Regeling vervallen per 31-12-2010

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2010

Geldend van 03-01-2011 t/m 30-12-2010

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2010

Burgemeester en wethouders van IJsselstein,

Gelet op artikel 5 van de Wet maatschappelijke ondersteuning en artikel 2.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein,

besluiten:

vast te stellen het volgende:

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2010

Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

In dit Besluit wordt verstaan onder:

a.

Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2007;

b.

Besluit: het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2010;

c.

Voorziening: een voorziening op grond van de Verordening;

d.

HH: hulp bij het huishouden;

e.

PGB: persoonsgebonden budget;

f.

Budgethouder: degene aan wie een persoonsgebonden budget (PGB) is toegekend;

g.

Volledige vervoersbehoefte: een vervoersbehoefte van meer dan 4 zones, zoals gehanteerd in het openbaar vervoer, per week;

h.

Incidenteel gebruik: woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen die minder dan 3 maanden per jaar worden gebruikt.

i.

Inkomen: Het verzamelinkomen of belastbare loon zoals bedoeld in artikel 4.1 van het (ministeriële) Besluit maatschappelijke ondersteuning;

j.

Norminkomen: de voor aanvrager toepasselijke bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 20 tot en met 23 van de Wet werk en bijstand inclusief de maximale toeslag (artikel 25 WWB), omgerekend tot een bedrag per kalenderjaar;

k.

Jaar: Het berekeningsjaar, dat loopt vanaf de eerste dag van de maand waarin een voorziening wordt aangevraagd.

Hoofdstuk 2 Vorm van de te verstrekken voorzieningen

Persoonsgebonden budget (PGB)

Artikel 2

Regels omtrent verstrekking en verantwoording PGB

1.

Verstrekking van een toegekende voorziening in de vorm van een PGB vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

2.

Een voorziening wordt niet in de vorm van een PGB verstrekt, indien:

a.

op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een PGB;

b.

bij de verantwoording van een eerder toegekende voorziening in de vorm van een PGB gebleken is dat aanvrager het budget niet of niet geheel heeft besteed aan de kosten waarvoor het werd toegekend;

c.

indien verstrekking in bruikleen door de gemeente de goedkoopst-adequate oplossing is.

3.

Voor dezelfde voorziening wordt geen combinatie van die voorziening in natura en een PGB verstrekt.

4.

De budgethouder wendt het PGB uitsluitend aan voor de kosten waarvoor het budget is toegekend en verstrekt op verzoek van de gemeente alle noodzakelijke bewijsstukken waaruit de aanwending van het budget blijkt.

5.

Het PGB wordt bruto vastgesteld en uitbetaald, dat wil zeggen inclusief eventuele eigen bijdragen.

6.

Geen PGB wordt verstrekt voor voorzieningen die incidenteel (zullen) worden gebruikt.

7.

In het besluit omtrent verstrekking van een PGB voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen worden, voor zover van toepassing, de volgende bepalingen en voorwaarden opgenomen:

a.

de voorziening moet voldoen aan het programma van eisen dat als bijlage aan de beschikking wordt toegevoegd;

b.

de voorziening wordt lineair afgeschreven met een afschrijvingstermijn van 7 jaar, tenzij in dit Besluit anders is bepaald;

c.

wanneer de voorziening niet meer nodig is of niet meer adequaat is en de afschrijvingstermijn is nog niet verlopen, wordt het restbedrag van de budgethouder teruggevorderd, of wordt dit restbedrag verrekend met een toe te kennen PGB voor een volgende voorziening;

d.

de voorziening moet binnen redelijke termijn kunnen worden geleverd.

8.

Het PGB wordt in één keer uitbetaald, tenzij het een PGB betreft ten behoeve van inkoop van HH.

9.

Het PGB ten behoeve van inkoop van HH wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald, indien het toe te kennen budget per jaar hoger is dan € 3.000,00.

Financiële tegemoetkoming

Artikel 3

Regels rond verstrekking en verantwoording financiële tegemoetkomingen

1.

De aanvrager wendt een verstrekte financiële tegemoetkoming uitsluitend aan voor het doel waarvoor de tegemoetkoming is toegekend.

Artikel 4

In aanmerking nemen van inkomen bij verstrekking van financiële tegemoetkomingen

1.

Indien het inkomen van de aanvrager hoger is dan anderhalf maal het norminkomen en een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor vervoersvoorzieningen, wordt het meerdere in mindering gebracht op de te verstrekken financiële tegemoetkoming (glijdende schaal), tenzij deze vergoeding als forfaitair bedrag wordt verstrekt.

Art. 5.2, lid 3 Verordening.

Eigen bijdragen (eigen aandeel in de kosten)

Artikel 5

Omvang van de eigen bijdragen en het eigen aandeel

Art. 4.1 AMvB Wmo / art. 2.5 Verordening

1.

Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 22.222,00, dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden, 15% bedraagt.

2.

Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 15.256,00, dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden,15% bedraagt.

3.

Het bedrag dat gehuwde personen waarvan één van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 27.222,00, dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden, 15% bedraagt.

4.

Het bedrag dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, terwijl het percentage van het inkomen boven € 21.058,00, dat boven dit bedrag per vier weken betaald moet worden, 15% bedraagt.

5.

De eigen bijdrage wordt uitsluitend in rekening gebracht op de werkelijk ingezette uren HH in natura dan wel op het gemiddeld aantal uren van de klasse waarin HH in de vorm van een PGB is verstrekt en waarvoor de gemeente een positief besluit heeft afgegeven.

6.

Geen voorziening wordt toegekend indien de eigen bijdrage, gezien het inkomen van de aanvrager, groter is of gelijk is aan de waarde van de voorziening.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden (HH)

HH in natura

Artikel 6

HH in natura

Art. 3.1, a Verordening

1.

Bij aanvraag of in ieder geval voordat een besluit omtrent de te verstrekken HH wordt genomen, geeft de aanvrager zijn of haar voorkeur voor één van de gecontracteerde aanbieders aan.

2.

Indien de persoon, die HH ontvangt op grond van een besluit op basis van de Verordening, van aanbieder wenst te veranderen, meldt deze zich af bij de bestaande aanbieder met inachtneming van een opzegtermijn van 4 weken. Tegelijkertijd meldt belanghebbende deze verandering van aanbieder aan de gemeente via het daartoe geëigende formulier. De indiener van een verzoek om verandering van aanbieder is zelf verantwoordelijk voor het al dan niet regelen van een naadloze aansluiting van de te verlenen hulp.

3.

Bij toekenning van HH in natura wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht, onder toepassing van artikel 5 van dit Besluit, die wordt berekend en geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK).

HH in de vorm van PGB

Artikel 7

Verstrekking van PGB voor HH

Art. 3.1, b Verordening

1.

Indien HH wordt verstrekt in de vorm van een PGB, wordt voor de duur van het indicatiebesluit een bedrag beschikbaar gesteld, dat nog niet verminderd met de eigen bijdrage, per klasse per jaar bedraagt:

Klasse 1: € 948,00

Klasse 2: € 2.844,00

Klasse 3: € 5.214,00

Klasse 4: € 8.059,00

Klasse 5: € 10.903,00

Klasse 6: € 13.745,00

terwijl bij additionele uren, die boven klasse 6 op basis van de hardheidsclausule worden toegekend, een uurbedrag van € 18,22 (uurtarief klasse 1) wordt gehanteerd.

2.

Het PGB wordt toegekend voor de duur dat het indicatiebesluit geldig is.

3.

De budgethouder koopt HH in op basis van een schriftelijke overeenkomst waarin minimaal afspraken worden gemaakt over het uurtarief en de wijze en termijn van betaling. Indien de overeenkomst wordt aangegaan met een natuurlijk persoon, dan wordt het BSN- of Sofinummer van deze persoon daarin eveneens opgenomen.

4.

De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van HH en op een zodanige wijze dat deze van een afdoende kwalitatief niveau is om de aanwezige belemmeringen zoveel mogelijk op te heffen (compenseren).

5.

Bij toekenning van HH in de vorm van een PGB brengt de gemeente een eigen bijdrage in mindering op het te verstrekken PGB, onder toepassing van artikel 5 van dit Besluit, die definitief wordt berekend door het Centraal Administratiekantoor (CAK).

Art. 2.5 Verordening

Artikel 8

Verantwoording van PGB voor HH

1.

Van het toegekende PGB wordt 1,5% met een minimum van € 262,00 en een maximum van € 1.309,00 per jaar aangemerkt als vrij besteedbaar, hetgeen betekent dat over dit deel van het budget geen verantwoording behoeft te worden afgelegd.

2.

Het niet vrij besteedbare deel van het PGB dient te zijn besteed aan directe inkoop van HH en de daaraan verbonden kosten zoals lidmaatschap budgethoudersvereniging en administratiekosten.

3.

Over dat deel van het (bruto) PGB dat als eigen bijdrage wordt gevraagd, behoeft geen verantwoording omtrent de besteding te worden afgelegd.

4.

Op verzoek van de gemeente legt de budgethouder verantwoording af over de besteding van het PGB conform de in de beschikking aangegeven voorwaarden, waaronder het overleggen van facturen en (arbeids-) overeenkomsten.

Artikel 9

PGB-houders in overgangsrecht

1.

Personen die in 2006 een PGB voor huishoudelijke verzorging ontvingen op grond van de AWBZ (huishoudelijke verzorging) en waarvoor een indicatiebesluit is afgegeven, dat geldig is tot na 1 januari 2007, kunnen voor de duur van dit indicatiebesluit het PGB blijven ontvangen via het zorgkantoor.

Deze voorziening wordt gezien als voorliggend op een aanvraag HH bij de gemeente voor de duur dat het indicatiebesluit geldig is, echter uiterlijk tot en met 31 december 2007.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 10

Het recht op een woonvoorziening

1.

a.

Indien de als subsidiabel aangemerkte kosten van een woonvoorziening zoals bedoeld in artikel 4.1, lid 2 van de Verordening € 48.251,00 of meer bedragen, wordt deze woonvoorziening niet verstrekt onder toepassing van artikel 4.2, lid 3 van de Verordening;

Art. 4.1, lid 2, lid 3 Verordening

b.

Tot de als subsidiabel aan te merken kosten van bouwkundige en woontechnische woonvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 4.1, lid 2 van de Verordening, worden uitsluitend gerekend de kosten die staan vermeld in Bijlage IV van dit Besluit.

Art. 4.1, lid 2 Verordening

2.

Het bedrag zoals bedoeld in artikel 4.2, lid 4 onder a en artikel 4.8, lid 8 van de Verordening, bedraagt € 7.333,00.

Art. 4.2, lid 4 a en art. 4.8, lid 8 Verordening

Artikel 11

Financiële tegemoetkomingen in de kosten van woonvoorzieningen

1.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting zoals bedoeld in artikel 4.1, lid 1 van de Verordening, wordt verleend in de vorm van een forfaitair bedrag van € 2.412,00.

Art. 4.1, lid 1 Verordening

2.

Een woonvoorziening in verband met woningsaneringof het verstrekken van rolstoeltapijt zoals bedoeld in artikel 4.1, lid 3 van de Verordening, wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van deze tegemoetkoming wordt vastgesteld op 100% van de werkelijke kosten met een maximum van € 55,00 per strekkende meter voor vloerbedekking en een maximum van € 15,00 per strekkende meter voor gordijnen, met inachtneming van de afschrijvingstabel zoals opgenomen in Bijlage II van dit Besluit.

Art. 4.1, lid 3 Verordening

3.

De hoogte van de te verstrekken financiële tegemoetkoming in de kosten van keuring, onderhoud en reparatie van woonvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 4.1, lid 2 van de Verordening, zal het voor die voorziening van toepassing zijnde bedrag zoals genoemd in Bijlage I van dit Besluit niet te boven gaan.

Art. 4.1, lid 2 Verordening

4.

De hoogte van de te verstrekken financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting zoals bedoeld in artikel 4.8, lid 4 tot en met lid 7 van de Verordening, bedraagt:

Art. 4.8, lid 4 t/m 7 Verordening

a.

de werkelijke kosten per maand, maar niet meer dan de rekenhuur zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, als tegemoetkoming in de kosten van het betrekken van zelfstandige woonruimte; of

b.

de werkelijke kosten per maand, met een maximum van € 267,00 per maand, als tegemoetkoming in de kosten van het betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

5.

De hoogte van de te verstrekken financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving zoals bedoeld in artikel 4.8, lid 8 van de Verordening, is gelijk aan de rekenhuur van de aangepaste woning zoals bedoeld in de Wet op de huurtoeslag.

Art. 4.8, lid 8 Verordening

6.

a.

De hoogte van de te verstrekken financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar of logeerbaar maken van de woonruimte zoals bedoeld in artikel 4.7, lid 3 van de Verordening, bedraagt 100% van de als subsidiabel aangemerkte kosten met een maximum van het bedrag van de financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting zoals genoemd in lid 1 van dit artikel;

Art. 4.7, lid 3 Verordening

b.

Een financiële tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar of logeerbaar maken wordt slechts één maal verstrekt;

c.

Onder bezoekbaar maken van de woning wordt uitsluitend verstaan dat de persoon met beperkingen de woonkamer en het toilet moet kunnen bereiken en gebruiken;

d.

Onder logeerbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de partner of het minderjarig kind met beperkingen de woonkamer, slaapkamer, toilet en badkamer van de gelijkvloerse woning van de partner c.q. ouder(s) kan bereiken en gebruiken.

7.

De hoogte van de te verstrekken financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen of woonschip zoals bedoeld in artikel 4.6, lid 3 van de Verordening, bedraagt maximaal € 968,00.

Art. 4.6, lid 3 Verordening

8.

Op grond van artikel 4.4 van de Verordening is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming te verkrijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek, indien dit op grond van ergonomische belemmeringen noodzakelijk is. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt, is per vertrek gemaximaliseerd volgens de tabel in Bijlage III van dit Besluit.

Art. 4.4 Verordening

9.

De hoogte van de te verstrekken financiële tegemoetkoming in de kosten van verzekering van een toe te kennen woonvoorziening bedraagt 100% van de premie van de noodzakelijke verzekering.

Art. 4.8, lid 9 Verordening

Artikel 12

Woonvoorzieningen in natura

1.

Het bedrag dat is gemoeid met de verstrekking van een woonvoorziening in natura zoals bedoeld in artikel 4.1, lid 2, lid 3 en lid 4 van de Verordening, wordt vastgesteld op 100% van de door het college geaccepteerde offerte.

Art. 4.1, lid 2 t/m 4 Verordening

2.

Uitbetaling aan de leverancier van de voorziening van het bedrag zoals bedoeld in lid 1 vindt plaats na levering van de voorziening (art. 4.1, lid 3 Verordening) dan wel na gereedmelding en vaststelling van de kosten (art. 4.1, lid 2 en lid 4 Verordening).

Artikel 13

Woonvoorzieningen in de vorm van een PGB

1.

Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, onder c van dit Besluit kan op verzoek van de aanvrager een voorziening zoals bedoeld in artikel 4.1, lid 2, lid 3 en lid 4 van de Verordening worden verstrekt in de vorm van een PGB.

2.

De hoogte van het te verstrekken PGB voor een woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 4.1, lid 2, lid 3 en lid 4 van de Verordening, wordt vastgesteld op het bedrag vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

Art. 4.1, lid 5

Verordening

3.

In afwijking van het bepaalde in artikel 4.10, lid 4 van de Verordening wordt het PGB uitbetaald aan de aanvrager (budgethouder).

4.

a.

Na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van de voorziening zoals bedoeld in artikel 4.1, lid 2 en lid 4 van de Verordening, maar uiterlijk binnen 15 maanden na toekenning van de voorziening, verklaart de budgethouder aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid;

b.

De gereedmelding zoals bedoeld onder a gaat vergezeld van een verantwoording van de besteding van het toegekende PGB;

c.

De gereedmelding is tevens een verzoek om definitieve vaststelling van het verstrekte PGB.

Hoofdstuk 5 Vervoersvoorzieningen

Artikel 14

Financiële tegemoetkomingen voor vervoersvoorzieningen

1.

De hoogte van de te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 5.1, lid 2 onder c (gebruik regiotaxi, individuele taxi, of eigen auto) en d (gebruik rolstoeltaxi) van de Verordening, is maximaal € 638,00 per jaar bij een volledige vervoersbehoefte. Bij een niet volledige vervoersbehoefte bedraagt de financiële tegemoetkoming maximaal € 319,00 per jaar.

Art. 5.1, lid 2, c en d Verordening

2.

Bij het bezit van een scootermobiel wordt de maximale financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in lid 1 gehalveerd.

3.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een al dan niet aangepaste bruikleenauto of ander verplaatsingsmiddel (waaronder gesloten buitenwagen) zoals bedoeld in artikel 5.1, lid 2 onder b en e van de Verordening, wordt forfaitair vastgesteld op € 267,00 per kalenderjaar.

Art. 5.1, lid 2, b en e Verordening

4.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van noodzakelijke begeleiding tijdens vervoer wordt forfaitair vastgesteld op € 319,00 per jaar.

Art. 5.1, lid 2, f Verordening

5.

De financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van een eigen auto wordt vastgesteld op basis van de cataloguswaarde van de goedkoopst-adequate voorziening (referentieauto VNG) plus de kosten voor noodzakelijke aanpassingen en service- en onderhoudskosten.

Art. 5.1, lid 2, a Verordening

6.

Indien een vervoersvoorziening zoals bedoeld in artikel 5.1, lid 2 onder c en d van de Verordening wordt aangevraagd ten behoeve van een minderjarig kind, wordt de hoogte van het bedrag zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel vastgesteld op:

Art. 5.1, lid 2, c en d Verordening

a.

0% van dat bedrag voor kinderen van 0 tot 5 jaar;

b.

50 % van dat bedrag voor kinderen van 5 tot 12 jaar;

c.

75% van dat bedrag voor kinderen van 12 tot 15 jaar;

d.

100% van dat bedrag voor kinderen van 16 tot 18 jaar.

Artikel 15

Vervoersvoorzieningen in natura

1.

De vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 5.1, lid 1 onder b, c, d en e van de Verordening worden in natura in bruikleen verstrekt.

Art. 5.1, lid 1, b t/m e Verordening

Artikel 16

Vervoersvoorzieningen in de vorm van een PGB

1.

Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, onder c van dit Besluit kan op verzoek van de aanvrager een voorziening zoals bedoeld in artikel 5.1, lid 1 onder b, c, d en e van de Verordening worden verstrekt in de vorm van een PGB.

Art. 5.1, lid 3 Verordening

2.

De hoogte van het PGB voor een voorziening zoals bedoeld in artikel 5.1, lid 1 onder b, c, d en e van de Verordening, wordt vastgesteld op het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte tot een bepaald maximum en met inachtneming van de bepalingen omtrent het algemeen gebruikelijk deel zoals genoemd in artikel 15, lid 2, 3 en 4 van dit Besluit. Het maximum is het bedrag van dezelfde voorziening in bruikleen, indien de voorziening door de gemeente zou worden aangeschaft via de gecontracteerde leverancier(s) van hulpmiddelen.

3.

Bij de vaststelling van de kosten van de voorziening in bruikleen zoals bedoeld in lid 2, wordt de prijslijst van het assortiment van de door de gemeente gecontracteerde leverancier(s) van hulpmiddelen gehanteerd.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

Artikel 17

Rolstoelen in natura

1.

Een woonvoorziening in natura, zoals bedoeld in artikel 6.1, lid 1 van de Verordening, wordt in bruikleen verstrekt.

Art. 6.1, lid 1 en 6.3, lid 1 Verordening

Artikel 18

Financiële tegemoetkoming voor sportrolstoel

1.

Voor aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 6.1, lid 2 van de Verordening, wordt niet meer dan één maal per drie jaar een financiële tegemoetkoming verleend in de vorm van een forfaitair bedrag van € 2.439,00

Art. 6.1, lid 2 Verordening

Artikel 19

PGB voor aanschaf en onderhoud van een rolstoel

1.

Onverminderd het bepaalde in artikel 2, lid 2, onder c van dit Besluit kan op verzoek van de aanvrager een voorziening zoals bedoeld in artikel 6.1, lid 1 en lid 3 van de Verordening worden verstrekt in de vorm van een PGB.

2.

De hoogte van het te verstrekken PGB voor een rolstoel, zoals bedoeld in artikel 6.1, lid 1 en lid 3 van de Verordening, wordt vastgesteld op het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte tot een maximum van het bedrag van dezelfde voorziening in bruikleen, indien de voorziening door de gemeente zou worden aangeschaft via de gecontracteerde leverancier(s) van hulpmiddelen.

Art. 6.1, lid 3 Verordening

3.

Bij de vaststelling van de kosten van de voorziening in bruikleen zoals bedoeld in lid 2, wordt de prijslijst van het assortiment van de door de gemeente gecontracteerde leverancier(s) van hulpmiddelen gehanteerd.

Hoofdstuk 7 Het verkrijgen van een voorziening

Artikel 20

De aanvraagprocedure

1.

De aanvraag wordt door belanghebbende ingediend bij het Wmo-loket, gesitueerd in het stadhuis van de gemeente IJsselstein.

Art. 7.2 Verordening

2.

In tegenstelling tot het gestelde in lid 1 kan de aanvraag tevens worden ingediend bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), locatie IJsselstein, indien de aanvraag voor Hulp bij het Huishouden tegelijkertijd wordt ingediend met een aanvraag voor AWBZ-zorg.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 21

Overgangsbepalingen

1.

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2009 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2010 met dien verstande dat:

a.

dit besluit van toepassing blijft op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op grond van dat besluit verleende uitkeringen, aangevraagde en aan te vragen uitkeringen tot aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

b.

in wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van het bedoelde besluit zijn genomen, dan wel tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, de regels die golden voor de intrekking van bedoeld besluit van toepassing blijven.

Artikel 22

Inwerkingtreding en citeertitel

1.

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

2.

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente IJsselstein 2010

Aldus besloten in de vergadering van burgemeester en wethouders van IJsselstein d.d. 19 januari 2010

BIJLAGE I voorzieningen waarvan de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie worden vergoed (artikel 4.1, lid 2 en 4.2, lid 7 van de Verordening)

Alleen de werkelijk gemaakte kosten (met een maximum van de in de tabel genoemde bedragen) van keuring, onderhoud en reparatie aan die hieronder genoemde onderdelen komen in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming.

  • a.

    Stoelliften (traplift);

  • b.

    Rolstoel- of staplateauliften (traplift);

  • c.

    Woonhuisliften;

  • d.

    Hefplateauliften;

  • e.

    Balansliften

  • f.

    De (electro)mechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;

  • g.

    Toiletten, voorzien van een onderspoel- en föhninrichting;

  • h.

    Alarmering of communicatieapparatuur.

De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften in woningen en trappenhuizen bedraagt in euro’s:

Keuring

Keuring van liften

Beginkeuring (excl. BTW)

Kosten excl. BTW

Frequentie periodieke keuring

Kosten excl. BTW

(Rol)stoellift

Ja

€ 295,60

1x per 4 jaar

€ 261,20

(Sta)plateaulift

Ja

€ 463,20

1x per 4 jaar

€ 267,20

Woonhuislift

Ja

€ 456,60

1x per 1,5 jaar

€ 263,40

Hefplateaulift

Ja

€ 463,20

1x per 1,5 jaar

€ 267,20

Balanslift

*

*

1x per 1,5 jaar

€ 76,50 per uur

*) Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Beginkeuringen zullen dus niet meer voorkomen. Bestaande balansliften kunnen wel periodiek gekeurd en onderhouden worden. Het Lifentinstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op basis van een uurtarief.

In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor keuring door het Lifteninstituut (voorrijkosten + keuringstarieven) vermenigvuldigd met een factor 2 (er komen twee personen), vanwege de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma. Gebaseerd op tarieven 2002 voor veiligheidskeuringen uitgevoerd door het Lifteninstituut (niet gewijzigd per januari 2007).

Onderhoud

Onderhoud van:

Frequentie

Kosten excl. BTW

(Rol)stoellift

1x per jaar

€ 443,30

(Sta)plateaulift

1x per jaar

€ 443,30

Woonhuislift

2x per jaar

€ 886,60

Hefplateaulift

2x per jaar

€ 886,60

Balanslift

1x per jaar

€ 443,30

Op bovenstaande tarieven voor onderhoud kunnen maximaal de hieronder genoemde toeslagen van toepassing zijn:

  • -

    50% toeslag voor installaties geplaatst buiten de woning;

  • -

    50% toeslag voor installaties die meer dan één verdieping overbruggen;

  • -

    50% toeslag voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateau en/of afrijdbeveiliging, resp. elektrisch wegklapbare raildelen.

BIJLAGE II afschrijvingstabel in verband met sanering woning ingevolge artikel 4.1, lid 4, onder a van de Verordening

Een voorziening in verband met sanering van de woning wordt vastgesteld als percentage van de werkelijke kosten van de voorziening. Dit percentage wordt gebaseerd op de mate waarin de aanwezige (te saneren) voorzieningen zijn afgeschreven.

Artikel jonger dan 2 jaar

100 %

Artikel van 2 tot 4 jaar oud

75%

Artikel van 4 tot 6 jaar oud

50%

Artikel van 6 tot 8 jaar oud

25%

Artikel 8 jaar of ouder

0%

Artikelen van 8 jaar en ouder komen niet voor een vergoeding in aanmerking, omdat de gebruiksduur van deze artikelen wordt geacht te zijn verstreken, waardoor de kosten voor vervanging als algemeen gebruikelijk worden beschouwd.

BIJLAGE III aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt op grond van artikel 4.4 van de Verordening

Op grond van artikel 4.4. van de Verordening is het mogelijk om een tegemoetkoming te verstrekken voor de kosten van het verwerven van extra grond voor het plegen van aanbouw of uitbreiden van een bestaand verstrek, indien dit gezien de belemmeringen, ontstaan uit de beperkingen van de persoon ten behoeve waarvan de aanvraag wordt ingediend, noodzakelijk is. Voor niet-zelfstandige woonruimte wordt in dit kader geen vergoeding verstrekt. Het aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt is (per vertrek in een zelfstandige woning) gemaximeerd volgens onderstaande tabel:

A: Maximaal aantal m2 per vertrek in zelfstandige woning, waarvoor vergoeding kan worden verleend

Soort vertrek

Maximaal aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden verleend in geval van aanbouw van een vertrek

Maximaal aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

Woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoons slaapkamer

10

4

Tweepersoons slaapkamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

-waarin wastafelruimte

2

1

-waarin doucheruimte

3

2

Entree/gang/hal

5

2

berging

6

4

B: Buitenruimte

Het aantal m2 verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, dan wel tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort dat bij het nieuw aanleggen van paden dan wel bij het aanpassen van bestaande paden in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming, bedraagt ten hoogste 20m2. BIJLAGE IV als subsidiabel aan te merken kosten van woonvoorzieningen van bouwkundige en woontechnische aard

Tot de kosten van aanpassingen van bouwkundige en woontechnische aard worden uitsluitend gerekend:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin inbegrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 2.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium zoals bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld, worden deze kosten als subsidiabel aangemerkt. Het betreft dan veelal ingrijpende woningaanpassingen;

  • 3.

    de kosten voor toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 4.

    de legeskosten voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 5.

    de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 6.

    rentekosten verschuldigd in verband met het verrichten van noodzakelijke betalingen aan derden, voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze kosten verband houden met de bouw dan wel het treffen van de voorziening;

  • 7.

    de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • 8.

    de door het college schriftelijk goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 9.

    de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en/of advies met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

  • 10.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorzieningen;

  • 11.

    de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen en voor zover het totaal van de kosten onder 1 tot en met 10 meer dan € 930,00 bedraagt: 10% van die kosten met een maximum van € 348,00. Het vergoeden van die kosten kan gezien worden als stimulans voor het verkrijgen van medewerking van de verhuurder.

Ad 1. en 2.: Voor zover de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen materiaalkosten als (volledig) subsidiabel aangemerkt.