Regeling vervallen per 28-03-2013

Afstemmingsverordening IOAW/IOAZ

Geldend van 14-02-2013 t/m 27-03-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

AFSTEMMINGSVERORDENING IOAW/IOAZ

De raad van de gemeente Hulst;

gezien het advies van de commissie Samenleving d.d. 23 januari 2013;

gelezen het voorztel van het College van Burgemeester en Wethouders;

gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, erste lid IOAZ;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

AFSTEMMINGSVERORDENING IOAW/IOAZ

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozewerknemers;

  • b.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • c.

    de IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • d.

    uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

  • e.

    uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld inartikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

  • f.

    maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAWen artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren vaneen uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

  • g.

    inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

  • h.

    belanghebbende: persoon die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;

  • i.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst;

  • j.

    benadelingsbedrag: het door het college teveel betaalde nettobedrag aan uitkering;

  • k.

    WWB: de Wet werk en bijstand;

  • l.

    traject/voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 34 IOAW/IOAZ en in de Re-integratieverordening WWB;

  • m.

    maand: kalendermaand.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ -, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college werkzaamheden heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid;

    • e.

      de belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 4. Indien de maatregel niet (of slechts gedeeltelijk) kan worden toegepast doordat de beëindiging van de uitkering de effectuering van de maatregel geheel (of gedeeltelijk) in de weg staat, kan de toepassing van de (resterende) maatregel plaatsvinden, indien het recht op uitkering binnen een half jaar na de beëindigingdatum weer ontstaat.

  • 5. Indien achteraf, na het besluit tot beëindiging van de uitkering, geconstateerd wordt dat een maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden tijdens een voorafgaande periode van uitkeringsverlening, kan de hiervoor van toepassing zijnde maatregel alsnog geëffectueerd worden als aan belanghebbende binnen 5 jaar na de beëindigingdatum van de uitkering opnieuw een uitkering wordt toegekend.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 9, 11 en 12 inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte van de maatregel uitgegaan van de maatregel die het hoogste bedrag vertegenwoordigd (oftewel: financieel de zwaarste maatregel).

HOOFDSTUK 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbende(n) waardoor de verplichting tot het verlenen van medewerking aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

1. Eerste categorie :

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

2. Tweede categorie :

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

  • b.

    het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden traject/ voorziening zoals genoemd in de Re-integratieverordening WWB.

3. Derde categorie :

  • a.

    a.het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van debijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de uitkering;

  • b.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of hetniet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • c.

    het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden zorgtraject;

  • d.

    het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen bij het UWV Werkbedrijf of de contactpersoon van de gemeente Hulst op een aangegeven plaats en tijdstip;

  • e.

    overige gedragingen niet genoemd in de eerste en tweede categorie.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien debelanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6.

  • b.

    Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 10, lid 2 onderdeel a genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregel opgelegd.

  • c.

    In afwijking van het gestelde onder artikel 10, lid 2 onderdeel b wordt na de recidive van de gedraging van de eerste categorie de duur van de maatregel gesteld op 6 maanden.

HOOFDSTUK 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 20 van de IOAW/IOAZ, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 3. Als er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid door het niet opeisen van periodieke rechten wordt een maatregel opgelegd van 10% van de uitkeringsnorm per maand zolang het tekortschietend besef voortduurt.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich verbaal (zeer) ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 2.

    Indien een belanghebbende zich fysiek, al of niet in combinatie met verbaal, (zeer) ernstigmisdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, wordt een maatregel opgelegd van 80% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 3.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde misdraging.

  • 4.

    Indien een belanghebbende binnen de in lid 3 genoemde periode zich meermalen fysiek, al of niet in combinatie met verbaal, zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen over de op te leggen maatregel. Tijdelijke uitsluiting van het recht op uitkering behoort daarbij tot de mogelijkheden.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 13 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening IOAW / IOAZ.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt daags na publicatie in werking en werkt terug tot en met 1 januari 2013.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hulst van 7 februari 2013.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Algemene bepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

In dit artikel wordt algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is. Tevens wordt aangegeven dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Dus moet ook op deze individualiseringsgronden worden ingegaan in de rapportage en in de beschikking aan de belanghebbende. In uitzonderlijke gevallen kan dit artikel ook worden gebruikt om een maatregel te verzwaren.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht en dan met name uit het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van de belanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen Deze hoorplicht geldt echter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op een financiële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt toegepast in beginsel voorgeschreven.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b. staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het artikel is dusdanig geformuleerd dat het college de mogelijkheid heeft belanghebbende schriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijn indien er sprake is van dringende redenen.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden. Deze beperking is bij het opstellen van deze verordening onderkend. Het wordt niet wenselijk geacht om voor deze situaties de mogelijkheid op te nemen om een maatregel met terugwerkende kracht op te leggen. Indien de maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden omdat de uitkering wordt beëindigd kan alsnog toepassing van de (resterende) maatregel conform het vierde lid plaatsvinden. Naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep verzet de systematiek van de bijstandswetgeving zich ertegen dat een maatregel wordt opgelegd met het oog op een eventueel recht op bijstand in de toekomst.

Na een besluit tot intrekking of beëindiging van de uitkering kan het opleggen van een maatregel wegens in het verleden tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan pas weer aan de orde zijn, zodra (op aanvraag of ambtshalve) een nieuw recht op bijstand is vastgesteld en voor oplegging van een dergelijke maatregel geen in regelgeving vastgestelde (temporele) beperking geldt. Dit betekent dat niet bij het besluit tot intrekking/ beëindiging tot toekomstige afstemming besloten kan worden maar pas weer bij het nieuwe recht.

Dan – bij de vaststelling van het nieuwe recht dus – moet dan ook de beoordeling plaatsvinden van de mate van verwijtbaarbeid, ernst van het feit en de omstandigheden van persoon en gezin.

Het vijfde lid ziet op de situatie dat achteraf, na beëindiging van de bijstand, een maatregel-waardige gedraging alsnog wordt bestraft binnen 5 jaar na de datum van beëindiging.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 Indeling in categorieën

Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de Re-integratieverordening WWB genoemde voorzieningen.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

Deze bepaling bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verbandhouden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behoudenvan algemeen geaccepteerde arbeid.

Op basis van het tweede lid onderdeel a en b kan een maatregel na (herhaalde) recidiveverhoogd en/of verdubbeld worden.

Op basis van het tweede lid onderdeel c kan na recidive van de gedraging van de eerstecategorie de duur van de maatregel gesteld worden op 6 maanden.

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt al voordat de uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de uitkeringsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan uitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de uitkering hiermee rekening kan houden door het toepassen van een maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals een onverantwoorde besteding van vermogen (IOAZ), geen of te laat een beroep op een voorliggende voorziening en het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering. Om een positieve gedragsverandering te bewerkstelligen bij het niet opeisen van periodieke rechten zoals een toeslag op een uitkering van het UWV of alimentatie, wordt de maatregel in deze gevallen voor de duur van het tekortschietend besef vastgesteld.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen vanagressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • ·

    Verbaal geweld (schelden);

  • ·

    Discriminatie;

  • ·

    Intimidatie en verbale bedreiging (uitoefenen van psychische druk);

  • ·

    Zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • ·

    Mensgericht fysiek geweld;

  • ·

    Combinatie van agressievormen.

Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een verlaging op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Hierbij kan verwezen worden naar het bij de gemeente aanwezige agressieprotocol. Hierin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten.

Artikel 13 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.