Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening Langdurigheidstoeslag Hulst 2009

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2011

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Hulst 2009

De Raad van de gemeente Hulst,

gezien het advies van de Commissie Samenleving;

gelezen de voorstellen van burgemeester en wethouders van Hulst d.d. 11 en 17 november 2008;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet;

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van

21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

B E S L U I T :

vast te stellen de volgende:

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG HULST 2009

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De wet: de Wet werk en bijstand (Wwb).

  • b.

    Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

  • c.

    Peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.

  • d.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de

    referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

  • e.

    Gehuwdennorm: de norm van artikel 21 onderdeel c van de wet.

Artikel 2. Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 2. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3. Langdurig, laag inkomen

Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 105 procent

van de bijstandsnorm (inclusief toeslag).

Artikel 4. Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 486,00,

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 436,00 en

    • c.

      voor een alleenstaande € 341,00.

      [De genoemde bedragen gelden per 1 januari 2008 en indexering vindt plaats per 1 januari 2009]

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem alsalleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gehuwdennorm per 1 januari van dat jaar en de gehuwdennorm van het daar aan voorafgaande jaar.

HOOFDSTUK 3. Slotbepalingen

Artikel 5. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag Hulst 2009

Artikel 6. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2009.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Hulst van 18 december 2008.
De gemeenteraad van de gemeente Hulst,
De Raadsgriffier, De Raadsvoorzitter,
Drs. D.J.M. Van Bunder J.F. Mulder
Publicatie: 24 december 2008, Zeeuwch Vlaams Advertentieblad

Toelichting verordening langdurigheidstoeslag Hulst 2009

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d Wwb dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig, laag inkomen, zoals dat in artikel 36 lid 1 Wwb worden gebruikt. In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedeval-effecten voorkomt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Begrippen die in de Wwb voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de Wwb. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de Wwb zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening. Met de invulling van het begrip peildatum als datum waartegen is aangevraagd wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB, dat het niet gaat om de datum waarop is aangevraagd (zie CRvB 22-07-2008, nr. 07/2304 Wwb). De aanvraag wordt daarom steeds geacht te zijn gedaan tegen de eerst mogelijke datum na afloop van een referteperiode. Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de Wwb afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 Wwb nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 Wwb, doch wordt de wettechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 2

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 3

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 Wwb (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de Wwb een zelfstandig rechtssubject. Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat gemiddeld niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm en toeslag op die norm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 Wwb e.a.). Daarom is in deze verordening een percentage van 105% van de bijstandsnorm (inclusief toeslag) opgenomen. Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen (ver) boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om twee redenen geen gebruik gemaakt. Ten eerste omdat dit ongewenste armoedeval-effecten in zich heeft. Weliswaar doen de armoedeval-effecten zich ook voor bij de grens van 105% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120% van de bijstandsnorm. Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% of 120% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van bijvoorbeeld 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm. Door uit te gaan van een maximaal inkomen van 105% wordt in deze verordening dus voldoende gebruik gemaakt van deze ruimte.

Artikel 4

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de huidige hoogte. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar. In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 Wwb gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 Wwb. De Wwb voorziet immers niet in een afwijzingsgrond

voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is. NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 Wwb. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 Wwb of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 5

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.