Verordening sociaal medische indicatie kinderopvang 2014 gemeente Laarbeek

Geldend van 01-07-2014 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2014

Intitulé

VERORDENING SOCIAAL MEDISCHE INDICATIE KINDEROPVANG LAARBEEK 2014

De raad van de gemeente Laarbeek;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 1.25 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

BESLUIT

vast te stellen de Verordening Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang Laarbeek 2014.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      College: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      Wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko);

    • c.

      Ouder: de persoon als bedoeld in artikel 1.26 van de wet die een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang vraagt. Hieronder valt ook de vreemdeling die gelijkgesteld is met een Nederlander op grond van de bepalingen van de Wet werk en bijstand (WWB);

    • d.

      Kind: het kind als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke

regelingen (Awir).

2.De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Hoofdstuk 2 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 2.1 Recht op een tegemoetkoming

Om recht te hebben op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang:

  • a.

    zijn het kind en de ouder(s)/verzorger(s) woonachtig in Laarbeek én

  • b.

    kunnen de ouder(s)/verzorger(s) aantoonbaar niet zelf in de kinderopvang voorzien en geen beroep doen op een andere passende voorziening of andere algemene voorziening.

Artikel 2.2 De doelgroep

Tot de doelgroep van deze verordening worden gerekend:

  • a.

    ouder(s)/verzorger(s) met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking van wie is vastgesteld dat een of meer van de beperkingen opvang van hun kind of kinderen noodzakelijk maken, of;

  • b.

    ouders die een aanvraag doen ten behoeve van een of meerdere kind(eren) ten aanzien van wie is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van het kind noodzakelijk is.

Artikel 2.3 Het kenbaar maken van de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor kinderopvang wordt bij het college ingediend.

  • 2. De aanvraag kan bij het college telefonisch, schriftelijk of elektronisch worden in gediend. Eventueel kan gebruik gemaakt worden van een door het college ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

Artikel 2.4 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    naam, adres en BSN van de ouder/verzorger

  • b.

    indien van toepassing naam, adres en BSN van de partner;

  • c.

    naam, geboortedatum en BSN van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

  • d.

    gegevens over het belastbaar inkomen.

Artikel 2.5 Inlichtingen, onderzoek en advies

Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van het recht op kinderopvang, degene die hierop aanspraak maakt:

  • a.

    op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

  • b.

    op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen

deskundigen te doen bevragen en eventueel onderzoeken.

Hoofdstuk 3 Verlening van een tegemoetkoming

Artikel 3.1 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens op de aanvraag.

  • 2. Wanneer het besluit niet binnen acht weken kan worden genomen, dan stelt het college de aanvrager hiervan in kennis en noemt een nieuwe termijn voor het besluit. Deze termijn bedraagt niet meer dan acht weken.

Artikel 3.2 De periode en de omvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

1.Het college verleent een tegemoetkoming voor kinderopvang indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is als

gevolg van de sociaal-medische indicatie met een maximale duur van 6 maanden.

2.Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat in samenspraak tussen

de ouder en het college is bepaald.

Artikel 3.3 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de periode waarover de kinderopvang noodzakelijk is;

  • b.

    het aantal uren c.q. dagdelen kinderopvang dat per week noodzakelijk is;

  • c.

    de naam of namen van het kind/de kinderen voor wie de kinderopvang noodzakelijk is;

  • d.

    de voorziening waar de kinderopvang genoten zal worden;

  • e.

    het percentage van de ouderbijdrage;

  • f.

    het maximaal te vergoeden uurtarief;

  • g.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald.

Artikel 3.4 De betaling van de tegemoetkoming

  • 1. Indien het kind geplaatst wordt op een kinderopvangcentrum van Spring Kinderopvang wordt de tegemoetkoming achteraf in maandelijkse termijnen uitbetaald aan Spring Kinderopvang, op basis van een door de ouder/verzorger afgegeven machtiging.

  • 2. Indien het kind geplaatst wordt op een ander kinderopvangcentrum wordt de tegemoetkoming achteraf in maandelijkse termijn uitbetaald aan de ouder/verzorger.

  • 3. De tegemoetkoming wordt betaald op basis van een factuur. Daarop staan in ieder geval de feitelijk afgenomen uren in de betreffende maand, waarbij de kosten per uur de wettelijk vastgestelde maximale uurprijs niet overschrijden.

Hoofdstuk 4 Weigeringsgronden

Artikel 4.1 Weigeringsgronden

Het college weigert de aanvraag voor een tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van een sociaalmedische indicatie indien:

  • 1.

    de aanvraag niet voldoet aan de eisen uit hoofdstuk 2 van deze Verordening.

  • 2.

    er recht op een voorliggende voorziening bestaat. Hiertoe wordt in ieder geval gerekend:

    • a.

      ouders die onder de wet vallen

    • b.

      ouders die een beroep doen of kunnen doen op een UWV-tegemoetkoming

    • c.

      ouders die gebruik kunnen maken van andere adequate (opvang-)voorziening zowel in professionele zin als in niet-professionele zin

  • 3.

    reeds eerder een toekenningsbesluit voor de maximale periode is afgegeven.

Artikel 4.2 Terugvordering

Ingeval de aanspraak op de tegemoetkoming voor kinderopvang is ingetrokken, wordt een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming teruggevorderd.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van de bepalingen in deze verordening indien strikte toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking daarvan in de Laarbeeker en werkt terug tot en met 1 juli 2014.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Laarbeek van 11 december 2014.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,
M.L.M. van Heijnsbergen F.H.G.M. Ronnes

Toelichting - Verordening Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang Laarbeek 2014

Algemene toelichting

Inleiding

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang,in werking getreden. Per 1 augustus 2010 is de Wet

Kinderopvang gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,

De “Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen” beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkende kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van deze kosten wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang’.

De sociaal medische indicatie voor kinderopvang

In de Wet heeft een aantal artikelen betrekking op de doelgroep met een sociaal-medisch indicatie. De wetgever heeft besloten dat deze artikelen (vooralsnog) niet in werking treden. Het betreft artikel 1.6 lid 1 onderdelen l en k en artikel 1.23, alsmede artikelen 1.22 en 1.24 voor zover deze betrekking hebben op artikel 1.6 lid 1 onderdelen k en l. In deze nog niet vigerende artikelen vallen onder de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’:

  • -

    De ouder met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking;

  • -

    De ouder van een kind dat op grond van sociaal - medische problematiek kinderopvang nodig heeft om zich goed en gezond te kunnen ontwikkelen.

Het college dient op grond van die artikelen vast te stellen of de ouder, partner of het kind behoort tot de doelgroep ‘sociaal medische indicatie’ en in welke mate (en voor zover andere voorzieningen geen meer passende oplossing kunnen bieden) op die gronden kinderopvang noodzakelijk is. Het college kan bij het beoordelen van de vaststelling advies inwinnen over de noodzaak van kinderopvang bij een onafhankelijke en voldoende professionele organisatie met voldoende adequate deskundigheid.

De wetgever heeft echter besloten om deze artikelen vooralsnog niet in werking te laten treden. In 2005 heeft de wetgever aan de algemene middelen van het gemeentefonds het benodigde budget toegevoegd voor kinderopvang voor doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. Gemeenten werden daardoor in staat gesteld naar eigen inzicht huishoudens met sociaal-medische problematiek financieel te ondersteunen in het benodigde kinderopvanggebruik (zie TK 2003-2004, 28 447, nr. 97, p1-2) Ook in 2006 en 2007 is dit specifieke budget aan de gemeenten verstrekt (zie TK 2005-2006, 28 447, nr. 130, p. 2-4). Deze verstrekking aan gemeenten via het gemeentefonds wordt aangemerkt als een algemene uitkering, waaraan geen voorwaarden worden gesteld. Het rijk heeft dus geen voorwaarden of beperkingen opgelegd aan de vormgeving van het gemeentelijk beleid voor de doelgroep ‘sociaal-medisch indicatie’. In plaats van een ouder zou de gemeente dus ook een instelling kunnen subsidiëren. Deze systematiek wordt ook in 2008 en

2009 gecontinueerd (zie TK 2007-2008, 31 200 VIII, nr. 2, p. 184). Deze regeling voor een tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vanaf 2010 structureel voortgezet (zie hierover de Meicirculaire gemeentefonds 2009 van het Ministerie van BZK).

De gemeente heeft dus beleidsvrijheid (autonome verantwoordelijkheid van de gemeente) ten aanzien van de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. Dit betekent dat deze doelgroep op verschillende manieren kan worden afgebakend. Ook kunnen per gemeente verscheidene criteria gehanteerd worden.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

Om de gemeente in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de

tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • -

    De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming op grond van een sociaal medische indicatie, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de ouder te ontlasten c.q de ontwikkeling van het kind te bevorderen.

  • -

    Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke

tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip in de toekomst waar in gezamenlijk overleg besloten is.

  • -

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • -

    De tegemoetkoming wordt maandelijks achteraf uitbetaald na ontvangst van een factuur van de kinderopvangorganisatie of van de ouders. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

  • -

    De tegemoetkoming wordt voor een maximale periode van 6 maanden verstrekt.

Gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van het stellen van een sociaal medische indicatie voor kinderopvang: Eigen kracht, eigen netwerk.

Het eerste uitgangspunt bij het stellen van sociaal medische indicatie blijft de eigen verantwoordelijkheid van de leefeenheid. De leefeenheid blijft altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden en de opvang en verzorging van de kinderen. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de taken binnen die leefeenheid (eigen kracht).

Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof.

Het tweede uitgangspunt is dat er bij het stellen van de indicatie samen met de ouder(s)/verzorgers gekeken wordt naar de mogelijkheden binnen het eigen netwerk (familie, vrienden) of de mogelijkheid tot het inzetten van vrijwilligers. Dit zal vooral aan bod komen indien er sprake is van een situatie die langer dan 6 maanden

zal bestaan. De indicatiesteller heeft hierin een stimulerende en motiverende rol.

Voorliggende voorzieningen.

Bij de overweging tot een sociaal medische indicatie voor kinderopvang kunnen alternatieven in overweging genomen worden, die wellicht beter aan de behoefte tegemoet komen. Soms kan de problematiek te ernstig zijn om door plaatsing in een kinderdagverblijf, een buitenschoolse opvang of bij een gastouder te kunnen worden opgelost.

Bij alternatieven kan gedacht worden aan: inloopactiviteiten, jeugdhulpverlening.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.

Hoofdstuk 2 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 2.1 Recht op een tegemoetkoming

In dit artikel is bepaald wie recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Artikel 2.2 De doelgroep

De doelgroep zoals beschreven in de Wet.

Artikel 2.3 Het kenbaar maken van de aanvraag

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2.4 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).. Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22, derde lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).

Artikel 2.5 Indienen van de aanvraag

De aanvraag kan telefonisch, digitaal of schriftelijk worden ingediend. Indien besloten wordt tot een

toekenning zullen de overige gegevens worden opgevraagd.

Artikel 2.6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college. Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22, derde lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).

Hoofdstuk 3 Verlening van de tegemoetkoming

Artikel 3.1 Beslistermijn

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met acht weken kan worden verlengd.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten.

De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

Artikel 3.2 De periode en de omvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

In dit artikel wordt aangegeven dat er sprake is van een gemaximeerde periode van 6 maanden per kalenderjaar waarover de tegemoetkoming wordt verleend.

De indicatiesteller van de Zorgpoort beoordeelt in samenspraak met de ouders voor welke en hoeveel dagdelen kinderopvang noodzakelijk is. Er is in principe geen mogelijkheid tot het aanvullend inzetten van persoonlijke ondersteuning voor kinderverzorging of opvang.

Indien er sprake is van een structureel probleem worden de ouders geïnformeerd over andere mogelijke oplossingen. De verantwoordelijkheid voor het zoeken naar oplossingen ligt bij de ouders.

Artikel 3.3 De inhoud van de beschikking

In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 3.4 van de verordening bepaalt dat de uitbetaling achteraf maandelijks plaatsvindt. De beschikking moet tevens aangeven hoeveel het percentage eigen bijdrage van de ouder is en het maximaal voor vergoeding in aanmerking komende uurtarief. De hoogte van de tegemoetkoming is gekoppeld aan de hoogte van de tegemoetkoming zoals benoemd in artikel 1.22 van de wet. Voor deze doelgroepen staat de hoogte van de tegemoetkoming in de artikelen 1.7, eerste lid, en 1.24, eerste tot en met derde lid, van de wet.

Het derde lid van dit artikel geeft aan een tegemoetkoming wordt verhoogd met een toeslag voor de kosten van kinderopvang voor een eerste kind dat gebruik maakt van kinderopvang en van een toeslag voor de kosten van kinderopvang voor ieder tweede of volgende kind dat gebruik maakt van kinderopvang. De hoogte van deze toeslag wordt bepaald in een door het college vast te stellen beleidsregel.

Artikel 3.4 De betaling van de tegemoetkoming.

De tegemoetkoming vindt in de vorm van maandelijkse betalingen achteraf plaats op basis van een factuur van de kinderopvangorganisatie. De betaling vindt plaats aan de kinderopvangorganisatie, indien deze valt onder Spring. De betaling vindt plaats op basis van een door de ouder afgegeven machtiging. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder. Indien er gebruik wordt gemaakt van een andere kinderopvangorganisatie betaalt de ouder aan de organisatie en dient de factuur in. Op basis van de factuur en de afgegeven indicatie wordt de tegemoetkoming verstrekt aan de ouders.

Hoofdstuk 4 Weigeringsgronden

Artikel 4.1 Weigeringsgronden

In artikel 5.1 lid 2 en 3 geeft de verordening een aantal weigeringsgronden aan. Geen voorziening wordt toegekend indien ouders via een andere regeling in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming, of indien er andere voorliggende voorzieningen zijn waar zij gebruik van kunnen maken zoals het gebruik van mantelzorg etc.

In deze situaties dient wel gekeken te worden of dit alternatief een adequate voorziening is.

Artikel 4.2 Terugvordering

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen .

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 5.1 Hardheidsclausule

In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college stelt de gemeenteraad de beleidskaders vast in een verordening. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de ouder. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.

Artikel 5.2 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen toelichting.