Regeling vervallen per 12-11-2011

Maatregelenverordening wet werk en bijstand gemeente Laarbeek 2010

Geldend van 01-02-2010 t/m 11-11-2011

Intitulé

Maatregelenverordening wet werk en bijstand gemeente Laarbeek 2010

Hoofdstuk 1: Algemeen

MAATREGELENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE LAARBEEK 2010

De raad van de gemeente Laarbeek;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 december 2009;

overwegende, dat het noodzakelijk is om maatregelen bij verordening vast te stellen indien verplichtingen verbonden aan uitkeringen door bijstandsgerechtigden van 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar niet/in onvoldoende mate worden nagekomen;

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet en artikel 8 eerste lid, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand;

b e s l u i t :

vast te stellen de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Laarbeek 2010.

Artikel 1: Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375);

    • b.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • c.

      algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de wet;

    • d.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    • e.

      bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    • f.

      langdurigheidstoeslag: de langdurigheidstoeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

    • g.

      maatregel: de verlaging van de bijstand wegens het niet nakomen of niet voldoende nakomen van de verplichtingen verbonden aan de bijstand;

    • h.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    • i.

      inlichtingenplicht: de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet;

    • j.

      zelfstandige: de belanghebbende bedoeld in artikel 1, sub b, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • k.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente.

Artikel 2: Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

    Artikel 3: Berekeningsgrondslag

    • 1.

      De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

    • 2.

      In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

    Artikel 4: Het besluit tot opleggen van een maatregel

    In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, dat al dan niet is gebleken van dringende redenen die ertoe nopen om af te zien van het opleggen van een maatregel en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

    Artikel 5: Horen van belanghebbende

    • 1.

      Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

    • 2.

      Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6: Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

  • a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

  • b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringenderedenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7: Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3. Indien een besluit tot het opleggen van een maatregel niet kan worden uitgevoerd omdat de bijstand is beëindigd of ingetrokken, wordt het besluit alsnog uitgevoerd indien de belanghebbende binnen 12 maanden na de dagtekening van de beschikking, waarin het besluit tot beëindiging of intrekking van de bijstand bekend is gemaakt, wederom een beroep doet op bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8: Recidive en cumulatie

  • 1. De duur van een maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een als maatregelwaardig aangemerkte gedraging en deze tweede gedraging leidt tot een verlaging met eenzelfde of hoger percentage. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, of een schriftelijke waarschuwing, bedoeld in artikel 11, artikel 12, derde lid, en artikel 14, tweede lid.

  • 2. Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, worden voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel bij samenloop van meerdere maatregelwaardige gedragingen de verschillende normeringen opgeteld.

    Hoofdstuk 2: Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9: Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van

de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende drie

categorieën:

1.eerste categorie:

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

2.tweede categorie:

het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

  • 3.

    derde categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te

aanvaarden;

b.het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de

mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • c.

    gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

  • d.

    het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden

voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering;

e.het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

Artikel 10: De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel behorend bij de in artikel 9 vermelde categorieën vastgesteld op:

  • a. vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een gedraging van de eerste categorie;

  • b. tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c. honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3: Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11: Waarschuwing

Van het opleggen van de maatregel wegens een gedraging van de eerste categorie, kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake de verwijtbare gedraging bedoeld in artikel 9, eerste categorie, tenzij het niet nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing kenbaar is gemaakt.

Artikel 12: Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd ter hoogte van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2. De maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt niet opgelegd indien het een aanvraag bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag betreft.

  • 3. Van het opleggen van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake het niet binnen de daartoe gestelde termijn verstrekken van informatie, tenzij het te laat verstrekken van inlichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in het kader van de inlichtingenplicht kenbaar is gemaakt.

Hoofdstuk 4: Het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 13: Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

  • a. bij een bruto benadelingsbedrag tot € 1.000,--: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

  • b. bij een bruto benadelingsbedrag van € 1.000,-- tot € 2.000,--: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

  • c. bij een bruto benadelingsbedrag van € 2.000,-- tot € 4.000,--: 60% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

  • d. bij een bruto benadelingsbedrag van € 4.000,-- of meer: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3. De verlaging, zoals bedoeld in dit artikel, vindt, indien men een uitkering ontvangt, direct en volledig plaats conform het bepaalde in artikel 7, eerste lid. Indien dit niet mogelijk is, doordat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan zal de uitkering over een periode die in het verleden ligt worden herzien. Indien de maatregel niet of niet volledig kan worden opgelegd, wordt het resterende bedrag van de maatregel opgelegd over het toekomstige recht op bijstand.

  • 4. In afwijking van artikel 7, derde lid, komt de maatregel te vervallen indien de maatregel niet is uitgevoerd binnen een termijn van vijf jaar nadat het besluit tot het opleggen van de maatregel is genomen.

Artikel 14: Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijf procent van de bijstand gedurende een maand.

  • 2. Van het opleggen van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van deze verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing kenbaar is gemaakt.

Artikel 15: Overige bepalingen schending inlichtingenplicht

  • 1. De maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd zolang de gedraging wordt onderzocht door het openbaar ministerie en blijft definitief achterwege indien ter zake een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen dan wel het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de desbetreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 3. De terugvordering voortvloeiend uit het opleggen van een maatregel bedoeld in artikel 12, vierde lid, kan bij gebreke van tijdige betaling verhoogd worden met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

Hoofdstuk 5: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Artikel 16: Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

  • a. bij een periode korter dan 3 maanden: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand;

  • b. bij een periode van 3 tot 6 maanden: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

  • c. bij een periode van 6 maanden of langer: twintig procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

  • 3. Bij een combinatie van algemene en bijzondere bijstand wordt de maatregel toegepast op de algemene bijstand.

  • 4. In afwijking van het eerste lid geldt, dat bij het onverantwoord interen van het eigen vermogen een maatregel wordt opgelegd van twintig procent over een zodanige periode dat het bedrag van de maatregel gelijk is aan de bijstand die als gevolg van het te snel interen extra is verstrekt, doch maximaal vijf jaar.

  • 5. Onder onverantwoord interen van het eigen vermogen wordt verstaan een besteding aan algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke omgerekend per maand meer bedraagt dan 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm, zonodig aangevuld met een bedrag voor de ziektekostenverzekering.

  • 6. In afwijking van het eerste en tweede lid en onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, wordt een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid tot uitdrukking komend in “het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen deeltijdarbeid en gesubsidieerde arbeid” gelijkgesteld aan een gedraging van de derde categorie als bedoeld in artikel 9. Voor het bepalen van de hoogte van de maatregel is artikel 10 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 6: Zeer ernstige misdragingen

Artikel 17: Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 7: Overige verplichtingen

Artikel 18: Het niet verlenen van de gevraagde medewerking

Indien een belanghebbende niet de gevraagde medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoering zoals bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

Artikel 19: Het niet tonen van een identiteitsbewijs

  • 1. Indien belanghebbende op verzoek niet een identiteitsbewijs kan tonen zoals bedoeld in artikel 17, derde en vierde lid, van de wet wordt de bijstand onder toepassing van artikel 54 van de wet geweigerd dan wel beëindigd;

  • 2. Indien belanghebbende het identiteitsbewijs toont binnen de gestelde termijn wordt er geen maatregel opgelegd.

Artikel 20: Noodzakelijke betalingen

Er wordt geen maatregel opgelegd, indien belanghebbende niet meewerkt aan het in zijn naam verrichten van noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand zoals bedoeld in artikel 57 van de wet.

Artikel 21: Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

Hoofdstuk 8: Regels bestrijding misbruik

Artikel 22: Het handhavingsbeleid

Het college biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.

Hoofdstuk 9: Slotbepalingen

Artikel 23: Uitkeringsgerechtigden waarvan de bijstand via de SVB wordt verstrekt

In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de WWB ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (zoals gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 121 en 2008, 98) van toepassing.

Artikel 24: Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 februari 2010.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Laarbeek van 14 januari 2010.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

M.H.C.M. van der Aa P.H.M. Jacobs-Aarts

Algemene toelichting

1.Aanpassing van het tot artikel 16 vernummerde artikel 15 “Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid”

In de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Laarbeek is nu in artikel 9 opgenomen dat gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 WWB niet of onvoldoende worden nagekomen, worden onderscheiden in een 3-tal categorieën.

(In artikel 9 WWB zijn opgenomen de bepalingen omtrent de plicht tot arbeidsinschaling. Deze bestaat uit twee onderdelen:

  • ·

    De arbeidsplicht: de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden;

  • ·

    De re-integratieplicht: de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede de plicht om mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.)

In de derde categorie van artikel 9 van de Maatregelenverordening is onder sub f de gedraging opgenomen “het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid”.

Artikel 9 lid 1 onderdeel a WWB verwijst echter alleen naar “naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden” en verwijst dus niet naar de plicht tot het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Inmiddels zijn er diverse uitspraken van rechtbanken (o.m. Maastricht LJN: BF 1062, Den Haag LJN: BC 4720 en Alkmaar 05-03-2009 nr.08/446 WWB) die aangeven dat een dergelijk gestelde in de verordening in strijd is met de wet omdat de gedraging van het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet valt onder de in artikel 9 WWB opgenomen plicht tot arbeidsinschakeling.

Ook uit de wetsgeschiedenis volgt niet dat wel beoogd is deze plicht onder de arbeidsinschakelende verplichtingen te laten vallen.

De maatregel voor deze gedraging zou dan opgelegd moeten worden wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Dit houdt dan in dat de Laarbeekse Maatregelenverordening gewijzigd moet worden in die zin dat dan deze gedraging vervalt bij artikel 9 “Indeling in categorieën” en toegevoegd moet worden aan het tot artikel 16 vernummerde artikel 15 “Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid”.

2.Het in de verordening opnemen van de mogelijkheid van een waarschuwing

Onder de Abw bestond de mogelijkheid om aan een belanghebbende een waarschuwing af te geven.

In de huidige Maatregelenverordening onder de WWB is deze mogelijkheid sinds 2004 niet meer opgenomen.

In de praktijk staat er behoefte om bij “lichte” overtredingen de mogelijkheid te hebben om eerst een waarschuwing te kunnen geven alvorens er overgegaan wordt tot verlaging van de bijstand.

Voorgesteld wordt nu deze mogelijkheid op te nemen bij:

  • -

    het geven van een waarschuwing ten aanzien van het zich niet tijdig registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • -

    het geven van een waarschuwing ten aanzien van het niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn nakomen van de verplichting op grond van artikel 17 lid 1 WWB van het verstrekken van informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan;

  • -

    het geven van een waarschuwing indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17 lid 1 WWB niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand (de zgn. nulfraude).

  • 3.

    Het opnemen van één recidivebepaling in de verordening

In de Maatregelenverordening staan de recidivebepalingen nu opgenomen bij een drietal afzonderlijke gedragingen.

Voorgesteld wordt om de recidivebepalingen te bundelen in één algemene recidivebepaling.

Dit betekent dat de recidivebepalingen nu opgenomen in het tweede lid van artikel 10 “De hoogte en duur van de maatregel”, in het tweede lid van het tot artikel 12 vernummerde artikel 11 “Te laat verstrekken van gegevens” en in het derde lid van het tot artikel 13 vernummerde artikel 12 “Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand” komen te vervallen.

De algemene recidivebepaling kan worden opgenomen in het huidige artikel 8 “Samenloop van gedragingen”, waarbij dan de titel gewijzigd wordt in “Recidive en cumulatie”.

De huidige inhoud van artikel 8 wordt opgenomen in een lid 2.

4.Herleven maatregel

Indien de belanghebbende jegens wie een verlaging moet worden toegepast niet langer een WWB-uitkering ontvangt, dan heeft het college de bevoegdheid om bij een eventuele nieuwe aanvraag om bijstand alsnog rekening te houden met de eerdere verlagingswaardige gedraging (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 25).

Voorwaarde hiervoor is wel dat de Maatregelenverordening hierin voorziet.

Op dit moment voorziet de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Laarbeek alleen in het tot artikel 13 vernummerde artikel 12 bij het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand (inlichtingenfraude) in de mogelijkheid om de maatregel op te leggen over het toekomstige recht op bijstand.

Wanneer er een maatregel wordt opgelegd in verband met de schending van de arbeidsverplichtingen en de WWB-uitkering wordt voortijdig beëindigd (d.w.z. voordat de maatregel (geheel) kan worden uitgevoerd), heeft de huidige Maatregelenverordening geen grondslag voor het doen herleven, alsnog (verder) uitvoeren, van de maatregel bij een nieuw recht op uitkering.

Jurisprudentie (Rechtbank Arnhem 05-03-2009, nr. AWB 08/3990) heeft uitgesproken dat een aan belanghebbende eerder opgelegde maatregel niet in de weg staat om bij een nieuwe toekenning van bijstand deze alsnog te effectueren.

Voorgesteld wordt om deze mogelijkheid in de Maatregelenverordening op te nemen.

Deze mogelijkheid kan opgenomen worden middels toevoeging van een extra lid aan artikel 7 “Ingangsdatum en tijdvak”.

Omdat deze nieuwe mogelijkheid in artikel 7 van de Maatregelenverordening voor het doen herleven van de maatregel gebonden is aan een periode van een jaar (om reden dat een maatregel en het niet nakomen van de aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen tegenover elkaar dienen te staan, waarbij een termijn van 12 maanden een redelijke termijn wordt geacht) behalve bij de schending van de inlichtingenplicht als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend, waarbij een periode van vijf jaren geldt alvorens een dergelijke maatregel niet meer kan worden opgelegd, dient nu ook het vernummerde vierde lid van het tot artikel 13 vernummerde artikel 12 van de Maatregelenverordening ‘Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand’ aangepast te worden.

5.Verhoging aangiftegrens

Per 1 januari 2009 is de nieuwe Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude van kracht (Stcrt. 2008, 249, p. 5). De belangrijkste wijziging ten opzichte van de vorige Aanwijzing uit 2004 is dat de zogenaamde aangiftegrens van € 6.000,-- wordt opgetrokken naar

€ 10.000,--.

Indien er gefraudeerd is met een uitkering en het benadelingsbedrag komt niet boven de € 10.000,-- uit, dient het college zelf een sanctie op te leggen. Bij fraudebedragen boven dit bedrag, moet het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (OM).

Dit betekent dat in de toelichting op het tot artikel 15 vernummerde artikel 14 “Overige bepalingen schending inlichtingenplicht” (de eerste alinea van het eerste lid) het daar genoemde bedrag van € 6.000,-- veranderd gaat worden in € 10.000,--.

Deze eerste alinea komt dan als volgt te luiden:

“In principe dient er bij fraude vanaf € 10.000,-- (brutobedrag inclusief de af te dragen of afgedragen loonheffing en premies) aangifte gedaan te worden bij het Openbaar Ministerie (OM) en dient er een proces-verbaal opgemaakt te worden. Als het OM een zaak in termen van strafrechtelijke bewijsbaarheid niet accepteert, bijvoorbeeld omdat er vormfouten zijn gemaakt, of dit nadeel becijfert op minder dan € 10.000,--, wordt de gemeente geïnformeerd en zal er alsnog een maatregel opgelegd dienen te worden.”

In verband met bovenstaande onderdelen (m.u.v. onderdeel 5) is de onderhavige wijziging van de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand gemeente Laarbeek noodzakelijk.

Artikelsgewijze toelichting

De artikelsgewijze toelichting heeft alleen betrekking op de te wijzigen artikelen van deze verordening.

Toelichting op het derde lid van artikel 7:

Indien het recht op bijstand is beëindigd of ingetrokken en al volledig is uitbetaald, kan de uitvoering van een maatregel niet meer plaatsvinden. Dit lid opent de mogelijkheid om het besluit alsnog uit te voeren indien de belanghebbende binnen 12 maanden na datum van het besluit tot het opleggen van een maatregel terugkomt in de bijstand. Blijft hij langer dan een jaar uit de uitkering dan vervalt de maatregel.

Toelichting op het eerste lid van artikel 8:

Indien er binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van herhaald verwijtbaar gedrag, leidend tot een verlaging met eenzelfde of hoger percentage, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel.

Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook indien de maatregel wegens dringende redenen niet is opgelegd, of wanneer er een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt.

Op basis van deze bepaling kan een recidiveverlaging slechts één keer worden toegepast. Indien belanghebbende na een tweede verwijtbare gedraging wederom verwijtbaar gedrag vertoont, leidend tot een verlaging met eenzelfde of hoger percentage, zal de hoogte en de duur van de verlaging individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de betrokkene.

Toelichting op artikel 11 (nieuw toegevoegd, waardoor vernummering van volgende artikelen):

Uitgangspunt is dat verwijtbaar gedrag in beginsel een maatregel tot gevolg heeft. Aangezien de gedragingen van de eerste categorie relatief gering zijn met geen of weinig directe gevolgen, wordt met deze bepaling geregeld dat bij een eerste verwijtbare gedraging een schriftelijke waarschuwing kan worden gegeven.

Van een eerste verwijtbare gedraging als bedoeld in dit artikel is overigens wederom sprake indien belanghebbende in de twee jaar voorafgaand aan de nieuwe gedraging (van de eerste categorie) géén schriftelijke waarschuwing heeft ontvangen.

Het geven van een schriftelijke waarschuwing is een bevoegdheid. Indien belanghebbende willens en wetens zijn inschrijving bij het UWV WERKbedrijf niet heeft verlengd, kan er direct een maatregel worden opgelegd rekeninghoudend met de ernst van het feit en de gedraging.

Indien er binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing kenbaar is gemaakt, wederom sprake is van een verwijtbare gedraging van de eerste categorie, dient er wel een maatregel te worden toegepast.

Een schriftelijke waarschuwing is ook een maatregel. Dat wil zeggen dat bij herhaling in principe een maatregel kan worden opgelegd met toepassing van de recidiveregels.

Toelichting op het derde lid van artikel 12:

Het geven van een schriftelijke waarschuwing is een bevoegdheid. Indien belanghebbende willens en wetens zijn inlichtingenplicht niet correct is nagekomen, kan er direct een maatregel worden opgelegd rekening houdend met de ernst van het feit en de gedraging.

Zie ook de toelichting op artikel 11.

Toelichting op het tweede lid van artikel 14:

Het geven van een schriftelijke waarschuwing is een bevoegdheid. Indien belanghebbende willens en wetens zijn inlichtingenplicht niet correct is nagekomen, kan er direct een maatregel worden opgelegd rekening houdend met de ernst van het feit en de gedraging.

Zie ook de toelichting op artikel 11.

Wijziging artikelsgewijze toelichting van artikel 15:

In de toelichting op het tot artikel 15 vernummerde artikel 14 “Overige bepalingen schending inlichtingenplicht” (de eerste alinea van het eerste lid) verandert het daar genoemde bedrag van € 6.000,-- in € 10.000,--.

Deze eerste alinea komt dan als volgt te luiden:

“In principe dient er bij fraude vanaf € 10.000,-- (brutobedrag inclusief de af te dragen of afgedragen loonheffing en premies) aangifte gedaan te worden bij het Openbaar Ministerie (OM) en dient er een proces-verbaal opgemaakt te worden. Als het OM een zaak in termen van strafrechtelijke bewijsbaarheid niet accepteert, bijvoorbeeld omdat er vormfouten zijn gemaakt, of dit nadeel becijfert op minder dan € 10.000,--, wordt de gemeente geïnformeerd en zal er alsnog een maatregel opgelegd dienen te worden.”

Toelichting op het zesde lid van artikel 16:

Een bijzondere vorm van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is het “door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen deeltijdarbeid en gesubsidieerde arbeid”.

Het gaat hier onder meer om verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag op staande voet wegens diefstal of werkweigering. In deze gevallen wordt een eventuele aanvraag WW vrijwel zonder uitzondering geweigerd.

Een constatering van het UWV dat er sprake is van een verwijtbaar ontslag, waardoor er aan een belanghebbende geen WW wordt toegekend, kan niet zonder meer worden overgenomen. De afdeling Werk en Inkomen zal hierin ook zelf een onderzoek moeten doen. Mocht in een bezwaar tegen de weigering van de WW-uitkering blijken dat het ontslag niet verwijtbaar is, dan kan er in het kader van de WWB ook geen sprake zijn van verwijtbaarheid. Als de belanghebbende afziet van het aanvragen van WW, dan zal de afdeling Werk en Inkomen ook zelf moeten onderzoeken of het ontslag verwijtbaar is.

Omdat het in de praktijk gaat om een gedraging die toch een zekere samenhang laat zien met de gedragingen die in artikel 9 zijn gerangschikt (het niet of onvoldoende meewerken aan het verkrijgen en aanvaarden van arbeid), wordt de daarmee verbonden sanctionering van artikel 10 overeenkomstig toegepast.

Bovendien past de standaard sanctiemethodiek met betrekking tot gedragingen die in het algemeen vallen onder het begrip “tekortschietend besef van verantwoordelijkheid” zoals verwoord in artikel 16, eerste lid, niet bij de specifieke gedraging genoemd in het zesde lid.

Tenslotte kan nog opgemerkt dat het door eigen toedoen niet behouden van deeltijdarbeid of van een gesubsidieerde baan eveneens kan worden aangemerkt als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid zoals hier in het zesde lid is bedoeld.

Toelichting op artikel 22:

Artikel 8a van de wet bepaalt dat de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Er dient te worden gewaarborgd dat aan de eisen van rechtmatigheid wordt voldaan. In dat kader kan ook aandacht besteed worden aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen. Een goed financieel beheer bij de uitvoering van de WWB brengt met zich dat daarbij ook voortdurend aandacht bestaat voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik. Dit wordt in artikel 8a van de wet geregeld. Artikel 8a van de wet houdt in dat middels een verordening regels gesteld worden over misbruik en oneigenlijk gebruik. In onderhavig artikel van deze verordening wordt dit geregeld.

In het kader van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand, draagt het college zorg voor het opstellen van een handhavingsplan.

In het handhavingsplan komt op zijn minst tot uitdrukking: een gemeentelijke visie op handhaving, aanpak fraudepreventie en aanpak frauderepressie.

Aangezien de gemeente Laarbeek de uitvoering van de WWB per 1 januari 2009 heeft ondergebracht bij het Werkplein Helmond, zijn het handhavingsplan van de gemeente Helmond en eventuele toekomstige wijzigingen daarin ook onverkort op de gemeente Laarbeek van toepassing.