Regeling vervallen per 01-01-2018

Gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang 2013 gemeente Kerkrade

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2017

Intitulé

GEMEENTELIJKE TEGEMOETKOMING IN DE KOSTEN KINDEROPVANG 2013

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisenpeuterspeelzalen, de Wet Werk en Bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht(Awb) en de gemeentewet.

  • 2.

    • In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

      • a.

        de wet: de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

      • b.

        het college: het college van burgemeester en wethouders gemeente Kerkrade;

      • c.

        de raad: de gemeenteraad van Kerkrade;

      • d.

        tegemoetkoming: een bijdrage als bedoeld in artikel 1.13 van de wet.

      • e.

        de houder: de rechtspersoon of natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureauexploiteert.

Artikel 2 Doelgroep

  • 1.

    Tot de doelgroep van deze beleidsregel behoort de ouder als bedoeld in artikel 13 van de Wet

  • 2.

    Tot de doelgroep van deze beleidsregel behoort eveneens de ouder als bedoeld in artikel6 lid 1 onder a, die aanvullend een uitkering ontvangt op grond van de WWB, IOAW ofIOAZ.

Artikel 3 Omvang van de kinderopvang in relatie tot de tegemoetkoming

  • 1. Een tegemoetkoming wordt slechts verleend voor de kinderopvang die naar het oordeel van het college als noodzakelijk kan worden aangemerkt in verband met de combinatie van de zorg voor het kind en:

    a. deelname aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

    b. deelname aan onderwijs bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of

    2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten dan wel als

    bedoeld in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000; of

    c. het verrichten van betaalde werkzaamheden en het daarnaast ontvangen van een

    aanvullende uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ.

  • 2. Voor het bepalen van het noodzakelijke aantal uren kinderopvang zijn de regels die op grond van artikel 1.7 van de wet gelden met betrekking tot het maximale uren voor de bepaling van de hoogte van de kinderopvangtoeslag, van overeenkomstige toepassing voor de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming op basis van deze beleidsregel.

Artikel 4 De reden waarom de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend wanneer kinderopvang noodzakelijk wordt geacht in verband met:

    a. deelname aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

    b. deelname aan onderwijs bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of

    2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten dan wel als bedoeld in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet studiefinanciering 2000; of

    c. het verrichten van betaalde werkzaamheden en het daarnaast ontvangen van een aanvullende uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ.

Artikel 5 De periode waarover een tegemoetkoming verstrekt kan worden

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de noodzaak tothet afnemen van kinderopvang is ontstaan.

  • 2. De tegemoetkoming kan, met inachtneming van het eerste lid, niet eerder wordenverleend dan de ingangsdatum waarop de overeenkomst tot het afnemen vankinderopvang ten behoeve van het betreffende kind is ingegaan.

  • 3. De tegemoetkoming kan voorts, met inachtneming van het eerste en het tweede lid, nieteerder worden verleend dan de ingangsdatum genoemd in artikel 1.3 lid 2 onder b van dewet.

Artikel 6 Hoogte tegemoetkoming

  • 1. De ouder zoals genoemd in artikel 2 van deze beleidsregel ontvangt een gemeentelijketegemoetkoming in de kosten kinderopvang 4,5% voor het eerste kind en 3,5 % voor hettweede of eventueel meerdere kinderen.

  • 2. De tegemoetkoming wordt berekend over het deel van de kosten kinderopvang waaroverde Belastingdienst/Toeslagen dekinderopvangtoeslag berekent op grond van art. 1.7 vande Wet.

HOOFDSTUK 2 AANVRAAGPROCEDURE

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder

    geval de volgende gegevens:

    a. de toekenningsbeschikking kinderopvangtoeslag van de belastingdienst;

    b. naam, adres en BSN-nummer van de ouder;

    c. indien van toepassing: naam en BSN-nummer van de partner, als dit een ander adres is dan het adres van de ouder, het adres van de partner;

    d. naam, adres, geboortedatum en BSN-nummer van het kind waarop de aanvraag betrekking heeft;

    e. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. De aanvraag dient te geschieden met behulp van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, dient de aanvraag mede ondertekend te worden door de partner.

HOOFDSTUK 3 VERLENING VAN EEN TEGEMOETKOMING

Artikel 8 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college neemt binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens eenvoorlopig besluit over de aanvraag als bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregel.

  • 2. Het college kan het in het eerste lid bedoelde besluit met ten hoogste vier wekenopschorten. Het college stelt de ouder schriftelijk in kennis.

Artikel 9 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in iedergeval:

a.de vaststelling tot welke van de in artikel 2 van deze beleidsregel genoemdedoelgroepen de ouder behoort;

b.de naam en geboortedatum van het kind waarop de tegemoetkoming betrekkingheeft;

c.de naam en het adres van het kindercentrum of het gastouderbureau waar dekinderopvang plaatsvindt;

d.de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de

tegemoetkoming wordt verleend;

e.de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming is bepaald en het bedrag datop basis hiervan wordt verleend;

f. de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

g.de voor de ouder(s) geldende verplichtingen.

Artikel 10 De uitbetaling van de tegemoetkoming

De tegemoetkoming wordt uitbetaald op declaratiebasis, dus nadat de ouder de rekening van het kindercentrum, de voorziening voor gastouderopvang of het gastouderbureau heeftingeleverd bij de gemeente, afdeling MaZo.

HOOFDSTUK 4 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 11 Het besluit tot definitieve vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen acht weken na afloop van het kalenderjaar waarover detegemoetkoming is verleend een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang overdit kalenderjaar aan het college.

  • 2. Het college kan nadere eisen stellen over de aanlevering van de stukken die nodig zijnvoor de vaststelling.

  • 3. Het college stelt de tegemoetkoming definitief vast binnen acht weken na ontvangst vanhet overzicht van de feitelijke kosten.

  • 4. Het college kan het in het derde lid bedoelde besluit met ten hoogste vier wekenopschorten. Het college stelt de ouder schriftelijk in kennis van de opschorting.

Artikel 12 Verrekening met de voorschotten

Onder verrekening van hetgeen op declaratiebasis is uitbetaald, wordt een tegoed aan detegemoetkoming zo spoedig mogelijk na vaststelling uitbetaald.

Artikel 13 Terugvordering

  • 1. Wanneer de tegemoetkoming lager wordt vastgesteld dan het voorlopig verstrekte bedragdan wordt het meerdere teruggevorderd.

  • 2. Het college ziet af van terugvordering op grond van het eerste lid indien het terug tevorderen bedrag lager is dan €25,00 netto op jaarbasis en er geen sprake van fraude is.

Artikel 14 Weigeringsgronden

Er bestaat geen recht op een tegemoetkoming indien:

a.de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 2 van deze beleidsregel;

of

b. niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 15 van deze beleidsregel; en

c. niet wordt voldaan in het bepaalde in artikel 16 van deze beleidsregel.

HOOFDSTUK 5 VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 15 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens eninlichtingen van hem en zijn partner die voor de aanspraak en de hoogte van detegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

  • 2. De inlichtingen en gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden verstrekt binnen een doorhet college van burgemeester en wethouders te stellen redelijke termijn.

  • 3. Inlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lageretegemoetkoming worden, onmiddellijk na het bekend worden daarvan, door de oudermiddels het wijzigingsformulier verstrekt aan het college van burgemeester enwethouders.

  • 4. De houder verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens eninlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van degemeente van belang zijn.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen gemotiveerd ten gunste van een belanghebbende uit de doelgroepen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregel, indien toepassing van dezebepalingen tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 18 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: "Beleidsregel gemeentelijke tegemoetkoming in dekosten kinderopvang 2013 gemeente Kerkrade".

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college in zijn vergadering van 18 december 2012.
De burgemeester, de secretaris,
JJM Som, RMJS Stijns

Nota-toelichting

Algemene toelichting

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) beoogt om het voor ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wkkp. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten voor kinderopvang. Het doel hiervan is dat de ouders die tot de in de wet opgenomen doelgroepen behoren de zorg voor de kinderen kunnen combineren met een traject richting werk, re-integratietraject, scholing of studie. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term 'tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)'.

In 2013 veranderen de regels voor de tegemoetkoming in de kinderopvang opnieuw. De veranderingen gaan over de voorwaarden en de kosten voor kinderopvangtoeslag en de rol van gemeenten. Hierbij wordt de ingeslagen weg van 2012, met betrekking tot bezuinigen op de Kinderopvangtoeslag, in 2013 voortgezet.

Volgens de wet worden de kosten voor de kinderopvang gedragen door het rijk, de werkgevers en de ouders. Bij sommige doelgroepen ontbreekt het werkgeversdeel daar er geen sprake is van een dienstverband. De wet heeft een aantal doelgroepen opgenomen waarbij de gemeente het ontbrekende werkgeversdeel, de zogenaamde vaste voet, voor haar rekening moet nemen.

Vanaf 1 januari 2013 wordt de uitvoering van de vaststelling en uitbetaling van de vaste voet overgeheveld naar de Belastingdienst/Toeslagen.Reden van dit besluit is dat het werkgeversdeel, dat momenteel inkomensonafhankelijk is, inkomensafhankelijk wordt en de

Belastingdienst over de inkomensgegevens beschikt.

Vanaf 1 januari 2013 wordt de volledige kinderopvangtoeslag voor alle ouders op dezelfde, inkomensafhankelijke, wijze uitbetaald door de Belastingdienst/Toeslagen.

Vanaf 1 januari 2013 wordt het recht op kinderopvangtoeslag gekoppeld aan het traject naar werk of studie en wordt de uitbetaling overgeheveld naar de Belastingdienst/Toeslagen. Deze overheveling betekent niet minder werk voor de gemeente, maar zelfs meer werk. We krijgen er door de wijzigingen van de wet administratieve lasten bij.

Deze administratieve lasten houden concreet in dat de gemeente verklaringsformulieren moet afgeven aan ouders, die deze ouders nodig hebben om kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst aan te vragen. Op het formulier dient omvang, begin en eind van het traject opgenomen te worden, ledere wijziging met betrekking tot het aantal uren van het traject betekent een intrekking van de verklaring en het opstellen van een nieuwe, die indien nodig door de klant afgegeven moet worden aan de Belastingdienst.

Voor de vaststelling van de volledige toeslag van de Belastingdienst dient de gemeente te melden wie doelgroep ouder is en gedurende welke periode deze ouder deelneemt aan een traject. De gemeente moet 4x per jaar gegevens aanleveren, via het inlichtingenbureau, aan de Belastingdienst. De Belastingdienst verlangt hierbij, gemeentecode, BSN, registratienummer van het traject (ieder traject moet voorzien zijn van een unieke code) en begin- en einddatum traject.

De softwareleveranciers zullen zorg dragen voor een voorziening in de softwarepakketten.

De eerste aanlevering van de lopende trajecten moet plaatsvinden op 1 januari 2013. De belastingdienst is voor het vaststellen van de juiste kinderopvangtoeslag afhankelijk van de gemeente.

Het niet correct doorgeven van informatie kan leiden tot financiële problemen bij de doelgroep ouders. De belastingdienst betaalt niet uit voor dat zij de informatie van de gemeente heeft ontvangen.

Geeft de gemeente twee maal een wijziging voor een doelgroep ouder niet tijdig door aan de belastingdienst, dan kan dit er uiteindelijk toe leiden dat de belastingdienst de ouder gedurende 5 jaar uitsluit van het recht op kinderopvangtoeslag. Mogelijk dat de gemeente in dat geval verantwoordelijk wordt gesteld voor de betaling van alle kosten kinderopvang gedurende die 5 jaar. Op landelijk niveau buigen juristen zich op dit moment over deze vraag.

Gemeenten hebben, anders dan nu, vanaf 1 januari 2013 de vrijheid om al dan niet de compensatie (KOA kopje) te verlenen. De gemeente Kerkrade besluit om de aanvullende compensatie in de kosten voor kinderopvang voor de in deze beleidsregels genoemde doelgroepen te blijven vergoeden zodat de doelgroep ouders die aangewezen zijn op kinderopvang hiervan gebruik kunnen blijven maken.

De verordeningsplicht voor de kinderopvang vervalt per 1 januari 2013. Daarom is voor de aanvullende compensatie deze beleidsregel opgesteld. De beleidsregel treedt op 1 januari 2013 in werking. De gemeentelijke vergoedingen met betrekking tot de aanvullende compensatie blijven ongewijzigd waardoor er geen overgangsrecht van toepassing is.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de vergoedingen

In deze beleidsregel worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door gemeente Kerkrade vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel gemeente Kerkrade als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar is.

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt afgegeven vaak nog niet zeker is of de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen zal houden. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan gemeente Kerkrade onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventuele inlichtingen bij de houders van een kinderopvangorganisatie op te vragen.

Artikelsgewijze toelichting Beleidsregel gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten

kinderopvang 2013.

 

De artikelsgewijze toelichting is beperkt tot die artikelen die ook daadwerkelijk toelichting behoeven.

Artikel 2 Doelgroep

Lid 1

De doelgroepen zijn niet beperkt tot de in de wet genoemde doelgroepen. Van de mogelijkheid om zelf doelgroepen aan te wijzen is in het kader van deze beleidsregel gebruik gemaakt.

Lid 2

Naast de doelgroepen zoals die zijn opgenomen in de wet voelt de gemeente zich verantwoordelijk voor de aanvullende compensatie voor parttime werkenden met een aanvullende bijstandsuitkering. Daarom is deze groep ook benoemd tot gemeentelijke doelgroep. Het gaat hier overigens om alleenstaande ouders en om partners, die beiden parttime werken op dezelfde tijden. Wanneer een van beide partners thuis is en voor het kind /de kinderen kan zorgen, bestaat er geen recht op de gemeentelijke tegemoetkoming.

 

Artikel 3 Omvang van de kinderopvang in relatie tot de tegemoetkoming

Een tegemoetkoming wordt slechts verstrekt in zoverre kinderopvang noodzakelijk is voor de combinatie van de zorg voor het kind en de taak van de ouder waardoor deze tot de doelgroep behoort (deelname aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, participatie, studie of het verrichten van betaald werk). Bij de bepaling van de noodzaak wordt tevens rekening gehouden met de verplichtingen van de eventuele partner van de ouder en de reistijden van de ouder en de partner.

Indien de ouder gedurende meer uren gebruikt maakt van kinderopvang dan naar het oordeel van het college noodzakelijk is, dan wordt bij de bepaling van de tegemoetkoming slechts rekening gehouden met de kosten tot het maximale aantal noodzakelijke uren. De meerkosten als gevolg van het onnodig afnemen van uren worden niet meegenomen bij het bepalen van het recht op de tegemoetkoming. Hierbij wordt aangesloten bij de regels op grond van 1.7 van de wet met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.

Lid 1 onder c

De aanvullende gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten kinderopvang verstrekken wij aan parttime werkenden met een aanvullende bijstandsuitkering. Wanneer aan een klant uit deze doelgroep voor het eerst de tegemoetkoming wordt toegekend, verstrekken wij de

tegemoetkoming voor maximaal 1 jaar. Binnen dit jaar dient vastgesteld te worden of

betreffende cliënt het maximaal aantal uren werkt of wil werken.

Is dit het geval, dan ontvangt deze cliënt de tegemoetkoming zo lang als nodig, maar uiterlijk tot dat het jongste kind 12 jaar is.

Zou betreffende cliënt meer uren kunnen werken, maar wil zij / hij dit op niet gegronde redenen niet, dan stopt de aanvullende tegemoetkoming op de eerste dag van de 2e volle maand, na dat de vaststelling heeft plaatsgevonden. Dit in verband met de wettelijke opzegtermijn die geldt bij de kinderopvang.

Artikel 5 De periode waarover een tegemoetkoming verstrekt kan worden

De periode waarover de tegemoetkoming kan worden verstrekt is strikt begrensd.

Enerzijds geldt de begin- en einddatum van het traject, de studie of de werkzaamheden, waardoor de noodzaak van kinderopvang ontstaat.

Anderzijds geldt de datum aanvraag. De belastingdienst kent de kinderopvangtoeslag niet vroeger toe dan vanaf de 1e dag van de maand voor de maand waarin de toeslag is aangevraagd.

Deze werkwijze hanteren wij ook ten aanzien van de tegemoetkoming.

Voorbeeld:

Iemand vraagt op 15 oktober kinderopvangtoeslag aan met ingang van 15 augustus. De periode

15 augustus tot 1 september wordt afgewezen, vanaf 1 september wordt toegekend.

Ook voor het overige volgen wij de wettelijke regels.

Per 1 januari 2012 waren de regels al veranderd wat betreft het aantal uren waarover de ouders recht hebben op kinderopvangtoeslag. Ouders ontvangen alleen nog maar kinderopvangtoeslag over de uren van de minst werkende ouder. Als bijvoorbeeld vader 40 uur werkt en moeder 28

uur dan wordt de toeslag berekend over de 28 uur.

Hier wordt onderscheid gemaakt tussen de te vergoeden uren bij de dagopvang en buitenschoolse opvang.

• Bij niet schoolgaande kinderen tot 4 jaar die gebruik maken van de dagopvang hebben de ouders recht op 140% over de uren van de minst werkende ouder.

• Bij schoolgaande kinderen vanaf 4 jaar hebben ouders recht op 70% over de uren van de minst werkende ouder. De kinderen maken minder gebruik van de kinderopvang.

Deze koppeling zal per 1 januari 2013 eveneens ingevoerd worden voor de gemeentelijke doelgroep ouders (ouders die een re-integratietraject volgen, studenten etc). Het recht op aantal uren Kinderopvangtoeslag voor de doelgroep ouders wordt gekoppeld aan het aantal benodigde uren voor een traject naar werk of studie.

Omdat dit een ingrijpende wijziging is faseert het Rijk de invoering van deze maatregel.

Vanaf 2013 wordt de duur van het recht op kinderopvangtoeslag beperkt. De maanden waarin daadwerkelijk een traject gevolgd wordt komen voor vergoeding in aanmerking met een maximum van 230 uur per maand. Wanneer in een gezin een ouder 40 uur deelneemt aan een

re-integratietraject en de ander 30 uur dan is 30 uur de basis voor de berekening van de kinderopvangtoeslag.

Vanaf 1 januari 2014 wordt het recht op kinderopvangtoeslag gekoppeld aan de uren dat daadwerkelijk een traject wordt gevolgd.

Bij de doelgroep ouders wordt het recht op kinderopvangtoeslag gebaseerd op het minst benodigde aantal uren, ongeacht of de ouder werkt of deelneemt aan een re-integratietraject.

Dit houdt concreet in dat de ingangsdata per doelgroep kunnen verschillen. Bijvoorbeeld het studiejaar van een student start op 1 september 2013 en eindigt op 1 augustus 2014 dan wordt er over deze periode door de Belastingdienst kinderopvangtoeslag verstrekt. Hierbij sluit de gemeente aan en wordt dezelfde begin en einddatum gehanteerd.

Bij doelgroep ouders die een traject volgen kan er een andere begin en einddatum van toepassing zijn, bijvoorbeeld van 1 maart 2013 tot 1 juli 2013. Dan ontvangt de ouder zowel van de Belastingdienst als de gemeente over deze periode de tegemoetkoming in de kosten.

 

Artikel 6 Hoogte tegemoetkoming

Bij de hoogte van de tegemoetkoming is aangesloten bij de regels, zoals deze tot 1 januari 2013 gelden met betrekking tot de verplichte gemeentelijke tegemoetkoming voor de gemeentelijke doelgroepen.

 

Artikel 7 Te verstrekken gegevens bij een aanvraag

Een aanvraag voor een gemeentelijke tegemoetkoming kan niet eerder ingediend worden dan wanneer de aanvrager een beschikking van de Belastingdienst met betrekking tot de toekenning van de kinderopvangtoeslag heeft ontvangen.

 

Artikel 10 De uitbetaling van de tegemoetkoming

De toegekende tegemoetkoming wordt pas uitbetaald, na dat de cliënt de rekening van het kindercentrum, de gastouder of het gastouderbureau heeft ingeleverd bij de sector MaZo.

 

Artikel 11 Het besluit tot definitieve vaststelling van de vergoeding

Middels het overzicht van de feitelijke kosten van de kinderopvang kan beoordeeld worden of er in de loop van het jaar minder opvang of over een kortere periode is afgenomen dan het aantal uren en/of periode waar ten tijde van de voorlopige toekenning werd uitgegaan.

Middels de jaaropgave kan beoordeeld worden of de vergoeding correcte is verstrekt. Mogelijk is het inkomen van de ouder en diens eventuele partner achteraf toch hoger of juist lager dan verwacht.

Artikel 13 Terugvordering

In artikel 38 lid 2 van de WKO worden de artikelen 58 t/m 60 van de Wet Werk en Bijstand (WWB) van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat houdt in dat de werkwijze voor de Kinderopvang, met betrekking tot terugvordering, aangesloten wordt bij de WWB. Het college

ziet af van terugvordering wanneer het bedrag minder bedraagt dan €25,00. Vast dient te staan dan er geen sprake is van fraude.