Regeling vervallen per 24-04-2021

Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Krimpenerwaard 2019

Geldend van 19-11-2019 t/m 23-04-2021

Intitulé

Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Krimpenerwaard 2019

De raad van de gemeente Krimpenerwaard

gelet op de artikelen 95, eerste en tweede lid, 96, eerste en tweede lid, en 97, 98, 99 van de Gemeentewet en de artikelen 3.1.1, vijfde lid, 3.1.3, eerste lid, 3.1.4, eerste lid, 3.1.8, eerste lid, 3.1.9, eerste lid, 3.3.2, 3.3.3, tweede lid, 3.4.1, eerste lid, en 3.4.2 en 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers;

besluit vast te stellen de volgende verordening: Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Krimpenerwaard 2019.

Artikel 1 Definitiebepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    commissie: commissie ingesteld op grond van de artikelen 82, 83 of 84 van de Gemeentewet.

  • b.

    commissielid: lid van een commissie als bedoeld in de artikelen 82, 83 en 84 van de Gemeentewet, die niet tevens raadslid of ambtenaar is en die als zodanig tot lid van een commissie is benoemd.

    Waar ‘hem’ staat dient ook ‘haar’ te worden gelezen.

  • c.

    onderzoekscommissie: commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet.

  • d.

    bijzondere commissie: commissie als bedoeld in artikel 3.1.4, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • e.

    griffier: de griffier, bedoeld in artikel 107 van de Gemeentewet.

  • f.

    raadslid: lid van de gemeenteraad, niet zijnde wethouder. Waar ‘hem’ staat dient ook ‘haar’ te worden gelezen.

Artikel 2. Toelage raadslid onderzoekscommissie (en bijzondere commissie)

  • 1.

    Een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet wordt voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de gemeente een toelage toegekend. Dit is een vast (belast) bedrag per maand. De toelage is per jaar maximaal driemaal de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2.

    Een raadslid dat lid is van een bijzondere commissie als bedoeld in artikel 3.1.4, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers wordt voor de duur van de activiteiten van de commissie een toelage toegekend. Dit is een vast (belast) bedrag per maand.

Artikel 3. Reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden voor reizen buiten de gemeente

  • 1.

    Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur als bedoeld in artikel 97 Gemeentewet worden aan een raads- of commissielid vergoed:

    • a.

      de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer (tweede klas);

    • b.

      bij gebruik van een eigen auto het maximumbedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt.

  • 2.

    Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente, ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur, worden aan een raadslid of commissielid bij gebruik van eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed. Bij gebruik van de trein wordt het gebruik van een OV-fiets vergoed.

  • 3.

    Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 4.

    Als een raadslid of commissielid een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen als bedoeld in het eerste lid, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 5.

    De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die een raadslid of commissielid maakt in verband met reizen buiten het grondgebied ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur kunnen ten laste van de gemeente worden vergoed, zulks ter beoordeling van de griffier.

Artikel 3a. Vergoeding voor reiskosten commissieleden binnen het grondgebied

Aan een commissielid kunnen de reiskosten voor het bijwonen van vergaderingen van een commissie binnen de gemeente worden vergoed voor ten hoogste één vergadering per dag.

Artikel 4. Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

  • 1.

    Een raads- of commissielid dat wil deelnemen aan niet-partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van de functie als raads- of commissielid, dient daartoe vooraf een gemotiveerde aanvraag in bij de griffier.

  • 2.

    Deze aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie, motivatie en kostenspecificatie.

  • 3.

    De griffier beslist op de aanvraag op basis van de stukken, overeenkomstig het tweede lid.

  • 4.

    In voorkomende gevallen beslist het presidium bij meerderheid van stemmen.

Artikel 5. Vergoeding commissieleden (niet-raadsleden) voor het bijwonen van commissievergaderingen

  • 1.

    Aan een commissielid wordt maandelijks een vergoeding toegekend voor het bijwonen van de vergadering van een raadscommissie en haar subcommissies die gelijk is aan anderhalf maal het voor het voor de van toepassing zijnde inwonersklasse vastgestelde bedrag in tabel IV van het ‘Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden’.

  • 2.

    Aan een commissielid dat naast het reguliere commissiewerk door de raad belast is met een specifieke taak (op dit moment de auditcommissie en de adviesgroep voor de rekenkamercommissie en hun subcommissies) wordt naast de in lid 1 van dit artikel genoemde vergoeding voor deze taak per daarvoor bijgewoonde vergadering een vergoeding toegekend gelijk aan de van toepassing zijnde inwonersklasse vastgestelde bedrag in tabel IV van het ‘Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden’.

Artikel 5a. Verhoging vergoeding commissieleden (niet-raadsleden) voor het bijwonen van commissievergaderingen i.v.m. bijzondere deskundigheid of zwaarte taak

Als het commissielid op grond van zijn bijzondere beroepsmatige deskundigheid op het taakgebied van de commissie is aangetrokken en/of het commissielid een vergoeding ontvangt die niet geacht kan worden in een redelijke verhouding te staan tot de zwaarte van zijn taak en/of de omvang van de door hem te verrichten arbeid, wordt maandelijks een extra vergoeding toegekend voor het bijwonen van de vergadering van een raadscommissie en haar subcommissies die gelijk is aan het voor het voor de van toepassing zijnde inwonersklasse vastgestelde bedrag in tabel IV van het ‘Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden’.

Artikel 6. Ter beschikking stellen IPad aan raads- en commissieleden

  • 1.

    Een raads- of commissielid tekent een bruikleenovereenkomst wanneer hem op aanvraag ten laste van de gemeente voor de duur van de uitoefening van zijn functie een IPad ter beschikking wordt gesteld.

  • 2.

    Een raads- of commissielid levert na beëindiging van zijn functie de ter beschikking gestelde IPad in bij de gemeente.

  • 3.

    Het is mogelijk om een in bruikleen gestelde IPad over te nemen tegen de restwaarde.

Artikel 7. Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

In het kader van de werkkostenregeling op grond van artikel 31 Wet op de Loonbelasting 1964 is een aantal vergoedingen in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de verordening aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De gemeente draagt de loonbelasting, waardoor de vergoeding belastingvrij (netto) aan de politieke ambtsdrager wordt overgemaakt.

Artikel 8. Betaling vaste vergoedingen

Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van de vergoeding van raads- en commissieleden, maandelijks plaats.

Artikel 9. Betaling en declaratie van onkosten

  • 1.

    Tenzij het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers of de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers anders bepalen, vindt de betaling van kosten die op grond van deze verordening voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking komen plaats door:

    • a.

      betaling uit gemeentelijke middelen, op basis van een rechtstreeks aan de gemeente toegezonden factuur of

    • b.

      betaling vooruit uit eigen middelen.

  • 2.

    Een aanvraag om een vergoeding van de onkosten als bedoeld in dit artikel gaat vergezeld van een declaratieformulier en bewijsstukken.

  • 3.

    Het declaratieformulier en de bewijsstukken worden binnen twee maanden na factuurdatum of betaling door raads- of commissieleden ingediend bij de griffier. Indien indiening te laat plaatsvindt dient gemotiveerd te worden aangegeven wat de reden hiervoor is. Bij niet verschoonbare te late indiening vindt geen betaling plaats.

Artikel 10. Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

Deze verordening treedt in werking een dag na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de ‘Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden gemeente Krimpenerwaard 2016’ .

Artikel 11. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening rechtspositie raads- en commissieleden gemeente Krimpenerwaard 2019’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 5 november 2019,

De griffier, dr. M-L van Muijen

De voorzitter, mr. R.S. Cazemier

Toelichting

ALGEMEEN DEEL

Wettelijke regelingen

In de wet en nadere regelgeving zijn alle van belang zijnde onderwerpen geregeld betreffende de rechtspositie van gemeentelijke politieke ambtsdragers. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van raads- en commissieleden alsmede de financiële voorzieningen moet worden geregeld bij of krachtens de wet (AMvB en ministeriële regeling). Deze nadere regeling is vastgelegd in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. In de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers zijn de (onkosten)vergoedingen nader uitgewerkt.

Voor de leesbaarheid van de verordening zijn de verwijzingen naar de wettelijke regelingen zo veel mogelijk in deze toelichting opgenomen.

Hoofdlijnen gemeentelijke verordening

In deze verordening zijn alleen bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van raadsleden en leden van gemeentelijke commissies zover die niet dwingend geregeld zijn in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers. Bij de laatste moderniserings- en harmoniseringsoperatie (Staatsblad 15 oktober 2018), betreffende de rechtspositiebesluiten voor decentrale politieke ambtsdragers zijn er wederom een aantal bepalingen imperatief in hogere wet- en regelgeving vastgelegd. De overweging hierbij is dat het bestuurlijk wenselijk is om de voorzieningen zoals vergoedingen, tegemoetkomingen en andere rechtspositionele aanspraken voor decentrale politieke ambtsdragers dwingendrechtelijk in hogere wet- en regelgeving vast te leggen om politieke discussies te voorkomen. Dit betekent dat er voor gemeenten minder ruimte is om lokaal bij verordening van wettelijke regelingen af te wijken.

Indien een gemeente besluit om bij verordening voorzieningen voor politieke ambtsdragers te regelen, is een aantal regels van belang.

In artikel 99 Gemeentewet is bepaald dat ’buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend’, ontvangen de leden van de raad en/of door de raad ingestelde commissie (in de zin van artikel 82, 83 of 84 Gemeentewet) als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente. Deze verordening vormt een (nadere) uitwerking van de bij of krachtens de wet toegekende vergoedingen en tegemoetkomingen.

De arbeidsverhoudingen en fiscale positie

Raadsleden en commissieleden hebben geen dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Omdat er geen sprake is van een dienstbetrekking vallen raads- en commissieleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten belast in de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kunnen raads- en commissieleden opteren voor de loonbelasting als voorheffing door samen met de gemeente te kiezen voor het fictief werknemerschap, het zogenaamde opting-in. Het fictief werknemerschap kan worden aangevraagd met behulp van een opting-in verklaring bij de Belastingdienst.

Als de raads- en commissieleden en gemeente niet kiezen voor het fictief werknemerschap, dan geldt dat de onkostenvergoedingen en raadsvergoeding als inkomsten moeten worden verantwoord en mogen de (beroeps)kosten die worden gemaakt worden afgetrokken. Het resultaat zal het raads- of commissielid moeten verantwoorden in de aangifte inkomstenbelasting, onder de post inkomsten uit overige werkzaamheden. De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen voor de raads- en commissieleden die niet als fictief werknemerschap te kwalificeren zijn op grond van deze verordening aan de Belastingdienst doorgeven middels een formulier IB-47. Omdat raads- en commissieleden op persoonlijke titel worden gekozen, zijn zij niet aan te merken als (fiscaal) ondernemer. Er hoeft dan ook geen VAR-verklaring / Modelovereenkomst ZZP overgelegd te worden aan de gemeente.

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is niet van toepassing op raads- en commissieleden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2. Toelage lid onderzoekscommissie [en bijzondere commissie] van raadsleden

Deze artikelen betreffen de toelagen voor de raadsleden die lid zijn van zogenaamde ‘zware commissies’ ex art. 155a, derde lid van de Gemeentewet jo art. 3.1.1. eerste lid en art. 3.1.4. eerste lid, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Hiermee wordt bijvoorbeeld gedoeld op de vertrouwenscommissie, de adviesgroep voor de rekenkamercommissie (bestaat uit commissie- en raadsleden), de auditcommissie en een onderzoekscommissie, zoals deze in de Gemeentewet specifiek zijn omschreven. De vaststelling dat er sprake is van een dergelijke bijzondere commissie, met deze financiële gevolgen, moet bij verordening plaatsvinden. Daarbij moet gemotiveerd worden dat het lidmaatschap van deze commissies duidelijk meerwerk is naast het reguliere lidmaatschap van de gemeenteraad. Voor de hoogte van de toelage voor het werk in de zware commissies wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds de vertrouwenscommissie en de rekenkamerfunctie, en anderzijds de onderzoekscommissie.

Wat betreft de hoogte van de toelagen geldt met ingang van 1 juli 2019 een vast (belast) bedrag van € 122,40 per maand. Met ingang van 1 januari 2020 wordt het bedrag verhoogd naar € 124,85. Het bedrag wordt naar rato van de duur van de activiteiten toegepast. Zolang een commissie slapend is, althans niet actief, ontvangen de leden geen toelage: niet de duur van het lidmaatschap is van belang, maar de duur van de activiteiten.

Artikel 3. Reis- en verblijfkosten raads- en commissieleden voor reizen buiten de gemeente

Ingevolge artikel 96, in samenhang met artikel 97, van de Gemeentewet kunnen kosten voor (dienst)reizen buiten het grondgebied van de gemeente alleen op basis van een verordening van de gemeenteraad worden vergoed. In deze bepaling is bij verordening geregeld dat raads- en commissieleden een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente kunnen krijgen ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur. Onder reizen “buiten de gemeentegrenzen” kunnen ook de buitenlandse dienstreizen worden geschaard. De naar redelijkheid gemaakte reis- en verblijfkosten voor dienstreizen in het buitenland, die door of vanwege de gemeente zijn georganiseerd kunnen ook voor vergoeding in aanmerking. Daartoe dient een gemotiveerd overzicht van de gemaakte kosten met onderbouwing aangeleverd te worden bij de griffier. Deze beoordeelt welke kosten in redelijkheid vergoed kunnen worden.

Omdat in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers verder geen eigen vergoedingsregeling is opgenomen, kan zo nodig aansluiting worden gezocht bij de vergoedingsregelingen voor wethouders.

Artikel 3a. Vergoeding voor reiskosten commissieleden binnen het grondgebied

Het recht op vergoeding is vastgelegd in art. 96 van de Gemeentewet en zou derhalve niet opgenomen hoeven te worden in deze verordening. In verband met de keuze voor lokaal beleid dat reiskosten worden vergoed voor ten hoogste één vergadering per dag, is onderhavig artikel toch opgenomen. Omdat in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers verder geen eigen vergoedingsregeling is opgenomen, kan aansluiting worden gezocht bij de vergoedingsregelingen voor wethouders.

Artikel 4. Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

Voor raads- en commissieleden is expliciet bepaald dat de kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde functionele scholing, zoals deelname aan congressen en opleidingen, ten laste kunnen worden gebracht van de gemeente (artt. 3.3.3. en 3.4.4 Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers). Partijpolitieke scholing komt niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking. De inhoud van de scholing is bepalend of deze al dan niet partijpolitiek georiënteerd is. Wanneer scholing verzorgd wordt door een politieke partij betekent dat niet automatisch dat die scholing partijpolitiek georiënteerd is.

Om in aanmerking te komen voor vergoeding van de scholingskosten, moet gemotiveerd worden dat het gaat om functiegerichte scholing. Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden.

Scholing is partijpolitiek georiënteerd als zij geheel of gedeeltelijk tot doel heeft betrokkene op te leiden in het gedachtegoed van de desbetreffende partij. Overigens kan de gemeente ook zelf dit soort scholing (laten) verzorgen. Ook die lasten komen ten laste van de gemeente.

Het beoordelen van en/of fiatteren van scholingsaanvragen is gemandateerd aan de griffier.

Artikel 5. Vergoeding commissieleden (niet-raadsleden) voor het bijwonen van commissievergaderingen

De hoogte van de vergoeding voor leden van gemeentelijke commissies, die zijn ingesteld op basis van de artikelen 82 t/m 84 van de Gemeentewet jo art. 3.4.1. lid 1, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, zijn imperatief bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse.

Gelet op de praktijk dat commissieleden gemiddeld meer dan één vergadering bijwonen is bij raadsbesluit van 6 juni 2017 vastgesteld dat een commissielid maandelijks een vergoeding wordt toegekend voor het bijwonen van de vergadering van een raadscommissie en haar subcommissies die gelijk is aan anderhalf maal het voor het voor de van toepassing zijnde inwonersklasse vastgestelde bedrag in tabel IV van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

Aan een commissielid dat naast het reguliere commissiewerk door de raad belast is met een specifieke taak wordt naast de in lid 1 van dit artikel genoemde vergoeding voor deze taak per daarvoor bijgewoonde vergadering een vergoeding toegekend gelijk aan de van toepassing zijnde inwonersklasse vastgestelde bedrag in tabel IV van het ‘Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden’.

Artikel 5a. Verhoging vergoeding commissieleden (niet-raadsleden) voor het bijwonen van commissievergaderingen i.v.m. bijzondere deskundigheid of zwaarte taak

In bepaalde gevallen, zoals bij bijzondere deskundigheid en/of zwaarte van de taak in de commissie, is het mogelijk om een hoger bedrag aan vergoeding per vergadering toe te kennen dan bepaald in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Het kan bijvoorbeeld gaan om een raadscommissie met een bijzondere opdracht die een hogere belasting kent voor één of meerdere commissieleden. Het is ter beoordeling aan de griffier of een commissielid hiervoor in aanmerking komt.

Artikel 6 Ter beschikking stellen IPad aan raads- en commissieleden

Het college van burgemeester en wethouders stelt ten laste van de gemeente aan een commissie- of raadslid, voor de duur van de uitoefening van diens functie, een IPad ter beschikking op grond van artt. 3.3.2. en 3.4.4. Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Er mag slechts één IPad verstrekt worden en wel op basis van een bruikleenovereenkomst. De afdeling ICT stelt de bruikleenovereenkomst op.

Het is mogelijk voor een commissie- of raadslid om de desbetreffende IPad na het beëindigen van het commissie- of raadslidmaatschap tegen de restwaarde over te nemen. Dit bedrag wordt vastgesteld door de afdeling ICT. De afschrijvingstermijn is 36 maanden. De restwaarde wordt vastgesteld door 36 te delen door het aantal maanden dat nog overblijft van de afschrijvingstermijn.

Met ingang van 1 januari 2019 kan voor ICT-voorzieningen binnen de fiscale grenzen belastingvrij ‘digitaal gereedschap’ door de gemeente ter beschikking worden gesteld. Daarbij is de mogelijkheid van belaste vergoedingen voor de aanschaf of gebruik van de eigen computer komen te vervallen. In de gemeente Krimpenerwaard werd op aanvraag een bedrag van € 10,00 per maand voor dergelijke kosten verstrekt. Middels een aanvulling op de circulaire van 28 november 2018, kenmerk 2018-0000918502, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers per 1 januari 2019, is toch overgangsrecht opgesteld voor de gemeentelijke politieke ambtsdragers aan wie in 2018 al een belaste vergoeding was verstrekt voor ICT. Zolang een raads- of commissielid in functie blijft, blijft voor hem het desbetreffende artikel zoals dit luidde voor 1 januari 2019 en de op dat artikel gebaseerde nadere regels van toepassing, indien hem in 2018 een tegemoetkoming of vergoeding op grond van dat artikel is verleend.

Artikel 7 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in artikel 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden verder aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in deze verordening, voor zover deze worden gerekend tot een vergoeding, tegemoetkoming of verstrekking als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdelen a tot en met h, van de Wet op de Loonbelasting 1964.

In het kader van de werkkostenregeling op grond van artikel 31 Wet op de Loonbelasting 1964 zijn een aantal vergoedingen in het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers en de verordening aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De gemeente draagt in dat geval de loonbelasting, waardoor de vergoeding belastingvrij (netto) aan de politieke ambtsdrager kan worden overgemaakt. Anders worden deze door de Belastingdienst als loon gezien en moet hierover bij de politieke ambtsdragers loonbelasting worden ingehouden. In het kader van de werkkostenregeling kan in de financiële administratie worden aangegeven of een verstrekking of vergoeding onder de gerichte vrijstellingen, intermediaire kosten of onder de nihil-waarderingen valt.

Gemeenten mogen daarnaast een verstrekking of vergoeding in de vrije ruimte - tot 1,2% fiscale loonsom - onderbrengen zonder fiscale consequenties. Indien de grens van 1,2% wordt overschreden, zal de gemeente 80% eindheffing moeten betalen.

Artikel 8 Betaling vaste vergoedingen & artikel 9 Betaling en declaratie van onkosten

Het Rechtspositiebesluit en de Rechtspositieregeling decentrale politieke ambtsdragers regelen wanneer de vergoedingen en onkosten betaald moeten worden aan raads- en commissieleden. Daar waar geen expliciete termijn is genoemd, kunnen deze artikelen uitkomst bieden (art. 3.1.1. en 3.4.1. Rechtspositiebesluit decentrale politiek ambtsdragers).

De betaling van onkosten kan worden voorgeschoten uit eigen middelen, later gedeclareerd worden of de factuur wordt rechtstreeks naar de gemeente verstuurd. Hierbij gaat de voorkeur uit naar rechtstreeks facturering bij de gemeente. Het college stelt een formulier vast waarmee raads- en commissieleden gemaakte onkosten kunnen verantwoorden. Raads- en commissieleden declareren hun kosten bij de griffier.

Artt. 10 en 11 behoeven geen nadere toelichting.