Regeling vervallen per 09-01-2012

Algemene Subsidieverordening Koggenland 2008

Geldend van 01-01-2008 t/m 08-01-2012

Intitulé

Algemene Subsidieverordening Koggenland 2008

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteit: de activiteit die door de instelling zal worden uitgevoerd en die door het gemeentebestuur kan worden gesubsidieerd.

  • b.

    Activiteitenplan: Een overzicht van de voorgenomen activiteiten overeenkomstig artikel 4:62 van de wet.

  • c.

    Beleidsterrein: Een door de gemeenteraad als zodanig aangemerkt geheel van samenhangende activiteiten.

  • d.

    Bestemmingsreserve: Bestanddeel uit het eigen vermogen dat bestemd is om in de toekomst beoogde specifieke activiteiten te kunnen bekostigen.

  • e.

    College: Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Koggenland.

  • f.

    Deelterrein: Een door de raad als zodanig aangemerkt geheel van activiteiten binnen een bepaald beleidsterrein.

  • g.

    Egalisatiereserve: Vermogensbestanddelen die worden opgenomen om in de toekomst fluctuaties in de exploitatie, zowel met betrekking tot de baten als de lasten, op te vangen.

  • h.

    Gemeente: De gemeente Koggenland.

  • i.

    Instelling: Subsidieaanvrager.

  • j.

    Prestatie: In meetbare eenheden omschreven inhoudelijke resultaten.

  • k.

    Professionele instelling: Een instelling wier taken voornamelijk worden uitgevoerd door één of meer personen in dienst op grond van een landelijke CAO of een anderszins centraal dan wel decentraal gereguleerde arbeidsovereenkomst, of als zodanig door het college is aangewezen.

  • l.

    Niet-professionele instelling: Een instelling wier taken voornamelijk uitgevoerd worden door één of meer vrijwilligers of als zodanig aangewezen door het college.

  • m.

    Raad: De gemeenteraad van de gemeente Koggenland.

  • n.

    Rechtspersoon: Een rechtspersoon als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die zich, zonder winstoogmerk, de behartiging van de belangen van ideële of materiële aard van (een deel van) de bevolking van de gemeente Koggenland ten doel stelt.

  • o.

    Subsidie: De aanspraak op financiële middelen zoals geformuleerd in artikel 4:21 van de Awb.

  • p.

    Subsidieprogramma: Het door het college vastgestelde overzicht van subsidiabele maxima per beleidsterrein, dan wel deelterrein, en de verdeling naar de professionele en niet-professionele instellingen, een en ander in samenhang met de ingediende activiteitenplannen. Dit subsidieprogramma verschijnt onder de titel ‘Subsidieprogramma gemeente Koggenland.

  • q.

    Subsidieperiode: Het in de beschikking tot subsidieverlening bepaalde tijdvak waarvoor de subsidie is verstrekt. Dit tijdvak is met betrekking tot subsidies van structurele aard, zoals genoemd in artikel 4:51 van de wet, gelijk aan een kalenderjaar.

  • r.

    Uitvoeringsovereenkomst: De overeenkomst die in de zin van artikel 4:36 van de Wet tussen de instelling en het gemeentebestuur kan worden gesloten ter uitwerking van de beschikking tot subsidieverlening. In een uitvoeringsovereenkomst worden in ieder geval aangegeven:

De looptijd van de subsidie;

De beoogde prestaties;

De doelgroep(en) met betrekking tot de te ontwikkelen activiteiten en te verrichten prestaties.

  • s.

    Voorziening: Vermogensbestanddelen die worden gevormd voor toekomstige kosten die een periode van twee of meer jaren omvatten en die niet binnen de jaarlijkse exploitatie opgevangen kunnen worden, nu reeds te voorzien zijn, onvermijdelijk zijn, hun oorzaak in het verleden hebben en kwantificeerbaar en berekenbaar zijn.

  • t.

    Vrijwilliger: Een persoon die niet op grond van een arbeidsovereenkomst en die anders dan beroepsmatig actief is ten behoeve van een instelling.

  • u.

    Wet: Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Reikwijdte van de verordening/bevoegdheid

  • 1. Deze verordening is van toepassing op alle subsidieaanvragen aan en subsidiebesluiten van het college die betrekking hebben op de in lid 3 van dit artikel genoemde beleidsterreinen.

  • 2. Het college is belast met de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Tot de in lid 1 genoemde beleidsterreinen behoren:

    • a.

      Welzijn

    • b.

      Zorg

    • c.

      Onderwijs

    • d.

      Cultuur

    • e.

      Monumenten

    • f.

      Vrijwilligersbeleid en Mantelzorg

    • g.

      Jaarlijks door het college in het Subsidieprogramma nader te benoemen andere beleidsterreinen.

Artikel 3 Rechtspersoonlijkheid/rechtsbevoegdheid

  • 1. Subsidie kan in beginsel slechts worden verstrekt aan rechtspersonen met een volledige rechtsbevoegdheid. Dit met uitzondering van die rechtspersonen waarbij er sprake is van subsidiebedragen lager dan € 1.000.

  • 2. In bijzondere gevallen kan het college, in afwijking van het gestelde in het eerste lid, incidentele subsidie verlenen aan instellingen zonder volledige rechtsbevoegdheid of (een groep van) natuurlijke personen.

  • 3. De in deze verordening opgenomen bepalingen vinden, voor zover mogelijk, overeenkomstige toepassing op de in artikel 3 lid 2 genoemde instellingen en natuurlijke personen.

  • 4. Een aanvraag door een niet volledige rechtsbevoegdheid bezittende rechtspersoon dient ondertekend te zijn door ten minste twee, van deze rechtspersoon deel uitmakende, natuurlijke personen.

  • 5. De beslissing op de aanvraag zoals genoemd in lid 4, wordt te naam gesteld van de personen die de aanvraag om subsidie hebben ondertekend.

Artikel 4 Te subsidiëren activiteiten

  • 1. Bij een beleidsregel kunnen de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt nader worden bepaald, alsmede andere criteria, die voor die verstrekking gelden.

  • 2. Beleidsregels zijn van toepassing op de beleidsterreinen welzijn, zorg, onderwijs, cultuur, vrijwilligersondersteuning en mantelzorg en, indien daartoe naar het oordeel van het college aanleiding is, jaarlijks door het college in het Subsidieprogramma nader te benoemen andere beleidsterreinen.

Artikel 5

  • 1. Subsidiëring van activiteiten vindt slechts plaats voor zover deze naar de mening van het college in voldoende mate van een direct aanwijsbaar belang voor de gemeente en haar inwoners zijn, en die door het college als subsidiabel worden aangemerkt.

  • 2. Niet subsidiabel zijn in ieder geval activiteiten die partijpolitiek, godsdienstig of levensbeschouwelijk van aard zijn, voortvloeien vanuit partijpolitieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke motieven dan wel een vorming of een verspreiding ter zake tot doel hebben.

  • 3. Subsidiëring van activiteiten vindt in ieder geval niet plaats indien de instelling zelf in de kosten daarvan kan voorzien, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden of een combinatie daarvan.

  • 4. Ten aanzien van subsidies van zowel structurele als incidentele aard worden jaarlijks door de raad, aansluitend aan de vaststelling van de begroting, per functie / product subsidieplafonds vastgesteld. Aanvragen om een incidentele subsidie geschieden met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.

  • 5. Artikel 4:24 van de wet is niet van toepassing.

Artikel 6 Algemene verplichtingen

  • 1.

    De instelling dient geen winst te beogen met betrekking tot activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen inzake het werken met vrijwilligers, de toegankelijkheid van gesubsidieerde activiteiten, het betrekken van deelnemers en gebruikers, alsmede vrijwilligers en beroepskrachten bij het beleid van de instelling alsmede het gebruik van gemeentelijke dan wel door de gemeente gesubsidieerde accommodaties ten behoeve van door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 7 Weigeringsgronden

  • 1. Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      De Europese, rijks- of provinciale gelden die op het moment van de vaststelling van de gemeentebegroting als bijdrage in de kosten van uitvoering van het beleid verwacht mochten worden ook daadwerkelijk worden verkregen.

    • b.

      De instelling kan aantonen dat er behoefte is aan de door de instelling georganiseerde dan wel voorgenomen activiteiten.

  • 2. Subsidieverlening kan, naast op de in artikel 4:35 van de wet genoemde gronden, geweigerd worden als er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:

    • a.

      De activiteiten van de aanvrager niet gericht zullen zijn op de uitvoering van het gemeentelijke beleid en niet aanwijsbaar ten goede zullen komen aan de ingezetenen van de gemeente.

    • b.

      De aanvrager naar het oordeel van het college ook zonder de gevraagde subsidie over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan of heeft kunnen beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

    • c.

      De instelling niet of niet tijdig alle wettelijk voorgeschreven dan wel door het college gevraagde informatie verstrekt die naar het oordeel van het college nodig is voor de beoordeling van de subsidieaanvraag.

  • 3. De structurele subsidieverstrekking aan een instelling kan op grond van algemene financiële of beleidsinhoudelijke overwegingen worden beëindigd of verminderd op grond van een door het college te nemen besluit.

  • 4. Het college stelt de instelling schriftelijk in kennis van het voornemen zoals genoemd in artikel 7 lid 3, ten minste zes maanden voorafgaand aan het jaar waarop de beschikking betrekking heeft.

  • 5. De subsidieverstrekking aan een instelling wordt in ieder geval beëindigd wanneer:

    • a.

      De instelling bij rechterlijk vonnis wordt ontbonden.

    • b.

      Bij de instelling conservatoir beslag is gelegd op het vermogen of een deel ervan.

    • c.

      Aan de instelling surséance van betaling is verleend.

    • d.

      Het faillissement over de instelling is uitgesproken.

Artikel 8 Vaststelling subsidieplafonds

  • 1. De raad stelt, na het door haar vaststellen van de begroting, de subsidieplafonds vast conform afdeling 4.2.2. van de wet.

  • 2. De raad kan de in artikel 8 lid 1 genoemde subsidieplafonds wijzigen indien voor de desbetreffende begrotingspost of het voor het desbetreffende beleidsterrein of deelterrein beschikbare budget:

    • a.

      Tussentijds wordt verhoogd.

    • b.

      Tussentijds wordt verlaagd.

  • 3. Het college maakt jaarlijks, in het kader van de voorbereiding van de begrotingsbehandelingen, zo mogelijk voor 1 mei voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvragen betrekking hebben, het op de subsidieverstrekking te hanteren indexpercentage bekend aan de professionele instellingen en de daaruit voortvloeiende maximaal te verstrekken subsidies. Een en ander onder begrotingsvoorbehoud en voorbehoud betreffende de vaststelling van de subsidieplafonds door de raad.

  • 4. Deze, onder begrotingsvoorbehoud, maximaal te verstrekken subsidies gaan uit van:

    • a.

      Het door de raad vastgestelde beleid over het komende jaar of de komende jaren.

    • b.

      De activiteitenplannen van de instellingen die betrekking hebben op de lopende subsidieperiode.

    • c.

      De in de meerjarenbegroting opgenomen financiële middelen per beleidsterrein.

  • 5. De instellingen dienen de inhoud van hun activiteitenplan en het daaruit voortvloeiende subsidiebedrag af te stemmen op het gestelde in artikel 8 lid 3.

  • 6. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan is artikel 13 lid 2 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9 Vaststelling Subsidieprogramma

  • 1. Het college stelt, na vaststelling van de begroting door de raad en het door haar vaststellen van de subsidieplafonds, het Subsidieprogramma vast voor het desbetreffende begrotingsjaar.

  • 2. Dit onder lid 1 genoemde programma bevat een overzicht van:

    • a.

      De beleidsvoornemens op het gebied van welzijn, zorg, sport, cultuur, vrijwilligersbeleid en mantelzorg in het jaar waarop het programma betrekking heeft.

    • b.

      De activiteiten die in dat jaar voor subsidie in aanmerking komen en het daarvoor maximaal ter beschikking bestaande subsidiebudget per instelling.

    • c.

      De doelen die door middel van de subsidie dienen te worden nagestreefd.

    • d.

      De doelgroepen waarop de activiteiten gericht zijn.

  • 3. Het Subsidieprogramma wordt jaarlijks vastgesteld op basis van de door de instellingen ingediende activiteitenprogramma’s en begrotingen, de door de raad vastgestelde subsidieplafonds en de door het college vastgestelde subsidiebudgetten op instellingsniveau.

Artikel 10 Subsidiesoorten

  • 1.

    Als soorten van subsidie worden onderscheiden:

    • a.

      Structurele subsidies:

Waarderingssubsidie: Een subsidie die gericht is op het mee in standhouden van een niet professionele instelling door middel van een nader te bepalen genormeerd subsidiebedrag. Dit ten behoeve van het uitvoeren van in het gemeentelijke beleid passende activiteiten. De normbedragen worden jaarlijks door het college vastgesteld en opgenomen in het Subsidieprogramma. Deze genormeerde bedragen hoeven qua hoogte geen relatie te hebben met de aard en omvang van de activiteiten.

Waarderingssubsidies worden bij verlening vastgesteld.

Structurele activiteitensubsidie: Een subsidie om activiteiten van structurele aard uit te voeren. Structureel van aard houdt in dat de subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie ontvangt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten.

  • Budgetsubsidie: Een subsidie waarbij de instelling een bedrag krijgt toegewezen om een tevoren overeengekomen activiteitenplan uit te voeren. Een en ander kan worden vastgelegd in een uitvoeringsovereenkomst.

    • b.

      Incidentele subsidies:

Incidentele activiteitensubsidie: Een subsidie om activiteiten van eenmalige,

incidentele aard uit te voeren. Tot incidentele activiteiten behoren projecten.

Investeringssubsidie: Een subsidie als tegemoetkoming in de kosten die gepaard

aan met het doen van investeringen.

  • 2.

    De voorwaarden waaronder en de vorm waarin met betrekking tot de verschillende subsidiesoorten subsidie wordt verleend zijn opgenomen in de Beleidsregels Subsidieverstrekking gemeente Koggenland 2008 en het Subsidieprogramma.

  • 3.

    Het college bepaalt welke subsidiesoort op welke aanvraag tot subsidieverlening betrekking heeft en kan per subsidiesoort door de aanvrager van subsidie te hanteren subsidieaanvraagformulieren vaststellen.

Artikel 11 Subsidiabele kosten

Met betrekking tot de structurele activiteitensubsidies en de budgetsubsidies worden ten aanzien van de professionele instellingen de volgende subsidiabele kosten onderscheiden

a. Personeelskosten.

b. Huisvestingskosten.

c. Organisatie- /materiële kosten.

d. Activiteitenkosten.

e. Afschrijvingskosten.

f. Gemeentelijke belastingen en heffingen.

g. Accountantskosten.

  • 1.

    Op de subsidiabele kosten als bedoeld in het eerste lid worden de volgende baten in mindering gebracht:

  • 2.

    Eigen bijdragen van leden/deelnemers.

  • 3.

    Ontvangsten van renten van beleggingen.

  • 4.

    Ontvangsten van derden voor verrichte diensten.

  • 5.

    Uitkeringen van verzekeringen.

  • 6.

    Andere inkomsten waaronder sponsoring en donaties van gelieerde organisaties en instellingen.

De baten worden in mindering gebracht op de kostensoorten waarop zij betrekking hebben.

2.Niet in mindering gebracht worden de baten van incidentele acties die er specifiek op zijn gericht inkomsten te verwerven. Dat met in achtneming van het gestelde in de artikelen 19 en 20 betreffende de egalisatie- /risicoreserve.

Artikel 12

  • 1.

    Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing op budgetsubsidies. Het college kan bepalen dat afdeling 4.2.8. van de wet ook op andere aanvragen van toepassing is.

  • 2.

    De subsidieontvangers van een structurele subsidie, anders dan een waarderingssubsidie, behoeven de toestemming van het college voor de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de wet.

  • 3.

    Artikel 4:76 is van toepassing op het financiële verslag van de ontvangers van een budgetsubsidie. Het college kan bepalen dat artikel 4:76 van de wet ook op andere ontvangers van subsidie van toepassing is.

  • 4.

    a. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 4:78 van de wet, wordt tevens de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen onderzocht, alsmede in hoeverre de beoogde doelmatigheid, doeltreffendheid en de effecten betreffende de subsidies in de praktijk zijn gerealiseerd.

    • b.

      Het college stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 4:78, tweede lid van de wet, vast.

Hoofdstuk 2 De aanvraag tot subsidieverlening

Artikel 13 Tijdstip indiening aanvraag

  • 1. a. Een aanvraag tot verlening van een waarderingssubsidie wordt ingediend voor 1 juni voorafgaand aan het boekjaar. b. Een aanvraag tot verlening van een incidentele activiteitensubsidie wordt ten minste twaalf weken voordat de activiteiten beginnen ingediend. c. Een aanvraag tot verlening van een structurele activiteitensubsidie wordt ingediend vóór 1 juni voorafgaand aan het boekjaar. d. Een aanvraag tot verlening van een budgetsubsidie wordt ingediend vóór 1 juni voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd. e. Een aanvraag tot verlening van een investeringssubsidie wordt ingediend zestien weken voorafgaand aan het moment waarop bij de gemeente de bouwvergunning wordt aangevraagd.

  • 2. Indien een aanvraag tot subsidieverlening niet op de in lid 1 genoemde tijdstippen is ingediend zal het college besluiten deze aanvraag buiten behandeling te laten. Dit geldt eveneens ten aanzien van aanvragen die weliswaar tijdig maar niet volledig zijn ingediend. Alvorens hiertoe te besluiten geeft het college de instelling een termijn waarbinnen men het verzuim kan herstellen. Indien daaraan binnen de gestelde termijn niet is voldaan, kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.

Artikel 14 Vereisten aanvraag

1. Een aanvraag om subsidie bevat naast de in artikel 4:2, eerste lid van de wet en –indien van toepassing – artikel 4:61 van de wet genoemde gegevens, ter uitwerking van artikel 4:2, tweede lid van de wet:

  • a.

    Naam en adres van de instelling.

  • b.

    Samenstelling van het bestuur en de wijzigingen daarin ten opzichte van de vorige subsidieaanvraag.

  • c.

    Voorgenomen en doorgevoerde wijzigingen van de statuten.

  • d.

    Een activiteitenplan.

  • e.

    Een raming van de met de in het activiteitenplan vermelde activiteiten, samenhangende inkomsten en uitgaven.

  • f.

    Een inhoudelijk en financieel verslag van het boekjaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend.

  • g.

    Gegevens over de aard en omvang van het eigen vermogen van de instelling.

    • 2.

      Naast de in lid 1 genoemde gegevens bevat een aanvraag voor een structurele

activiteitensubsidie tevens:

  • a.

    Gegevens over de aard en omvang van het eigen vermogen van de instelling.

  • b.

    Een opgave van de mogelijkheden tot het verwerven van inkomsten die de instelling bij de gemeente of bij derden heeft openstaan en de mate waarin hiervan gebruik is of zal worden gemaakt.

  • c.

    Een opgave van de met de instelling gelieerde instellingen, alsmede van de aard van de betrekkingen met die instellingen.

Het in het eerste lid onder f. bedoelde verslag bevat een verslag van het meest recente boekjaar alsmede een door het bestuur van de instelling gewaarmerkte jaarrekening. De jaarrekening bestaat uit een balans, een staat van baten n lasten en een toelichting daarop.

Daarnaast bevat de aanvraag tot subsidieverlening een beschrijving van de beoogde resultaten en effecten van de activiteiten in relatie tot de gestelde doelen, uitgedrukt in meetbare eenheden.

  • 3.

    Naast de in het eerste lid genoemde gegevens bevat een aanvraag om budgetsubsidie tevens:

    • a.

      Een beschrijving van de beoogde resultaten en effecten van de activiteiten in relatie tot de gestelde doelen, uitgedrukt in meetbare resultaten.

    • b.

      Een begroting van de baten en lasten van het lopende boekjaar, het volgende boekjaar en een toelichting daarop.

    • c.

      Een globaal inhoudelijk en financieel plan voor de volgende drie boekjaren.

    • d.

      Een beschrijving van bestuurlijke, organisatorische dan wel andersoortige verhoudingen met andere instellingen en de wijze van samenwerking daarbij.

    • e.

      Een opgave van de mogelijkheden tot het verwerven van inkomsten die de instelling bij de gemeente of bij derden heeft openstaan en van de mate waarin hiervan gebruik kan of zal worden gemaakt.

    • f.

      Een opgave van de met de instelling gelieerde instellingen, alsmede van de aard van die betrekkingen met die instellingen, waarbij onder gelieerde instellingen in ieder geval wordt verstaan:

i 1 Instellingen waaraan de instelling die subsidie aanvraagt in het verleden

om niet een bedrag van meer dan € 450 ter beschikking heeft gesteld en

waarover de instelling op enig moment weer de beschikking kan krijgen.

i 2 Instellingen ten aanzien waarvan de instelling die subsidie aanvraagt een

beslissende invloed heeft op de besteding van middelen dan wel invloed op de benoeming van één of meer bestuursleden.

i 3 Instellingen die statutaire bepalingen kennen op grond waarvan

liquidatiegelden aan de instelling die subsidie aanvraagt kunnen

toevloeien.

i 4 Instellingen ten aanzien waarvan statutair is bepaald dat deze (mede) tot doel hebben de instelling die subsidie aanvraagt financieel te ondersteunen.

i 5 Instellingen waaraan de instelling die subsidie aanvraagt diensten beschikbaar stelt.

  • 4.

    Extra gegevens aanvraag incidentele activiteitensubsidie, inclusief een projectsubsidie: Naast de in lid 1 genoemde gegevens bevat deze aanvraag tevens:

    • a.

      Een uitgewerkt inzicht in de baten vanuit entreegelden, deelnemersbijdragen, sponsoring en andere vormen van inkomsten niet zijnde vanuit subsidie.

    • b.

      Een risicoanalyse betreffende de inkomsten en uitgaven. c. De mate waarin de organisatie is verzekerd tegen calamiteiten die een effect

kunnen hebben op het doorgang vinden de activiteit op zich en de inkomsten daaruit.

  • 5.

    Extra gegevens aanvraag investeringssubsidie: Aan instellingen, die voldoen aan de voorwaarden van deze verordening, kan door het college een investeringssubsidie worden verstrekt voor de kosten die worden gemaakt voor het verwerven, nieuw bouwen, dan wel verbouwen van opstallen. Dit onder de voorwaarde dat deze primair zullen worden gebruikt voor het huisvesten van door de gemeente gewenste en gesubsidieerde activiteiten.

    • a.

      Aan het verstrekken van investeringssubsidie, dan wel voor andere kapitaaluitgaven, worden de volgende nadere voorwaarden gesteld:

  • 1.

    De ondergrond van de accommodatie dient in beginsel eigendom te zijn van de gemeente.

  • 2.

    Indien de ondergrond of de accommodatie geen eigendom zijn van de gemeente zullen zekerheden moeten worden verkregen ten aanzien van:

    • De continuïteit van het huisvesten van door de gemeente gewenste of gesubsidieerde activiteiten.

    • Het aanwezig zijn van een sluitende meerjaren exploitatie over een periode van tien jaar van de (ver)nieuw(d)e accommodatie. Bij het berekenen van een sluitende exploitatie mogen niet worden meegerekend de inkomsten uit het huisvesten van (para-) commerciële activiteiten alsmede feesten en dergelijke van persoonlijke aard.

    • De meerjaren exploitatie moet, indien van toepassing, sluitend zijn, dit inclusief:

      • Een jaarlijkse dotatie in de voorziening groot planmatig onderhoud buitenschil en binnenschil op basis van een door het college goedgekeurd meerjaren onderhoudsplan.

      • De jaarlijkse bekostiging van het door de instelling zelf te financieren aandeel

in de bouwkosten. Dit door het in de exploitatie opnemen van de af te schrijven kapitaallasten en de te betalen rente.

  • 3.

    De afschrijvingstermijn dient te worden gebaseerd op de functionele of economische levensduur van de investering, een en ander ter beoordeling en goedkeuring van het college.

  • b.

    Een instelling die in aanmerking wenst te komen voor een investeringssubsidie,

    dient, onverminderd het bepaalde in de artikelen 11 en 17, tezamen met de aanvraag de volgende gegevens in:

  • 1.

    Een materieel (programma van eisen en bestek) en financieel uitgewerkt investeringsplan.

  • 2.

    De door het college goedgekeurde (bouw)tekeningen, alsmede een kadastrale perceelsaanduiding.

  • c.

    Een verleende investeringssubsidie bedraagt ten hoogste eenderde van de

totaal geraamde investeringslasten. De ramingen ten aanzien van deze investeringslasten moeten, als de aanvraag tot subsidieverlening de € 10.000 te boven gaat, worden onderbouwd door twee ondernemingen ingediende offertes.

  • d.

    De instelling zal op basis van een door de gemeente te accorderen meerjaren exploitatieopzet, inclusief de te verwachten gemeentelijke subsidies, moeten aantonen dat zij de mogelijkheden hebben tot financiering voor de periode van tien jaar.

  • e.

    Het college kan bepalen dat voor de beoordeling van de subsidieaanvraag inzicht wordt verschaft in de door de instelling te verkrijgen andere inkomsten.

  • 6.

    Eerste subsidieaanvraag: Indien een instelling voor de eerste keer subsidie aanvraagt, wordt naast de gegevens die worden genoemd in het eerste en - voor zover van toepassing - tweede tot en met derde lid, een exemplaar van de oprichtingsakte, statuten of reglement overgelegd.

  • 7.

    Instellingen die een waarderingssubsidie ontvangen kunnen volstaan met een globale omschrijving van de activiteiten en een eenvoudig ingerichte begroting, exploitatierekening en balans. Zij moeten daarvoor het door het college vast te stellen subsidieaanvraagformulier hanteren.

  • 8.

    Het college kan met betrekking tot de subsidieaanvraag nadere regels vaststellen.

  • 9.

    Het college zal met betrekking tot de verschillende subsidiesoorten subsidieaanvraagformulieren vaststellen waarin de in lid 1 tot en met 7 opgenomen vereisten nader zijn uitgewerkt en verwerkt.

Artikel 15 Hersteltermijn

Wanneer de aanvraag niet voldoet aan de vereisten zoals die gesteld zijn in deze verordening wordt een hersteltermijn gehanteerd van vier weken na dagtekening van het verzoek om de aanvraag aan te vullen.

Hoofdstuk 3 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 16 Administratie en verzekering

Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:37 van de wet legt het college de subsidieontvanger de volgende verplichtingen op:

  • a.

    De instelling verleent aan het college, of de door hem aangewezen personen, desgevraagd inzage in de administratie. Daarnaast verstrekt de instelling inlichtingen die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de subsidie en voor het naleven van de voorschriften die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden.

  • b.

    De instelling volgt de aanwijzingen op die het college in het belang van een doelmatig beheer en goede administratie kan geven.

  • 1.

    De administratie van de instelling wordt op een overzichtelijke wijze gevoerd en is zodanig ingericht dat op eenvoudige wijze inzicht wordt verkregen in de bezittingen, reserves, voorzieningen, vorderingen, schulden en exploitatieresultaten van de instelling.

  • 2.

    De instelling is verplicht de navolgende verzekeringen af te sluiten:

  • a.

    Een aanvullende verzekering tegen het risico van aansprakelijkheid ten aanzien van derden.

  • b.

    Een opstalverzekering, op basis van herbouwwaarde, ten aanzien van gebouwen die eigendom zijn van de instelling.

  • c.

    Een inboedelverzekering, op basis van vervangingswaarde, ten aanzien van roerende goederen die eigendom zijn van de instelling.

  • d.

    Een aanvullende ongevallenverzekering, betrekking hebben op de vrijwilligers, stagiairs en professionele krachten die betrokken zijn bij de uitvoering van door de gemeente gesubsidieerde activiteiten.

  • e.

    Andere door het college aan te wijzen verzekeringen.

Artikel 17 Overige verplichtingen

Als verplichtingen als bedoeld in artikel 4:38 van de wet legt het college subsidieontvangers in ieder geval de volgende verplichtingen op:

  • 1.

    Een ruimtelijke voorziening dient naar aard, omvang, inrichting, situering, tariefstelling en openstellingsuren regelmatig en doelmatig gebruikt te kunnen worden voor het laten plaatsvinden van subsidiabele activiteiten.

  • 2.

    De instelling dient er zorg voor te dragen, dat waar de activiteiten plaatsvinden in een ruimtelijke voorziening:

  • a.

    Deze waar mogelijk en nodig geschikt is voor de in zijn bewegingen beperkte mens.

  • b.

    De openstellingen zo veel mogelijk afgestemd zijn op de wensen, behoeften en mogelijkheden van de doelgroep(en), de organisatoren en deelnemers van gesubsidieerde activiteiten.

  • 3.

    Opheffing en liquidatie:

  • a.

    Indien een instelling wordt opgeheven dient het bestuur daarvan onmiddellijk schriftelijk kennis te geven aan het college. Hetzelfde geldt bij het door de instelling geheel of gedeeltelijk staken van door de gemeente te subsidiëren dan wel gesubsidieerde activiteiten.

  • b.

    Bij liquidatie zijn de voorschriften omtrent de verantwoording alsmede die betreffende de vaststelling van de subsidie van overeenkomstige toepassing.

  • c.

    Een met subsidie verworven batig liquidatiesaldo dient, met toepassing van het bepaalde in artikel 4:41 van de wet, zo spoedig mogelijk aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het bedrag dat in totaliteit over de laatste vijf jaren aan subsidie is verstrekt.

Artikel 18 Goedkeuring

Instellingen waarbij de personeelsformatie een van de subsidiegrondslagen is, een en ander vastgelegd in de beschikking tot de subsidieverlening, hebben voor de subsidiabele personeelsformatie, alsmede wijziging daarin, vooraf schriftelijke goedkeuring van het college nodig. Dit zonder daarbij als college te treden in de rechten en verplichtingen van de desbetreffende werkgever.

Hoofdstuk 4 Reserves, voorzieningen en afschrijvingen

Artikel 19 Egalisatie- / risicoreserve

Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41 lid 1 sub b. wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de wet door het college vastgesteld.

Artikel 20

  • 1. Een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een egalisatiereserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2. Het vormen dan wel het voeden van een egalisatiereserve met gemeentelijke subsidiegelden, is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat. Dit voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verleend.

  • 3. Het toevoegen van gemeentelijke subsidiegelden aan de egalisatiereserve, alsmede het onttrekken van gemeentelijke subsidiemiddelen daaruit kan uitsluitend gebeuren met voorafgaande schriftelijke toestemming van het college.

  • 4. De maximale hoogte van de egalisatiereserve bedraagt:

  • a. Bij instellingen die waarderings- en een structurele activiteitensubsidie ontvangen maximaal 10% van de structurele subsidiegelden die de instelling in het betreffende boekjaar van de gemeente heeft ontvangen, vermeerderd met dat deel van de egalisatiereserve die gevormd is door andere inkomsten.

  • b. Bij instellingen die een budgetsubsidie ontvangen een nader door het college vast te stellen percentage. Dit percentage is mede gerelateerd aan de hoogte van andere inkomsten dan subsidie.

  • 5. Het college kan met betrekking tot de hoogte van de egalisatie- / risicoreserve, voor zover opgebouwd uit subsidiegelden, nadere regels vaststellen.

Artikel 21 Bestemmingsreserve

  • 1.

    Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. Een instelling die in structurele zin subsidie ontvangt kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een bestemmingsreserve vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 2.

    Het verzoek om toestemming voor het vormen van een in lid 1 genoemde reserve bevat in ieder geval de volgende gegevens:

  • a.

    Het doel van de reserve.

  • b.

    Een onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de reserve.

  • c.

    Een motivatie van het tijdstip waarop de organisatie de middelen nodig heeft.

Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 3.

    Het vormen van, dan wel het doen van toevoegingen aan, een bestemmingsreserve met gemeentelijke subsidiegelden is uitsluitend mogelijk wanneer er bij de structureel gesubsidieerde instelling sprake is van een positief jaarresultaat, voor zover dat niet wordt veroorzaakt door het niet, of slechts gedeeltelijk uitvoeren van activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt.

  • 4.

    Voor het toevoegen van subsidiegelden of de onttrekking van subsidiegelden aan de bestemmingsreserve, anders dan voor dit doel bestemd, is voorafgaande schriftelijke toestemming nodig van het college.

Artikel 22 Voorzieningen

Een instelling die verplichtingen heeft ten aanzien van het groot planmatig onderhoud van gebouwen, kan, wanneer het college daarvoor voorafgaande schriftelijke toestemming heeft verleend, onder voorwaarden een voorziening vormen die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiegelden.

  • 1.

    Artikel 4:41 van de wet is van toepassing. De hoogte van de vergoeding als bedoeld in artikel 4:41 lid 1 sub b. wordt met toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 van de wet door het college vastgesteld.

  • 2.

    Een voorziening kan gevormd worden voor toekomstige kosten die een periode van tenminste twee jaar omvatten en: a. Niet binnen de jaarlijkse exploitatie of via de egalisatiereserve opgevangen kunnen worden, en

  • b.

    Nu reeds te voorzien zijn, en

  • c.

    Onvermijdelijk zijn, en

  • d.

    Hun oorzaak in het verleden hebben, en e. Kwantificeerbaar en berekenbaar zijn.

  • 3.

    Een voorziening kan in ieder geval niet worden gevormd voor: a. De kosten samenhangend met ziekte van werknemers. b. Reeds ontvangen maar nog niet volledig bestede subsidiegelden.

  • 4.

    Het verzoek om toestemming voor het vormen van een voorziening bevat een plan waarin in ieder geval de volgende gegevens zijn opgenomen:

  • a.

    Het doel van de voorziening.

  • b.

    De onderbouwing van de noodzakelijke maximale hoogte van de voorziening.

  • c.

    Een planmatige onderbouwing van de meerjarige opbouw van en onttrekkingen uit de voorziening.

Het college kan daarnaast aanvullende gegevens verlangen.

  • 5.

    Het toestaan van het vormen van een voorziening, die (mede) is opgebouwd uit gemeentelijke subsidiemiddelen, gebeurt onder de voorwaarde dat het onderliggende plan, zoals bedoeld in lid 5, is goedgekeurd.

  • 6.

    Voor het in afwijking van het goedgekeurde plan toevoegen van subsidiegelden of het in afwijking van het goedgekeurde plan onttrekken van subsidiegelden aan de voorziening, is voorafgaand schriftelijke toestemming nodig van het college.

Artikel 23 Afschrijvingen

Dit artikel is uitsluitend van toepassing op professionele instellingen die een budgetsubsidie ontvangen.

  • 1.

    Het algemeen door gesubsidieerde instellingen te hanteren uitgangspunt is het gemeentelijk afschrijvingsbeleid.

  • 2.

    Investeringen / aankopen met een individuele aanschafwaarde van minimaal € 10.000 moeten worden geactiveerd en over meerdere jaren afgeschreven.

  • 3.

    Investeringen / aankopen van minder dan € 10.000 moeten rechtstreeks ten laste van het resultaat van het jaar van aanschaf worden gebracht.

  • 4.

    De vaste activa worden gewaardeerd op de aanschafwaarde.

  • 5.

    Afgeschreven wordt er over de aanschafwaarde van goederen, verminderd met de nog te verwachten restwaarde.

  • 7.

    Voor het afwijken van de richtlijnen vermeld in lid 1 tot en met 6, is voorafgaand schriftelijke toestemming nodig van het college.

Hoofdstuk 5 Subsidieverlening

Artikel 24 Meerjarige subsidie

  • 1. Het college kan voor een periode van meer jaren subsidie verlenen.

  • 2. Deze verlening geschiedt met toepassing van begrotingsvoorbehoud.

  • 3. Indien het college gebruik maakt van de in het eerste lid bedoelde vorm van subsidiëring, dit ter uitvoering van hetgeen in de subsidiebeschikking is opgenomen, kan jaarlijks een uitvoeringsovereenkomst worden afgesloten met de subsidieontvanger van een budgetsubsidie.

  • 4. Van een uitvoeringsovereenkomst kan slechts sprake zijn bij budgetsubsidies.

Artikel 25 Subsidiebesluit

  • 1. Het college beslist op de aanvraag voor subsidieverlening in het kader van waarderingssubsidie, structurele activiteitensubsidie en budgetsubsidie voor 1 januari van het jaar waarin de activiteiten worden uitgevoerd. Deze beslissing houdt tevens een beoordeling in van alle door de aanvrager te overleggen bescheiden. De beslissing wordt uiterlijk 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft bekendgemaakt.

  • 2. In de beschikking tot subsidieverlening kan door het college worden aangegeven welk (deel van het) budget verbonden is aan welke activiteiten en voor welk tijdvak.

  • 3. In een uitvoeringsovereenkomst dient te worden vastgelegd dat de subsidieontvangende instelling zich verplicht de overeengekomen activiteiten en de prestaties conform de vastgelegde kwalitatieve en kwantitatieve eisen te realiseren. Dit volgens het gestelde in artikel 4:36 lid 2 van de wet.

Artikel 26 Uitbetaling

In de beschikking tot subsidieverlening wordt opgenomen of en hoe het college met toepassing van artikel 4:55 van de wet voorschotten verleent.

Hoofdstuk 6 Vaststelling van de subsidie

Artikel 27 Aanvraag tot subsidievaststelling

Met toepassing van de artikelen 4:37 eerste lid sub f. en 4:44 lid 2 van de wet, legt het college subsidieontvangende instellingen de volgende verplichtingen op:

  • a.

    Instellingen die een incidentele subsidie ontvangen, dienen binnen twaalf weken na afloop van de activiteit een financieel en inhoudelijk verslag in bij het college.

  • b.

    Instellingen die een structurele subsidie ontvangen, dienen vóór 1 juni volgend op het boekjaar een financieel en inhoudelijk verslag in bij het college.

  • c.

    Instellingen die een budgetsubsidie ontvangen dienen vóór 1 juni volgend op het boekjaar een financieel en inhoudelijk verslag als bedoeld in artikel 4:75 lid van de wet in bij het college.

  • 1.

    Het in het eerste lid genoemde financieel verslag bevat:

  • a.

    Een exploitatierekening die betrekking heeft op de gehele instelling.

  • b.

    Een balans die betrekking heeft op de gehele instelling.

  • c.

    Bij een subsidie die een hoger subsidiebedrag dan € 25.000 betreft: een beoordelingsverklaring van een accountant naar aanleiding van diens onderzoek van de jaarstukken en van de administratie van de organisatie, waarvan expliciet is vermeld of de verstrekte voorschotten zijn besteed overeenkomstig het bepaalde in of krachtens de Algemene Subsidieverordening Koggenland 2008 en waarin aandacht wordt besteed aan de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de middelen in relatie tot de uitgevoerde activiteiten.

  • 2.

    Het de het tweede lid onder c genoemde beoordelingsverklaring hoeft geen deel uit te maken van de financiële verslaglegging indien de subsidie direct dan wel bij verlening is vastgesteld.

  • 3.

    Indien de begrote kosten van de gesubsidieerde activiteiten minder bedragen dan € 25.000 bepaalt het college in de beschikking tot subsidieverlening de controle die in de plaats van de accountantscontrole komt.

  • 4.

    De financiële verantwoording c.q. de jaarrekening wordt op dezelfde wijze ingericht als de begroting.

  • 5.

    In het inhoudelijk jaarverslag wordt, naast een weergave van de activiteiten en prestaties, verslag gedaan van de gevolgde werkwijze.

  • 6.

    Het tweede tot en met het zesde lid gelden niet voor waarderingssubsidies.

  • 7.

    Bij budgetsubsidies en subsidies waarop afdeling 4.2.8. van de wet van toepassing is verklaard, dient de accountant een beoordelingsverklaring uit te brengen naar aanleiding van diens onderzoek van de jaarstukken en de administratie van de instelling. In deze beoordelingsverklaring moet expliciet zijn vermeld of de verstrekte voorschotten zijn besteed overeenkomstig het bepaalde in of krachtens deze verordening en waarin aandacht wordt besteed aan de rechtmatigheid en doelmatigheid van de besteding van de middelen in relatie tot de uitgevoerde activiteiten.

  • 8.

    Het college beslist binnen 6 maanden op een volledige aanvraag om subsidievaststelling.

Artikel 28 Hersteltermijn

Wanneer de aanvraag tot vaststelling qua verslaglegging niet voldoet aan de vereisten zoals die gesteld zijn in de wet en wat is opgenomen artikel 27, wordt een hersteltermijn gehanteerd van vier weken na dagtekening van het verzoek om de aanvraag aan te vullen.

Artikel 29 Vaststelling subsidie bij onvolledige aanvraag

Indien na afloop van de termijn zoals genoemd in artikel 28 de aanvraag tot vaststelling nog steeds niet volledig is, stelt het college de subsidie ambtshalve vast.

Hoofdstuk 7 Betaling

Artikel 30 Betaling

  • 1. Indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:46 lid 2 van de wet aanleiding geven tot een lagere vaststelling van de subsidie over het betreffende jaar, vindt verrekening zo mogelijk plaats door inhouding op de voorschotbetalingen in het jaar waarin het besluit tot subsidievaststelling wordt genomen. In de beschikking tot voorschotbetaling wordt steeds een voorbehoud gemaakt dat een terugvorderingbesluit als bedoeld in dit artikellid kan worden genomen.

  • 2. Waarderingssubsidies worden ineens betaald op een nader door het college te bepalen tijdstip.

  • 3. Incidentele subsidies worden binnen vier weken na de subsidievaststelling betaald, tenzij in de beschikking tot verlening anders is bepaald.

Artikel 31 Betaling in gedeelten

  • 1. De subsidie wordt in gedeelten betaald indien dat door het college bij beschikking is bepaald

  • 2. Verleende subsidiebedragen betreffende structurele subsidie en budgetsubsidie die de € 10.000 te boven gaan, worden in vier termijnen, één termijn in iedere eerste maand van ieder kwartaal, bevoorschot.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 32 Ontheffing, buiten toepassing laten van (delen van) de verordening

Het college is bevoegd in die gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager daarvan af te wijken.

Artikel 33 Bijzondere gevallen

In gevallen waarin deze verordening niet of niet voldoende voorziet beslist het college.

Het college meldt dit aan het presidium.

Artikel 34 Overgangs- en slotbepalingen

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2008 onder gelijktijdige intrekking van de Subsidieverordening Welzijn Wester-Koggenland 2002 en de Subsidieverordening Welzijn Obdam 1997, en is voor het eerst van toepassing op het subsidiejaar 2008.

  • 2. De Subsidieverordening Welzijn Wester-Koggenland 2002 en de Subsidieverordening Welzijn Obdam 1997 en de daarbij behorende en daarop gebaseerd deelverordeningen blijven evenwel hun gelding behouden voor de op de datum van de inwerkingtreding reeds aangevraagde subsidies.

Artikel 35 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als ‘Algemene Subsidieverordening Koggenland 2008’.