Regeling vervallen per 31-12-2010

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2007

Geldend van 01-01-2007 t/m 30-12-2010

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2007

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2007

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting van het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • c.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • d.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronisch psychische of psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van een huishouden; bij het normale gebruik van een woning; bij het zich verplaatsen in en om de woning; bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • e.

    Mantelzorger: een persoon uit de directe omgeving van een hulpbehoevende, die niet in het kader van zijn beroep langdurige zorg verleent aan de hulpbehoevende, waarbij bedoelde zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;

  • f.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

  • g.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, zonder beperkingen;

  • h.

    Voorziening: hulp bij het huishouden, een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel;

  • i.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling door de aanbieder en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • j.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden, indien een algemene voorziening niet aanwezig is of geen adequate oplossing biedt;

  • k.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen eigen bijdrage die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • l.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • m.

    Persoonsgebonden budget: een individueel te verstrekken geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 en 6a van de wet, waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn. Hier valt ook de vergoeding voor een alfahulp onder: dit is een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting.

  • n.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, die kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • o.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruikspatroon dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • p.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover die kosten uitgaan boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten voor een dergelijke voorziening;

  • q.

    Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

  • r.

    Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.;

  • s.

    College: het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein;

  • t.

    Besluit maatschappelijke ondersteuning: de door het college vast te stellen regels ter uitwerking van het in deze verordening gestelde;

  • u.

    Woonruimte: I) een woning met uitzondering van kamers die zelfstandig verhuurd worden; II) woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst; III) woonschip: schip dat uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd wordt of bestemd is voor bewoning; IV) het verblijf van een binnenschip;

  • v.

    Standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

  • w.

    Ligplaats: plaats in het water, bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen;

  • x.

    Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres in het geval dat deze persoon met een briefadres is ingeschreven;

  • y.

    Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken (dit kan uitgebreid worden met: en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de persoon met beperkingen gebruik moet kunnen maken);

  • z.

    Woningaanpassing: een ingreep die gericht is op het opheffen of verminderen van belemmeringen die de persoon met beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van de woonruimte.

Artikel 1.2 Beperkingen bij het verlenen van voorzieningen

  • 1. Een voorziening zoals bedoeld in deze verordening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze in overwegende mate op de persoon met beperkingen is gericht;

    • b.

      deze al dan niet langdurig noodzakelijk is om beperkingen op het gebied van het voeren van een huishouden, dan wel langdurig noodzakelijk is om beperkingen op het gebied van het wonen en verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan, op te heffen of te verminderen;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst-adequate voorziening kan worden aangemerkt.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, onder a kan een voorziening worden verstrekt in de vorm van het gebruik van een collectief vervoerssysteem zoals bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a.

  • 3. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager gebruik kan maken van een algemene voorziening die niet op grond van deze verordening wordt verstrekt;

    • c.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente IJsselstein, tenzij sprake is van een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.7, derde lid;

    • d.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • g.

      indien een voorziening zoals die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening, de Verordening voorzieningen gehandicapten 2004 dan wel de voormalige Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor deze voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • h.

      indien de door of namens de aanvrager verstrekte gegevens onjuist of onvolledig blijken te zijn.

Hoofdstuk 2 Vorm van te verstrekken voorzieningen

Artikel 2.1 Keuzevrijheid en nadere regelgeving

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, of een vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een alfahulp. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein neergelegde criteria.

Artikel 2.2 Voorziening in natura

Indien een individuele voorziening in natura wordt verstrekt, wordt een bruikleen- of huurovereenkomst tussen de aanvrager en de gemeente, dan wel een dienstverleningsovereenkomst tussen de aanvrager en leverancier die de gemeente heeft gecontracteerd, afgesloten.

Artikel 2.3 Financiële tegemoetkoming

Bij de verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning in de beschikking opgenomen.

Artikel 2.4 Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget, zoals genoemd in de artikelen 6 lid 1 en 6a van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst-adequaat te verstrekken voorziening in natura; het persoonsgebonden budget wordt, indien noodzakelijk, aangevuld met een vergoeding voor de instandhoudingskosten;

    • c.

      de wijze waarop een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. De wijze van berekenen van de tegenwaarde en de eventuele aanvullende vergoeding, zoals bedoeld onder b,, komen daarin ook tot uitdrukking.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de eventuele looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Onderdeel van de beschikking is een programma van eisen, waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen voorziening dient te voldoen.

  • 4. Na de verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.

  • 5. Het college gaat steekproefsgewijs na of de verstrekte persoonsgebonden budgetten zijn besteed aan het doel waarvoor deze zijn verstrekt. De budgethouder is verplicht de daarvoor benodigde stukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, op verzoek van het college binnen vier weken nadat het college hierom verzoekt te verstrekken.

Artikel 2.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1. Bij het verstrekken van voorzieningen zoals bedoeld in deze verordening is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd of wordt de financiële tegemoetkoming afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning de omvang van deze eigen inbreng vast.

  • 2. Het college legt de eigen inbreng zoals bedoeld in het eerste lid zodanig vast, dat hierin het voormalige beleid op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten zoveel mogelijk is overgenomen en de bepalingen van de Algemene Maatregel van Bestuur zoals genoemd in artikel 15, derde lid en artikel 19, tweede lid van de wet voor het overige maximaal zijn toegepast.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 3.1 Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college te verstrekken individuele voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden in het kader van het compensatiebeginsel kan bestaan uit:

  • a.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden, waaronder een vergoeding voor een alfahulp.

Artikel 3.2 Het recht op hulp bij het huishouden

Een aanvrager kan voor de in artikel 3.1 vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht, indien:

  • a.

    aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

  • b.

    problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken.

Artikel 3.3 Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 3.2 komt een aanvrager niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waarvan deze persoon deel uitmaakt een of meer huisgenoten behoren, die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 3.4 Omvang van de hulp bij het huishouden

  • 1. De omvang van de individuele voorziening hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:

    • ·

      klasse 1, 0 tot en met 1,9 uur per week;

    • ·

      klasse 2, 2 tot en met 3,9 uur per week;

    • ·

      klasse 3, 4 tot en met 6,9 uur per week;

    • ·

      klasse 4, 7 tot en met 9,9 uur per week;

    • ·

      klasse 5, 10 tot en met 12,9 uur per week;

    • ·

      klasse 6, 13 tot en met 15,9 uur per week.

  • 2. Indien er meer uren hulp bij het huishouden nodig zijn dan het maximum van de in het eerste lid genoemde klasse 6, kan het college in aanvulling daarop additionele uren verstrekken, zoals nader uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.5 Omvang van het persoonsgebonden budget

De bedragen die per klasse, dan wel per uur aanvullend op klasse 6, in de vorm van een persoonsgebonden budget (maximaal) worden verstrekt, worden door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 4.1 Type woonvoorzieningen

De door het college te verstrekken individuele woonvoorziening in het kader van het compensatiebeginsel kan bestaan uit:

  • 1.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting;

  • 2.

    een voorziening in natura in de vorm van:

    • a.

      een bouwkundige woonvoorziening en daarbij behorende keuring, onderhoud en reparatie;

    • b.

      een woontechnische woonvoorziening en daarbij behorende keuring, onderhoud en reparatie;

  • 3.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van, of een voorziening in natura in de vorm van, een niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorziening;

  • 4.

    een voorziening in natura in de vorm van:

    • a.

      het verwijderen van een woonvoorziening zoals bedoeld in het tweede lid;

    • b.

      een uitraasruimte.

  • 5.

    Als alternatief voor de in het tweede, derde en vierde lid genoemde voorzieningen in natura kan het college ook een persoonsgebonden budget verstrekken.

Artikel 4.2 Het recht op een woonvoorziening

  • 1. Een aanvrager kan voor een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1, eerste lid in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een aanvrager kan voor een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1, tweede en derde lid in aanmerking worden gebracht, indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet mogelijk is of niet de goedkoopst-adequate oplossing is (primaat verhuizing).

  • 3. Een aanvrager kan niet voor een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1, tweede lid in aanmerking worden gebracht, indien de door het college als subsidiabel aangemerkte kosten het bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning te boven gaan.

  • 4. In afwijking van het tweede lid kan het college besluiten een aanvrager in aanmerking te brengen voor een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1, tweede en derde lid, indien:

    • a.

      de kosten van de voorzieningen zoals bedoeld in artikel 4.1, tweede en derde lid lager zijn dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, of

    • b.

      er binnen 12 maanden geen passende bestaande woning of binnen 18 maanden geen passende nieuwbouwwoning aangeboden kan worden of

    • c.

      een verhuizing aantoonbare meerkosten met zich meebrengt, die de draagkracht van de aanvrager te boven gaan.

  • 5. Het college verleent slechts een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1, vierde lid, onder a (verwijderen woonvoorziening), indien:

    • a.

      de te verwijderen woonvoorziening in het kader van deze verordening, de Verordening voorzieningen gehandicapten 2004 dan wel de voormalige Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verstrekt;

    • b.

      de woning langer dan 7 maanden leeg staat en er over maximaal 6 maanden een financiële tegemoetkoming in verband met derving huurinkomsten zoals bedoeld in artikel 4.8, achtste lid is verleend en er geen geschikte huurder is gevonden; en

    • c.

      het niet verwijderen van bedoelde woonvoorziening onredelijk nadeel voor de verhuurder tot gevolg zou hebben.

  • 6. Een aanvrager kan voor een voorziening zoals genoemd in artikel 4.1, vierde lid onder b (uitraasruimte) in aanmerking worden gebracht, indien sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

  • 7. Het college verleent slechts een woonvoorziening voor de kosten van keuring, onderhoud en reparatie van een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1, tweede lid, indien de woonvoorziening is verleend in het kader van deze verordening, de Verordening voorzieningen gehandicapten 2004 dan wel de voormalige Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten en indien deze woonvoorziening voorkomt op de in bijlage I van het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde lijst van voorzieningen, mits de aanvrager ten tijde van de keuring, het onderhoud of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

  • 8. Een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1 wordt geweigerd, indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de betreffende woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en waarvoor ook geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college.

    • c.

      de aanvraag het gevolg is van het ontbreken van een verzekering of onderverzekering van een woonvoorziening waarvoor de aanvrager zich voldoende verzekerd dient te hebben.

Artikel 4.3 Leges bij woonvoorziening (urgentieverklaring nieuwe woonruimte, bouwvergunning woningaanpassing)

  • 1. Indien een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1, eerste lid wordt verstrekt en er in verband met het verkrijgen van nieuwe woonruimte een urgentieverklaring moet worden afgegeven, dan worden de voor de afgifte van deze verklaring verschuldigde leges op grond van de gemeentelijke legesverordening bij de verstrekking van de woonvoorziening meegenomen.

  • 2. Indien een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1, tweede lid, onder a wordt verstrekt, waarvoor een bouwvergunning moet worden afgegeven, dan worden de voor de afgifte van deze bouwvergunning verschuldigde leges op grond van de gemeentelijke legesverordening bij de verstrekking van de woonvoorziening meegenomen.

Artikel 4.4. Noodzakelijke extra te verwerven grond voor woningaanpassing

Indien het voor de woningaanpassing zoals bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onder a noodzakelijk is de bestaande woning uit te breiden, of een nieuw te bouwen woning groter te bouwen, kan het college eveneens een financiële tegemoetkoming verlenen voor de extra te verwerven grond. De financiële tegemoetkoming bedraagt ten hoogste het bedrag voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.5 Woongebouwen

  • 1. De bepalingen van hoofdstuk 4 zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, verzorgings- en verpleeghuizen, vakantiewoningen, kloosters, recreatiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • 2. In bijzondere situaties kan het college een woonvoorziening verlenen voor het treffen van uitsluitend de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte in een woongebouw:

    • a.

      verbreden toegangsdeuren;

    • b.

      drempelhulpen en vlonders;

    • c.

      elektrische deuropeners;

    • d.

      aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegangsdeur;

    • e.

      aanbrengen extra trapleuning;

    • f.

      realiseren van een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Artikel 4.6 Woonwagens, woonschepen en binnenschepen

  • 1. Het college verleent slechts een woonvoorziening in de aanpassingskosten aan woonwagens, indien:

    • a.

      de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond; en

    • d.

      de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning zoals bedoeld in de Woningwet.

  • 2. Het college verleent slechts een woonvoorziening in de aanpassingskosten van een woonschip, indien:

    • a.

      de technische levensduur van het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar is; en

    • b.

      het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

  • 3. Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip ten tijde van indiening van de aanvraag minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten het bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 4. Het college verleent slechts een woonvoorziening in de aanpassingskosten van een binnenschip, indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf van een binnenschip, zoals bedoeld in het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), dat:

    • a.

      in het register zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de Maatregel teboekgestelde schepen 1992; en

    • b.

      bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief zoals bedoeld in het Metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 4.7 Woningaanpassing en hoofdverblijf

  • 1. De aanvraag voor een woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 4.1, tweede lid wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 2. Het college verleent de in het eerste lid genoemde woonvoorziening slechts, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het tweede lid kan een woonvoorziening worden verleend voor het aanpassen van één woonruimte, indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling maar wel vaak in bedoelde woonruimte verblijft.

  • 4. De woonvoorziening zoals bedoeld in het derde lid betreft slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      het bezoekbaar maken of logeerbaar maken (bij een gelijkvloerse woning) van de woonruimte met een maximum van het bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, of

    • b.

      verhuizing naar een adequate woonruimte met een maximum van het bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonkamer en een toilet kan bereiken c.q. gebruiken. Onder logeerbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer, de slaapkamer, de badkamer en een toilet kan bereiken c.q. gebruiken.

  • 6. Nadere regelgeving omtrent de uitvoering van het gestelde in het derde, vierde en vijfde lid wordt uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 4.8 Financiële tegemoetkomingen artikel 4.1, eerste en derde lid

Verhuizing en inrichting

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming in kosten van verhuizing en inrichting zoals bedoeld in artikel 4.1, eerste lid verstrekken aan:

    • a.

      de aanvrager voor wie bedoelde kosten een gevolg zijn van een verhuizing naar een adequaat aangepaste of aan te passen woonruimte;

    • b.

      de aanvrager voor wie bedoelde kosten een gevolg zijn van een verhuizing op verzoek van de gemeente vanuit een aangepaste woonruimte.

  • 2.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting op voorwaarde dat:

    • a.

      de aanvrager niet voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • b.

      de verhuizing niet plaatsvindt vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • c.

      het niet een verhuizing betreft naar een AWBZ-instelling;

    • d.

      in de te verlaten woonruimte ergonomische belemmeringen zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een Algemeen Dagelijks Leven-woning betreft.

  • 3.

    Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting, indien de aanvrager niet verhuisd is op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie de verhuizing ook zonder beperkingen algemeen gebruikelijk zou zijn.

(Vallend onder w oonvoorzieningen van niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard)

Tijdelijke huisvesting

  • 4.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen, die door de aanvrager moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de door de aanvrager nog te betrekken woonruimte, alleen voor de periode dat de woonruimte ten gevolge van het verrichten van de woningaanpassing niet bewoond kon worden en de aanvrager voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 5.

    Een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt alleen verleend, indien de aanvrager redelijkerwijs niet had kunnen voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten zou hebben.

  • 6.

    De maximale termijn waarover een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting wordt verstrekt, bedraagt 6 maanden.

  • 7.

    Er kan alleen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting worden verleend, indien deze kosten gemaakt werden in verband met het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte of het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Huurderving

8.In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte die voor meer dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning is aangepast, kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

Verzekering

9.Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van de verzekering van de toe te kennen woonvoorziening in die gevallen waarin de aanvrager gehouden is zorg te dragen voor de verzekering van deze woonvoorziening.

Artikel 4.9 Aanvang van werkzaamheden en inzicht in de woonruimte

Het college verleent slechts een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1, tweede lid, indien:

  • a.

    met de werkzaamheden waarop de woonvoorziening betrekking heeft geen aanvang is gemaakt, voordat het college een positief besluit heeft genomen op de aanvraag tot verlening van de woonvoorziening;

  • b.

    aan de door het college aangewezen personen toegang is verleend tot de woonruimte waar de woonvoorziening moet worden aangebracht;

  • c.

    aan deze personen alle informatie wordt verstrekt, die zij voor een goede beoordeling van de aanvraag nodig achten, waaronder, in geval van een woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1, tweede lid, onder a (woningaanpassing), alle bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woonvoorziening;

  • d.

    aan deze personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woonvoorziening.

Artikel 4.10 Gereedmelding, vaststelling en verstrekking van de woonvoorziening

  • 1. Na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van de woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de woonvoorziening, verklaart de woningeigenaar aan het college dat bedoelde werkzaamheden zijn voltooid;

  • 2. De gereedmelding zoals bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de woonvoorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is verleend.

  • 3. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en verstrekking van de woonvoorziening.

  • 4. De woonvoorziening zoals genoemd in artikel 4.1 wordt uitbetaald aan de leverancier van de woonvoorziening.

  • 5. In afwijking van het gestelde in het vierde lid wordt de woonvoorziening in de vorm van:

    • a.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting en van tijdelijke huisvesting, uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte;

    • b.

      een financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving, uitbetaald aan de eigenaar van de woning.

  • 6. Degene aan wie de woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 4.1, tweede lid wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingswijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 4.11 Voorwaarden in geval van meerwaarde woning door woningaanpassing

  • 1.

    De eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening een voorziening heeft ontvangen zoals genoemd in artikel 4.1, tweede lid, onder a (bouwkundige woonvoorziening) of artikel 4.1, vierde lid (verwijderen woonvoorziening, uitraasruimte) en die binnen een periode van vijf jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. Het college kan de meerwaarde die door het treffen van de woonvoorziening is ontstaan terugvorderen.

  • 2.

    De hoogte van het terug te vorderen bedrag zoals bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • ·

      voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde;

    • ·

      voor het tweede jaar 80% van de meerwaarde;

    • ·

      voor het derde jaar 60% van de meerwaarde;

    • ·

      voor het vierde jaar 40% van de meerwaarde; en

    • ·

      voor het vijfde jaar 20% van de meerwaarde,

in alle gevallen onder aftrek van het bedrag dat voor rekening van de eigenaar van de woonruimte is gekomen.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen (lokaal verplaatsen per vervoermiddel)

Artikel 5.1 Algemene omschrijving

De door het college te verstrekken vervoersvoorziening in het kader van het compensatiebeginsel kan bestaan uit:

  • 3.

    een voorziening in natura bestaande uit:

    • a.

      een algemene voorziening in de vorm van gebruik van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

    • b.

      een individuele voorziening in de vorm van een al dan niet aangepaste bruikleenauto;

    • c.

      een individuele voorziening in de vorm van een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;

    • d.

      een individuele voorziening in de vorm van een al dan niet aangepaste open elektrische buitenwagen;

    • e.

      een individuele voorziening in de vorm van een al dan niet aangepast ander verplaatsingsmiddel;

  • 4.

    een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      aanpassing van een eigen auto;

    • b.

      gebruik van een bruikleenauto;

    • c.

      gebruik van regiotaxi, individuele taxi of eigen auto;

    • d.

      gebruik van individuele rolstoeltaxi;

    • e.

      gebruik van een ander verplaatsingsmiddel;

    • f.

      begeleiding door een derde.

  • 5.

    Als alternatief voor de in het eerste lid, onder b tot en met e genoemde voorzieningen in natura kan het college ook een persoonsgebonden budget verstrekken.

Artikel 5.2 Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek noodzakelijk is voor de aanvrager om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 2.

    Bij het vaststellen van de vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a (collectief vervoerssysteem) en tweede lid, onder b t/m e (gebruik bruikleenauto, gebruik regiotaxi, individuele taxi of eigen auto, gebruik individuele rolstoeltaxi, gebruik ander verplaatsingsmiddel) wordt rekening gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de aanvrager.

  • 3.

    Indien het inkomen hoger is dan 1,5 maal het norminkomen, wordt in geval van een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a (collectief vervoerssysteem) en tweede lid, onder b tot en met e (gebruik bruikleenauto, gebruik regiotaxi, individuele taxi of eigen auto, gebruik individuele rolstoeltaxi, gebruik ander verplaatsingsmiddel) geen of geen volledige vervoersvoorziening verstrekt. In dat geval wordt de zogenoemde glijdende schaal toegepast, zoals nader uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.

  • 4.

    Bij het vaststellen van de individuele vervoersvoorziening wordt rekening gehouden met het algemeen gebruikelijk kostendeel.

  • 5.

    De wijze waarop de hoogte van het inkomen en de hoogte van het norminkomen zoals bedoeld in het derde lid wordt bepaald, evenals het algemeen gebruikelijk kostendeel zoals bedoeld in het vierde lid, wordt uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Hierin wordt tevens nadere regelgeving uitgewerkt omtrent hoogte van de vergoedingen voor de verschillende vervoersvoorzieningen, zoals eveneens bedoeld in artikel 2.1.

Collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer

6.Een aanvrager kan voor een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 5.1, eerste lid, onder a (collectief vervoerssysteem) in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van het openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken en deze vervoersvoorziening beschikbaar is (primaat collectief vervoerssysteem).

Gebruik van regiotaxi, individuele taxi of eigen auto en gebruik van individuele rolstoeltaxi

  • 7.

    Een aanvrager kan voor een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 5.1, tweede lid, onder c (gebruik regiotaxi, individuele taxi of eigen auto) of onder d (gebruik individuele rolstoeltaxi) in aanmerking worden gebracht, indien:

    • a.

      aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 5.1, eerste lid, onder a (collectief vervoerssysteem) onmogelijk maken; of

    • b.

      een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 5.1, eerste lid, onder a (collectief vervoerssysteem) niet beschikbaar is.

Al dan niet aangepast(e) bruikleenauto, gesloten buitenwagen, open elektrische buitenwagen, ander verplaat singsmiddel

8.Een aanvrager kan voor een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 5.1, eerste lid, onder b t/m e (bruikleenauto, gesloten buitenwagen, open elektrische buitenwagen, ander verplaatsingsmiddel) dan wel zoals genoemd in artikel 5.1, tweede lid, onder a (aanpassing eigen auto), onder b (gebruik bruikleenauto), onder e (gebruik ander verplaatsingsmiddel) of onder f (begeleiding door derde) in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van voorzieningen zoals genoemd in het zesde en zevende lid onmogelijk maken of deze voorzieningen niet het goedkoopst-adequaat zijn.

Samenloop vervoersvoorzieningen

  • 9.

    Een vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 5.1, eerste lid, onder d (open elektrische buitenwagen) of onder e (ander verplaatsingsmiddel) kan ook in aanvulling op een vervoersvoorziening zoals genoemd in het eerste lid, onder a (collectief vervoerssysteem) en het tweede lid, onder c (gebruik regiotaxi, individuele taxi of eigen auto) of onder d (gebruik individuele rolstoeltaxi) worden verstrekt.

  • 10.

    De combinatie van de vervoersvoorzieningen zoals hiervoor bedoeld, leidt ertoe dat op een eventueel toegekende of toe te kennen vervoersvoorziening zoals genoemd in artikel 5.1, eerste lid, onder a (collectief vervoerssysteem) en het tweede lid, onder c (gebruik regiotaxi, individuele taxi of eigen auto) en onder d (gebruik individuele rolstoeltaxi), de helft wordt gekort.

Artikel 5.3 Leges bij vervoersvoorziening (gehandicaptenparkeerplaats en gehandicaptenparkeerkaart)

Indien een individuele vervoersvoorziening wordt verstrekt, waarvoor eveneens een gehandicaptenparkeerplaats of gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven, dan worden de hiervoor verschuldigde leges op grond van de gemeentelijke legesverordening bij de verstrekking van de vervoersvoorziening meegenomen.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen (verplaatsen in en om de woning)

Artikel 6.1 Algemene omschrijving

De door het college te verstrekken individuele rolstoelvoorziening in het kader van het compensatiebeginsel kan bestaan uit:

  • 1.

    een voorziening in natura in de vorm van een rolstoel voor verplaatsing binnen de woonruimte, een rolstoel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte dan wel een aanpassing aan een rolstoel voor binnen of voor binnen en buiten de woonruimte, evenals daarbij behorende keuring, onderhoud, reparatie, verzekering en eventuele medisch noodzakelijke accessoires;

  • 2.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel of daarmee vergelijkbare voorziening.

  • 3.

    Als alternatief voor de in het eerste lid genoemde voorzieningen in natura kan het college ook een persoonsgebonden budget verstrekken.

Artikel 6.2 Het recht op een rolstoelvoorziening

  • 1. Een aanvrager kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht, indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het in belangrijke mate zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) of een andere wettelijke regeling onvoldoende oplossing bieden.

  • 2. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een aanvrager in aanmerking worden gebracht voor een sportrolstoel of daarmee vergelijkbare voorziening, indien hij zonder een sportrolstoel of daarmee vergelijkbare voorziening niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 6.3 Bruikleen of eigendom

  • 1. Een rolstoel zoals genoemd in artikel 6.1, eerste lid wordt in bruikleen verstrekt.

  • 2. In tegenstelling tot de in het eerste lid bedoelde rolstoel, vindt de verstrekking van een voorziening zoals genoemd in artikel 6.1, tweede lid plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming waarmee die voorziening voor een periode van drie jaar aangeschaft en onderhouden kan worden.

Artikel 6.4 AWBZ-bewoners

In afwijking van het gestelde in artikel 6.2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoelvoorziening in aanmerking, indien hij geen recht heeft op een rolstoelvoorziening verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 7.1 Aanvraagprocedure

  • Een aanvraag voor een voorziening zoals bedoeld in deze verordening dient te worden ingediend door middel van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

Artikel 7.2 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)

De aanvraag voor een voorziening zoals bedoeld in deze verordening dient te worden ingediend bij het loket in het stadhuis of op een in het Besluit maatschappelijke ondersteuning nader vast te stellen plaats. In dit loket kunnen zowel aanvragen voor individuele voorzieningen inzake de wet (maatschappelijke ondersteuning) als aanvragen inzake de AWBZ (zorg) worden ingediend.

Artikel 7.3 Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1.

    Het college is bevoegd, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      door een of meer daartoe aangewezen deskundige(n) of adviesinstantie(s), zoals bijvoorbeeld het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), te laten ondervragen en/of onderzoeken op een door deze deskundige(n) of adviesinstantie(s) te bepalen plaats en tijdstip.

  • 2.

    Het college vraagt voor het nemen van een besluit een advies aan een deskundige of een adviesinstantie, indien het dat gewenst acht en voorts in alle gevallen waarin de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen.

  • 3.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door het college aangewezen deskundige of adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 4.

    Bij de advisering zoals bedoeld in het eerste lid, onder b kan door de deskundige(n) gebruik worden gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

Artikel 7.4 Samenhangende afstemming

  • 1.

    Om de verkrijging van een voorziening zoals bedoeld in deze verordening samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt onderzoek verricht naar de situatie van de aanvrager.

  • 2.

    Het onderzoek zoals bedoeld in het eerste lid wordt verricht door het college, een of meer door het college aangewezen deskundige(n) dan wel een adviesinstantie die hiervoor wettelijk is aangewezen.

Artikel 7.5 Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 7.6 Intrekking van een voorziening

  • 1.

    Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een voorziening kan worden ingetrokken, indien blijkt dat de voorziening binnen zes maanden nadat deze is verleend niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 7.7 Terugvordering

  • 1.

    Indien de verlening van een voorziening is ingetrokken, kan op basis daarvan een reeds verstrekte voorziening worden teruggevorderd.

  • 2.

    Indien het recht op een in eigendom verleende voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd in het geval dat de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

    Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Hardheidsclausule

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Arttikel 8.2 Beslissingen in gevallen waarin de verordening niet voorziet

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 8.3 Indexering

  • 2.

    Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit maatschappelijke ondersteuning geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 8.4 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe telkens na 4 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 8.5 Overgangsbepalingen

De Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente IJsselstein 2004 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2007 met dien verstande dat:

  • a.

    deze van toepassing blijft op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op grond van die verordening verleende uitkeringen, aangevraagde en aan te vragen uitkeringen tot aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    in wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van de bedoelde verordening zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, blijven, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, de regels van toepassing, die golden voor de intrekking van bedoelde verordening.

Artikel 8.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 8.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente IJsselstein, gehouden op 17 december 2009

[leeg artikel]

[lege alinea]