Regeling vervallen per 01-01-2015

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2013

Geldend van 01-11-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG WWB 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begrippen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet Werk en Bijstand;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Kerkrade;

    • c.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Kerkrade;

    • d.

      de peildatum: de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd, voor zover deze dag niet ligt vóór de dag waarop belanghebbende zich heeft gemeld om langdurigheidstoeslag aan te vragen.

    • e.

      de referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

    • f.

      inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 WWB. In afwijking hiervan wordt een bijstandsuitkering voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag gezien als inkomen;

    • g.

      laag inkomen: het inkomen inclusief vakantietoeslag dat per maand niet hoger is dan 100% van de voor een aanvrager toepasselijke maandelijkse bijstandsnorm, daarbij rekening houden met een marginale inkomensoverschrijding.

  • 2. Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn

    omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de Algemene Wet Bestuursrecht en de Gemeentewet.

Artikel 2 Recht op langdurigheidstoeslag

  • 1. Recht op langdurigheidstoeslag op grond van de wet en deze verordening heeft de belanghebbende die:

    • a.

      tijdens de referteperiode een laag inkomen heeft;

    • b.

      op de peildatum dan wel de aanvraagdatum geen in aanmerking te nemen vermogen, zoals bedoeld in de wet, heeft;

    • c.

      geen zicht heeft op inkomensverbetering.

  • 2. Geen langdurigheidstoeslag wordt toegekend wanneer belanghebbende in de referteperiode:

    • a.

      een maatregel opgelegd heeft gekregen wegens een gedraging van de 4de categorie; of

    • b.

      een maatregel opgelegd heeft gekregen wegens tekort schietend besef van verantwoordelijkheid; of

    • c.

      op grond van het zeer ernstig misdragen tegenover het college of zijn ambtenaren een maatregel opgelegd heeft gedragen; of

    • d.

      door toepassing van de bestuurlijke boete een maatregel opgelegd heeft gekregen wegens het verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening; of

    • e.

      op grond van schending van de inlichtingenplicht, hetgeen geleid heeft tot een benadelingsbedrag, een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen.

Artikel 3. Uitsluitingen

  • 1.

    Een belanghebbende is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, indien op enig moment gedurende de referteperiode de uitsluitingsgronden zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef onder a tot en met f van de wet, van toepassing zijn.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid zijn kortdurende detentie en een kortdurende overschrijding van de gebruikelijke vakantieduur geen reden om een belanghebbende uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag.

  • 3.

    Onder kortdurend in de zin van het tweede lid wordt verstaan: een termijn van maximaal dertig dagen gedurende 36 maanden.

Artikel 4. Hoogte langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt:

    • a.

      38,94% van de gezinsnorm 21 jaar tot personen die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken voor een gezin;

    • b.

      35,05% van de gezinsnorm 21 jaar tot personen die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken voor een alleenstaande ouder;

    • c.

      27,26% van de gezinsnorm 21 jaar tot personen die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken voor een alleenstaande.

  • 2. Indien sprake is van een niet-rechthebbende partner komt de rechthebbende partner in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem / haar als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

Artikel 5. Beleidsregels

  • 1.

    Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

  • 2.

    De beleidsregels, zoals bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de invulling van het begrip ‘geen uitzicht op in-komensverbetering' zoals bedoeld in artikel 36 lid 1 WWB.

Artikel 6. Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als: Verordening en beleidsregels Langdurigheidstoeslag WWB 2013 gemeente Kerkrade

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 november 2013. Per voornoemde datum wordt tegelijkertijd de Verordening en beleidsregels Langdurigheidstoeslag 2012 ingetrokken.

Algemene toelichting

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand.

De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB).

De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen.

Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening.

Onderhavige verordening is aan aanpassing op de verordening van 2012. Deze aanpassing is noodzakelijk omdat per 1 juli 2013 de Verzamelwet SZW in werking is getreden, waarin een aantal wijzigingen ten aanzien van de langdurigheidstoeslag staan.

In artikel 36 lid 4 (langdurigheidstoeslag) was geregeld dat de langdurigheidstoeslag werd verleend met ingang van de datum waarop iemand langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft. Dit betekende dat het recht op langdurigheidstoeslag kon ontstaan ruim voor de aanvraagdatum.

In artikel 36 lid 5 stond onder andere dat artikel 44 WWB niet van toepassing is op artikel 36 WWB. Dit betekende dat men de langdurigheidstoeslag met maximaal 5 jaar terugwerkende kracht aan mocht vragen.

Met ingang van 1 juli 2013 is lid 4 van artikel 36 ingetrokken. De leden 5 en 6 worden de leden 4 en 5. In het nieuwe lid 4 is artikel 44 geschrapt.

Het vorenstaande betekent dat men met ingang van 1 juli 2013

A) het recht op langdurigheidstoeslag pas ontstaat op de datum aanvraag,

B) de langdurigheidstoeslag niet langer met terugwerkende kracht aangevraagd kan worden.

Onderhavige Verordening Langdurigheidstoeslag is in deze zin aangepast.

Toelichting per artikel van de verordening

Alleen die artikelen die nadere toelichting behoeven zijn opgenomen

Artikel 1. Begrippen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB en de Awb, niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden gewijzigd.

Onderdeel d:

“De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd. Het gaat om de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft zoals bedoeld in artikel 34 WWB en geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Deze datum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een belanghebbende zich heeft gemeld om langdurigheidstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (dit volgt uit artikel 44, eerste lid 1 WWB en de jurisprudentie ten aanzien van dit artikel.)

Artikel 2. Recht op langdurigheidstoeslag

Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, 1e lid van dit artikel, moet de gemeenteraad vastleggen wat onder ‘laag inkomen’ wordt verstaan.

Laag inkomen

De inkomenseis is in Kerkrade vastgesteld op 100% van de geldende bijstandsnorm.

Daarnaast worden de volgende inkomsten buiten beschouwing gelaten:

a. een eerder verstrekte langdurigheidstoeslag;

b. huurtoeslag, zorgtoeslag, kindgebondenbudget en kinderopvangtoeslag;

c. andere vrijlatingen op grond van artikel 31 lid 2 WWB.

De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd (vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, LJN BP5532).

Aan deze eis voldoet de gemeente Kerkrade door de vrijlating van een bedrag van € 764 gedurende de gehele referteperiode. Het is daarbij niet van belang of genoemd bedrag bij een eenmalige overschrijding bereikt wordt of doordat de klant maandelijks een iets hoger inkomen (€ 21.22) heeft dan de geldende bijstandsnorm.

Vermogen

Er wordt voor wat betreft de vermogensbepaling in het kader van het recht op langdurigheidstoeslag altijd uitgegaan van de aanvraagdatum. Dit is ten gunste van aanvragers. Vermogensoverschrijdingen in de langdurige periode spelen dus geen rol. Er wordt alleen gekeken naar het vermogen op datum aanvraag.

 

Geen zicht op inkomensverbetering

Door de zinsnede <geen zicht op inkomensverbetering> wordt gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag.

Personen met een lage opleiding werken in de regel in banen met inkomsten die op of net boven het sociaal minimum liggen. Personen met een uitkering en een lage opleiding komen, als zij er in slagen werk te krijgen, in de regel eveneens alleen in aanmerking voor banen met inkomsten die op of net boven het sociaal minimum liggen. Het is niet realistisch te verwachten

dat deze personen op redelijke termijn in staat zullen zijn hun inkomsten significant te verbeteren. Dit geldt voor langdurige werklozen, hoger of hoog opgeleide mensen van een middelbare leeftijd eveneens.

In het 2e lid van dit artikel is opgenomen wanneer men geen recht op langdurigheidstoeslag heeft, terwijl men toch tot de doelgroep behoort. Het betreft steeds situaties, waarbij de cliënt gedurende de referteperiode een maatregel of boete is opgelegd wegens het niet (voldoende) nakomen van WWB-verplichtingen.

Artikel 3. Uitsluitingen

Gedurende de referteperiode enige tijd uitgesloten te zijn geweest van het recht op bijstand betekent automatisch dat deze personen eveneens uitgesloten worden van het recht op langdurigheidstoeslag (lid 1). Voor gedetineerden geldt dat zij tijdens detentie geen recht kunnen opbouwen voor een langdurigheidstoeslag. Detentie mag niet “lonen”.

In lid 2 wordt op deze regel een uitzondering gemaakt. Kortdurende detentie en een kortdurend te lang verblijf in het buitenland tijdens de referteperiode zijn in Kerkrade geen redenen om mensen voor de duur van 3 jaar uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag.

Onder kortdurend verstaan wij een periode van maximaal 30 kalenderdagen in de gehele referteperiode (lid 3).

Artikel 4. Hoogte van de toeslag

In artikel 4 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld.

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is vastgesteld op een percentage van de norm voor een (echt)paar dat beiden 21 jaar of ouder is, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

De hoogte van de toeslag wordt berekend met een percentage van de bijstandsnorm voor een gezin, zoals deze geldt op 1 januari van enig jaar.

Het verkregen bedrag wordt altijd naar boven afgerond op hele bedragen.

Bij (echt)paren is het belangrijk te weten dat het recht op langdurigheidstoeslag beiden tezamen toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als (echt)paar aangemerkt, dan moeten beiden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op langdurigheidstoeslag.

Daarvan is bijvoorbeeld sprake als een van de partners  jonger is dan 21 jaar. In dat geval komen beiden  niet in aanmerking voor langdurigheidstoeslag.

Maar als één van de partners uitgesloten is van het recht op langdurigheidstoeslag, om een andere reden dan het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komt de wel rechthebbende partner wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag.

Bedoeld wordt  hier de partner die op één van de in artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht hebben op bijstand hebben. Deze partner wordt in deze verordening aangemerkt als "niet-rechthebbend" (artikel 1 onderdeel f).

In de situatie dat slechts één partner recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt deze partner in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte van een alleenstaande of alleenstaande ouder. Dat is geregeld in artikel 4 lid 2 van deze verordening.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening is door de raad op 30 oktober 2013 vastgesteld. De Verzamelwet SZW 2013, door de Eerste Kamer vastgesteld op 19 juni 2013, treedt echter al per 1 juli 2013 in werking. Dat betekent een ‘gat’ van 4 maanden. Toch is er voor gekozen deze verordening niet met terugwerkende kracht tot 1 juli 2013 in te laten gaan, omdat de gewijzigde wetgeving en derhalve ook deze verordening ten nadele van de cliënt zijn.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad op 30 oktober 2013
De burgemeester, De griffier,
J.J.M. Som, B.W.E. van der Wijst-Triepels