Regeling vervallen per 01-01-2016

Besluit maatschappelijke ondersteuning Hulst 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning Hulst 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 11 en 12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 Zeeuws-Vlaanderen;

besluit vast te stellen het

Besluit maatschappelijke ondersteuning Hulst 2015

Inleiding

Het gemeentelijk besluit maatschappelijke ondersteuning is bedoeld om alle bedragen en bijzonderheden met betrekking tot het gemeentelijke Wmo-beleid in op te nemen. Dit is van belang omdat de bedragen regelmatig worden aangepast.

Voor de begrippen genoemd in het Besluit wordt uitgegaan van de omschrijving in artikel 1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 Zeeuws-Vlaanderen.

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1. Protocollen, indicatiewijzer

  • 1. Voor het beoordelen van een aanvraag om een maatwerkvoorziening worden de CIZ Indicatiewijzer versie 7.1 en de Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden jan 2011 MO Zaak, geacht integraal deel uit te maken van dit besluit.

  • 2. De genoemde Indicatiewijzer en Richtlijn dienen als richtlijn/kader. Er kunnen redenen zijn om af te wijken van deze richtlijnen en dit behoort dan ook tot de mogelijkheden.

Artikel 2. Hoogte en verantwoording persoonsgebonden budget(pgb)

  • 1.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening en pgb wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt, of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 11 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 Zeeuws-Vlaanderen gelden voor de vaststelling van een pgb-dienstverlening de volgende maximum tarieven.

Naam

Code

Nieuwe benaming

Oude AWBZ-code

NZA tarief 2015 max

Hulst max. ZIN tarief

Pgb max. tarief 75% (muvHH)

Eenheid

A

Thuisonder

steuning individueel

HH

Huishoudelijke hulp

HH

22,41

16,10

Uur

Individuele begeleiding

H126 Persoonlijke verzorging

H127 PV extra per uur

H300 Begeleiding

H305 begeleiding op afstand

H150 begeleiding extra

43,65

46,75

47,04

47,04

50,38

47,00

35,25

Uur

Spec. Ind. begeleiding

H152 begeleiding speciaal (NAH)

H153 gespec. Begeleiding psych.

77,04

81,86

77,50

58,13

Uur

B

Dagonder-

steuning groep

Reguliere dagbesteding

F125 dagactiviteit GGZ-LZA

H531 dagactiviteit basis

H811 dagactviteit VG licht

H831 dagactiviteit LG licht

9,42

30,91

32,90

42,01

34,50

25,88

Dagdeel

(= 6,47 p.u.)

Gespecialis. dagbesteding

H800 Module Som ondersteunend

H533 Modulecliëntkenm. PG

H812 Dagactiviteit VG midden

H813 Dagactiviteit VG zwaar

H832 Dagactiviteit LG midden

H833 Dagactiviteit LG zwaar

57,08

57,08

41,65

64,08

47,52

50,90

52,50

39,38

Dagdeel

(= 9,85 p.u.)

C

Kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf

Z992 ZZP GGZ verblijfscomponent

Z993 ZZP VG7LG verblijfscomp.

Z994 ZZP ZG verblijfscomponent

Z996 ZZP V&V verblijf niet geïnd.

20,52

24,17

24,17

31,91

159,00*

119,25

Dag

(4,97 p.u.)

D

Vervoer

Vervoer

H803 vervoer dagbesteding V&V

H894 vv dagbest. GHZ extramuraal

H990 vv dagbest. GGZ

5,97

7,04

5,81

7,50

5,63

Dag(0,23 p.u.)

Vervoer spec.

H895 vv dagbest. GHZ rolstoel ext.

17,00

20,00

15,00

Dag ( 0,63 p.u.)

E

Diagnose en adv

Diagnose& advies

47,00

Uur

F

Overig

Offerte

G

Beschermd wonen

Opgave centrum

gemeente

  • 3.

    De bedragen voor een pgb voor een zaak, worden bepaald als tegenwaarde van de zaak die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de zaak in natura zou zijn verstrekt. In de situatie dat dit een niet nieuwe voorziening was geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Was de naturaverstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.

  • 4.

    Het pgb is bedoeld voor betaling van feitelijke zorg en mag niet worden aangewend voor zaken als een eenmalige uitkering, een feestdagenuitkering, reiskosten zorgverlener, bemiddelingskosten, administratiekosten.

  • 5.

    Budgethouders zorgen voor uitbetaling van de hulpverlener op basis van declaratie met een factuur.

  • 6.

    De verantwoording van het pgb gebeurt via de Sociale Verzekeringsbank of de gemeente; er wordt slechts tot betaling overgegaan indien aan de voorwaarden werd voldaan.

Artikel 3. Financiële tegemoetkoming

Naast de verstrekking van een maatwerkvoorziening bestaat de mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken op grond van artikel 2.1.7 van de Wet.

Artikel 4. Bijdrage in de kosten van een algemene voorziening

Voor de volgende algemene voorzieningen is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

  • a.

    Collectief vervoer: een gereduceerde bijdrage voor een maximum van 900 zones per kalenderjaar ter hoogte van € 1,17 instaptarief en € 0,95 per zone;

  • b.

    Dienstencheques voor het verrichten van klussen in en om de woning en was en strijkservice van ‘Hulst Werkt!’ en ‘Service in de regio’ een bedrag van € 15,00 per uur;

  • c.

    Dienstverlening ‘De Uitstap’ een bedrag van € 10,00 per deelname

  • d.

    Dienstverlening ‘De Instapper’ een bedrag van € 3,50 per deelname of € 21,00 per 6 ritten.

  • e.

    Huishoudelijke hulp op basis van de ‘Dienstencheque-Overeenkomst’ € 12,50 per uur

Artikel 5. Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    De eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening bedraagt maximaal de maximale bedragen zoals genoemd in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 artikel 3.8 lid 1 en volgen de jaarlijkse aanpassing zoals door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal worden bepaald.

    • a.

      voor de ongehuwde cliënt, niet meer dan € 19,40 per bijdrageperiode met dien verstande dat dit bedrag, indien zijn bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9:

      1° meer bedraagt dan € 22.331 en hij de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 22.331;

      2° meer bedraagt dan € 16.634 en hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 16.634;

    • b.

      voor de gehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, niet meer dan € 27,60 per bijdrageperiode, met dien verstande dat dit bedrag, indien het gezamenlijke bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.9:

      1° meer bedraagt dan € 27.917 en een van beiden of beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 27.917;

      2° 2 meer bedraagt dan € 23.046 en beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat gezamenlijke inkomen en € 23.046.

  • 2.

    Bij de toepassing van het eerste lid wordt per kalenderjaar uitgegaan van twaalf perioden van vier weken en een periode die, afhankelijk van resterende dagen, vier of vijf weken bedraagt.

  • 3.

    De bijdrage, bedoeld in het eerste lid is niet verschuldigd:

    • a.

      indien de persoon aan wie een maatwerkvoorziening is verstrekt of zijn echtgenoot een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 van het Bijdragebesluit zorg verschuldigd is, of

    • b.

      indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid hiervan kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige, waarvan degene aan wie die maatwerkvoorziening is verstrekt de minderjarige of de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, is.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de bijdrage in de kosten voor beschermd wonen of verblijf in een opvang.

  • 5.

    Voor rolstoelvoorzieningen is geen bijdrage verschuldigd.

  • 6.

    Voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is een bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Hoofdstuk 2 Voorzieningen

Het college streeft naar passende ondersteuning en onderscheidt de volgende voorzieningen:

  • ·

    Huishoudelijke voorzieningen

  • ·

    Vervoersvoorzieningen

  • ·

    Woonvoorzieningen

  • ·

    Rolstoelvoorzieningen

  • ·

    Begeleidingsvoorzieningen

Artikel 6. Huishoudelijke voorzieningen

  • 1. De door het college te verlenen maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning kan bestaan uit:

    • a.

      ondersteuning in natura als algemene voorziening met een Dienstencheque-Overeenkomst, kostprijs €12,50 per uur;

    • b.

      ondersteuning in natura bij een gecontracteerde zorgaanbieder, maximale eigen bijdrage € 22,41 per uur;

    • c.

      ondersteuning in de vorm van een pgb, maximale eigen bijdrage € 16,10 per uur.

  • 2. De omvang van huishoudelijke voorzieningen in natura wordt afgestemd op persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de aanvrager en zijn omgeving door de zorgaanbieder van keuze in overleg met aanvrager.

  • 3. De omvang van een pgb wordt vastgesteld door de toegangsorganisatie (gemeente/Stichting Hulst voor elkaar) op basis van het aantal (halve) uren per week, afgestemd op persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de aanvrager en zijn omgeving.

Artikel 7. Vervoersvoorzieningen (natura of pgb)

  • 1. De door het college te verlenen maatwerkvoorziening (natura of pgb) voor vervoer kan bestaan uit:

    • a.

      vervoer per taxi

    • b.

      vervoer per rolstoeltaxi

    • c.

      een aanpassing van een eigen auto

    • d.

      een al dan niet aangepaste (bruikleen) auto

    • e.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen

    • f.

      een scootmobiel

    • g.

      een training voor een scootmobiel of een gesloten buitenwagen

    • h.

      een ander vervoersmiddel dan de vervoersmiddelen genoemd dan in e,f en g;

    • i.

      onderhoud en reparatie van voorzieningen als bedoeld in e,f,g en h.

Artikel 8. Overige vervoersvoorzieningen

Behalve het bepaalde in artikel 7 van dit Besluit kan de door het college te verlenen vervoersvoorziening bestaan uit een financiële tegemoetkoming voor:

  • a.

    aanpassing eigen auto maximaal € 4.540,00 per 5 jaar

  • b.

    individueel (rolstoel-)taxivervoer € 2.650,00 per kalenderjaar

  • c.

    begeleiding op medische indicatie tijdens collectief vervoer € 100,00 per kalenderjaar

  • d.

    maximaal 10 rijlessen voor gebruik vervoersvoorzieningen in natura € 345,00

Artikel 9. Woonvoorzieningen (natura of pgb)

  • 1. De door het college te verlenen maatwerkvoorziening (natura of pgb) voor wonen kan bestaan uit:

    • a.

      een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woning;

    • b.

      een voorziening van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan de woning;

    • c.

      een voorziening voor onderhoud, keuring en reparatie in een woning;

    • d.

      een voorziening voor tijdelijke huisvesting, voor maximaal 26 weken;

    • e.

      het bezoekbaar maken van de woning;

    • f.

      een voorziening voor verhuizing en inrichting.

  • 2. Het bedrag waarboven het primaat van de verhuizing wordt gehanteerd bedraagt € 10.000,00.

  • 3. Woonvoorzieningen met een totale aanschafwaarde lager dan € 75,00 komen niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 10. Overige Woonvoorzieningen

  • 1. Onderstaande door het college te verlenen maatwerkvoorzieningen voor wonen kunnen bestaan uit een financiële tegemoetkoming :

    • a.

      een bedrag voor verhuis- en inrichtingskosten tot een maximum van € 2.500,00.

    • b.

      een bedrag voor bezoekbaar maken van de woning tot een maximum van € 5.000,00.

    • c.

      een bedrag voor woningsanering op medische indicatie voor de noodzakelijk te maken kosten tot een maximum van € 2.000,00.

    • d.

      een bedrag voor aanpassing van een woonwagen tot een maximum van € 1.000,00.

    • e.

      een bedrag voor verwijdering van een woonvoorziening tot een maximum van € 1.000,00

  • 2. Een tegemoetkoming voor de kosten van huurderving is pas mogelijk bij woningaanpassingen hoger dan € 5.000,00.

Artikel 11. Rolstoelvoorzieningen (natura of pgb)

De door het college te verlenen maatwerkvoorziening (natura of pgb) voor rolstoelen kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel binnen en buiten de woonruimte, dan wel een aanpassing daarvan;

  • b.

    onderhoud en reparatie;

  • c.

    accessoires;

  • d.

    een training voor het gebruik van een elektrische rolstoel;

Artikel 12. Rolstoelvoorzieningen als pgb

  • 1. De omvang van het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 2 van dit Besluit.

  • 2. Het bedrag voor aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel wordt verstrekt als persoonsgebonden budget en bedraagt maximaal € 2.500,00 voor de periode van 3 jaar.

Artikel 13. Begeleidingsvoorzieningen

De door het college te verlenen maatwerkvoorziening (natura of pgb) voor begeleiding kan bestaan uit:

  • a.

    individuele begeleiding

  • b.

    specialistische individuele begeleiding

  • c.

    reguliere dagbesteding

  • d.

    gespecialiseerde dagbesteding

  • e.

    kortdurend verblijf

  • f.

    vervoer in combinatie met c en d

  • g.

    beschermd wonen

Artikel 14. Begeleidingsvoorzieningen in natura

  • 1. De kostprijs voor begeleidingsvoorzieningen, beschermd wonen uitgezonderd, in natura bedraagt:

    • a.

      individuele begeleiding, € 47,00 per uur

    • b.

      specialistische individuele begeleiding, € 77,50 per uur

    • c.

      reguliere dagbesteding, € 34,50 per dagdeel

    • d.

      gespecialiseerde dagbesteding, € 52,50 per dagdeel

    • e.

      kortdurend verblijf, € 159,00 per dag

    • f.

      vervoer, rolstoel extra € 20,00 per dag, overig vervoer € 7,50 per dag

  • 2. De kostprijs voor beschermd wonen wordt aangewezen door de aangewezen centrumgemeente(Vlissingen).

Artikel 15. Omvang van begeleidingsvoorzieningen in natura

  • 1. De omvang van begeleidingsvoorzieningen in natura wordt afgestemd op persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van de aanvrager en zijn omgeving door de zorgaanbieder van keuze in overleg met aanvrager.

  • 2. De omvang van de begeleidingsvoorzieningen in natura genoemd in artikel 14 a en b wordt bepaald in uren met een maximale omvang per week.

  • 3. De omvang van begeleidingsvoorzieningen in natura genoemd in artikel 14 c en d wordt bepaald in dagdelen.

  • 4. De omvang van begeleidingsvoorzieningen in natura voor de onderdelen genoemd in artikel 14 e en f wordt bepaald in dagen met een maximale omvang per week.

Artikel 16. Begeleidingsvoorzieningen als persoonsgebonden budget

  • 1.

    De omvang van het pgb voor begeleidingsvoorzieningen is maximaal 75% van de kostprijzen als bedoeld in artikel 14.

  • 2.

    PGB wordt geïndiceerd in (halve) uren per week.

  • 3.

    Waar de kostprijs in artikel 14 is bepaald op basis van een dagdeel of een dag per week wordt de kostprijs per uur bepaald door het bedrag van dagdeel te delen door 4 en voor een dag door 24.

HOOFDSTUK 3 OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 17. Toezichthoudend ambtenaar

De toezichthoudend ambtenaar, zoals bedoeld in artikel 6.1 van de Wet is de beleidsambtenaar belast met de Wmo 2015.

Artikel 18. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Het college stelt jaarlijks een budget voor mantelzorgondersteuning beschikbaar.

  • 2. Het college verzorgt in samenspraak met een vertegenwoordiging van de mantelzorgers de wijze waarop de jaarlijkse waardering zal vorm krijgen.

Artikel 19. Bedragen terugvordering en invordering

  • 1. Niet tot terugvordering wordt overgegaan indien de totale vordering € 50,00 of minder is, tenzij de aanvrager een lopende voorziening heeft.

  • 2. Het terug te vorderen bedrag wordt bij voorkeur meteen geheel terugbetaald. Indien dit niet mogelijk is, kan een betalingsregeling aangeboden worden met een maximale looptijd van 6 maanden en een minimum aflossingsbedrag van € 50,00 per maand.

Artikel 20. Beslissing college in gevallen waarin dit besluit niet voorziet

In gevallen waarin dit besluit niet voorziet, beslist het college.

Artikel 21. Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning Hulst 2015.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Aldus vastgesteld op 16 december 2014 door het college van burgemeester en wethouders van Hulst, onder gelijktijdige intrekking van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Hulst 2014, dat door het college werd vastgesteld bij besluit d.d. 18 december 2013;

Hulst, 16 december 2014

Burgemeester en wethouders van Hulst,

De secretaris, De burgemeester,

TOELICHTING

BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING HULST 2015

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning vormt tesamen met de Kadernota Samenleving Hulst “Eigen Kracht” 2013-2016, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 Zeeuws-Vlaanderen en de inkoopdocumenten de basis van waaruit de ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 vorm zal krijgen. In dit besluit geeft het college meer concreet aan hoe de feitelijke ondersteuning vorm kan krijgen.

De veranderingen in de Wmo maken onderdeel uit van de grootste verschuiving in de sociale wetgeving sinds de invoering van de AOW in 1957 en de invoering van de Algemene bijstandswet in 1965. De veranderingen hebben voor de gemeenten vooral betrekking op de wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning, de invoering van de Participatiewet en de Jeugdwet, in wat nu het Sociaal Domein wordt genoemd.

Daarnaast spelen de veranderingen in de AWBZ(wordt Wet langdurige zorg),de veranderingen in de ziektekostenverzekeringswet en de invoering van Passend onderwijs.

Het sterk veranderend landschap geeft enerzijds onzekerheid maar biedt ook kansen, zowel voor gemeenten, maatschappelijke organisaties als voor burgers. De burger kan zelf meer vorm en inhoud geven aan de ondersteuning die hij nodig heeft. Gemeenten moeten dit oppakken door een integrale benadering van de vragen om advies en informatie.

Met de Wmo 2015 die per 1 januari 2015 in werking is getreden, komt de eigen verantwoordelijkheid voor de inwoners van onze gemeente sterker in beeld. De inwoners worden meer aangesproken op het zelf vinden van oplossingen voor de beperkingen die zij ondervinden in het deelnemen in de maatschappij(participeren). Oplossingen die gevonden moeten worden in de directe omgeving (Huishouden waarvan de persoon deel uitmaakt), bij familie, vrienden en het verdere netwerk.

Om de burgers te ondersteunen zal de gemeente in de toekomst inzetten op versterking van de zelfredzaamheid en versterken van de sociale cohesie. In belangrijke mate zal het aanbod van algemene voorzieningen hierin een rol spelen. Algemene voorzieningen zijn voorzieningen waarop iedere inwoner, dus ook iemand met beperkingen, een beroep kan doen. Een gemeente kan dit aanbod bevorderen door het verlenen van (start-) subsidies.

Het wetgevingsproces en het invoeringsproces heeft een aantal onverwachte ontwikkelingen en wendingen gekend, zelfs tot vlak voor de invoeringsdatum. De concrete tijd voor een gedegen invoering door de gemeente is hierdoor (zeer) beperkt. Dit en de ,nu nog niet zichtbare en voorzienbare knelpunten, maken het waarschijnlijk noodzakelijk om dit besluit in de loop van 2015 te herzien.

Artikelsgewijze toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning Hulst 2015.

Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven, worden hieronder behandeld.

Artikel 1. Protocollen, indicatiewijzer

In dit artikel is aangegeven dat onder andere gebruik wordt gemaakt van het gestelde in de CIZ Indicatiewijzer versie 7.1, waarin o.m. duidelijk wordt wat gebruikelijke zorg is en verduidelijkt daarmee wat dient te worden verstaan onder redelijkerwijs te vergen medewerking. De definitie van gebruikelijke zorg blijft in ontwikkeling; de definitie in de Wmo 2015 is leidend.

Zowel de CIZ Indicatiewijzer als de Richtlijn Indicatieadvisering Hulp bij het Huishouden jan 2011 MO Zaak zijn ondersteunend voor het bepalen van de noodzakelijkheid tot ondersteuning en het bepalen van de omvang van de ondersteuning.

De genoemde Indicatiewijzer en Richtlijn dienen als richtlijn/kader en zijn daarom niet bindend. Afwijking op grond van individuele omstandigheden is altijd mogelijk.

Artikel 2. Hoogte en verantwoording persoonsgebonden budget (pgb)

De aanvrager die kiest voor een pgb regelt alles zelf, zoals het zoeken van een hulp, afspraken maken en deze vastleggen in een contract, zorgen voor een andere hulp bij ziekte of vakantie, loondoorbetaling bij ziekte, werkgeversaansprakelijkheidsverzekering. De aanvrager maakt de keuze voor een pgb nadat hij/zij hierover duidelijk en begrijpelijk is voorgelicht. De Pgb-houders kunnen voor ondersteuning gebruik maken van de dienstverlening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

In lid 2 van dit dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte van pgb wordt vastgesteld. Het tarief voor HH is dusdanig dat het mogelijk moet zijn om daarmee hulp aan huis in te huren op de markt van (schoonmaak-)diensten.

De tarieven voor de begeleidingsdienstverlening worden afgeleid van de zorg in natura tarieven zoals deze voor de zorgaanbieders in de regio zijn vastgesteld. Een pgb-tarief kan lager zijn omdat over het algemeen minder overheadkosten meegerekend hoeven te worden. Aanvragers die kiezen voor een persoonsgebonden budget krijgen een bedrag uitgekeerd gebaseerd op het aantal uren per week, dagdelen, dagen dat ondersteuning nodig is.

Het college is verantwoordelijk voor de (zorg)inhoudelijke toetsing van de pgb-overeenkomsten tussen cliënt en zorg- c.q. dienstverlener, conform het gestelde artikel 2.3.6. van de Wet. De SVB is verantwoordelijk voor het betaalproces en de arbeidsrechtelijke toetsing van deze pgb-overeenkomsten. Nadat de overeenkomst en vervolgens de declaratie(s) zijn goedgekeurd door de SVB, zal deze namens de cliënt betalingen verrichten aan de zorg- c.q. dienstverlener. Met het trekkingsrecht worden dus alleen betalingen aan zorg- c.q. dienstverleners verricht waarover vooraf overeenstemming is tussen cliënt en het college.

De SVB verzorgt voor het college real-time inzicht in de bestedingen van de pgb's. Niet bestede pgb-bedragen worden teruggestort door de SVB naar het college. Het college zorgt voor maandelijkse bevoorschotting van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) zodat die tijdig tot uitbetaling van de (periodieke) voorzieningen in de vorm van PGB kan overgaan, evenals indien van toepassing het hiermee verbonden budgetbeheer (trekkingsrecht).

Uit de pgb-vaststelling voor een zaak blijkt dat het ook mogelijk is om een tweedehands artikel aan te schaffen met een pgb, daartoe zijn immers steeds meer mogelijkheden zoals op Marktplaats, maar ook bij vertrekkers van hulpmiddelen. De kwaliteit van het artikel moet echter wel voldoende zijn.

In lid 4 is opgenomen dat het pgb bedoeld is voor betaling van feitelijke zorg en niet mag worden aangewend voor zaken als een eenmalige uitkering, een feestdagenuitkering, reiskosten zorgverlener, bemiddelingskosten, administratiekosten.

Lid 5 zegt iets over de mogelijke betalingsrelatie tussen cliënt en hulpverlener. Uitbetaling met een vast maandbedrag voor een loondienstverband wordt vooralsnog niet toegestaan.

Lid 6 vermeldt dat verantwoording gebeurt op verschillende wijzen: enerzijds verantwoording vooraf door controle van de zorgovereenkomst en controle van de ingezonden declaraties voordat tot feitelijke uitbetaling wordt overgegaan, anderzijds door verantwoording bij het college van de financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in artikel 3 van dit Besluit. Hiervoor draagt het college immers de verantwoordelijkheid om te toetsen of de pgb-middelen efficiënt en doelmatig werden besteed.

Artikel 3. Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat de aanvrager ontvangt als tegemoetkoming en (meer-) kosten die gemaakt zijn in verband met beperkingen. Het hoeft niet te gaan om een kostendekkend bedrag.

In het huidige besluit waren bedragen opgenomen voor bepaalde individuele

voorzieningen die als financiële tegemoetkoming werden verstrekt, bijvoorbeeld voorverhuiskosten, taxikosten etc.

In de Wmo 2015 kan een maatwerkvoorziening niet meer in de vorm van een financiëletegemoetkoming worden verstrekt. Het is nog niet geheel duidelijk wat hiervan deconsequenties zijn. Strikt genomen zou dit kunnen betekenen dat de huidige financiëletegemoetkomingen alleen nog in natura of in de vorm van een pgb mogen worden verstrekt.

Hieraan kleven allerlei uitvoeringstechnische bezwaren. Zo mag een cliënt niet gedwongenworden om een pgb te nemen. Bij een pgb wordt het geld overgemaakt naar de SVB en diebetaalt de leverancier. Om de voorziening in natura te kunnen leveren, zouden gemeentencontracten moeten gaan sluiten met verhuisbedrijven, aannemers en taxibedrijven. De

uitvoeringskosten worden hoger, terwijl ook de kosten van de voorzieningen waarschijnlijkhoger worden omdat een pgb toereikend moet zijn om de voorziening in te kopen, terwijl eenfinanciële tegemoetkoming niet altijd gebaseerd hoeft te zijn op de waarde van de voorzieningin natura.

De oplossing kan mogelijk gevonden worden in artikel 2.1.7 van de Wmo dat luidt: “Bijverordening kan worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking ofchronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdendeaannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan worden verstrekt terondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.”

Aangezien de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 Zeeuws-Vlaanderen reeds in september werd vastgesteld, is er voor gekozen de financiële tegemoetkoming mogelijk te maken in het Besluitmaatschappelijke ondersteuning.

Gemeenten mogen dus geld (“een tegemoetkoming”) geven aan personen die kunnen wordengerekend deel uit te maken van deze doelgroep als zij dat expliciet geregeld hebben in deverordening. Dit is de beleidsruimte die gemeente hebben.

Over de vraag hoe artikel 2.1.7 zich verhoudt tot het verstrekken van een

maatwerkvoorziening (artikel 2.3.5; in natura of als pgb) is in de Wmo 2015 niets opgenomen.

Ook de wetsgeschiedenis biedt geen concrete aanknopingspunten. Gemeenten hebben naarHet oordeel van de VNG dan ook de beleidsruimte om hier hun eigen keuzes te maken. De rechter zal te zijner tijd kunnen oordelen of deze keuzes juridisch aanvaardbaar zijn.De tegemoetkoming wordt op aanvraag verstrekt.De beslissing op een dergelijke aanvraag is een beschikking en meer in het bijzonder eensubsidiebeschikking. De bepalingen in de Awb, onder andere over bezwaar en beroep en

subsidies zijn hierop van toepassing. De tegemoetkoming kan een alternatief zijn voor eenmaatwerkvoorziening of pgb. Hiervoor is wel vereist dat de cliënt zelf kiest voor eentegemoetkoming. Voordeel voor de cliënt hierbij is onder andere dat hij het bedrag van detegemoetkoming direct op zijn rekening ontvangt, terwijl het bedrag van een pgb aan de SVB

wordt overgemaakt die daarvan de leverancier betaalt.

Een cliënt zou in theorie wanneer hij een tegemoetkoming krijgt, bezwaar kunnen maken enop grond van artikel 2.3.5 om een maatwerkvoorziening in de vorm van natura of pgb vragen. De gemeente zal dan moeten duidelijk maken waarom zij heeft gekozen voor eentegemoetkoming op grond van artikel 2.1.7 in plaats van een voorziening op grond van artikel

2.3.5 van de Wmo 2015.

Artikel 4. Bijdrage in de kosten van een algemene voorziening

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34, blz. 95) staat hierover dat de regering gemeenten beleidsruimte geeft door hen de mogelijkheid te bieden om in de verordening te bepalen welke eigen bijdrage een cliënt verschuldigd is voor een algemene voorziening. Bij het bieden van deze beleidsruimte gaat de regering ervan uit dat gemeenten hier verstandig mee omgaan en voorzieningen, zoals laagdrempelige informatievoorziening uit zal sluiten van eigen bijdragen. Gemeenten hebben er belang bij om een algemene voorziening (financieel) laagdrempelig te maken, zodat de druk op vaak duurdere maatwerkvoorzieningen wordt beperkt.

De bijdrage in kosten voor algemene voorzieningen mag het college zelf bepalen, voor de maatwerkvoorzieningen zijn landelijke regels gesteld.

De diverse algemene voorzieningen zoals die momenteel in onze gemeente beschikbaar zijn, of op korte termijn komen, worden in dit artikel opgesomd.

Algemene voorzieningen zijn per definitie voorliggende voorzieningen en hebben daarom het primaat boven de maatwerkvoorzieningen, als dit in de betreffende situatie een passende en toereikende oplossing biedt.

Vervoersvoorziening

Als vervoersvoorziening kennen we in onze gemeente het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Het primaat ligt bij het collectief systeem van aanvullend vervoer (= Wmo-doelgroepen vervoer), eventueel in combinatie met andere vervoersvoorzieningen. De concrete invulling van dit systeem is in een afzonderlijk gemeentelijk besluit geregeld. In dit besluit dat het collectief systeem van aanvullend vervoer regelt, zijn onder andere bepalingen opgenomen over het vervoersgebied, de beschikbaarheid, de verschuldigde eigen bijdrage per rit en de voorwaarden voor het meereizen van een sociaal en/of medisch begeleider, kinderen en blindengeleide honden. Het samenwerkingsverband collectief vervoer Zeeuws-Vlaanderen, een gemeenschappelijke regeling van de gemeenten Hulst, Terneuzen en Sluis is uitvoerder van dit collectief vervoerssysteem. Het aantal zones per kalenderjaar, per ondersteuningsbehoevende te maximeren op 900. Dit geldt voor zowel al bestaande als nieuwe cliënten. Met deze maximering van het aantal zones wordt nog steeds ruim voldaan aan de ondergrens van de zorgplicht, zoals blijkt uit zoals blijkt uit jurisprudentie van Centrale Raad van Beroep (CRvB), o.a. CRvB 12-03-2002,nr. 00/5131 WVG).

Dienstencheques

Burgers met een ondersteuningsbehoefte, maar ook mantelzorgers en tweeverdieners kunnen met dienstencheques voorzien in klussen, die worden uitgevoerd door ‘Hulst Werkt!’. Hulst Werkt!’ (www.hulstwerkt.nl) voorziet in het verrichten van klussen in en om het huis, huishoudelijke hulp verstel- en strijkservice. Bij de dienstverlening kan verder gedacht worden aan ramen zemen, verplaatsen van meubilair, eenvoudige klusjes in en om het huis, uitruimen van een woning, schuur of kelder, kleine tuinklusjes zoals: grasmaaien of heg bij knippen, het onderhouden van de woning of tuin die te koop staat.

De dienstencheques zijn inmiddels op veel plaatsen verkrijgbaar. Afhankelijk van de inzetbaarheid van de medewerkers, kunnen met één dienstencheque ter waarde van 15 euro 2 medewerkers voor 1 uur worden ingeleend (7,50 euro per man/per uur). Meer ervaren medewerkers/deskundigen kosten één dienstencheque per uur.

De Uitstap

‘De Uitstap’ is een ontmoetingsmogelijkheid voor ouderen in de gemeente Hulst, die behoefte hebben aan ontmoeting, maar dit om diverse redenen niet zelf kunnen realiseren. ‘De Uitstap’ vindt plaats bij locatie de Blaauwe Hoeve van Stichting Curamus en start met een 3-gangen diner, gevolgd door een middagprogramma dat in overleg met de deelnemers wordt samengesteld.

De Instapper

‘De Instapper!’ is een busje van Hulst Voor Elkaar waar 8 personen in kunnen. Het busje wordt bestuurd door een vrijwilliger. Met ‘De Instapper’ wordt een ontmoetingsmogelijkheid geboden voor inwoners van de gemeente Hulst mensen die normaal gesproken niet veel weg gaan. De uitstapjes worden georganiseerd per kern, meestal is er een maandelijks een uitje.

De dienstencheque-overeenkomst

De dienstencheque-overeenkomst (DO) is een overeenkomst tussen zorgvrager en zorgaanbieder voor het afnemen van huishoudelijke hulp (in loondienst). Vaak zal het gaan om het inkopen van aanvullende/extra hulp, met name door de klanten waarbij het aantal uren huishoudelijke hulp gedaald is of door nieuwe (geïndiceerde) klanten. Om het uurtarief voor ondersteuningsbehoevenden aantrekkelijk te maken wordt de landelijk beschikbare HHT (huishoudelijke hulp toeslag) ingezet, als deze wordt toegekend aan onze gemeente. De DO is momenteel nog niet verkrijgbaar, realisatie voorzien begin 2016.

Artikel 5. Bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening

In dit artikel wordt de omvang van de, door de cliënt te betalen, bijdrage voor de Wmo maatwerkvoorzieningen (zorg in natura en pgb) geregeld voor het jaar 2015, met uitzondering van de cliënten in beschermd wonen c.q. opvang. Bij de bepaling van de eigen bijdragen zijn de bedragen en percentages genoemd in artikel 3.8 van het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (Algemene Maatregel van Bestuur) integraal overgenomen.

De eigen bijdragen worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Zorgkosten (CAK). De financiële positie van de gemeente Hulst staat het niet toe dan anders te besluiten dan gebruik te maken van de maximum variant, zoals bedoeld in het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Hiermee wordt tevens voorkomen dat bij samenloop van voorzieningen (Wmo 2015 en AWBZ/WLZ) de niet door de gemeente benutte ruimte ten aanzien van de eigen bijdragen opgaat aan AWBZ/WLZ eigen bijdragen.

Met bijdrageplichtig inkomen, zoals gebruikt in dit artikel wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 3.9 van het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Voor de cliënten in beschermd wonen, geldt een ander eigen bijdrage regime. Hierin is geen sprake van keuzevrijheid aan de zijde van het college.

Een eigen bijdrage wordt overigens niet toegepast bij de verstrekking van rolstoelen en bij verstrekkingen aan jongeren beneden de 18 jaar, echter voor een woningaanpassing ten behoeve van jongeren wordt wel een eigen bijdrage gevraagd.

Artikel 6. Huishoudelijke voorzieningen

In dit artikel worden alle vormen van huishoudelijke voorzieningen opgesomd, zowel de algemene als de maatwerkvoorzieningen. Per onderdeel is de kostprijs of eigen bijdrage vermeld.

Indien de huishoudelijke voorziening wordt verstrekt in natura wil dit zeggen dat de huishoudelijke zorg wordt geleverd door een gekwalificeerde medewerker van een, door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder. Daarnaast is het mogelijk om huishoudelijke voorziening te verkrijgen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij het bepalen van de omvang wordt rekening gehouden met de individuele omstandigheden en artikel 1 van dit besluit.

De omvang het PGB voor huishoudelijke voorzieningen is bepaald op € 16,10 per uur, een lager bedrag dan het rekentarief voor de zorgaanbieders voor Zorg in natura voor 2015. Een PGB is namelijk goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. Daarnaast is er door het verplichte trekkingsrecht via de SVB ook sprake van een administratieve lastenverlichting voor de cliënt. Het een bedrag van € 16,10 per uur voor 2015 is een adequate passende en toereikende voorziening voor huishoudelijke voorzieningen in de vorm van een PGB. Een PGB kan worden verstrekt op basis van hele of halve uren per week.

Artikel 7. Vervoersvoorzieningen (natura of pgb)

De omvang van het persoonsgebonden budget voor vervoer per taxi of vervoer per rolstoeltaxi wordt als volgt vastgesteld:

In de uitzonderlijke individuele gevallen waarbij deze voorziening noodzakelijk is, er is immers sprake van een vervoersbehoefte waarin niet kan worden voorzien door de algemene voorziening, nl. het collectief systeem van aanvullend vervoer, wordt bij een leverancier die wel kan voorzien in deze voorziening (vervoer per taxi of vervoer per rolstoeltaxi), de prijs opgevraagd van de goedkoopst adequate voorziening. Het hiermee gemoeide bedrag wordt betaalbaar gesteld in de vorm van een persoonsgebonden budget. Met het verstrekte persoonsgebonden budget kan de cliënt conform de in het programma van eisen gestelde vereisten vervolgens zelf in deze vervoersbehoefte voorzien.

Een cliënt komt niet toe aan een maatwerkvoorziening voor vervoer als er een algemene voorziening is die passend en adequaat is. Het primaat ligt in dit geval bij het collectief systeem van aanvullend vervoer, eventueel in combinatie met andere vervoersvoorzieningen. De concrete invulling van dit systeem is in een afzonderlijk gemeentelijk besluit geregeld. In dit besluit dat het collectief systeem van aanvullend vervoer regelt, zijn onder andere bepalingen opgenomen over het vervoersgebied, de beschikbaarheid, de verschuldigde eigen bijdrage per rit en de voorwaarden voor het meereizen van een sociaal en/of medisch begeleider, kinderen en blindengeleide honden. Het samenwerkingsverband collectief vervoer Zeeuws-Vlaanderen, een gemeenschappelijke regeling van de gemeenten Hulst, Terneuzen en Sluis is uitvoerder van dit collectief vervoerssysteem.

De vaststelling van het persoonsgebonden budget voor de overige in artikel 7 genoemde voorzieningen geschiedt, met in achtneming van artikel 2 van dit Besluit, als volgt:

Bij de op grond van de Europese aanbesteding Wvg/Wmo-hulpmiddelen gecontracteerde leverancier, Welzorg wordt op basis van een programma van eisen de catalogusprijs opgevraagd voor de goedkoopst adequate voorziening. Voor alle duidelijkheid, het gaat hier niet om de door de gemeente bedongen kortingsprijs maar om de catalogusprijs. Deze prijs, voor zover van toepassing verhoogd met een aanvullend bedrag voor onderhoud, gebruik, verzekeringen en reparatie wordt betaalbaar gesteld in de vorm van een persoonsgebonden budget. Tevens wordt bij genoemde leverancier, voor zover van toepassing, de gebruikelijke afschrijvingstermijn van een dergelijke vervoersvoorziening opgevraagd, want dit is immers de periode waarvoor, bij ongewijzigde (medische) omstandigheden van de cliënt, het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Met het verstrekte persoonsgebonden budget kan de cliënt conform de in het programma van eisen gestelde vereisten vervolgens zelf een vervoersvoorziening aanschaffen.

Artikel 8. Overige vervoersvoorzieningen

Er zijn vervoersvoorzieningen die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

De verantwoording hiervoor geschiedt aan het college.

Artikel 9. Woonvoorzieningen (natura of pgb)

In dit artikel worden de verschillende mogelijkheden qua maatwerkvoorziening op het gebied van wonen genoemd. In deze toelichting wordt nader ingegaan op de wijze van vaststelling. Vanzelfsprekend worden alleen de noodzakelijke kosten conform het programma van eisen van de goedkoopst adequate voorziening vergoed. Ten aanzien van een aantal kosten is tevens de maximale vergoeding genoemd.

Bij een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woning wordt bij het vaststellen van de hoogte van de woonvoorziening rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking. Daarnaast dient het UAV 2012 van toepassing te zijn op uitvoering van werken.

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10 procent van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in DNR 2011. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen vande voorziening.

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting

  • 7.

    Renteverlies en/of rentekosten, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze betaling verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

  • 8.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

  • 9.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

  • 10.

    De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening.

  • 11.

    De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de cliënt, voor zover de kosten onder 1 t/m 11 meer dan € 907,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 340,--.

Bij een voorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard moet gedacht worden aan voorzieningen die niet leiden tot een aanpassing of verbouwing van de woning. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn de douchestoel en de tillift.

Een voorziening voor de kosten van keuring, onderhoud en reparatie in de woning heeft betrekking op:

  • a.

    stoelliften;

  • b.

    rolstoel- of staplateauliften;

  • c.

    woonhuisliften;

  • d.

    hefplateauliften;

  • e.

    balansliften;

  • f.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • g.

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;

  • h.

    woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard.

De vergoeding van de kosten van onderhoud, keuring en reparatie die betrekking hebben op het genoemde in lid 1 onder f tot en met h zijn gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten.

De vergoeding van de kosten van onderhoud, keuring en reparatie die betrekking hebben op het genoemde in lid 1 onder a tot en met e zijn contractueel vastgelegd in zogenaamde raamovereenkomsten met de leveranciers. Voor de genoemde kosten betreffende liften, die niet zijn opgenomen in de raamovereenkomst geldt een vergoeding, overeenkomstig het maximum bedrag dat vermeld staat in de raamovereenkomsten. De afhandeling van de facturen vindt rechtstreeks plaats tussen de leveranciers en de gemeente.

De hoogte van een door het college te verstrekken woonvoorziening in de kosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte noodzakelijke kosten met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onderdeel a van de Wet op de huurtoeslag, voor een maximale periode van 26 werkbare weken.

Het college kan een woonvoorziening in het kader van bezoekbaar maken de woning verlenen indien het noodzakelijk is dat een cliënt, die woont en verblijft in een AWBZ/WLZ-instelling, de woonkamer en een toilet van de te bezoeken woning kan bereiken en gebruiken en indien de voorziening hiervoor noodzakelijk is. De hoogte van de te verstrekken woonvoorziening voor het bezoekbaar maken van de woning bedraagt de werkelijke kosten met een maximum van € 5.000,00 (art.10).

Het in lid 2 genoemde bedrag is bedoeld als richtlijn. Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om de uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst adequate voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het wel dat enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld.

In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten aanvaardbaar zijn en dient de verhuizing te kunnen worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Dat houdt dus in dat het college zicht moet hebben of aanvrager binnen de verantwoorde termijn kan verhuizen naar een geschikte aangepaste of goedkoper aan te passen woning.

Ook diverse andere relevante aspecten kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval, zoals bijvoorbeeld het aanwezig zijn van een stevig netwerk en mantelzorgers in de bestaande woonsituatie van de aanvrager.

Het in lid 3 opgenomen bedrag geldt als een administratieve drempel om aanvragen voor relatief kleine voorzieningen te voorkomen. Het vermijdt bureaucratie, terwijl de aanvrager uiteindelijk later via de eigen bijdrage CAK toch de kosten zelf betaalt.

Artikel 10. Overige woonvoorzieningen

Het bedrag voor verhuiskosten is een maximum bedrag. De aanvrager dient voor de verhuizing het verzoek tot vergoeding in te dienen. Bij een toekenning kan na indiening van de nota’s tot uitbetaling van de vergoeding overgegaan worden. De uitbetaling is niet hoger dan het in dit artikel genoemde maximum.

Artikel 11. Rolstoelvoorzieningen (natura of pgb)

Het bedrag voor een sportrolstoel wordt uitsluitend als Pgb verstrekt. De aanvrager dient de rolstoel voor dit bedrag zelf aan te schaffen en gedurende drie jaar te onderhouden en indien nodig te repareren.

Artikel 12. Rolstoelvoorzieningen als pgb

De vaststelling van het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen geschiedt als volgt: Bij de op grond van de Europese aanbesteding Wmo-hulpmiddelen gecontracteerde leverancier, Welzorg wordt op basis van een programma van eisen de catalogusprijs opgevraagd voor de goedkoopst adequate voorziening. Voor alle duidelijkheid, het gaat hier niet om de door de gemeente bedongen kortingsprijs maar om de catalogusprijs. Deze laatst vermelde prijs verhoogd met een bedrag voor onderhoud, gebruik, verzekeringen en reparatie wordt betaalbaar gesteld in de vorm van een persoonsgebonden budget. Tevens wordt bij genoemde leverancier de gebruikelijke afschrijvingstermijn van een dergelijke rolstoelvoorziening opgevraagd, want dit is immers de periode waarvoor, bij ongewijzigde (medische) omstandigheden van de cliënt, het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Met het verstrekte persoonsgebonden budget kan de cliënt conform de in het programma van eisen gestelde vereisten vervolgens zelf een rolstoelvoorziening aanschaffen.

Er is ook een rolstoelvoorziening die als financiële tegemoetkoming wordt versterkt. Dit betreft een sportrolstoel. Deze kan worden verstrekt aan een cliënt, die zonder deze voorziening niet in staat is tot sportbeoefening. Als het gaat om professionele sportbeoefening wordt geen sportrolstoel verleend.

Artikel 13. Begeleidingsvoorzieningen

In dit artikel worden de mogelijke voorzieningen op het gebied van begeleiding weergegeven die als maatwerkvoorziening in natura (via een gecontracteerde zorgaanbieder) of in de vorm een persoonsgebonden budget kunnen worden ingezet. Naast de genoemde voorzieningen in de notitie is het college ook verantwoordelijk voor de (her)indicatie van beschermd wonen. Beschermd wonen is bedoeld voor cliënten die door omstandigheden (tijdelijk) niet zelfstandig kunnen wonen en waarbij een aanbieder voor beschermd wonen de cliënt (enige tijd) in een ‘gecontroleerde’ omgeving opvangt. Het gaat om cliënten met psychische of psychosociale problematiek. Om tot een goed oordeel te komen of een cliënt gebaat is bij beschermd wonen, is onderzoek nodig naar de mate van kwetsbaarheid en in hoeverre er sprake is van GGZ-problematiek. Het college zal hiervoor gebruikmaken van expertise ‘in het veld’, bijvoorbeeld via een (onafhankelijke) GGZ-instelling. De feitelijke uitvoering van het beschermd wonen, gebeurt via de aangewezen centrumgemeente, Vlissingen.

Artikel 14. Begeleidingsvoorzieningen in natura

In lid 1 worden de prijzen genoemd die voor de diverse begeleidingsvoorzieningen zijn overeengekomen met de gecontracteerde zorgaanbieders.

De kostprijs voor beschermd wonen wordt vastgesteld door de aangewezen centrumgemeente, vanzelfsprekend na overleg met de overige gemeenten (lid 2).

Artikel 15. Omvang van begeleidingsvoorzieningen in natura

In dit artikel is de maximale omvang van de geïndiceerde maatwerkvoorziening begeleiding per week bepaald. Voor de verschillende onderdelen zal dit gebeuren in (hele of halve) uren, dagdelen of dagen. Hiermee wordt in tegenstelling tot de AWBZ niet meer geïndiceerd in klassen, zodoende wordt meer flexibiliteit en maatwerk mogelijk gemaakt richting de cliënt en de zorgaanbieders.

Artikel 16. Begeleidingsvoorzieningen als persoonsgebonden budget

De omvang het persoonsgebonden budget voor begeleidingsvoorzieningen is bepaald op een percentage, namelijk 75% van de overeengekomen prijzen voor 2015 met de zorgaanbieders. Een pgb is namelijk goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. Daarnaast is er door het verplichte trekkingsrecht via de SVB ook sprake van een administratieve lastenverlichting voor de cliënt. Voor 2015 is hiermee een adequate passende en toereikende voorziening voor begeleidingsvoorzieningen in de vorm van een pgb gerealiseerd. In het derde lid wordt de omrekening van dagdelen en dagen per week naar uren aangegeven. De reden hiervoor is dat de opgave aan de SVB uitsluitend kan geschieden in hele uren.

Artikel 17. Toezichthoudend ambtenaar

De toezichthoudende ambtenaar wordt genoemd in de Wet en in artikel 14 van Verordening. Het college heeft besloten de beleidsambtenaar belast met maatwerkvoorzieningen Wmo 2015 hiervoor aan te wijzen. Deze heeft een 'overall view' op dit gebied en heeft periodiek overleg met de gecontracteerde (zorg)aanbieders. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudende ambtenaar. De toezichthoudende ambtenaar doet vervolgens onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Er is geen specifieke procedure van toepassing voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 18. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college maakt waardering van mantelzorgers mogelijk middels subsidiëring aan de Stichting Hulst voor Elkaar. De Stichting kan hiervoor het Steunpunt Mantelzorg in werking houden. De waardering van mantelzorgers geschiedt momenteel o.a. door het geven van een kleine attentie op de Dag van de Mantelzorg en een mantelzorgdiner. In de komende jaren zal overlegd worden, o.a. met het Steunpunt Mantelzorg en cliëntenorganisaties als Wmo-raad in hoeverre aanpassing van de huidige waardering wenselijk is.

Artikel 19. Bedragen terugvordering en invordering

Terugvordering komt regelmatig voor bij het verstrekken van pgb’s/financiële tegemoetkoming.

In de praktijk kan het voorkomen dat een relatief klein bedrag van het pgb/de tegemoetkoming niet (juist) werd besteed. Ter voorkoming van bureaucratie is in lid 1 een administratieve drempel opgenomen voor terugvordering. Indien het bedrag van terugvordering dus lager is, wordt niet tot terug- en invordering overgegaan, tenzij rechtstreekse verrekening met een lopende voorziening mogelijk is.

Als blijkt dat overheidsmiddelen niet of onjuist werden besteed, dienen deze zo snel mogelijk terugbetaald te worden. Alleen in schrijnende situaties en in situaties waarin bijvoorbeeld sprake is van schuldsanering kan een betalingsregeling worden aangeboden (lid 2).

Artikel 20. Beslissing college in gevallen waarin dit besluit niet voorziet

Ten behoeve van onvoorziene omstandigheden is dit artikel opgenomen.

Artikel 21. Citeertitel

Bij dit artikel is geen nadere toelichting noodzakelijk.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Bij dit artikel is geen nadere toelichting noodzakelijk.