tot aanwijzing lijkschouwer);

  • b.

    artikel 6.1, eerste lid, Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (bevoegdheid tot aanwijzing als toezichthouder);

  • c.

    artikel 1.61, eerste lid, en artikel 2.19, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (mandatering/machtiging van bevoegdheden van de DPG/toezichthouder);

  • d.

    het nemen van besluiten als bedoeld in de artikelen 1.65 en 2.23 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

  • e.

    artikel 7 Leerplichtwet 1969 (bevoegdheid tot het aanwijzen van een arts - niet zijnde de behandelende arts - of van een door hen aangewezen academisch gevormde of daarmede bij ministeriële regeling gelijkgestelde pedagoog of psycholoog)

TOELICHTING MANDAAT- EN AANWIJZINGSBESLUIT COLLEGE - DPG GGDRU

Algemeen

Inleiding

De GGDrU voert diverse taken voor de deelnemende gemeenten uit. Dat gebeurt deels rechtstreeks op grond van de bepalingen uit de Wet Publieke Gezondheid, en deels op verzoek van de colleges van burgemeester en wethouder van de deelnemende gemeenten aan de Gemeenschappelijke Regeling GGDrU.

Het doel van dit besluit is om de Directeur Publieke Gezondheid GGDrU (Directeur) via eenduidige besluiten van alle deelnemende colleges steeds rechtsgeldig besluiten te kunnen laten nemen, met inbegrip van de daartoe strekkende feitelijke handelingen en privaatrechtelijke rechtshandelingen.

Deze eenduidigheid is wenselijk voor alle door de Directeur te nemen besluiten: zowel met betrekking tot de taken die voor alle gemeenten worden uitgevoerd, als voor de taken die aanvullend door de colleges met instemming van de GGDRU aan haar worden opgedragen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

  • De colleges verlenen elk mandaat aan de Directeur voor het nemen van besluiten (lid 1). De colleges geven de Directeur opdracht tot het uitoefenen van de in bijlage bij het mandaatbesluit genoemde besluiten. De taken worden onder verantwoordelijkheid van de colleges uitgevoerd. Om ieder misverstand te voorkomen is expliciet aangegeven dat het mandaat voor de Directeur zowel de bevoegdheid tot het nemen van het besluit als het ondertekenen daarvan betreft.

    In de bijlage wordt voor de desbetreffende gemeente specifiek aangegeven welke besluiten het betreft. De gemeenten beslissen individueel, maar wel steeds in overleg met de GGDrU, welke taken zij wel en niet door de GGDrU willen laten uitvoeren. Buiten de taken die voor (vrijwel) alle gemeenten worden uitgevoerd kan deze bijlage dus per deelnemende gemeente verschillen. Ook kan de bijlage voor een gemeente op enig moment worden aangepast, wanneer deze gemeente de GGDrU vraagt meer of minder taken voor haar uit te voeren.

    Het gaat om de volgende taken die reeds opgedragen zijn aan de GGDrU en reeds geruime tijd worden uitgevoerd:

    • a)

      Het aanwijzen van een gemeentelijk lijkschouwer (op basis van artikel 4 Wet op de lijkbezorging);

    • b)

      Het aanwijzen van een toezichthouder op de naleving van de bepalingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning (op basis van artikel 6.1, eerste lid, Wet maatschappelijke ondersteuning);

    • c)

      Het aanwijzen van de DPG als toezichthouder voor de kinderopvang en peuterspeelzalen (op basis van de artikelen 1.61, eerste lid, en artikel 2.19, eerste lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen);

    • d)

      het nemen van besluiten als bedoeld in de artikelen 1.65 en 2.23 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • e)

      het nemen van besluiten als bedoeld in de artikelen 1.46, 1.47, 2.3 en 2.4 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, en de artikelen 7, 8, 13 en 14 Besluit registers kinderopvang, buitenlandse kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (enkel betreffende de bevoegdheid tot nemen van registratiebesluiten);

    Omwille van de efficiency en overzichtelijkheid van de toedeling van bevoegdheden aan de Directeur wijst het college in het tweede lid van dit artikel tevens de Directeur aan als de toezichthouder als bedoeld in artikel 1.61 en 2.19 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De systematiek van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen verplicht het college om de Directeur als toezichthouder aan te wijzen; het college heeft geen ruimte om een andere functionaris als toezichthouder op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen aan te wijzen. Om de Directeur feitelijk in staat te stellen dit toezicht voor de gemeente uit te oefenen, zal de Directeur medewerkers van de GGDrU machtigen en zo nodig mandaat geven namens hem dat toezicht uit te oefenen. Deze machtiging respectievelijk dit mandaat zal de Directeur in een separaat mandaat/machtigingsbesluit verlenen.

Artikel 2

  • De Directeur krijgt de bevoegdheid om ondermandaat aan ondergeschikten te verlenen. Ook wordt verduidelijkt dat de inhoud van het mandaat alle werkzaamheden bevat die tot het nemen van de in de bijlage genoemde besluiten strekken. Daarvoor is het ook nodig om privaatrechtelijke rechtshandelingen te kunnen uitvoeren. Dat betreffen enkel die handelingen die noodzakelijk zijn om het betreffende besluit te kunnen nemen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het aanschaffen van apparatuur waarmee een kinderdagverblijf geïnspecteerd kan worden.

Artikel 3

  • Sommige besluiten worden van het mandaat uitgezonderd. De aanwijzing van personen is uitgezonderd, uitsluitend de Directeur kan aanwijzen. De Directeur mag het aanwijzen niet ondermandateren.

    De colleges behouden zelf de bevoegdheid om de besluiten op bezwaar tegen de in mandaat genomen besluiten te nemen. In overleg met het desbetreffende college kan de GGDrU wel de voorbereiding van en advisering omtrent het te nemen besluit op bezwaar verzorgen, dus: het bieden van inhoudelijke ondersteuning aan de ambtelijk medewerker van de desbetreffende gemeente die het college vertegenwoordigt in een procedure naar aanleiding van een bezwaar of (hoger) beroep. De GGDrU verzorgt niet het horen van de bezwaarde. Dat wordt door de betreffende gemeente zelf op de eigen gebruikelijke wijze verzorgd.

Artikel 4

  • Het uitgangspunt bij het uitvoeren van de gemandateerde bevoegdheden is dat de bevoegdheid in lijn met het beleid van het betreffende college wordt uitgeoefend. Het college kan ter verduidelijking ook instructies verlenen voor de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid. Over de inhoud van die instructies moet tussen alle betrokkenen overeenstemming zijn. Die instructies zijn bij voorkeur schriftelijk om daarover geen onduidelijkheid te laten bestaan. Dat kan alleen in geval van een spoedeisende situatie anders gebeuren.

Artikel 5

  • Eerst na schriftelijke instemming van het algemeen bestuur kan het mandaat worden uitgevoerd.

Artikel 6

  • Dit artikel beschrijft op welke wijze een in mandaat genomen besluit moet worden ondertekend. Dat gebeurt namens het betreffende college, waarbij de naam en functie van de (onder)gemandateerde persoon eveneens wordt vermeld.

Artikel 7

  • Dit artikel bevestigt de formele aanduiding van het mandaatbesluit. Aangezien er verschillende mandaatbesluiten ten behoeve van de GGDrU zijn of worden genomen, is zorgvuldige en volledige aanduiding aan te bevelen.

Artikel 8

  • Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit mandaatbesluit college aan DPG GGDrU. De colleges dragen elk afzonderlijk zorg voor de bekendmaking van het eigen mandaatbesluit.