Regeling vervallen per 01-11-2013

Verordening langdurigheidstoeslag WWB 2012

Geldend van 01-07-2012 t/m 31-10-2013

Intitulé

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a) de wet: de WWB

    b) het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade

    c) de raad: de gemeenteraad van de gemeente Kerkrade

    d) de peildatum: de datum zoals bedoeld in artikel 36 lid 4 van de wet e) de referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum

    f) inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 WWB. In afwijking hiervan wordt een bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als inkomen

    g) rechthebbend: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid met recht op langdurigheidstoeslag

    h) niet-rechthebbend: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid dat op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 WWB is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag.

Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2. Langdurig laag inkomen

  • 1. Er is sprake van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB indien het in aanmerking te nemen inkomen langdurig niet hoger is dan 100 % van de toepasselijke bijstandsnorm, daarbij rekening houdend met een marginale overschrijding.

  • 2. Geen langdurigheidstoeslag wordt toegekend over een langere periode dan vijf jaren voorafgaande aan de peildatum waartegen de aanvraag wordt gedaan.

Artikel 3. Uitsluitingen

  • 1. Kortdurende detentie en een kortdurende overschrijding van de gebruikelijke vakantieduur in de zin van artikel 13, eerste lid, onder a, respectievelijk artikel 13, eerste lid, onder d van de wet zijn geen reden om een belanghebbende uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag.

  • 2. Geen langdurigheidstoeslag wordt toegekend wanneer belanghebbende in de referteperiode een maatregel opgelegd heeft gekregen wegens een gedraging van de 4e categorie en / of op grond van een zeer ernstige misdraging ten opzichte van het college of diens medewerkers.

Artikel 4. Hoogte langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt:

    • a.

      38,94% van de gezinsnorm 21 tot 65 jaar voor een gezin;

    • b.

      35,05% van de gezinsnorm 21 tot 65 jaar voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      27,26% van de gezinsnorm 21 tot 65 jaar voor een alleenstaande.

  • 2. Indien sprake is van één of meer niet-rechthebbende gezinsleden en nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Artikel 5. Verrekening

Het college is bevoegd regels vast te stellen om de terugvorderingen zoals bedoeld in de artikelen 58 en 59 WWB, 25 Ioaw, 25 Ioaz, 45 tot en met 47 besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 te verrekenen met een recht op langdurigheidstoeslag.

Artikel 6. Beleidsregels

  • 1. Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2. De beleidsregels, zoals bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op inkomensverbetering' zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2012. Per voornoemde datum wordt tegelijkertijd de Verordening Langdurigheidstoeslag 2009 ingetrokken.

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening langdurigheidstoeslag WWB 2012 gemeente Kerkrade.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Kerkrade in zijn openbare vergadering d.d. 27 juni 2012.
De voorzitter van de raad, de interim-griffier,
J.J.M. Som mr. G.J.A. van Dorst

Toelichting

1. Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand.

De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB).

De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen.

Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening.

Toelichting per artikel van de verordening

Alleen die artikelen die nadere toelichting behoeven zijn opgenomen.

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB en de Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd.

onderdeel d: peildatum

De peildatum is de datum waarop recht bestaat op langdurigheidstoeslag. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om de datum waarop is aangevraagd.

onderdeel g en h: rechthebbend en niet-rechthebbend

In dit onderdeel is een omschrijving opgenomen van het begrip rechthebbend en niet-rechthebbend. Dit is vooral gedaan om complexe formuleringen in artikel 4 van deze verordening te voorkomen.

Artikel 2. Langdurig laag inkomen

Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, moet de gemeenteraad vastleggen wat onder ‘langdurig’ wordt verstaan en wat onder ‘laag’ wordt verstaan.

Langdurig

De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag 21 jaar is kan worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject. De gemeenteraad sluit aan bij de periode van 3 jaar. De referteperiode bedraagt in Kerkrade een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

Laag inkomen

Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt volgens de wet maximaal 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB). Bij een inkomen hoger dan deze 110 %, is geen sprake meer van een “laag” inkomen. Het is aan de gemeente zelf om het percentage vast te stellen, dat voor die betreffende gemeente geldt.

De inkomenseis is in Kerkrade vastgesteld op 100% van de geldende bijstandsnorm.

De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd (vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, LJN BP5532).

Aan deze eis voldoet de gemeente Kerkrade door de vrijlating van een bedrag van € 764 gedurende de gehele referteperiode. Het is daarbij niet van belang of genoemd bedrag bij een eenmalige overschrijding bereikt wordt of doordat de klant maandelijks een iets hoger inkomen (€ 21.22) heeft dan de geldende bijstandsnorm.

In lid 2 staat dat men met maximaal 5 jaar terugwerkende kracht LDT kan aanvragen. De WWB noemt in deze geen fatale termijn, maar spreekt over een redelijke termijn. Uit uitspraken blijkt dat 5 jaar als een redelijke termijn beschouwd moet worden.

Artikel 3. Uitsluitingen

Kortdurende detentie en een kortdurend te lang verblijf in het buitenland tijdens de referteperiode zijn in Kerkrade geen redenen om mensen voor de duur van 3 jaar uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag.

Onder kortdurend verstaan wij een periode van maximaal 30 kalenderdagen in de gehele referteperiode.

In lid 2 is opgenomen dat personen die gedurende de referteperiode een maatregel opgelegd hebben gekregen van de 4e categorie ofwel omdat zij zich ernstig hebben misdragen ten opzichte van het college of diens medewerkers tot 3 jaar na die maatregel niet in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. Er is voor gekozen om alleen de zwaarste categorie misdragingen als uitsluitinggrond te benoemen omdat de straf in de overige situaties niet meer in verhouding zou staan tot de gedraging.

Artikel 4. Hoogte van de toeslag

In artikel 4 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld.

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is vastgesteld op een percentage van de norm voor een gezin waarvan de leden 21 tot 65 jaar oud zijn.

Bij gezinnen is het belangrijk te weten dat het recht op langdurigheidstoeslag het hele gezin samen toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gezin aangemerkt, dan moeten alle gezinsleden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor het hele gezin geen recht op langdurigheidstoeslag. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als een van de meerderjarige gezinsleden jonger is dan 21 jaar. In dat geval komt het hele gezin niet in aanmerking voor langdurigheidstoeslag. Want een van de hoofdregels is immers dat de rechthebbende 21 tot 65 jaar moet zijn.

Maar als één van de gezinsleden uitgesloten is van het recht op langdurigheidstoeslag, om een andere reden dan het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komen de wel rechthebbende gezinsleden wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag.

Bedoeld worden hier gezinsleden die op één van de in artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht hebben op bijstand hebben. Deze gezinsleden worden in deze verordening aangemerkt als "niet-rechthebbend" (zie artikel 1 onderdeel h).

In de situatie dat nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in artikel 4 lid 2 van deze verordening.

Artikel 5. Verrekening

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 6. Beleidsregels

Omdat de uitvoering van het verstrekken van langdurigheidstoeslag is opgedragen aan het college, worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels vastgesteld. Strikt genomen dient dit niet in een verordening te worden vastgelegd. Omwille van de leesbaarheid van deze verordening is hier toch voor gekozen. Bovendien wordt het belang van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' hiermee nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dit criterium hoeft gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB niet door de gemeenteraad worden gedefinieerd. Het college zal hier wel beleidsregels over vast moeten stellen.