Regeling vervallen per 01-01-2015

VERORDENING WERKLEERAANBOD WET INVESTEREN IN JONGEREN

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2014

Intitulé

VERORDENING WERKLEERAANBOD WET INVESTEREN IN JONGEREN

De raad van de gemeente Hulst;

 

Gezien het advies van de commissie Samenleving;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 17 november 2009;

 

gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel a, van de Wet investeren in jongeren;

 

overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen aangaande de

inhoud van het werkleeraanbod in het kader van de Wet investeren in jongeren;

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de volgende

 

VERORDENING WERKLEERAANBOD WET INVESTEREN IN JONGEREN

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

    • c.

      startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • d.

      het college: het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hulst;

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt, voor zover niet anders bepaald, hebben dezelfde betekenis als in de WIJ.

HOOFDSTUK 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2. Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet.

  • 4. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

  • 5. Het college zorgt voor een voldoende gevarieerd aanbod van voorzieningen.

  • 6. Het college kan bij het bepalen van het aanbod aan voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en in verband met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.

  • 7. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de cliënt, het meest doelmatig is met het oog op het behalen van een startkwalificatie dan wel de duurzame inschakeling in de arbeid.

  • 8. Het college bevordert de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen niet ouder dan 12 jaar van alleenstaande ouders, voor zover die opvang nodig is voor de tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod.

Artikel 3 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voor de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

Artikel 4 Samenwerking met werkgevers of onderwijsinstellingen

  • 1. Het college kan in verband met de vormgeving en uitvoering van het werkleeraanbod afspraken maken met derden, waaronder werkgevers, onderwijsinstellingen en re-integratiebedrijven.

  • 2. De vormgeving en uitvoering van het werkleeraanbod kunnen ook plaatsvinden op verzoek van en in samenspraak met een werkgever, re-integratiebedrijf of onderwijsinstelling.

  • 3. Bij de vormgeving en uitvoering van het werkleeraanbod kan het college besluiten een bijdrage te leveren aan investeringen die noodzakelijk zijn voor de vormgeving en tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod.

  • 4. Het college legt in beleidsregels de omvang en de hoogte van de bijdrage, bedoeld in het derde lid, vast.

Artikel 5 Intrekken werkleeraanbod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien indien wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere dan wel indien de jongere niet voldoet aan één of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in artikel 11 en hem dit te verwijten valt.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

HOOFDSTUK 3. Voorzieningen, subsidies en projecten

Artikel 7 De voorzieningen

Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd. Het doel van de inzet van een voorziening is het behalen van een startkwalificatie, het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid. Onder voorzieningen wordt ook verstaan de inzet van verschillende diagnostische instrumenten.

Artikel 8 Werkstage

  • 1. Het college kan als voorziening aan jongeren een werkstage aanbieden.

  • 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het testen of uitproberen van een bepaalde werkomgeving of van de jongere in een bepaalde werkomgeving. De jongere kan evenzeer de werkomgeving testen. De werkgever kan de geschiktheid van de jongere voor de aangeboden werkplek testen.

  • 3. Het college plaatst de jongere slechts op een werkstageplaats indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing van bestaande werkgelegenheid plaatsvindt.

  • 4. Het college kan van de werkgever een vergoeding voor de plaatsing verlangen, indien dit naar zijn oordeel aangewezen is.

Artikel 9 Scholing

  • 1. Het college kan een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie.

  • 2. De scholing is gericht op het behalen van een startkwalificatie, tenzij de jongere reeds beschikt over een startkwalificatie of een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling van de jongere.

  • 3. Beschikt de jongere over een startkwalificatie, dan kan het college op verzoek een opleiding aanbieden op een hoger niveau dan de startkwalificatie of ter behoud van arbeidscompetenties, mits het college van oordeel is dat deze opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

Artikel 10 Overige voorzieningen

  • 1. Het college kan in ieder geval de hieronder genoemde voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aanbieden:

    • a.

      Work First;

    • b.

      plaatsingskosten / plaatsingsfee;

    • c.

      intensieve begeleiding;

    • d.

      diagnostische instrumenten;

    • e.

      trainingen, cursussen, scholing;

    • f.

      integrale trajecten;

    • g.

      duale trajecten;

    • h.

      jobhunting, bemiddeling en nazorg;

  • 2. Het college kan ook andere, op arbeidsinschakeling gerichte voorzieningen aanbieden.

Artikel 11 Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening, evenals aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 12 Loonkostensubsidie

  • 1. Het college kan een loonkostensubsidie aan een werkgever of een detacheringsbedrijf verstrekken gericht op arbeidsinschakeling van een jongere.

  • 2. Het verstrekken van loonkostensubsidie is een generieke regeling.

  • 3. Het college verstrekt de loonkostensubsidie alleen indien door de plaatsing de concurrentieverhoudingen naar het oordeel van het college niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing van bestaande werkgelegenheid plaatsvindt.

Artikel 13 Projecten

  • 1. Het college wijst voor de uitvoering van Work First, Leer Eerst en voor de uitvoering en de exploitatie van een voorlichtings- en opleidingscentrum (VOC) voor de glastuinbouw Dethon aan als opdrachtnemer.

  • 2. Ter uitvoering van projecten in samenwerking met werkgevers en onderwijsinstellingen kan het college een bijdrage leveren in de vorm van subsidies en onkostenvergoedingen.

Artikel 14 Persoonsgebonden re-integratiebudget

  • 1. Het college kan aan jongeren die een werkleeraanbod hebben aanvaard een vergoeding verstrekken in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonlijk re-integratiebudget.

  • 2. Onder een persoonsgebonden re-integratiebudget wordt verstaan een subsidie ter voldoening van noodzakelijke te maken kosten voor de tenuitvoerlegging van het werkleeraanbod.

Artikel 15 Overige vergoedingen

  • 1. Het college kan aan een jongere een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn voor de tenuitvoerlegging van een werkleeraanbod.

  • 2. Het college verstrekt geen vergoeding voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds door een ander een vergoeding wordt verstrekt.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 16 Nadere regels

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels vaststellen.

Artikel 17 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien onverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 18 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening werkleeraanbod Wet Investeren in jongeren.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de gemeente Hulst van 17 december 2009.

De gemeenteraad van de gemeente Hulst,

De Raadsgriffier, De Raadsvoorzitter,

Algemene toelichting

 

De Wet investeren in jongeren en het werkleeraanbod

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken, is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien. 

 

De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.

 

De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan de Wet Werk en Bijstand (WWB), waarbij het recht op bijstand vooropstaat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een ‘paradigmawisseling’ beoogd: is het uitgangspunt in de WWB ‘een uitkering, mits’ in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangpunt ‘geen uitkering, tenzij’.

 

Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is onder bepaalde voorwaarden verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden. De jongere is verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan kan het werkleeraanbod worden ingetrokken en dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid onderdeel b WIJ). Dat is de Maatregelverordening WIJ.

 

Duurzame arbeidsparticipatie

Voor jongeren in de leeftijd van 16 tot 27 jaar ontstaat onder de voorwaarden die in de WIJ zijn genoemd, een individueel recht op een werkleeraanbod. Dat is meer dan een recht op een eenmalige voorziening. Zo nodig is het een recht op een reeks voorzieningen gericht op de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie. Langs welke route die weg verloopt, is een individueel gegeven dat wordt bepaald door de afstand van de jongere tot de arbeidsmarkt en de beschikbaarheid van voorzieningen. Onder duurzame arbeidsparticipatie wordt verstaan de arbeidsinschakeling waarbij jongeren gedurende langere tijd en op eigen kracht aan het arbeidsproces kunnen deelnemen en arbeid verrichten dat past bij hun kennis en vaardigheden of deze kennis en vaardigheden bevordert (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p. 11). Tot dat punt is bereikt, is de gemeente verplicht de jongere (bij herhaling) een werkleeraanbod te doen gericht op arbeidsinschakeling. Er is nadrukkelijk voor gekozen om niet bij voorbaat te bepalen hoe lang de algemeen geaccepteerde arbeid zou moeten duren voordat over ‘duurzame arbeidsparticipatie’ kan worden gesproken (Handelingen TK 2008-2009, nr. 76, p. 6006). De jongere dient op het punt gebracht te worden dat hij geen ondersteuning van het college meer nodig heeft.

 

Inhoud werkleeraanbod

Het begrip ‘werkleeraanbod’ moet ruim worden uitgelegd. Het werkleeraanbod kan allerlei vormen hebben, variërend van een ‘echte’ baan tot vakgerichte scholing of een combinatie van beide. Een werkleeraanbod kan ook bestaan uit voorzieningen die nodig worden geacht op weg naar arbeidsinschakeling, zoals een sollicitatie-training, een cursus gericht op de ontwikkeling van werknemersvaardigheden, een stageplaats, schuldhulpverlening, sociale activering, nazorg en gesubsidieerde arbeid. Afgezien van participatieplaatsen kan het gehele instrumentarium dat gemeenten hebben ontwikkeld voor de re-integratie in het kader van de WWB, ook op jongeren toegepast worden. Participatieplaatsen zijn uitgezonderd. Bij jongeren zal de situatie waarin de afstand tot de arbeidsmarkt dusdanig groot is dat die alleen met de maximale drie jaar additionele arbeid te overbruggen is zich niet in die mate voordoen dat de regering participatieplaatsen in de vorm van artikel 10a WWB noodzakelijk acht. Ook uitgezonderd is het reguliere onderwijs dat door het Rijk wordt bekostigd (zie ook artikel 23, eerste lid, onderdeel a WIJ). Het college kan de jongere weliswaar adviseren een dergelijke vorm van onderwijs te volgen of weer te gaan volgen als dit zinvol wordt geacht, maar het is geen voorziening die de gemeente kan inzetten om vorm te geven aan het werkleeraanbod. Een premie voor de arbeidsinschakeling past niet bij het uitgangspunt dat jongeren die daartoe in staat zijn moeten leren of werken. Daarom is er geen aanleiding om werken en/of leren te belonen met een financiële vrijlating van inkomsten uit deeltijdarbeid of van een premie i.v.m. arbeidsinschakeling bij de inkomensvoorziening. Dat geldt evenzeer voor een onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk, tenzij deze bestemd is voor aantoonbaar gemaakte kosten.

 

Maatwerk

Bij het inrichten van het werkleeraanbod is uitgangspunt dat maatwerk wordt geleverd: het werkleeraanbod wordt afgestemd op de omstandigheden, krachten en capaciteiten van de jongere (artikel 18, eerste lid WIJ). De wensen van jongeren worden betrokken bij het vormgeven van het werkleeraanbod (artikel 14, eerste lid WIJ). Het college is verplicht die wensen vast te leggen in de rapportage die ten grondslag ligt aan het werkleeraanbod en dient daarbij tevens aan te geven op welke wijze die wensen bij het werkleeraanbod betrokken zijn.

 

Werken en leren niet direct mogelijk

Wanneer het doen van een werkleeraanbod bestaande uit werken en/of leren niet direct mogelijk is, dient een aanbod gedaan te worden dat op termijn perspectief biedt op arbeidsinschakeling. Dat kan betekenen dat voorzieningen worden ingezet in de vorm van zorg- of hulpverlening, waarbij ook aandacht kan worden besteed aan belemmerende factoren, zoals psychische, sociale en cognitieve problemen. Het werkleeraanbod omvat immers het geheel van re-integratievoorzieningen, dat gericht is op duurzame arbeidsparticipatie. Is de jongere naar het oordeel van het college in het geheel niet in staat dat om redenen van lichamelijk, sociale of psychische aard uitvoering wordt gegeven aan een werkleeraanbod, dan kan daarvan vooralsnog worden afgezien (artikel 17, tweede lid WIJ). Zorgtaken kunnen worden aangemerkt als reden van sociale aard, voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening. 

 

Beleid werkleeraanbod in verordening

Om recht te doen aan de beleidsruimte die gemeenten nodig hebben om door maatwerk invulling te geven aan de gemeentelijke verantwoordelijkheid, worden aan de vormgeving van het werkleeraanbod en de mate waarin gemeente daartoe voorzieningen kan inzetten, geen wettelijke eisen gesteld. Gezien de verantwoordelijkheid die de gemeenteraad in het kader van dit wetsvoorstel heeft, en mede met het oog op de rechtszekerheid, is bepaald dat het gemeentelijke beleid inzake de voorzieningen in een verordening moet worden vastgelegd. De jongere moet uit de verordening kunnen afleiden welke voorzieningen het college kan inzetten om het doel, de duurzame arbeidsparticipatie, te bereiken.

 

In deze verordening zijn de hoofdlijnen van het beleid vastgelegd. In grote lijnen komt dit overeen met het beleidsinstrumentarium zoals dat voor de WWB zijn neerslag heeft gekregen in de Re-integratieverordening, met dien verstande dat het wettelijk kader tot een aantal verschillen leidt. Zo zijn participatieplaatsen en premies voor jongeren niet mogelijk in het kader van deze verordening. In de verordening zijn enkele belangrijke uitgangspunten van het gemeentelijk beleid vastgelegd. Het betreft bijvoorbeeld de bevoegdheidsverdeling tussen raad en college, de aanspraak op voorzieningen, de rechten en plichten van de jongere, het toekennen van loonkostensubsidies e.d. Het zgn. uitvoeringsbeleid kan door het college vormgegeven worden in een Nadere Regeling en/of in beleidsregels.

 

Relatie met Maatregelverordening

De verordening Werkleeraanbod en de Maatregelverordening vormen twee kanten van dezelfde medaille. Immers, de WIJ legt het college de plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door deze verordening gefaciliteerd. Anderzijds staat daar wel wat tegenover. De jongere is verplicht het aanbod te aanvaarden en verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere die verplichtingen niet na, dan vormt dat een grond voor verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus op elkaar aan. In verband daarmee is in de verordening Werkleeraanbod herhaald dat onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ het werkleeraanbod ingetrokken kan worden.

 

Omdat met deze intrekking tevens het recht op een inkomensvoorziening vervalt, is het van belang dat niet overhaast en te allen tijde bij schending van verplichtingen tot intrekking wordt overgegaan. Uitgangspunt van de wetgever is daarbij geweest dat bij schending van verplichtingen primair een maatregel aangewezen is en pas in tweede instantie intrekking van het werkleeraanbod en daarmee tevens van de inkomensvoorziening aan de orde komt. Het opleggen van een maatregel is derhalve regel, het intrekken van het werkleeraanbod uitzondering. Het is aan het college overgelaten om verder af te bakenen wanneer een maatregel wordt opgelegd en wanneer tot intrekking van het werkleeraanbod wordt besloten.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1. Begripsomschrijving

Begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Daarom worden bepaalde begrippen, zoals ‘werkleeraanbod’, ‘arbeidsinschakeling’ en ‘jongere’, niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd zijn de begrippen ‘startkwalificatie’ en ‘algemeen geaccepteerde arbeid’, omdat deze in de WIJ niet nader zijn omschreven. Het begrip ‘startkwalificatie’ is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de WWB gedefinieerd (art. 6, eerste lid, onderdeel d WWB). Daarmee wordt bedoeld: een HAVO, VWO of MBO-2 diploma. De omschrijving van ‘algemeen geaccepteerde arbeid’ is afkomstig uit de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p.28).

 

Artikel 2. Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en 13, eerste lid, WIJ. Hoewel deze opdracht ook uit het samenstel van deze bepalingen en artikel 5, eerste lid, WIJ kan worden afgeleid, is er uit een oogpunt van duidelijkheid voor gekozen de opdracht aan het college nader te omschrijven. In het tweede lid is verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

 

In het derde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod eveneens kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig beroep of bedrijf. Dit volgt reeds uit artikel 17, zesde lid, WIJ. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen.  Het vierde lid vormt een herhaling van artikel 17, eerste lid, WIJ. Wederom uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang van maatwerk bij het vaststellen van het werkleeraanbod, is dit artikel opgenomen. Toegevoegd is de gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken. Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening dienen te houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijke invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.

 

Het is aan het college om zorg te dragen voor voldoende aanbod van voorzieningen (vijfde lid), waarbij het college te maken heeft met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Het college kan een aanspraak op een voorziening niet weigeren. Als het budget niet toereikend is moet het college zorg dragen voor een alternatief. Het college kan in het aanbod wel prioriteiten stellen bij bepaalde voorzieningen (zesde lid). Het zevende lid drukt nogmaals uit dat maatwerk moet worden verricht met twee speerpunten: het behalen van een startkwalificatie dan wel duurzame inschakeling in de arbeid. Het behalen van een startkwalificatie heeft extra accent gekregen omdat dit in beginsel aangemerkt kan worden als een noodzakelijke stap op weg naar duurzame arbeidsinschakeling.

 

Ten slotte dient het college bij het aanbieden van een voorziening rekening met de combinatie arbeid en zorg, met de mogelijkheden en beperkingen van een cliënt maar ook met het uitgangspunt “de kortste weg naar duurzame arbeid”. Kinderopvang speelt daarbij een belangrijke rol (achtste lid).

 

Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning

Als spiegelbeeld van de opdracht van het college, zoals verwoord in artikel 2, eerste lid, komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds voort uit artikel 13, eerste lid, WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf (bijv. Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 22).

Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere ‘jongere’ in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid, WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid, WIJ kadert de doelgroep af.

 

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van een werkleeraanbod. Daarbij wordt verwezen naar de verordening waarin op enkele punten die criteria zijn uitgewerkt (zie o.a. artikel 4).

 

Artikel 4. Samenwerking met werkgevers en onderwijsinstellingen

Bij het bestrijden van jeugdwerkloosheid werkt de overheid samen met het bedrijfsleven. Die samenwerking kan zich ook voordoen bij de vormgeving en uitvoering van het werkleeraanbod. Vanuit de regierol van de gemeente wordt gezocht naar mogelijkheden om samen met werkgevers en onderwijsinstellingen tot een passend aanbod te komen. Om te verduidelijken dat het initiatief daarbij niet altijd van de gemeente hoeft uit te gaan, is het tweede lid opgenomen. Deze bepaling vormt een impliciete uitnodiging aan bedrijfsleven en onderwijssector om ook met ideeën en initiatieven te komen bij het inrichten van het werkleeraanbod voor jongeren. Wel wordt daaraan toegevoegd dat het college in dergelijke gevallen faciliterend kan optreden, middels het verstrekken van subsidies en andere bijdragen. Het college kan daartoe beleidsregels vaststellen.

 

Artikel 5. Intrekken werkleeraanbod

Dit artikel vormt een herhaling van artikel 21 WIJ. De meerwaarde van opname van deze bepaling in de verordening werkleeraanbod is gelegen in de overweging dat intrekking van het werkleeraanbod complementair is aan het voeren van beleid m.b.t. de invulling het werkleeraanbod. Daar waar het recht op werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de voorwaarden, genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het werkleeraanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het is niet aan de gemeenteraad om daarover voorschriften te geven, niettemin dient het intrekken van het werkleeraanbod met terughoudendheid plaats te vinden, zoals reeds in de Algemene toelichting is opgemerkt. Intrekking is in wezen slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht kan worden aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijv. ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een werk/leerplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening. Het verdient aanbeveling als het college bij de invulling van het gemeentelijk beleid met deze kaders rekening houdt en slechts tot intrekking besluit nadat de individuele situatie zorgvuldig afgewogen is.

 

Artikel 6. Budget- en subsidieplafonds

In de WIJ is vastgelegd dat een werkleeraanbod moet worden gedaan, ongeacht de beschikbare middelen van de gemeente (artikel 13 WIJ). Het ontbreken van financiële middelen kan geen reden zijn voor het afwijzen van een aanvraag. Dit houdt in dat er geen algemeen plafond voor voorzieningen kan worden ingesteld. Wel kan per voorziening een plafond worden ingebouwd. Dit laat de mogelijkheid open om naar een ander instrument uit te wijken. De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Indien het college hierover hiertoe overgaat, zal hierover ruim van te voren een besluit worden genomen. Ook voor subsidies aan werkgevers e.d. kan een plafond worden ingesteld.

 

Artikel 7. De voorzieningen

In het eerste lid is het maatwerk-principe gerelateerd aan de inzet van voorzieningen. De voorzieningen die worden ingezet moeten een adequaat en toereikend middel zijn om het doel te bereiken. Daaraan is toegevoegd wat het doel van de inzet van voorzieningen is. Afhankelijk van de aard van de voorziening zal sprake zijn van één van de aangegeven (tussen)doelen, met als eindbestemming de duurzame arbeidsparticipatie.

 

Het voorzieningenbeleid is in grote lijnen hetzelfde als in het kader van de Re-integratieverordening (voor bijstandsgerechtigden, IOAW-ers, IOAZ-ers, Anw-ers en niet-uitkeringsgerechtigden). De artikelen 7 tot en met 15 komen vertonen daarom grote gelijkenis  met de artikelen 7 tot en met 15 van de Re-integratieverordening, maar wijken op enkele belangrijke punten toch af, omdat binnen de WIJ geen ruimte is voor de inzet van participatieplaatsen,  premies, vrijlatingen en onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk.

 

Artikel 8. Werkstage

Een werkstage kan voor jongeren een goede opstap zijn naar reguliere arbeid. Tijdens de werkstage kan een programma worden aangeboden dat gericht is op het opdoen van werkervaring, werkritme en inzicht geeft in de mogelijkheden van de jongere. De werkgever kan tijdens die stageperiode beoordelen of de jongere zich goed ontwikkeld en welk potentieel de jongere bezit. Eventuele belemmeringen kunnen ook in kaart gebracht worden. Het moet daarbij om arbeidsplaatsen gaan die geen verdringingseffect opleveren. Het gaat nadrukkelijk niet om participatieplaatsen, omdat deze bestemd zijn voor personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Tegenover de inzet van de jongere op een stageplaats kan staan dat de jongere productieve arbeid verricht. In dat geval is het denkbaar dat het college daarvoor een vergoeding verlangt, als het college een inkomensvoorziening aan de jongere verstrekt dan wel anderszins kosten voor de jongere maakt.

 

Artikel 9. Scholing

Scholing kan worden ingezet om de kansen en vaardigheden op de arbeidsmarkt te vergroten. Reguliere scholing kan niet als voorziening worden ingezet. De scholing kan zowel aangeboden worden als voorziening ‘in natura’ dan wel in de vorm van financiering van de scholing. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief een vorm van scholing voorstelt die het college noodzakelijk acht, maar die niet in het reguliere scholingsaanbod is opgenomen. De scholing is primair gericht op het behalen van een startkwalificatie, als onmisbare toegangspoort tot de arbeidsmarkt. Beschikt de jongere reeds over een startkwalificatie, dan wordt gezocht naar arbeidsrelevante scholing waar op korte of middellange termijn vraag naar is, en die tevens op korte of middellange termijn afgerond kan worden. Het is ook denkbaar dat het behalen van een startkwalificatie de capaciteiten van de jongere te boven gaan of dat een dergelijke opleiding niet zinvol wordt geacht ter verbetering van de positie op de arbeidsmarkt. In een dergelijke situatie kan de scholing ook anders ingericht worden, bijv. door een vakgerichte kortdurende opleiding.

 

Artikel 10. Overige voorzieningen

Naaste de voorzieningen die eerder zijn genoemd, wordt een aantal voorziening opgesomd die het college ook en in ieder geval kan inzetten. Het is geen limitatieve lijst maar geeft een indicatie welke instrumenten er beschikbaar zijn. De lijst is identiek aan die in de Re-integratieverordening (zie artikel 15) en dient per instrument nader ingevuld te worden door het college, dat de voorzieningen hetzij inkoopt, hetzij zelf aanbiedt.

 

Artikel 11. Verplichtingen van de jongere

Tegenover rechten (op werkleeraanbod) staan verplichtingen. In de WIJ is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod (zie de artikelen 44 en 45 WIJ). Daaraan is toegevoegd dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die in concreto aan een voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een concretisering vormen van de in de WIJ opgenomen verplichtingen. Zo kan bepaald worden dat een jongere gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

 

Artikel 12. Loonkostensubsidie

Het werkleeraanbod kan worden ingevuld met gesubsidieerde arbeid. Dit wordt ook als voorziening worden aangemerkt. In het eerste lid is vastgelegd dat de subsidie aan de werkgever kan bestaan in een tegemoetkoming in de loonkosten of andere bijkomende kosten. Deze subsidie vormt als zodanig een noodzakelijke voorwaarde voor de voorziening. Voor het verstrekken van een subsidie is een wettelijke grondslag vereist (art. 4:23, eerste lid Awb). Om die reden is een specifiek artikel opgenomen dat deze grondslag biedt. In het eerste lid worden loonkostensubsidies en subsidies ter voorbereiding van een dienstverband van een grondslag voorzien.

 

In het tweede lid is vastgelegd dat loonkostensubsidies een generiek karakter hebben. Dwz. dat niet vooraf reeds is vastgelegd dat slechts een beperkt aantal en met name genoemde derden kunnen profiteren van loonkostensubsidie. Deze bepaling voorkomt dat mogelijk strijd ontstaat met Europese regels m.b.t. het verlenen van staatssteun. Het derde lid voegt daar nog aan toe dat de mededinging niet verstoord mag worden door het verstrekken van subsidies.

 

Artikel 13. Projecten

De uitvoering van het hier genoemde project en de voorziening Work First is een voorbehouden opdracht voor de Gemeenschappelijke Regeling Dethon. De reden voor het vastleggen van deze voorbehouden opdrachten in deze verordening is dat bij het opzetten van Work First en van een proefkas en opleidingskas voor de glastuinbouw een blijvende infrastructuur moet worden opgezet. Het opstarten of voortbestaan mag niet in gevaar komen door een aanbestedingsprocedure of door een wisseling van exploitanten als gevolg van een aanbestedingsprocedure.

De organisatievorm, de hoogte van de bijdrage en de wijze van exploitatie zal door het college nader worden vastgesteld.

 

Bij vraaggerichte trajecten waarbij werkgevers een baangarantie afgeven kan sprake zijn van bijzondere en unieke situaties die niet vooraf in een verordening kunnen worden geregeld. In dergelijke gevallen kan het college nadere besluiten nemen of de vorm en hoogte van een eventuele bijdrage. Vaak voorzien de trajecten in specifieke situaties zoals projecten ter preventie van jeugdwerkloosheid (denk aan de projecten ‘POS/AKA’ en ‘Samenscholen en Samenwerken’).

 

Artikel 14. Persoonsgebonden re-integratietraject

Evenals in de Re-integratieverordening is geregeld, kan het college aan jongeren een als onderdeel van het werkleeraanbod een vergoeding voor bijkomende kosten verstrekken in de vorm van een persoonsgebonden re-integratiebudget. Met dat budget kan de jongere kosten betalen die verbonden zijn aan het werkleeraanbod, zoals reiskosten, kosten voor kleding, verblijfskosten maar ook kosten voor lesmaterialen bijvoorbeeld. Het is aan het college om e.e.a. nader vorm te geven.

 

Artikel 15. Overige vergoedingen

Het eerste lid regelt dat het college aan de jongere kosten kan vergoeden die noodzakelijkerwijs gemaakt worden voor het werkleeraanbod. Hoewel het uitgangspunt van het werkleeraanbod is dat het college de kosten van het werkleeraanbod voor zijn rekening neemt, is het mogelijk dat de jongere voor extra kosten wordt gesteld bij de uitvoering. Zo is het denkbaar dat de jongere meer reiskosten moet maken om op de werkleerplaats te komen of dat de jongere extra kosten voor kleding moet maken. In dergelijke situaties staat het het college vrij om een aanvullende kostenvergoeding te verstrekken. Daarbij is het uitgangspunt dat slechts de meerkosten voor vergoeding in aanmerking komen.

 

In het tweede lid is geregeld dat dubbele subsidiëring van dezelfde kosten uit verschillende bronnen moet worden voorkomen. Ontvangt de jongere reeds een vergoeding uit andere bron, dan is er geen ruimte voor een vergoeding van de gemeente. Zo is het denkbaar dat de werkgever reeds voorziet in de kosten, of dat van het UWV al een vergoeding wordt verkregen, als het gaat om een voorziening die mede wordt bekostigd door het UWV.

 

Artikel 16. Nadere regels

Het college kan de in deze verordening gestelde regels nader invullen in een uitvoeringsregeling. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn voor de criteria die gelden voor het persoonsgebonden re-integratiebudget of voor de regels die voor subsidieverlening worden gesteld. Van belang daarbij is dat de WIJ van de gemeenteraad verlangt om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen, maar dat het college beleidsregels en een beleidsplan kan opstellen waarin de algemene uitgangspunten uit de verordening nader worden uitgewerkt.

 

Artikel 17 Hardheidsclausule

Als de toepassing van deze verordening tot ernstige onbillijkheden leidt, kan het college ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.

 

Artikel 18. Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 19. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich