Regeling vervallen per 01-01-2014

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2013

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Het college van de gemeente Kampen;

 

Gelezen het voorstel van het team Participatie & Zorg en gelet op artikel 6 en 7 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning;

 

Besluiten vast te stellen:

 

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen 2006

Hoofdstuk 1. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

1.1. Verstrekking op aanvraag.

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

1.2. Budgetperiode.

Het (bruto-)pgb wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn die, voor zover van toepassing, geldt voor de met het pgb te verwerven voorziening.

1.3. Afwijzingsgronden pgb.

Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

  • b.

    de aanvrager eerder een pgb is verleend op grond van deze verordening en de aanvrager zich niet gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerdere pgb opgelegde verplichtingen;

  • c.

    de voorzienbare duur van de noodzakelijkheid van de voorziening korter is dan de normale afschrijvingstermijn van de geïndiceerde voorziening;

  • d.

    op grond van individuele omstandigheden sprake is van bezwaren van overwegende aard.

1.4. Algemene verplichtingen pgb.

Bij de verlening van het pgb gelden in ieder geval de volgende verplichtingen:

  • a.

    Het pgb wordt uitsluitend gebruikt voor betaling van de geïndiceerde voorziening en de daarmee samenhangende kosten;

  • b.

    De geïndiceerde voorziening die de aanvrager inkoopt met het pgb dient adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord te zijn.

  • c.

    De aanvrager dient een particuliere aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten voor schade die door het gebruik van de voorziening aan derden kan ontstaan.

  • d.

    De aanvrager bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) van de met het pgb ingekochte geïndiceerde voorziening gedurende vijf jaar of, indien de normale afschrijvingsduur langer is dan deze termijn, overeenkomstig deze langere termijn en stelt deze op verzoek ter beschikking van het college.

  • e.

    een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld.

1.5. Verantwoording pgb.

De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar. Controle vindt plaats volgens het werkplan: I.C.-maatregelen Persoonsgebonden budget.

1.6. Netto pgb.

  • 1. Na ontvangst van de CAK-gegevens wordt het netto pgb vastgesteld voor de voorziening hulp bij het huishouden;

  • 2. Bij de overige individuele voorzieningen wordt bij toekenning direct het netto pgb vastgesteld.

Hoofdstuk 2. Omvang eigen bijdragen/eigen aandeel, termijn van eigen bijdragen/eigen aandeel en grens compensatiebeginsel

2.1.

Bij verstrekking van een individuele voorziening in het kader van de maatschappelijke ondersteuning is een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel verschuldigd.

2.2.

In afwijking van artikel 2.1 geldt dat geen eigen bijdrage/eigen aandeel is verschuldigd voor:

  • a.

    een (sport)rolstoel;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming voor vrijmaken van een aangepaste woning;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming voor woningsanering;

  • e.

    een financiële tegemoetkoming voor auto-, taxi- en rolstoeltaxi vergoeding;

  • f.

    voorzieningen voor personen jonger dan 18 jaar;

  • g.

    de kosten voor verzekering, onderhoud, keuring en reparaties van voorzieningen.

2.3.

In afwijking van artikel 2.1 geldt dat van de voorzieningen welke vóór 1 januari 2012 zijn verstrekt, alleen voor niet bouwkundige en niet woontechnische woonvoorzieningen, scootmobielen en individuele overige vervoersvoorzieningen een eigen bijdrage/eigen aandeel verschuldigd is. Deze eigen bijdrage/dit eigen aandeel is met ingang van 1 april 2012 verschuldigd.

2.4.

Er wordt geen eigen bijdrage/eigen aandeel opgelegd als de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend of zijn echtgenoot een bijdrage ingevolge de artikelen 4 of 14 van het bijdragebesluit zorg verschuldigd is behoudens de situatie genoemd in artikel 4.1 lid 6, 7 en 8 van het Rijksbesluit maatschappelijke ondersteuning.

2.5.

Bij het verlenen van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming wordt een eigen bijdrage/eigen aandeel geheven die afhankelijk is van het inkomen. De eigen bijdrage/het eigen aandeel wordt als volgt bepaald:

  • a.

    Het bedrag dat ongehuwde personen jonger dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 17,80 per 4 weken. Dit bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 22.636,-- per jaar. Op dit bedrag wordt 33% in mindering gebracht.

  • b.

    Het bedrag dat ongehuwde personen van 65 jaar of ouder dienen te betalen bedraagt € 17,80 per 4 weken. Het bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 15.838,-- per jaar. Op dit bedrag wordt 33% in mindering gebracht.

  • c.

    Het bedrag per 4 weken dat gehuwde personen indien één van beiden jonger is dan 65 jaar dienen te betalen bedraagt € 25,40 per 4 weken. Het bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 27.902,-- per jaar. Op dit bedrag wordt 33% in mindering gebracht.

  • d.

    Het bedrag per 4 weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 25,40 per 4 weken. Het bedrag per 4 weken wordt verhoogd met een dertiende gedeelte van 15% van het inkomen boven € 22.100,-- per jaar. Op dit bedrag wordt 33% in mindering gebracht.

  • e.

    De in de leden a, b, c en d genoemde bedragen worden vastgesteld op de bedragen zoals vermeld of zullen worden vermeld in de landelijke parameters van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

2.6.

De eigen bijdrage/eigen aandeel bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening.

2.7

Indien de voorziening bestaat uit hulp bij het huishouden wordt gedurende de looptijd van de voorziening een eigen bijdrage in rekening gebracht.

2.8

Indien de voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning, wordt gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel wordt bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming gedurende maximaal die periode een met toepassing van de daarvoor geldende regels berekende bedrag in mindering gebracht.

2.9

Voor overige voorzieningen wordt een eigen bijdrage in rekening gebracht die is gebaseerd op de waarde van de voorziening uitgaande van een afschrijvingstermijn van zes jaar. Voor een autoaanpassing geldt een afschrijvingstermijn van zeven jaar.

2.10

Door het college wordt individueel beoordeeld of de aanvrager, in financiële zin, in staat is om zelf zodanige voorzieningen te treffen dat beperkingen gecompenseerd worden.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden

3.1. Hoogte Pgb

De vaststelling van een bruto-persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van Hulp bij het huishouden plaats in uren.

Er wordt een bruto uurbedrag beschikbaar gesteld voor HH-1 en HH-2, dat voor HH-1 € 15,16 bedraagt en voor HH-2 € 16,46.

3.2. Aanvangsdatum en gebruik Pgb

  • 1. Een Pgb wordt verleend voor een periode die aanvangt op de dag waarop het recht op een Pgb is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop het Pgb is aangevraagd. Het college geeft de aanvrager per kwartaal een voorschot op het verleende Pgb.

  • 2. Binnen zes weken na afloop van ieder kalenderjaar waarin één of meer voorschotten zijn vertrekt legt de aanvrager door middel van invulling van een daartoe door de gemeente toegezonden formulier verantwoording af over het gebruik van het voorschot gedurende die periode en over eventueel eerder verleende voorschotten voor zover deze, in het betreffende kalenderjaar, nog niet voor betalingen als bedoeld onder artikel 1.4 onder a. van dit besluit, waren gebruikt.

  • 3. 1,5% van het Pgb in een kalenderjaar, met een minimum van € 75,--, hoeft niet te worden verantwoord.

  • 4. Indien het college op basis van een verantwoording als bedoeld in artikel 3.4 onder c van dit Besluit van mening is dat een voorschot is gebruikt voor andere betalingen dan betalingen als bedoeld in artikel 3.1 van dit Besluit, deelt het college dit binnen zes weken na ontvangst van de betreffende verantwoording aan de aanvrager mee.

3.3. Bruto en netto Pgb

  • 1. Het bruto Pgb wordt berekend naar een bedrag per jaar en kwartaal, afhankelijk van het aantal geïndiceerde uren per week, gedurende de periode waarin de voorziening noodzakelijk is.

  • 2. Het netto Pgb bedraagt het verschil tussen het bruto Pgb en de eigen bijdrage.

3.4. Bijzondere verplichtingen Pgb

Bij de verlening van een Pgb worden de aanvrager de volgende bijzondere verplichtingen opgelegd:

  • a.

    De aanvrager sluit een schriftelijke overeenkomst met de persoon of instantie bij wie hij de hulp bij het huishouden betrekt waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:

    • 1)

      declaraties voor de hulp bij het huishouden worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de budgethouder zijn ingediend,

    • 2)

      Een declaratie van een persoon bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal-fiscaal nummer/burgerservicenummer en de naam en het adres van de persoon bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt. De declaratie wordt door deze persoon ondertekend.

    • 3)

      Een declaratie van een instantie bij wie de budgethouder de hulp bij het huishouden betrekt, bevat het BTW-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen en de naam en het adres van de instantie. De declaratie wordt namens de instantie ondertekend.

  • b.

    De aanvrager bewaart de in onderdeel a. bedoelde originele overeenkomsten en declaraties gedurende vijf jaar en stelt kopieën hiervan deze ter beschikking van het college;

  • c.

    Na afloop van het kalenderjaar wordt door de aanvrager per persoon of instantie bij wie hij de (huishoudelijke) voorziening betrekt een door het college verstrekt formulier aan het college ter beschikking gesteld waarop hij naam, adres en sociaal- fiscaal nummer/burgerservicenummer van de persoon, respectievelijk naam, adres en BTW-nummer van de instantie heeft aangetekend alsmede het in dat kalenderjaar aan die persoon of die instantie betaalde bedrag. Deze verplichting is niet van toepassing indien de aanvrager verplicht is tot loonheffing.

3.5. Onderdelen en periodiek beschikking Pgb

  • 1. De beschikking tot verlening van een Pgb bevat, naast de onderdelen als bedoeld in artikel 6 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, tenminste de volgende gegevens:

    • a.

      waarvoor het Pgb is bedoeld,

    • b.

      de periode waarvoor het Pgb wordt verleend,

    • c.

      het bruto Pgb en de wijze waarop dit is berekend,

    • d.

      indien over de CAK-gegevens wordt beschikt: de hoogte van de opgelegde eigen bijdrage en de wijze waarop deze bijdrage is berekend;

    • e.

      De hoogte van de te verlenen voorschotten per kwartaal;

    • f.

      de mededeling dat de in artikel 3.4 onder c. van dit Besluit bedoelde formulieren door het college worden doorgezonden naar de belastingdienst.

    • g.

      De verplichtingen van de budgethouder;

  • 2. Als de uurbedragen zoals opgenomen in artikel 3.1 wijzigen, wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan belanghebbende.

3.6. Bijzondere intrekkingsgronden

Onderverminderd de intrekkingsgronden zoals genoemd in artikel 35 van de Verordening wordt de verleningsbeschikking geheel of gedeeltelijk ingetrokken:

  • a.

    met ingang van de dag gelegen na de dag waarop de budgethouder overlijdt;

  • b.

    met ingang van de dag waarop de budgethouder langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Zorgverzekeringswet.

  • c.

    Met ingang van de dag waarop de budgethouder schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget;

  • d.

    De verlening van het Pgb onjuist was en de Pgb-ontvanger dit wist of behoorde te weten.

3.7. Vaststelling persoonsgebonden budget

  • 1. Na afloop van ieder kalenderjaar wordt het (netto) Pgb vastgesteld.

  • 2. Indien de budgetperiode, zijnde de periode waarvoor een Pgb wordt verleend, met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar eindigt, wordt, in afwijking van het eerste lid, het Pgb voor de periode gelegen tussen 1 januari van het kalenderjaar waarin het Pgb afloopt en de dag waarop de budgetperiode afloopt, vastgesteld na afloop van de budgetperiode.

  • 3. Een bij het college van burgemeester en wethouders ingediend verantwoordingsformulier over de laatste voorschotperiode in het kalenderjaar of, indien het tweede lid van toepassing is, in de budgetperiode, dient als aanvraag tot vaststelling van het Pgb.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders vordert onverschuldigd betaalde bedragen van de budgethouder terug of verrekent deze met door hem aan de budgethouder terzake van persoonsgebonden budgetten verschuldigde bedragen.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

4.1. De verhuiskostenvergoeding.

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2.700,--.

4.2. Het pgb voor (niet-) bouwkundige of (niet-) woontechnische woonvoorzieningen of uitraaskamer.

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 15 sub b, c en d van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning (incl. onderhoudskosten) wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de standaard prijslijst verkorte procedure woningaanpassingen. Indien de standaard prijslijst niet van toepassing is wordt het pgb als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, vastgesteld. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen.

  • 2. Indien de aanvrager niet de eigenaar is van de woning waarin de voorziening dient te worden aangebracht, wordt de vergoeding of het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 15 sub b van de verordening, conform artikel artikel 7 lid 2 Wet Maatschappelijke Ondersteuning, betaald aan de eigenaar van de woning.

  • 3. Indien de woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 sub c van de verordening bestaat uit een woningsanering wordt bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding rekening gehouden met de ouderdom van de te vervangen vloerbedekking.

4.3. Kosten bezoekbaar maken.

Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2.700,-. Betaling vindt plaats aan de eigenaar van de woning.

4.4. Afschrijvingsschema.

  • 1. De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in artikel 21 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt gebaseerd op een afschrijvingsschema van 10 jaar en is als volgt: Voor het eerste jaar 100% van de meerwaarde

    Voor het tweede jaar 90% van de meerwaarde

    Voor het derde jaar 80%van de meerwaarde

    Voor het vierde jaar 70%van de meerwaarde

    Voor het vijfde jaar 60% van de meerwaard

    Voor het zesde jaar 50% van de meerwaarde

    Voor het zevende jaar 40% van de meerwaarde

    Voor het achtste jaar 30% van de meerwaarde

    Voor het negende jaar 20% van de meerwaarde

    Voor het tiende jaar 10% van de meerwaarde

  • 2. De meerwaarde van de woning wordt gesteld op een bedrag gelijk aan de verstrekte vergoeding voor de woonvoorziening indien er sprake is van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 15 aanhef onder b en d van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

4.5. Bijzondere bepalingen pgb voor woonvoorziening

  • 1. Na voltooiing van de werkzaamheden in het kader van een voorziening als bedoeld in artikel 15 aanhef onder b en d van de Verordening, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van het pgb, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen waaronder het pgb is verleend.

  • 3. De gereedmelding als bedoeld in het eerste lid is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het pgb.

  • 4. Het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld en betaald op basis van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden. Daarbij kunnen de volgende kosten in aanmerking worden genomen:

    • 1

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • 2

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • 3

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom. De verhouding tussen opdrachtgever en architect moet zijn overeenkomstig DHR 2005. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

    • 4

      De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • 5

      De leges voorzover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • 6

      De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • 7

      Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    • 8

      De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, volgens bijgaande tabel in het Verstrekkingenbeleid.

    • 9

      De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • 10

      De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • 11

      De administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 10 meer dan € 1.134,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 454,--.

  • 5. De budgethouder dient gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

5.1. Pgb voor vervoersvoorzieningen.

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt, met uitzondering van het bepaalde in artikel 5.3, 5.4 en 5.5 van dit Besluit, vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de (koop)prijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening vindt vaststelling en betaling van het persoonsgebonden budget plaats. Dit gebeurt op grond van het programma van eisen en de op basis daarvan uitgevoerde werkzaamheden.

5.2 Kosten reparatie.

  • 1. De hoogte van een door burgemeester en wethouders, op individuele gronden, te verlenen persoonsgebonden budget voor de kosten van reparatie van een individuele vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 22 aanhef onder c van de verordening is gelijk aan de kosten zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Indien dit redelijkerwijs mogelijk is dienen er minimaal twee offertes gevraagd te worden.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de reparatie vindt vaststelling en betaling van het persoonsgebonden budget plaats. Dit gebeurt op basis van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden.

5.3. Inkomensgrens vervoersvoorzieningen.

De inkomensnormen als bedoeld in art. 25 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning zijn gelijk aan de bijstandsnormen.

5.4. Financiële tegemoetkomingen vervoersvoorzieningen.

  • 1. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een eigen auto, als bedoeld in artikel 22 sub c van de verordening, bedraagt maximaal € 580,- per jaar.

  • 2. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een individuele taxi als bedoeld in artikel 22 sub c bedraagt maximaal € 3.785,-- of maximaal 705 zones (inclusief opstapzones).

  • 3. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een individuele rolstoeltaxi als bedoeld in artikel 22 sub c bedraagt maximaal € 4.575,-- of maximaal 705 zones (inclusief opstapzones)

  • 4. De financiële tegemoetkoming voor de vervoersvoorzieningen als bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt per kwartaal betaald.

  • 5. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 2 en 3 van dit artikel, wordt per kwartaal, na ontvangst van de declaratie, vastgesteld en betaald.

  • 6. Bij de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in lid 1, 2 en 3 wordt rekening gehouden met overige vervoersvoorzieningen.

5.5. Overige kosten.

  • 1. Het bedrag dat verstrekt wordt voor de kosten van aanpassing van eigen auto als bedoeld in artikel 22 sub c van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is gelijk aan de door het college geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening vindt vaststelling en betaling van het persoonsgebonden budget plaats. Dit gebeurt op grond van de door het college geaccepteerde offerte (minus het eventueel van toepassing zijnde deel van de kosten dat als algemeen gebruikelijk geldt) en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden.

5.6. Bovenregionale vervoersbehoefte.

  • 1. Indien zich een uitzonderingssituatie voordoet als omschreven in (het tweede deel van) artikel 26 lid 1van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt, op declaratiebasis, een bedrag verstrekt dat gelijk is aan de werkelijke kosten. Daarbij geldt het vervoer middels Valys als een voorliggende voorziening.

  • 2. Het pgb dat voor de vervoersvoorziening als bedoeld in dit artikel wordt verleend, wordt per kwartaal, na ontvangst van de declaratie, vastgesteld en betaald.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

6.1. Pgb voor rolstoel.

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de goedkoopst-adequate (koop)prijs inclusief onderhoud zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de aangeschafte voorziening vindt vaststelling en betaling van het persoonsgebonden budget plaats. Dit gebeurt op grond van het programma van eisen en de op basis daarvan uitgevoerde werkzaamheden.

6.2. Kosten reparatie.

  • 1. De hoogte van een door burgemeester en wethouders, op individuele gronden, te verlenen pgb in de kosten van reparatie van een individuele rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 27 aanhef onder c van de verordening is gelijk aan de kosten zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen.

  • 2. Binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur van de reparatie vindt vaststelling en betaling van het persoonsgebonden budget plaats. Dit gebeurt op basis van de door het college geaccepteerde offerte en de conform het programma van eisen uitgevoerde werkzaamheden.

6.3. Tegemoetkoming kosten sportrolstoel.

Voor een sportrolstoel wordt uitsluitend een financiële tegemoetkoming verstrekt. De hoogte van deze tegemoetkoming bedraagt, ongeacht het inkomen, € 2.452,-, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 7. Advisering en samenhangende afstemming.

7.1. Verplicht advies.

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 32 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning advies gevraagd moet worden bedraagt € 10.000,-.

7.2. Samenhangende afstemming.

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 32 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

7.3. Heronderzoek.

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks een heronderzoek instellen naar het voortduren van het recht op de ingevolge de verordening toegekende voorzieningen.

  • 2. Indien naar aanleiding van een heronderzoek blijkt dat de gehandicapte niet langer recht heeft op een voorziening ingevolge de verordening trekken burgemeester en wethouders deze voorziening in.

7.4. Citeertitel.

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2007.

Toelichting besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 1     Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

 

Artikel 1.1        Verstrekking op aanvraag

Verstrekking van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. De aanvrager geeft de keuze voor een persoonsgebonden budget bij voorkeur aan bij de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend.

De aanvraagprocedure wordt geregeld in de Algemene wet bestuursrecht, te weten hoofdstuk 3 (Algemene bepalingen over besluiten) en hoofdstuk 4 (Bijzondere bepalingen over besluiten).

 

Artikel 1.2        Budgetperiode

Bij de verlening van een persoonsgebonden budget wordt ervan uitgegaan dat met het verleende bedrag een nieuwe voorziening kan worden aangeschaft waardoor de beperkingen, bij gelijkblijvende omstandigheden, kunnen worden opgeheven of tenminste verminderd gedurende een zekere periode. Voor de bepaling van die periode wordt uitgegaan van de normale afschrijvingstermijn die door de leverancier van de gemeente Kampen wordt gehanteerd.

Voor hulpmiddelen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

 

Voorzieningen voor volwassenen :           6 jaar

Voorzieningen voor kinderen       :           5 jaar

 

Voor woningaanpassingen gelden de volgende afschrijvingstermijnen:

  • Keuken 15 jaar

  • Tegels 25 jaar,

  • Sanitair 20 jaar,

  • Natte cel 25 jaar,

  • Cv-ketel 20 jaar,

  • Huizen 50 jaar.

 

Indien een woningaanpassing betrekking heeft op meerdere elementen waarbij verschillende afschrijvingstermijnen gelden dan is de kortste afschrijvingstermijn van toepassing.

 

Krachtens dit artikel wordt in ieder geval uitgegaan van de hierboven vermelde termijn. Dit betekent dat verstrekking van een persoonsgebonden budget voor een langere periode dan de normale afschrijvingstermijn mogelijk is. Dit is mogelijk indien na verstrijken van de normale afschrijvingstermijn de voorziening nog steeds adequaat, veilig, cliëntgericht en kwalitatief verantwoord geacht mag worden. Om dit te kunnen bepalen zal, bij een nieuwe aanvraag voor een persoonsgebonden budget na verstrijken van de normale afschrijvingstermijn, de aangeschafte voorziening onderzocht dienen te worden op bovengenoemde kwalificaties. Indien blijkt dat nog steeds sprake is van een adequate, veilige, cliëntgerichte en kwalitatief verantwoorde voorziening dan is er sprake van bezwaren van overwegende aard voor het verlenen van een nieuwe voorziening en daarmee van een nieuw persoonsgebonden budget en zal de aanvraag voor het persoonsgebonden budget maar ook voor de betreffende voorziening afgewezen dienen te worden. In de afwijzingsbeschikking zal daarbij vermeld moeten worden voor welke termijn de onderzochte voorziening nog adequaat etc. geacht wordt.

 

Artikel 1.3        Afwijzingsgronden Pgb

Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Op verzoek van de aanvrager kan vervolgens verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als bijv. de algemene hulp bij het huishouden een goede en snelle oplossing biedt. Daarvan zal sprake zijn indien het gaat om een beperkte omvang in tijd en/of duur.

Daarnaast zal ook in situaties waarbij door middel van onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contra-indicatie worden opgevat.

Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat de aanvrager verslaafd of manisch is. Een verantwoorde besteding van het persoonsgebonden budget ligt dan niet in de rede en afwijzing vindt dan plaats. Hetzelfde geldt indien de aanvrager zich bij een eerdere verlening van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen. Niet alleen kan dan krachtens artikel 35 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen intrekking en terugvordering dan wel verrekening van het verstrekte persoonsgebonden budget plaatsvinden maar ook kan dit aanleiding zijn om een nieuwe aanvraag voor een persoonsgebonden budget af te wijzen. De aanvrager heeft dan namelijk getoond niet in staat te zijn om de spelregels die gelden bij een persoonsgebonden budget, te kunnen naleven. Een dergelijke handelwijze in het verleden zorgt dus voor overwegende bezwaren in de toekomst. Dat bij een dergelijke beslissing de algemene beginselen van bestuur een belangrijke rol spelen is duidelijk. Denk bijvoorbeeld aan het evenredigheids/proportionaliteitsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.

Een andere afwijzingsgrond is de situatie waarbij de voorziening weliswaar langdurig noodzakelijk is maar waarbij op basis van de indicatie gesteld kan worden dat de periode waarin de noodzaak van de voorziening bestaat ter opheffing van beperkingen korter zal zijn dan de normale afschrijvingsperiode van de gewenste voorziening. In een dergelijke situatie zou verstrekking van een persoonsgebonden budget kapitaalvernietiging betekenen en wordt een voorziening in natura verstrekt. Deze voorziening kan immers, zodra de noodzaak tot verstrekking niet meer aanwezig is, herverstrekt worden.

Dat de opsomming van de afwijzingsgronden in dit artikel niet limitatief is wordt tot uitdrukking gebracht onder d.  

 

Artikel 1.4        Algemene verplichtingen Pgb

a. Dit artikel bevat de niet limitatieve (“in ieder geval “) opsomming van algemene verplichtingen die gelden bij de verlening van een persoonsgebonden budget. Allereerst betreft dit de verplichting om het persoonsgebonden budget niet anders te besteden dan voor betaling van de geïndiceerde voorziening en de daarmee samenhangende kosten. Deze verplichting is met name opgenomen om misbruik van persoonsgebonden budget-gelden te voorkomen. Het betreft immers gemeenschapsgeld dat bestemd dient te zijn voor degenen met beperkingen. Indien dit geld niet besteed wordt voor de opheffing van geconstateerde beperkingen dan is dat niet alleen kapitaalvernietiging maar gaat dit ook ten koste van degenen voor wie deze gelden noodzakelijk zijn. 

Het persoonsgebonden budget dient dus ook bestemd te worden voor de met de voorziening samenhangende kosten. Wat voor kosten dit zijn verschilt per voorziening. Bij de voorziening hulp bij het huishouden zal het daarbij bijvoorbeeld kunnen gaan om uitbetaling vakantiedagen bij het einde van de arbeidsovereenkomst en de doorbetaling van loon gedurende de opzegtermijn. Bij een rolstoelvoorziening en bij een vervoersvoorziening zoals een scootmobiel of een ander verplaatsingsmiddel kan daarbij gedacht worden aan de onderhouds- en verzekeringskosten van de voorziening.

b. Aan de voorziening die met het persoonsgebonden budget wordt gekocht worden kwaliteitseisen gesteld. Er dient een adequate voorziening gekocht te worden. De voorziening dient te voldoen aan het opgestelde programma van eisen. Daarbij moet de voorziening kwalitatief zodanig goed zijn dat er gedurende de periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn geen extra kosten ontstaan. 

c. Door het gebruik van een voorziening kan schade ontstaan. Vanwege de situatie dat de gebruiker voor deze schade wettelijk aansprakelijk kan worden gesteld is het hebben van een particuliere aansprakelijkheidsverzekering verplicht.

d. Deze verplichting is opgenomen met het oog op de controlemogelijkheden van het college.

e. Indien een persoonsgebonden budget is gebruikt om een voorziening aan te schaffen en deze voorziening niet meer gebruikt wordt, omdat hij niet meer nodig is, omdat het gebruik niet meer mogelijk is of door overlijden van de gebruiker, dan kan de voorziening door het college teruggehaald  worden. De voorziening is immers met gemeenschapsgeld aangeschaft en het kan niet de bedoeling zijn dat de opbrengst van de voorziening ten gunste komt van de gebruiker. Door de voorziening terug te halen is het college in staat tot herverstrekking van deze voorziening, waardoor het gemeenschapsgeld optimaal wordt gebruikt.

 

De budgethouder is verplicht meldingen over niet meer gebruiken van voorzieningen aan het college te verstrekken. Deze plicht vloeit voort uit artikel 34 van deze verordening.

Uiteraard worden extra eigen middelen, door de budgethouder besteed bij de aanschaf van de voorziening, op afschrijvingsbasis, terugbetaald.

 

Artikel 1.5        Verantwoording Pgb

In het algemeen, afhankelijk van de aard van de noodzakelijke voorziening, geldt dat op basis van de gestelde indicatie een persoonsgebonden budget verleend wordt. Na aanschaf van de voorziening dient de budgethouder verantwoording af te leggen door de nota/factuur en andere relevante bescheiden in kopie aan het college te overleggen. De budgethouder bewaart de originelen in zijn eigen administratie. Op basis van deze overgelegde bewijsstukken onderzoekt het college vervolgens de besteding van het verleende persoonsgebonden budget en/of vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget plaats. 

 

Artikel 1.6        Netto Pgb

Onder het netto persoonsgebonden budget wordt, krachtens artikel 3.3. van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen, het bruto persoonsgebonden budget minus de eigen bijdrage verstaan. Bij de voorziening hulp bij het huishouden is een eigen bijdrage van toepassing. De hoogte van deze eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door het CAK. Na ontvangst van de CAK-gegevens kan de gemeente het netto persoonsgebonden budget bepalen. Dit kan direct na ontvangst van deze gegevens maar ook aan het eind van het kalenderjaar wanneer het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld.

Omdat bij andere voorzieningen geen eigen bijdrage van toepassing is kan direct bij toekenning het  persoonsgebonden budget worden vastgesteld. Bij een aantal voorzieningen zoals woningaanpassingen ex artikel 15 b en d en vervoersvoorzieningen ex artikel 25 lid 1 ad b en c onder 2, 3 en 4 vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget eerst plaats na ontvangst van nota/factuur.  

 

Hoofdstuk 2     Omvang eigen bijdragen/eigen aandeel, termijn van eigen bijdragen/eigen                                 aandeel en grens compensatiebeginsel

 

Artikel 2.1

Voor voorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning is een eigen bijdrage dan wel een eigen aandeel verschuldigd.

 

Artikel 2.2

In artikel 2.2 worden de uitzonderingen benoemd voor voorzieningen waarvoor geen eigen bijdrage/eigen aandeel verschuldigd is.

 

Artikel 2.3

Artikel 2.3 vermeldt dat bestaande cliënten alleen voor woonvoorzieningen die niet aard- en nagelvast worden verstrekt, een eigen bijdrage/eigen aandeel moeten betalen. Dit geldt eveneens voor scootmobielen en individuele overige vervoersvoorzieningen. Bij bestaande cliënten is immers destijds de individuele voorziening verstrekt, zonder dat er sprake was van enige financiële verplichting van de kant van de cliënt. De cliënt krijgt weliswaar tot 1 april 2012 de gelegenheid om te anticiperen op het nieuwe beleid, maar bijvoorbeeld een aangepaste badkamer kan moeilijk verwijderd worden. Daarentegen kan een scootmobiel wel worden ingeleverd als cliënt geen eigen bijdrage wenst te betalen.

 

Artikel 2.5

De hoogte van de eigen bijdrage/eigen aandeel is afhankelijk van het inkomen. Op basis van het (gezamenlijk) inkomen berekent het CAK  de eigen bijdrage/eigen aandeel per vier weken.

Hoofdstuk IV van het Rijksbesluit maatschappelijke ondersteuning geeft de regels over eigen bijdragen. In artikel 4.1 lid 1 van de algemene maatregel van bestuur wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1 geeft aan dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd kunnen worden. De gemeente Kampen kiest voor hantering van de bedragen zoals genoemd in de algemene maatregel van bestuur zonder wijzigingen.

 

 

Eenpersoons

65-

Eenpersoons

65+

Meerpersoons

65-

Meerpersoons

65+

Minimale eigen bijdrage

€ 17,80

€ 17,80

€ 25,40

€ 25,40

Inkomensgrens

€ 22.636,--

€ 15.838,--

€ 27.902,--

€ 22.100,--

Marginaal tarief

15%

15%

15%

15%

 

Voorbeeld eigen bijdrage hulp bij het huishouden:

Mevr. Jansen is ongehuwd, jonger dan 65 jaar en heeft een verzamelinkomen van € 24.500,-- in het jaar 2009. Zij werd in juni 2011 geïndiceerd voor hulp bij het huishouden gedurende 3 uur per week. De eigen bijdrage zie zij moet betalen voor de 12 uur hulp per 4 weken is het minimumbedrag van € 17,80 en € 21,51 = € 39,31 per 4 weken.

Het bedrag van € 21,51 per 4 weken is een dertiende gedeelte van 15% van € 1.864,-- per jaar (€ 24.500,-- -/-€ 22.636,--).

 

De maximale periodebijdrage per vier weken bedraagt € 39,31 -/- 33% (WTcG korting) = € 26,34.

 

Artikel 2.7

In artikel 2.7 staat vermeld dat voor hulp bij het huishouden de duur van het betalen van een eigen bijdrage gelijk is aan de duur van de feitelijk hulp.

 

Artikel 2.8

In artikel 2.8 wordt aangegeven dat voor roerende zaken in eigendom maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening kan worden gebracht. Bij de gemeente Kampen worden alleen woonvoorzieningen onder de € 500,-- in eigendom verstrekt. In dit artikel wordt ook aangegeven dat voor bouwkundige of woontechnische aanpassingen van een woning gedurende maximaal 39 perioden van vier weken een eigen bijdrage in rekening wordt gebracht. Dit geldt zowel voor woningen die in eigendom zijn van de aanvrager als voor woningen die door de aanvrager worden gehuurd.

 

Voorbeeld eigen bijdrage voor woningaanpassing:

Mevrouw Pietersen is alleenstaand en ouder dan 65 jaar. Haar verzamelinkomen in 2009 bedraagt

€ 17.500,--. Haar maximale periodebijdrage wordt als volgt berekend:

  • 1.

    Minimum bijdrage is € 17,80

  • 2.

    1/13 deel van 15% van inkomensafhankelijke deel (€ 17.500,-- -/- € 15.838,--) is € 19,18.

De maximale eigen bijdrage van mevrouw Pietersen bedraagt € 17,80 + € 19,18 = € 36,98.

Er is een woningaanpassing gerealiseerd van € 8.000,--. De eigen bijdrage bedraagt € 8.000,-- gedeeld door 39 is € 205,13 per periode van 4 weken voor de duur van 3 jaar (39 perioden).

De eigen bijdrage van de woningaanpassing (€ 205,13) bedraagt meer dan de maximale eigen bijdrage (€ 36,98). Mevrouw Pietersen betaalt voor een peridode van 3 jaar een eigen bijdrage van

€ 36,98 per periode.  

 

Artikel 2.9

In artikel 2.10 staat vermeld dat voor de overige voorzieningen een eigen bijdrage geldt die is gebaseerd op de waarde van de voorziening gedurende de afschrijving van zes jaar. De restwaarde van een voorziening ouder dan 6 jaar is nul. Dat betekent dat voor voorzieningen ouder dan zes jaar geen eigen bijdrage hoeft te worden betaald. Zie het volgende schema.

 

 

 

Jaar 1

Jaar 2

Jaar 3

Jaar 4

Jaar 5

Jaar 6

Voorziening

83%

67%

50%

33%

17%

0%

 

Voorbeeld 1:

Er wordt een nieuwe scootmobiel verstrekt van € 5.000,--. De maandelijkse eigen bijdrage bedraagt

€ 5.000,-- gedeeld door 78 periodes ( 6 maal jaarlijks 13 perioden) is € 64,10. De eigen bijdrage voor de scootmobiel bedraagt € 64,10 per vier weken voor een periode van zes jaar. De hoogte van de eigen bijdrage die uiteindelijk daadwerkelijk door de aanvrager wordt betaald is afhankelijk van zijn inkomensafhankelijke maximale eigen bijdrage en kan dus lager zijn.

 

Voorbeeld 2:

Er wordt een scootmobiel uit het depot verstrekt van 4 jaar oud. De nieuwprijs bedraagt € 5.000,--. Volgens bovenstaande tabel is de restwaarde van de scootmobiel na 4 jaar 33% van € 5.000,-- is

€ 1.650,--. Het duurt nog 2 jaar voordat de scootmobiel is afgeschreven. De maandelijkse eigen bijdrage bedraagt € 1.650,-- gedeeld door 26 perioden (2 maal jaarlijks 13 perioden) is € 63,46. De eigen bijdrage voor de scootmobiel bedraagt € 63,46 per vier weken voor een periode van 2 jaar. De hoogte van de eigen bijdrage die uiteindelijk daadwerkelijk door de aanvrager wordt betaald is afhankelijk van zijn inkomensafhankelijke maximale eigen bijdrage en kan dus lager zijn.

 

 

Artikel 2.10

Dit artikel is een uitwerking van lid 2 van artikel 4 Wmo. Het tweede deel van deze bepaling luidt: “houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met (………) alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.”

Het is deze bepaling die het college in staat stelt inkomensgrenzen te stellen voor bepaalde voorzieningen bij een bepaald inkomen. Bijvoorbeeld: bij een (verzamel)inkomen van € XX.000,-- wordt een aanvrager verondersteld woningaanpassingen zelf te kunnen bekostigen en wordt geen individuele voorziening meer verstrekt. Een dergelijke inkomensgrens bestond in de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) ook al, maar was daar gebaseerd op het begrip “algemeen gebruikelijk”. Dit was een begrip dat vooral in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep was uitgewerkt, en met name leidde tot een inkomensgrens voor vervoersvoorziening. De formulering van artikel 4 lid 2 Wmo is echter veel algemener. Wellicht kan zelfs gedacht worden aan een formulering waarbij alle individuele voorzieningen boven een bepaald (verzamel)inkomen niet meer verstrekt hoeven worden.

 

Het moge duidelijk zijn dat dit een belangrijk sturings- of besparingselement is voor een gemeente. Probleem is evenwel op welke plaats, bij welk inkomen, deze inkomensgrens gelegd moet worden. Hiervoor zal in ieder geval de rechter, indien hem een inkomensgrens ter toetsing (of het gevoerde beleid als redelijk beschouwd moet worden) voorgelegd wordt, een goede motivering eisen: waarom is deze grens gekozen. Bij invoering van de Wvg waren er voor inkomensgrenzen voorbeelden, met name uit de AAW. Voor dit soort inkomensgrenzen kan niet teruggevallen worden op oude grenzen: dit is een geheel nieuw middel en bovendien ook een ingrijpend middel. De grens te laag bepalen kan aanvragers benadelen. Voor een goede inkomensgrens waarbij bepaalde voorzieningen of alle voorzieningen niet meer onder de werking van de Wmo vallen is onderzoek nodig. Op basis van financiële gegevens zal beoordeeld moeten worden boven welke grens het redelijk is dat men zelf in voorzieningen voorziet. Een nadere uitwerking zal daarom, na jurisprudentieonderzoek, plaatsvinden in het Handboek Wmo.

 

Hoofdstuk 3     Hulp bij het huishouden  

Artikel 3.1        Hoogte Pgb

De wijze waarop een persoonsgebonden budget verstrekt wordt komt overeen met de systematiek zoals die gehanteerd wordt bij de verstrekking van subsidies conform titel 4.2 Algemene wet bestuursrecht. Overigens is er op grond van artikel 7 van de Wmo geen sprake van een subsidie bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming; in artikel 7 lid 1 van de wet is titel 4.2 dan ook niet van toepassing verklaard. Dat neemt niet weg dat de daarin beschreven systematiek gevolgd wordt en daarbij is in principe sprake van twee beschikkingen, te weten een verleningsbeschikking en een vaststellingsbeschikking. In de verleningsbeschikking wordt op basis van het indicatieadvies de aanspraak op een voorziening vastgelegd en afhankelijk van de soort voorziening vindt vervolgens betaling in de vorm van bevoorschotting plaats. Dit is dus afhankelijk van de soort voorziening. Bij de verlening van een persoonsgebonden budget voor een rolstoel zal betaling niet eerder dan na de vaststelling volgen. Bij de voorziening hulp bij het huishouden vindt per kwartaal een voorschotbetaling plaats. Over de besteding van deze gelden dient verantwoording te worden afgelegd en zal, in het algemeen aan het eind van het kalenderjaar, op basis van de ingediende verantwoordingsformulieren en eventueel overige relevante informatie het persoonsgebonden budget worden vastgesteld. Dan vindt dus de definitieve bepaling in de vorm van vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget plaats.

 

De vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden vindt plaats door het  vaststellen van een bedrag per uur dienstverlening. De hoogte van het uurbedrag van het persoonsgebonden budget wordt gebaseerd op het gemiddelde uurbedrag voor zorg in natura x 75%. Het principe van deze korting met 25 % is overgenomen uit de AWBZ en is gebaseerd op het ontbreken van overhead in gevallen dat men zelf iemand inhuurt.

 

In artikel 3.1 wordt onderscheid gemaakt in twee soorten voorzieningen behorend bij hulp bij het huishouden, te weten:

  • 1.

    huishoudelijke werkzaamheden: HH-1,

  • 2.

    organisatie van het huishouden: HH-2,

 

Ad 1. Huishoudelijke werkzaamheden:

De hoogte van het uurbedrag van het persoonsgebonden budget is gebaseerd op een uurbedrag van € 20,21. Dit bedrag komt overeen met de gemiddelde kostprijs voor dezelfde voorziening in natura, blijkend uit de aanbesteding die in 2009 door de gemeente Kampen heeft plaatsgevonden. Vanwege het ontbreken van overhead wordt dit bedrag gekort met 25%. Dit resulteert in een uurbedrag van € 15,16.

 

Ad 2. Organisatie van het huishouden:

De hoogte van het uurbedrag van het persoonsgebonden budget is gebaseerd op een uurbedrag van € 21,95. Dit bedrag komt overeen met de gemiddelde kostprijs voor dezelfde voorziening in natura, blijkend uit de aanbesteding die in 2009 door de gemeente Kampen heeft plaatsgevonden. Vanwege het ontbreken van overhead wordt dit bedrag gekort met 25%. Dit resulteert in een uurbedrag van € 16,46.

 

Artikel 3.2        Aanvangsdatum en gebruik Pgb

In lid 1 wordt geregeld wanneer de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verleend, de budgetperiode, ingaat. Deze periode start niet eerder dan de dag waarop het persoonsgebonden budget is aangevraagd, dus niet eerder dan de aanvraagdatum. Vervolgens wordt per kwartaal een voorschot betaald.

Lid 2 betreft de verantwoording van de betaalde voorschotten. Dit moet gebeuren door een door de gemeente uit te reiken verantwoordingsformulier. Dit wordt de budgethouder, voor zover van toepassing (pgb kan immers ook in het midden van het kalenderjaar ingaan), aan het begin van het kalenderjaar toegezonden; de klant dient dit na afloop van het kalenderjaar ingevuld te retourneren. In het verantwoordingsformulier dient te worden vermeld hoeveel uur zorg is ingekocht met het verleende persoonsgebonden budget. Na ontvangst van het verantwoordingsformulier van het betreffende kalenderjaar (of na afloop van de betreffende budgetperiode) wordt beoordeeld hoeveel uren daadwerkelijk in dat kalenderjaar (of resterende budgetperiode) zijn besteed.

 

Op basis hiervan vindt dan vaststelling van het persoonsgebonden budget plaats en kan artikel 3.7 lid 4 (terugvordering of verrekening) van dit besluit van toepassing zijn.

In lid 3 wordt geregeld dat een bepaald percentage van het Pgb niet hoeft te worden verantwoord, waarbij een minimumbedrag geldt. Zo kan een cliënt alle kosten die worden gemaakt omtrent de hulp bij het huishouden verantwoorden. Bijv. als cliënt de hulpverlener een bloemetje geeft op de verjaardag of een kerstpakket.

In lid 4 wordt aangegeven dat de gemeente, indien sprake is geweest van een besteding van het persoonsgebonden budget voor een doel waarvoor het niet bestemd is geweest, dit binnen zes weken na indiening van het verantwoordingsformulier aan de budgethouder zal laten weten.

 

Artikel 3.3        Bruto en netto Pgb

Omdat sprake is van een eigen bijdrage bij de voorziening hulp bij het huishouden is in dit artikel uiteengezet wat verstaan wordt onder bruto en netto persoonsgebonden budget.

 

Artikel 3.4        Bijzondere verplichtigen Pgb

Onderdeel a van dit artikel bepaalt dat aan de inkoop van zorg een schriftelijke overeenkomst ten grondslag moet liggen. In de overeenkomst dienen, met het oog op de controlemogelijkheden van de gemeente, ten minste de in de subonderdelen 1 en 2 of 1 en 3 genoemde afspraken te zijn opgenomen.

Onderdeel b leidt ertoe dat de budgethouder de in onderdeel a bedoelde originele overeenkomsten en declaraties minstens vijf jaar dient te bewaren. Er geldt de verplichting, in het kader van controle, om kopieën hiervan ter beschikking aan het college te stellen.

De verplichting onder c heeft tot doel om de Belastingdienst te informeren over de inkomsten van de uit het persoonsgebonden budget betaalde zorgverleners. Indien de budgethouder verplicht is tot loonheffing wordt de Belastingdienst reeds uit dien hoofde over deze betalingen geïnformeerd en kan het gebruik van het in onderdeel c bedoelde formulier achterwege blijven. Dit laatste is het geval indien een dienstbetrekking aanwezig is. De arbeidsverhouding van de persoon die op doorgaans meer dan drie dagen per week persoonlijke arbeid verricht, wordt beschouwd als dienstbetrekking.

 

Artikel 3.5        Onderdelen en periodieke beschikking Pgb

In lid 1 wordt opgesomd wat ten minste in de verleningsbeschikking dient te staan. In lid 2 wordt verduidelijkt dat alleen bij wijziging van tarieven een verleningsbeschikking voor het nieuwe kalenderjaar wordt afgegeven.

 

Artikel 3.6        Bijzondere intrekkingsgronden

In dit artikel wordt een limitatieve opsomming gegeven van gevallen waarin de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget nog gedurende de budgetperiode (dit is de periode waarvoor het persoonsgebonden budget verleend wordt) geheel of gedeeltelijk ingetrokken moet worden. Hoewel het op zich mogelijk is het persoonsgebonden budget bij de vaststelling op een lager bedrag vast te stellen is het toch wenselijk om ook in deze gevallen de mogelijkheid van tussentijdse gehele of gedeeltelijke intrekking te regelen. De gedeeltelijke intrekking zorgt namelijk tevens voor verlaging van de voorschotten en daarmee wordt terugvordering van hoge bedragen in de vorm van onverschuldigd betaalde voorschotten zoveel mogelijk voorkomen en daarmee mogelijk oninvorderbare rekeningen. Bij gehele intrekking geldt min of meer hetzelfde.

De intrekking van het persoonsgebonden budget met ingang van de dag waarop de budgethouder langer dan twee maanden verblijft in een Awbz- of Zvw-instelling, in plaats van met ingang van de dag waarop de verzekerde daarin wordt opgenomen, hangt samen met het feit dat de budgethouder op grond van zijn persoonsgebonden budget-overeenkomst(en) met zijn zorgverlener(s) vaak verplicht zal zijn zorgverlener(s) nog gedurende enige tijd door te betalen. Daarnaast kan het gedurende enige tijd samenlopen van een persoonsgebonden budget en verblijf van belang zijn indien bij de opname niet duidelijk is of het verblijf blijvend of slechts tijdelijk zal zijn.

 

Artikel 3.7        Vaststelling Pgb

De beschikking tot verlening van een persoonsgebonden budget geeft de aanvrager het recht op een persoonsgebonden budget onder de voorwaarde dat hij zich aan de verplichtingen houdt. Pas de beschikking tot subsidievaststelling geeft de budgethouder een onvoorwaardelijk recht op een persoonsgebonden budget. De vaststelling vindt na ieder kalenderjaar plaats, met dien verstande dat de laatste vaststelling na het einde van de budgetperiode plaatsvindt indien die budgetperiode niet op 31 december eindigt (lid 2). 

De vaststelling geschiedt binnen zes weken na de ontvangst van het verantwoordingsformulier over het kalenderjaar respectievelijk de budgetperiode, welk formulier op zijn beurt binnen zes weken na het einde van de laatste voorschotperiode in een kalenderjaar respectievelijk in de budgetperiode moet zijn ingediend. Het indienen van dit verantwoordingsformulier geldt tevens, in het kader van efficiency, als een aanvraag tot vaststelling van het persoonsgebonden budget. Dient de budgethouder geen verantwoordingsformulier in dan handelt hij in strijd met de opgelegde verplichtingen (artikel 1.5 jo. 3.2 lid 2 van dit besluit) zodat krachtens artikel 35 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen het verleende persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk ingetrokken kan worden. Alvorens daartoe over te gaan moet alsnog een termijn gesteld worden om het verantwoordingsformulier en daarmee de aanvraag in te dienen.

Op grond van artikel 35 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen kan een besluit geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken wanneer:

  • -

    niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden bij of krachtens de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen,

  • -

    de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van een persoonsgebonden budget zou hebben geleid,

Dit kan betekenen dat een lager persoonsgebonden budget wordt vastgesteld dan het verleende persoonsgebonden budget dan wel dat totaal geen recht bestaat op een persoonsgebonden budget. In beide gevallen kan het onverschuldigd betaalde teruggevorderd dan wel verrekend worden.

Hoofdstuk 4     Woonvoorzieningen

 

Artikel 4.1        De verhuiskostenvergoeding

De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is verhoogd van € 2.200,-- naar € 2.700,--. De verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen maakt het mogelijk  om geen vergoeding toe te kennen indien sprake is van een algemeen gebruikelijke verhuizing. Veel verhuizingen zijn als algemeen gebruikelijk te beschouwen ook los van de beperkingen die men heeft. Met een algemeen gebruikelijke verhuizing wordt o.a. bedoeld verhuizing van het ouderlijk huis naar een zelfstandige woonruimte, verhuizing van senioren naar een senioren woning. Wanneer geen vergoeding meer voor algemeen gebruikelijke verhuizingen worden toegekend, is er aanleiding om bij een, vanwege een handicap, gedwongen verhuizing een hogere vergoeding toe te kennen. 

 

Artikel 4.2        Het Pgb voor (niet-)bouwkundige of (niet-)woontechnische woonvoorzieningen of uitraaskamer

De verstrekking van het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen is op onderdelen anders geregeld dan bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden. Bij de woonvoorzieningen ex artikel 15 b, c en d van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen gaat het om resp. de bouwkundige, de niet-bouwkundige (bijv. woningsanering i.v.m. cara, badzitjes, badliften etc.) en de uitraaskamer. Op basis van de standaard prijslijst verkorte procedure woningaanpassingen gelden vaste bedragen voor een aantal (kleine) woningaanpassingen. Op basis van deze lijst kan door middel van een korte procedure een aantal veel voorkomende woningaanpassingen snel geregeld worden. Voor deze voorzieningen geldt dan ook dat de hoogte van het persoonsgebonden budget vastgesteld kan worden. De hoogte van het persoonsgebonden budget komt dan overeen met de bedragen zoals vermeld in de standaard prijslijst. Vanwege de snelle procedure is verlening van het persoonsgebonden budget niet nodig, het persoonsgebonden budget kan direct vastgesteld worden. Een andere wijze zou te omslachtig zijn. Ten aanzien van de overige woningaanpassingen geldt dat allereerst het persoonsgebonden budget verleend wordt op basis van de indicatie en het programma van eisen. De hoogte van het persoonsgebonden budget is daarbij de tegenwaarde van de door het college geaccepteerde offerte. Na verlening kunnen de werkzaamheden vervolgens uitgevoerd worden en na gereedmelding (zie ook artikel 4.5 van dit besluit) kan dan vervolgens vaststelling plaatsvinden.

 

In lid 2 wordt invulling gegeven aan het imperatief gestelde in artikel 7 lid 2 Wmo. Op grond hiervan moet een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming verleend worden aan de eigenaar van de woning. Dit artikel hangt nauw samen met artikel 7:255 Burgerlijk Wetboek betreffende de doorberekening van het deel van de kosten van de woningaanpassing waarvoor geen financiële tegemoetkoming is verleend, door de verhuurder in de huur.

 

In lid 3 wordt een specifieke bepaling gewijd aan de niet bouwkundige woonvoorziening woonsanering. Allereerst geldt dat het opheffen van allergene factoren of andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen niet onder de werking van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen valt, zie artikel 2 lid 2 sub c. Woningsanering zal in de meeste gevallen betrekking hebben op voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn. Alleen in die gevallen dat artikelen nog niet zijn afgeschreven en het medisch gezien dringend noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden, kan het college besluiten een financiële tegemoetkoming te verlenen. Dit wordt in lid 3 geregeld. Indien overigens een artikel is afgeschreven, veelal na circa 8 jaar, wordt geen financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget meer verleend. Men wordt dan geacht te hebben gereserveerd om het artikel te kunnen vervangen.

 

Artikel 4.3        Kosten bezoekbaar maken

In principe is de verlening van een woonvoorziening alleen mogelijk indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering kan gemaakt worden als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk eenmalig voorzieningen te verstrekken, uiteraard met toestemming van de eigenaar van de betreffende woonruimte. De voorziening beperkt zich tot het bezoekbaar maken van die woning omdat de aanvrager daar slechts geringe tijd verblijft.

 

Uit doelmatigheidsoverwegingen is het daarom redelijk dat er geen volledige maar een gedeeltelijke aanpassing van de woning plaatsvindt. Het betreft een bovenwettelijke voorziening. De aanvraag moet overigens worden ingediend in de gemeente waar de bezoekbaar te maken woning staat, ook al heeft de aanvrager daar zijn hoofdverblijf niet. Onder bezoekbaar maken wordt verstaan dat de aanvrager de woning, de woonkamer en een toilet kan bereiken. Zie artikel 19 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen.

 

Artikel 4.4        Afschrijvingsschema

Dit artikel heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats is het bedoeld om te voorkomen dat bij verkoop van de woning de waardestijging die het gevolg is van een dure woningaanpassing volledig ten goede komt aan de woningeigenaar. In de tweede plaats voorkomt het kapitaalvernietiging. Indien de aanvrager zonder gegronde reden binnen tien jaar verhuist dan kan dit leiden tot kapitaalvernietiging. Het is niet meer dan redelijk om de gehandicapte hier (gedeeltelijk) voor aan te spreken. Vanwege dit alles wordt de meerwaarde gelijkgesteld aan de kosten van de aanpassing. Een en ander is uitgewerkt door de woningeigenaar bij verkoop te verplichten tot terugbetaling van de aanpassingskosten verminderd met de afschrijving. Daarbij geldt een lineaire afschrijving over een termijn van 10 jaar, zodat het terug te betalen bedrag jaarlijks met 10 procent daalt.

 

Artikel 4.5        Bijzondere bepalingen Pgb voor woonvoorziening

Zoals onder 4.2 vermeldt kan de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor een bouwkundige woonvoorziening of een uitraaskamer op twee wijzen plaatsvinden. Indien de codelijst verkorte procedure woningaanpassingen van toepassing is kan direct de hoogte van het persoonsgebonden budget worden vastgesteld. Is de codelijst niet van toepassing dan dienen er offertes opgevraagd te worden en vindt vaststelling eerst na verlening van het persoonsgebonden budget plaats. In artikel 4.5 staat vermeldt op welke wijze dit gebeurt. Binnen een periode van maximaal 15 maanden na het verlenen van het persoonsgebonden budget moet de aanvrager de werkzaamheden gereed melden.

Bij deze gereedmelding dient een verklaring te zitten dat voldaan is aan de gestelde voorwaarden en verplichtingen. Deze gereedmelding geldt dan als een aanvraag tot vaststelling en uitbetaling van het persoonsgebonden budget. In lid 4 staat vermeld welke kosten in aanmerking genomen kunnen worden bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget. Tenslotte geldt ook hier dat bewijsstukken zoals rekeningen en betaalbewijzen gedurende vijf jaar bewaard dienen te worden.

 

Hoofdstuk 5     Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

Artikel 5.1        Pgb voor vervoersvoorzieningen

In lid 1 wordt de wijze geregeld waarop de hoogte van een te verlenen persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt bepaald. Hierbij wordt uitgegaan van de prijs die het college dient te betalen voor een voorziening in natura aan de leverancier van de gemeente Kampen. De hoogte van het aldus bepaalde persoonsgebonden budget is inclusief de kosten van onderhoud.

Voor wat de wijze van verstrekking betreft geldt hierbij, met uitzondering van de voorzieningen genoemd in artikel 5.4, 5.5 en 5.6 van het Besluit, dat allereerst verlening van het persoonsgebonden budget zal plaatsvinden en dat daarna vaststelling plaats kan vinden. Dit laatste is geregeld in lid 2. Binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur vindt vaststelling en betaling plaats.

Voor de volgende vervoersvoorzieningen is, op grond van artikel 22 aanhef onder c van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen, verstrekking van een persoonsgebonden budget mogelijk:

  • - een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen,

  • - een scootmobiel,

  • - een ander verplaatsingsmiddel zoals een speciaal aangepaste fiets.

Daar een kenmerk van de bruikleenovereenkomst is dat het een overeenkomst betreft waarbij de een aan de ander een zaak om niet in gebruik geeft (artikel 7A:1777 BW), is een persoonsgebonden budget voor een bruikleenauto juridisch gezien niet mogelijk.

 

Artikel 5.2        Kosten reparatie

In dit artikel wordt de verlening en vaststelling van het persoonsgebonden budget voor de kosten van reparatie van de vervoersvoorzieningen geregeld die hierboven vermeld zijn. De procedure is hetzelfde als vermeldt in bovenvermelde toelichting ex artikel 5.1.

 

Artikel 5.3        Inkomensgrens vervoersvoorzieningen

In dit artikel is vastgelegd dat de inkomensnormen als bedoeld in art. 25 Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen gelijk zijn aan de bijstandsnormen. Dit houdt in dat wanneer het inkomen van een ongehuwde of het gezamenlijk inkomen van gehuwden meer bedraagt dan 1,5 keer de geldende bijstandsnorm er geen vergoeding wordt verstrekt voor een auto of met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende kosten.

Artikel 5.4        Financiële tegemoetkomingen vervoers-voorzieningen voor resp. gebruik van een eigen auto, de individuele taxi en de individuele rolstoeltaxi

In dit artikel zijn de maximale tegemoetkomingen vastgelegd.

De vergoeding voor het gebruik van de eigen auto is een forfaitaire vergoeding die aan het begin van elk kwartaal wordt uitbetaald. Voor de vergoeding voor de individuele taxi en rolstoeltaxi geldt dat eerst vaststelling van het recht plaatsvindt en dat na indiening van de declaratie de hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld en betaald.

De financiële tegemoetkoming voor het vervoer met de auto, taxi of rolstoeltaxi is afgestemd op het kunnen afleggen van  2000 kilometer per jaar. De kilometervergoeding voor vervoer met de eigen auto bedraagt

€ 0,29 per kilometer. Voor het vaststellen van het aantal toe te kennen zones is onderzoek gedaan naar het aantal verreden zones per rit van het individueel vervoer over het 1e halfjaar 2006. Op grond van dit declaratieonderzoek is uitgegaan van het verrijden van 2 zones per rit (plus 1 opstapzone). Dit komt neer op het toekennen van maximaal 705 zones per jaar. Bij de vaststelling van het budget/aantal zones is rekening gehouden met een bijbetaling door de cliënt. Het bedrag dat per zone bijbetaald moet worden is gelijk aan het nu geldende tarief voor de openbaar vervoerzone. Dit bedrag wordt ook bijbetaald door degene die van het collectief vervoer gebruik maakt.

Op grond van artikel 5.4. lid 6 Besluit voorzieningen maatschappelijk ondersteuning wordt bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming rekening gehouden met overige vervoersvoorzieningen. Dit houdt in dat wanneer een scootmobiel, aangepaste fiets of andere vervoersvoorziening is verstrekt of kan worden gebruikt, een korting op de financiële tegemoetkoming  voor het vervoer met de auto, taxi of rolstoeltaxi wordt toegepast. In de Beleidsregels zal dit nader worden uitgewerkt.

 

Artikel 5.5        Overige kosten

In lid 1 wordt geregeld dat de tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de eigen auto wordt bepaald op basis van de door het college geaccepteerde offerte. De voorwaarden die gelden voor het verkrijgen van een tegemoetkoming worden uitgewerkt in de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5.6        Bovenregionale vervoersbehoefte

In het tweede deel van artikel 26 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen wordt de uitzonderingssituatie weergegeven waarbij de vervoersbehoefte ter opheffing van dreigende vereenzaming uitsluitend bestaat uit bovenregionale contacten. De redactie is een weergave van de jurisprudentie van de CRvB met betrekking tot de reikwijdte van vervoersvoorzieningen. Het vervoersysteem Valys geldt daarbij als een voorliggende voorziening. Deze voorziening komt in het kort op het volgende neer: Voor vervoer met Valys is een pas nodig. Transvision B.V. geeft  deze passen en daarmee verkrijgt de gehandicapte een standaard persoonsgebonden kilometerbudget (pkb). De gehandicapte komt in aanmerking voor de Valys-pas indien hij beschikt over:

  • -

    een bewijs van de gemeente dat hij recht heeft op WMO-vervoer; een bewijs van de gemeente dat hij recht heeft op een WMO— rolstoel of scootermobiel;

  • -

    een gehandicaptenparkeerkaart van zijn gemeente; of

  • -

    een OV-begeleiderskaart van de Nederlandse Spoorwegen.

 

De cliënt betaalt € 0,16 per verreden kilometer. De cliënt is hierbij zoals gezegd gebonden aan een pkb. Het pkb kan alleen worden ingezet voor de taxi. Voor de trein of de bus moet de cliënt een (strippen)kaart kopen. Er is voor het systeem van de pkb gekozen om te voorkomen dat het reizen per openbaar vervoer (of collectief vervoer binnen het zorgplichtgebied) volledig vervangen wordt door reizen per taxi. Het standaard pkb bedraagt vanaf 1 maart 2005 750 kilometer. Daarnaast bestaat er een hoog pkb. De algemene voorwaarden die gelden voor een standaard pkb zijn ook van toepassing op een hoog pkb. Het hoog pkb is bedoeld voor gehandicapten die van de taxi afhankelijk zijn, omdat ze vanwege medische redenen niet met de trein kunnen reizen. Vanaf 1 maart 2005 kunnen ook gehandicapten die in het bezit zijn van een gehandicaptenparkeerkaart voor passagiers voor een hoog pkb in aanmerking komen. Voorheen was het bezit van de gehandicaptenparkeerkaart voor passagiers een reden om geen hoog pkb toe te kennen. Het hoog pkb is per 1 maart 2005 vastgesteld op 2250 kilometer. Tegen betaling van € 25,-- kan een indicatie voor een hoog pkb aan de Valys-pashouder worden afgegeven. De indicatie voor een hoog pkb geschiedt door Argonaut. Argonaut fungeert daarbij als bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zo blijkt uit jurisprudentie. Indien het pkb verbruikt is, betaalt de cliënt € 1,25 per kilometer. Afhankelijk van de medisch noodzakelijke bezoekfrequentie, kan er in individuele gevallen een gemeentelijke zorgplicht gaan ontstaan voor bovenregionaal vervoer indien de gehandicapte zijn pkb heeft verbruikt. Dit betekent dat Valys niet een passende, toereikende voorliggende voorziening behoeft te zijn. Alvorens tot die conclusie te kunnen komen is dus een gedegen, zorgvuldig onderzoek nodig.

 

Hoofdstuk 6     Verplaatsen in en rond de woning

 

Artikel 6.1        Pgb voor rolstoel

In lid 1 wordt de wijze geregeld waarop de hoogte van een te verlenen persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt bepaald. Hierbij wordt uitgegaan van de prijs die het college voor een voorziening in natura dient te betalen aan de leverancier. De hoogte van het aldus bepaalde persoonsgebonden budget is inclusief de kosten van onderhoud.

Voor wat de wijze van verstrekking betreft geldt hierbij dat allereerst verlening van het persoonsgebonden budget zal plaatsvinden en dat daarna vaststelling plaats kan vinden. Dit laatste is geregeld in lid 2. Binnen acht weken na ontvangst van de nota/factuur vindt vaststelling en betaling plaats.

Artikel 6.2        Kosten reparatie

In dit artikel wordt de verlening en vaststelling van het persoonsgebonden budget voor de kosten van reparatie van de vervoersvoorzieningen geregeld die hierboven vermeld zijn. De procedure is hetzelfde als vermeld in bovenvermelde toelichting ex artikel 6.1.

 

Artikel 6.3        Tegemoetkoming kosten sportrolstoel

De verstrekking van een tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel is geen wettelijke plicht, het is een bovenwettelijke voorziening. Het betreft een tegemoetkoming in de kosten van aanschaf, onderhoud en reparatie voor een periode van drie jaar. Er dient blijkens het Handboek Wmo aan de volgende voorwaarden voldaan te worden:

  • 1.

    De aanvrager beoefent aantoonbaar een bepaalde sport.

  • 2.

    De aanvrager is zonder sportrolstoel niet in staat tot uitoefening van die sport (artikel 28 lid 3 Wmo verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen)

  • 3.

    Er is sprake van recreatieve sportbeoefening. Gehandicapten die speciale rolstoelen nodig hebben om topsport te kunnen bedrijven dienen door middel van sponsoring of uit eigen middelen de nodige financiële middelen bijeen te brengen.

  • 4.

    Er zijn geen algemene weigeringsgronden aanwezig.

  

Hoofdstuk 7     Advisering en samenhangende afstemming

 

Artikel 7.1        Verplicht advies                                          

Er dient in ieder geval een medisch advies gevraagd te worden indien de aanvraag een voorziening betreft die waarschijnlijk meer dan € 10.000,-- kost. Dit bedrag is zo hoog gesteld omdat het streven is om zo spoedig mogelijk tot een hoogwaardige intake in het Wmo zorgloket te komen. Vanwege de bepaling in artikel 32 lid 2 onder c van de verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen is dit geen absolute grens. Indien het college dat overigens gewenst vindt (dus ongeacht de hoogte van de met de gevraagde voorziening gemoeide kosten) kan het college een medisch advies vragen. In artikel 38 lid 3 sub a van de Verordening gemeente Kampen is bepaald, dat  in beginsel door het Centrum Indicatiestelling Zorg de advisering voor de hulp bij het huishouden uitvoert. Op basis van een aanbesteding die in 2007/2008 heeft plaatsgevonden, is een raamcontract met adviesbureau TriviumPlus afgesloten voor het uitvoeren van externe indicatie-adviezen. Hiertoe biedt artikel 38 lid 3 sub b de mogelijkheid. 

Artikel 7.2        Samenhangende afstemming                     

Krachtens artikel 4 lid 2 van de wet dient het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening te houden met de persoonskenmerken en de behoeften van de aanvrager van de voorzieningen. Bij de indicering zal hier dus zorgvuldig onderzoek naar gedaan moeten worden. Om dit te bereiken biedt het International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF-classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen. Daarnaast blijkt uit jurisprudentie dat adviezen sowieso

  • -

    volledig,

  • -

    actueel,

  • -

    toetsbaar,

  • -

    begrijpelijk,

  • -

    consistent en

  • -

    concludent moeten zijn. 

Ook bepaalt de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen in artikel 33 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen. Overigens wordt ook bij onderzoeken in het kader van de AWBZ de ICF-classificatie gebruikt.

 

Artikel 7.4        Citeertitel

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.