Regeling vervallen per 18-02-2014

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 17-02-2014

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2013

Artikel 0 Dit artikel moet nog worden gesplitst

Beleidsregels

maatschappelijke

ondersteuning 2013

Inleiding

1.Beoordeling van de te bereiken resultaten

  • 1.1

    Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

    • 1.1.1.

      Inleiding

    • 1.1.2.

      Afwegingskader

  • 1.2

    Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

1.2.1. Inleiding

1.2.2. Afwegingskader

1.3Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

1.3.1. Inleiding

1.3.2. Afwegingskader

1.4Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

1.4.1. Inleiding

1.4.2. Afwegingskader

1.5Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

1.5.1. Inleiding

1.5.2. Afwegingskader

1.6Resultaat 6: verplaatsen in- en om de woning

1.6.1. Inleiding

1.6.2. Afwegingskader

1.7Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

1.7.1. Inleiding

1.7.2. Afwegingskader

1.8Resultaat 8: medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan

1.8.1. Inleiding

1.8.2. Afwegingskader

2.Verstrekkingsvormen, eigen bijdrage/eigen aandeel

2.1. Inleiding

2.2. Verstrekking in natura

2.3. Persoonsgebonden budget

2.4. Financiële tegemoetkoming

2.5. Eigen bijdrage/eigen aandeel

2.5.1. Hoogte eigen bijdrage/eigen aandeel

2.5.2. Inning eigen bijdrage/eigen aandeel

3.Werkwijze

3.1. Van melding naar oplossing: het gesprek

3.1.1. Fase 1: Het eerste contact

3.1.2. Fase 2: Het gesprek

3.1.3. Afwegingskader

3.1.4. Fase 3: Het arrangement en het gespreksverslag

3.2. De aanvraag

3.2.1. Zorgvuldig onderzoek

3.2.2. Hersteltermijn en buiten behandeling stellen van de aanvraag

3.3. Motivering van besluiten

3.3.1 Hardheidsclausule

3.4. Bezwaarprocedure

Bijlage 1 Tijdnormering hulp bij het huishouden

Bijlage 2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Bijlage 3 Bouwkundige- en woontechnische voorzieningen

Bijlage 4 Uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget

Bijlage 5 Kindvoorzieningen

Bijlage 6 Normenoverzicht

Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning zijn regels opgesteld rond de individuele verstrekkingen aan inwoners. De gemeente beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor compensatie. Dit doet de gemeente aan de hand van de bepalingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2012 en de bepalingen in deze beleidsregels. De beleidsregels zijn een verdere uitwerking van de bepalingen in de verordening en waarborgt de transparantie van de gemeentelijke werkwijze naar derden.

Juridische status

De beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht:

“Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel voor hem gedelegeerde bevoegdheid.”

Als beleidsregels zijn vastgesteld, kan daar in beschikkingen naar worden verwezen. Voor de gemeente zijn deze beleidsregels evenzeer bindend als de verordening. Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in verordening en beleidsregels wel correct heeft gehanteerd. Uiteraard dienen bij gewijzigd beleid ook de beleidsregels te worden aangepast.

De Verordening maatschappelijke ondersteuning wordt door de gemeenteraad vastgesteld. De beleidsregels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Daarnaast is het mogelijk de bedragen jaarlijks te indexeren, wat gemandateerd is aan het college van burgemeester en wethouders.

Compensatieplicht

Artikel 4 Wmo, het artikel dat gemeenten de opdracht geeft tot het verstrekken van individuele voorzieningen, luidt:

“Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

  • a.

    een huishouden te voeren;

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.”

In de verordening worden op basis van artikel 4 lid 1 van de wet de volgende te bereiken resultaten genoemd:

  • a.

    Een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    Wonen in een geschikt huis;

  • c.

    Adequaat gebruik kunnen maken van goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    Adequaat gebruik kan maken van schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    Zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    De mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

In de Wmo gaat het om maatwerk; de nadruk ligt op zorgvuldig onderzoek van de individuele situatie.

Eigen verantwoordelijkheid

De Wmo is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt, of in het netwerk rondom de persoon, om het probleem op te lossen. De eigen verantwoordelijkheid en die van het netwerk komen tijdens Het Gesprek aan de orde.

Een oplossing van problemen kan bijvoorbeeld al aanwezig zijn, omdat dit behoort tot iemands normale levenspatroon. Bijvoorbeeld bij problemen met het schoonhouden van het huis zijn er talloze mensen die gewend zijn daar iemand voor in te huren, zoals tweeverdieners of mensen met voldoende inkomen. In deze situatie hoeft niets te veranderen, als men op basis van leeftijd of een ongeval beperkingen krijgt. Door voort te zetten wat men had ontstaat er geen probleem dat om een oplossing vraagt.

Eigen verantwoordelijkheid betekent bijvoorbeeld ook de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen bekeken worden.

Ook bij woonvoorzieningen speelt de eigen verantwoordelijkheid een grote rol. Als iemand 65 is en zijn badkamer gaat renoveren mag een gemeente veronderstellen dat hij - ook al zijn er nog geen beperkingen - rekening houdt met het gegeven dat hij een dagje ouder wordt. Dat betekent dat de persoon in kwestie aan een douche moet denken in plaats van uitsluitend een bad. Daar spelen natuurlijk allerlei individuele factoren in mee, zoals: is er plaats voor?

In artikel 4 lid 2 van de Wmo is bepaald dat gemeenten rekening houden met de mogelijkheden die iemand heeft om zelf in financiële zin kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening te nemen. Dat is wat anders dan de eigen bijdrage regeling. Die speelt een rol nadat een voorziening is verstrekt. Feitelijk is hier de compensatieplicht niet aan de orde: als gemeente hoeven we niets te doen want men kan zelf in een passende oplossing voorzien.

Mantelzorgers en vrijwilligers

Een bijzondere groep onder de Wmo vormen de mantelzorgers en vrijwilligers. Zij vallen onder de werking van prestatieveld 6. De vraag is of dat leidt tot ‘eigen’ aanspraken van mantelzorgers in het kader van dit prestatieveld, of dat het gaat om afgeleide aanspraken, omdat er een persoon is waarvoor de mantelzorger zorgt en ook de mantelzorger op naam van deze persoon aanspraak kan maken op individuele voorzieningen. Nadrukkelijk moet een gemeente immers rekening houden met de belangen van de mantelzorger en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen van deze beleidsregels komt dit aan de orde. Het gaat hierbij overigens om een principieel verschil van inzicht, waarover de jurisprudentie tot op heden nog geen uitsluitsel heeft gegeven. Tot dat gebeurt wordt er door de VNG geadviseerd, vooral uit uitvoeringstechnisch oogpunt, uit te gaan van een afgeleid recht op voorzieningen. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degene die de mantelzorg ontvangt.

Nieuwe wetgeving (transitie AWBZ-Wmo)

In deze beleidsregels laten we nieuwe plannen rond de functie begeleiding uit de AWBZ, buiten beschouwing.

1.1 Resultaat 1: een schoon en leefbaar huis

1.1.1 Inleiding

Tot een schoon en leefbaar huis behoort het zwaar en licht huishoudelijk werk. Het gaat bijvoorbeeld om het stofzuigen van de woning, het schoonmaken van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het schoonhouden van de ruimten die onder de compensatieplicht vallen.

Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kan de persoonlijke situatie aanleiding zijn om hiervan af te wijken. Zie bijlage 1.

1.1.2 Afwegingskader

  • a.

    Het gaat om alle activiteiten teneinde het huis schoon en leefbaar te houden.

  • b.

    Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, de eigen kracht en gebruikelijke zorg. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

Voorbeeld: Hierbij kan gedacht worden aan de situatie waarin men al jaren op eigen kosten iemand voor bepaalde werkzaamheden inhuurt. Ook al zouden er nieuwe beperkingen optreden, in deze situatie is er geen compensatie nodig omdat het geen invloed heeft op het te bereiken resultaat. Immers, de werkzaamheden worden voortgezet.

c.Het college beoordeelt of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt op basis van de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.

Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Vanaf de leeftijd van 18 jaar mag verwacht worden dat deze persoon een éénpersoonshuishouden draaiende kan houden. Vanaf 23 jaar mag worden verwacht dat men een volledig huishouden kan voeren. Voor kinderen geldt:

  • -

    Kinderen tot 5 jaar: leveren geen bijdrage aan huishoudelijke werkzaamheden;

  • -

    Kinderen van 5-12 jaar: worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij de lichte huishoudelijke taken zoals opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen en kleding in de wasmand gooien;

  • -

    Kinderen vanaf 13 jaar: verrichten naast bovengenoemde taken: hand- en spandiensten, houden de eigen kamer op orde dat wil zeggen: opruimen, stofzuigen en het bed verschonen.

Bij gebruikelijke zorg wordt ervan uitgegaan dat naast een volledige baan een huishouden kan worden gerund. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden kan hiervan afgeweken worden.

d.Het college beoordeelt of in Het Gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Voorbeeld: o.a. boodschappendienst, het gebruik van de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant.

  • e.

    Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, zal het college compenseren. De aard van de werkzaamheden en de tijdsnormering van hulp bij het huishouden zijn opgenomen in bijlage 1. Hiervan kan afgeweken worden indien hier vanuit het oogpunt van zelfredzaamheid en/of eigen verantwoordelijkheid aanleiding toe is.

  • f.

    De hulp kan door het college worden toegekend in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. De hoogte van het PGB moet voldoende zijn om te voldoen aan de compensatieplicht, maar kan nooit hoger zijn dan dezelfde compensatie in natura.

  • g.

    Bij huishoudelijke hulp in natura en bij een persoonsgebonden budget kent het college hulp toe in uren. Daarbij moet vast staan dat het te bereiken resultaat bereikt zal worden, zodat er sprake is van compensatie.

  • h.

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • i.

    Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • j.

    Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

1.2 Resultaat 2: wonen in een geschikt huis

1.2.1 Inleiding

In de Wmo is in artikel 4 lid 1 geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen resultaten die bereikt moeten worden op het huishoudelijke vlak en resultaten voor wat betreft een voor de persoon en zijn kenmerken geschikte woning. De term ‘voeren van een huishouden’ geeft daar geen duidelijkheid over. Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er gecompenseerd kan worden: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse inwoner dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keuze voor een woning dient iemand uiteraard rekening te houden met de eigen situatie. Dat betekent dat er met bestaande of nog te verwachte beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college compenseren.

1.2.2 Afwegingskader

a.Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de toekomst.Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

Het treffen van voorzieningen in de volgende woonvormen komt niet in aanmerking voor compensatie: hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, woningen die onbewoonbaar zijn verklaard en woningen die bestemd zijn om gesloopt te worden, kamerverhuur en specifiek op personen met beperkingen en ouderen gerichte woongebouwen zoals AWBZ-instellingen, gezamenlijke ruimten van woningen en woongebouwen of voorzieningen die bij (nieuw)bouw, verbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

  • b.

    Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, de eigen kracht, gebruikelijke zorg en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze beleidsregels. Een niet-uitputtelijke lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen is opgenomen in bijlage 2.

  • c.

    Het college beoordeelt of het resultaat, wonen in een geschikt huis, ook te bereiken is via een verhuizing. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de medisch aanvaardbare termijn waarop een woning beschikbaar komt, eventueel aanwezige mantelzorg en de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de belanghebbende, de verhouding tussen de besparing van de gemeente en de gevolgen voor de belanghebbende, afstand tot voorzieningen en de mogelijke gebruiksduur van de oplossing. Een zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

  • d.

    Het primaat van verhuizen wordt beoordeeld vanaf een bedrag van € 2.500,-

  • e.

    Als sprake is van een aanvraag van een mantelzorgwoning gaat het college ook daarbij uit

van de eigen verantwoordelijkheid voor het hebben van een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst. De kosten van het wonen zijn voor rekening van belanghebbende.De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Voor vergunningverlening wordt de aanvraag getoetst aan de door de gemeente opgestelde voorwaarden voor een mantelzorgwoning.

f.Als er geen algemene woonvoorziening beschikbaar is en het primaat van verhuizing niet toegepast kan worden, dan zal onderzocht moeten worden of het plaatsen van een losse woonunit mogelijk is. Hiervoor moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse woonunit bestaan. Daarbij zal het meestal zo zijn dat er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse woonunit als er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van de belanghebbende om een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse woonunit wel.

Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat – als de woonunit niet meer nodig is – dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de woonunit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de verstrekking van een losse woonunit.

  • g.

    Als het gaat om een aanbouw bij een eigen woning zal het college allereerst beoordelen wat iemands mogelijkheden zijn om uit een oogpunt van kosten zelf in de compenserende voorziening te voorzien.Voorbeeld: Als het mogelijk is deze aanbouw zelf te financieren, bijvoorbeeld door een extra hypotheek op de woning te vestigen en de kosten daarvan blijven beperkt dan zal eerst naar deze mogelijkheid gekeken worden.

  • h.

    Bij grotere bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen, waarmee zo nodig meerdere offertes opgevraagd kunnen worden. . Let op: De ingreep van bouw- en/of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die aanvrager ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte en waarvan de kosten een bedrag ad € 45.000,-- niet te boven gaan.

  • i.

    Het aanpassen van doelgroepengebouwen kan alleen voor compensatie in aanmerking komen wanneer er sprake is van een aanpassing die niet als standaard noodzakelijke voorziening voor de doelgroep kan worden gekwalificeerd. Hierover maakt het college afspraken met de (toekomstige) eigenaar van deze woningen.

  • j.

    Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt ingevolge artikel 7 lid 2 Wmo door het college uitbetaald aan de eigenaar van de woning, als financiële tegemoetkoming. De beschikking wordt verstuurd aan de belanghebbende met een afschrift aan de eigenaar.

  • k.

    Een niet-bouwkundige aanpassing aan de woning kan door het college in natura en als persoonsgebonden budget worden verstrekt aan de belanghebbende.

  • l.

    Bij het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding houdt het college rekening met de mate waarin de verhuizing te verwachten of te voorspellen was. Bij een te verwachten of voorspelbare verhuizing wordt in principe geen verhuiskostenvergoeding toegekend.

  • m.

    De belanghebbende die voor het eerst zelfstandig gaat wonen, wordt uitgesloten voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten, omdat dit kosten zijn die elke persoon eens in zijn/haar leven moet maken.

  • n.

    Het verhuizen van een geschikte woning naar een ongeschikte woning komt niet in aanmerking voor compensatie.

  • o.

    In aanmerking komende kosten voor compensatie bij een bouwkundige- of bouwtechnische aanpassingen, zie bijlage 3.

  • p.

    Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • q.

    Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

1.3 Resultaat 3: goederen voor primaire levensbehoeften

1.3.1 Inleiding

In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse activiteiten nodig. De compensatieplicht is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Grotere inkopen zoals kleding en duurzame gebruiksgoederen zijn geen primaire levensbehoeften en vallen niet onder de resultaten die voor compensatie in aanmerking kunnen komen.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen doen. Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. Indien mogelijk wordt bij het behalen van dit resultaat gebruik gemaakt van algemene voorzieningen zoals bijvoorbeeld boodschappendiensten, maaltijdservice, kant- en klare maaltijden uit supermarkten of andersoortige vrijwilligersdiensten. Een algemene voorziening wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er geen al te hoge kosten aan verbonden zijn.

1.3.2 Afwegingskader

  • a.

    Onder dit resultaat worden gerekend het beschikken over levens- en schoonmaakmiddelen die dagelijks nodig zijn en zo nodig de bereiding van maaltijden.

  • b.

    Allereerst beoordeelt het college of in Het Gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Voorbeeld: Hierbij valt te denken aan het gebruik van een boodschappenservice, een maaltijdvoorziening of het gebruik maken van kant en klare maaltijden.

c.Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden de mogelijkheden onderzocht – in de omgeving en het inzetten van de eigen kracht. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

Hierbij kan gedacht worden aan de situatie dat in de omgeving wonende bekenden bereid zijn deze boodschappen te doen.

d.Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is, die in staat kan worden geacht de bereiding van de maaltijden en/of het doen van de boodschappen over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake is van inwonendheid wordt op basis van de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.

Bij gebruikelijke zorg wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Vanaf de leeftijd van 18 jaar mag verwacht worden dat deze persoon een éénpersoonshuishouden draaiende kan houden. Vanaf 23 jaar mag worden verwacht dat men een volledig huishouden kan voeren. Voor kinderen geldt dat zij vanaf 13 jaar kleine boodschappen kunnen doen en de broodmaaltijden kunnen verzorgen.

Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten kunnen de niet-uitstelbare taken in aanmerking komen voor compensatie. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Afhankelijk van de situatie kan compensatie voor het bereiden van maaltijden worden ingezet.

  • e.

    Bij boodschappen is het uitgangspunt: één maal in de week boodschappen doen. Een uitzondering wordt door het college alleen gemaakt als volstrekt helder is dat dit niet in één maal per week mogelijk is. In Landerd is een boodschappendienst georganiseerd via Rigom. Deze dienst fungeert als een voorliggende voorziening (artikel 2 Wmo)

  • f.

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • g.

    Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • h.

    Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Resultaat 4: beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

1.4.1 Inleiding

De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Bij het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal gebruik te maken van de beschikbare algemeen gebruikelijke hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

1.4.2 Afwegingskader

  • a.

    De inhoud van het resultaat schone en doelmatige kleding bestaat uit het wassen en drogen daarvan.

  • b.

    Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving en het inzetten van de eigen kracht. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze beleidsregels. Voorbeeld: Het anders inrichten van de woning, hierbij kan gedacht worden aan het verplaatsen van de wasmachine en droger van een verdieping naar de begane grond.

  • c.

    Daarna beoordeelt het college of er sprake is van gebruikelijke zorg.

Van gebruikelijke zorg is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het wassen, drogen en eventueel strijken over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die - ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze - één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot is een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of sprake van inwonendheid zal naar de concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.

Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij de was in de wasmand gooien en schone was opruimen. Vanaf 18 jaar wordt verwacht dat zij kunnen wassen, drogen en eventueel strijken. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende zeven aaneengesloten dagen en nachten, zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden.

Bij beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zal het over het algemeen gaan om uitstelbare taken. Alleen als de was niet kan blijven liggen zal dat direct moeten gebeuren. Hier zal dan ondanks de gedeeltelijke gebruikelijke zorg wel voor geïndiceerd kunnen worden.

d.Vervolgens beoordeelt het college of in Het Gesprek, als dat heeft plaatsgevonden, alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn.

Bijvoorbeeld het gebruik maken van een was- en strijkservice.

  • e.

    Wat betreft het strijken van kleding worden er geen beddengoed, theedoeken, zakdoeken en ondergoed, etc. gestreken. Wat betreft de kleding wordt uitgegaan van een eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van de keuze van kleding, die in principe niet hoeft te worden gestreken.

  • f.

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • g.

    Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • h.

    Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

Resultaat 5: het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

1.5.1 Inleiding

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppasoma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk te ondersteunen zodat de ruimte ontstaat om een permanente oplossing te zoeken, als dat zelfstandig of met het netwerk niet lukt.

1.5.2 Afwegingskader

  • a.

    Het resultaat van het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, bestaat uit het tijdelijk ondersteunen bij het zorgen voor de kinderen zodat ruimte ontstaat om een permanente oplossing te zoeken. Bij zorg voor kinderen gaat het om die tijden dat de kinderen verzorgd moeten worden.

  • b.

    Het college beoordeelt of de ouder/verzorger zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving en het inzetten van de eigen kracht. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze beleidsregels. Dit kan bijvoorbeeld door een herverdeling van taken of opvang door personen binnen het sociale netwerk, zoals opvang door grootouders.

  • c.

    Vervolgens wordt in Het Gesprek gekeken of alle voorliggende en algemeen gebruikelijke voorzieningen meegenomen zijn. Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld voorschoolse, tussenschoolse en naschoolse opvang, kinderopvang, waar kinderen verzorgd kunnen worden.

  • d.

    Ook beoordeelt het college de mogelijkheden van ouderschapsverlof of zorgverlof.

  • e.

    Bij de toekenning stelt het college bij beschikking vast om welke tijdelijke periode het gaat en op welke wijze gezocht dient te worden naar een definitieve oplossing.

  • f.

    Het college houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van een dreigende overbelasting van de mantelzorger een individuele voorziening aan de persoon met beperking worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een PGB betreft – door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Het gaat hier om een afgeleid recht. Het college kan ook rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger.

  • g.

    Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • h.

    Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

1.6 Resultaat 6: verplaatsen in en om de woning

1.6.1 Inleiding

Het gaat hier om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik uit, omdat die niet bedoeld is voor het verplaatsen in en om de woning, maar voor verplaatsingen over langere afstanden elders, tijdens uitstapjes. Deze rolstoel past daarmee meer onder resultaat 7 en kan eventueel als algemene voorziening verstrekt worden.

1.6.2 Afwegingskader

  • a.

    Het gaat om het zich verplaatsen in en om de woning. Dat betekent dat het om verplaatsingen gaat die direct vanuit de woning worden gedaan. Als beoordeeld is dat hulpmiddelen zoals een rollator of alternatieve oplossingen zoals een herindeling van de meubels niet volstaat, dient te worden vastgesteld dat belanghebbende voor het dagelijks zittend verplaatsen is aangewezen op een rolstoel.

  • b.

    Rolstoelen voor het zogenaamde ‘incidentele’ gebruik, bijvoorbeeld voorbij het winkelen of bij uitstapjes, vallen niet onder dit te bereiken resultaat en zullen dan ook ter beschikking kunnen komen via een algemene voorziening in de vorm van een rolstoelpool.

  • c.

    De sportrolstoel wordt niet gerekend tot een rolstoel voor het verplaatsen in en rond de woning.

  • d.

    Als er noodzaak bestaat voor een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik, zal via een medisch en al dan niet ergotherapeutisch advies door het college een programma van eisen worden opgesteld.

  • e.

    Een rolstoel kan door het college verstrekt worden in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget.

  • f.

    Bij verstrekking in natura vallen alle kosten van onderhoud en verzekering onder de verstrekking.

  • g.

    Bij een verstrekking als persoonsgebonden budget wordt de rolstoel die belanghebbende zou hebben gekregen als voorziening in natura als uitgangspunt genomen. Zou belanghebbende een geschikte, gebruikte rolstoel ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze rolstoel, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Indien de rolstoel na de economische afschrijvingstermijn, wordt beoordeeld en technisch nog niet is afgeschreven en daarnaast nog in voldoende mate compenseert, zal de vervanging van de rolstoel uitgesteld worden (net zoals bij verstrekking in natura).

  • h.

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen.

  • i.

    Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • j.

    Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

1.7 Resultaat 7: lokaal verplaatsen per vervoermiddel

1.7.1 Inleiding

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Bij lokaal verplaatsen moet gedacht worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende.

Er wordt geen onbeperkte kostenloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

1.7.2 Afwegingskader

a.Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, het inzetten van de eigen kracht en algemeen gebruikelijke voorzieningen. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

Dat kunnen naast het oplossen van een vervoersprobleem in eigen kring, ook het openbaar vervoer en fietsen in bijzondere uitvoering zijn, zoals fietsen met trapondersteuning en dergelijke. Een niet-uitputtelijke lijst van algemeen gebruikelijke voorzieningen is opgenomen in bijlage 2.

b.Als het college dient te compenseren zal allereerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de belanghebbende/belanghebbende uit bestaat.

Belangrijk bij deze beoordeling is ook artikel 2 van de Wmo (andere rechten gaan voor)

‘Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat’.

  • c.

    Bij een vervoersvoorziening wordt geen inkomensgrens gehanteerd conform artikel 23, lid 2 van de verordening en artikel 2.6 van deze beleidsregels.

  • d.

    Aan de hand van de vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere individuele voorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden wat invloed kan hebben op het aantal kilometers.

Op 6 november 2012 heeft het college besloten om het aantal reiszones te maximaliseren op 700 zones. De daarbij gehanteerde berekening is alsvolgt:

Een rit beslaat gemiddeld 4 zones ( één opstap en drie reiszones). Deze aanname is onderschreven door een onderzoek van Mobycom ( basisanalyse Wmo vervoer en openbaar vervoer in de regio Noordoost-Brabant d.d. 13 september 2012) waaruit dit blijkt.

Een zone is ongeveer 4,25 km

2000km zijn ( 2000/4,25) 470 zones. 470 zones zijn 156 ritten.

Compensatieplicht is derhalve 470 zones + 156 opstapzones= 626 Afgerond: 700 zones.

Let op:

De Regiotaxi is een openbaar vervoer systeem dat toegankelijk is voor al onze inwoners.

Na 700 zones kan iedere pashouder onder de gebruikelijke OV voorwaarden gebruik maken van de Regiotaxi.

  • e.

    Bij personen met een loopafstand tot 100 meter zal het college beoordelen of naast een voorziening als collectief vervoer ook nog een voorziening verstrekt moet worden voor de zeer korte afstand.

  • f.

    Indien collectief vervoer niet mogelijk of niet beschikbaar is, kan het college een individuele voorziening in de vorm van een voorziening in natura (taxipas, rolstoeltaxipas), een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget te besteden aan vervoer verstrekken.

  • g.

    Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor, zal er geen noodzaak zijn te compenseren omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn wanneer door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

  • h.

    Bij een persoonsgebonden budget is de voorziening die de belanghebbende/betrokkene als voorziening in natura zou ontvangen voor het college uitgangspunt voor de hoogte van het bedrag. Zou belanghebbende een geschikte, gebruikte voorziening ontvangen hebben, dan zal het te verstrekken bedrag gebaseerd zijn op deze voorziening, qua prijs maar ook qua beperkte levensduur vanwege het al afgeschreven deel. Indien deze voorziening na de economische afschrijvingstermijn, wordt beoordeeld en technisch nog niet is afgeschreven en daarnaast nog in voldoende mate compenseert, zal de vervanging uitgesteld worden (net zoals bij verstrekking in natura).

  • i.

    Ten aanzien van mantelzorgers zal door het college rekening worden gehouden met hun belangen. Voorbeeld: Zo kan het o.a. dat de mantelzorger mee wordt vervoerd (vanwege de

noodzaak tijdens het vervoer in te grijpen) zodat het vervoer van de mantelzorger als noodzakelijke begeleider gratis plaats vindt.

  • j.

    Het college beoordeelt of er uitsluitingsgronden zijn waardoor er geen compensatie wordt aangeboden zoals vastgelegd in Artikel 8 van de verordening.

  • k.

    Bij elke compensatie wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening, zoals vastgelegd in artikel 9 van de verordening.

1.8 Resultaat 8: medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale

verbanden aangaan

1.8.2Inleiding

Het laatste op grond van artikel 4 lid 1 Wmo genoemde resultaat is de mogelijkheid om medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan, Dat wil zeggen het kunnen deelnemen aan het leven van alledag.

Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

1.8.2 Afwegingskader

  • a.

    Het gaat om het ontmoeten van medemensen. Hierbij moet onderzocht worden of er een noodzaak bestaat om een specifieke contact te compenseren omdat er bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden zijn om met medemensen in contact komen.

  • b.

    Het college beoordeelt of iemand zelfredzaam is. Hierbij worden mogelijkheden onderzocht – in de omgeving, het inzetten van de eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen en voorliggende voorzieningen. Dit komt overeen met de in de verordening gehanteerde begrippen, zie artikel 6 van de verordening en hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

  • c.

    Als het gaat om een vervoersprobleem zal het college eerst beoordelen of dit via het

resultaat uit paragraaf 1.7 (lokaal verplaatsen per vervoersmiddel) opgelost kan worden.

2.1 Inleiding

Artikel 6 van de Wmo bepaalt in lid 1 het volgende:

“Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.”

Door deze bepaling zijn er in de Wmo drie vormen van verstrekking mogelijk om het resultaat dat bereikt moet worden (het compenseren van problemen die een belanghebbende ondervindt) te bereiken.

2.2 Verstrekking in Natura

De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de belanghebbende een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt. De voorziening kan in eigendom, bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening worden verstrekt.

2.3 Persoonsgebonden budget

De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 van de Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief voor een naturaverstrekking te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget. Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag waarmee de belanghebbende één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in de verordening genoemde regels van toepassing zijn. In bijlage 4 van deze beleidsregels is daarnaast het ‘Uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget’ opgenomen. In dit protocol zijn de uitvoeringsregels rondom het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd, zoals de uitsluitingsgronden, uitbetalingen en regels over de verantwoording.

De hoogte van het uurbedrag van een persoonsgebonden budget voor Hulp bij het Huishouden is vastgelegd in bijlage 6. Het uurbedrag moet voldoende zijn om te compenseren. Dat betekent dat het bedrag ten minste het minimumloonbedrag zal bedragen. Het uurbedrag kan jaarlijks geïndexeerd worden. Het college stelt elk jaar opnieuw de hoogte van het uurbedrag vast.

2.4 Financiële tegemoetkoming

De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan alleen al om die reden in sommige situaties geen persoonsgebonden budget zijn. Dat gaat immers rechtstreeks naar de belanghebbende.

Ook is soms sprake van een financiële tegemoetkoming bij een taxi- of rolstoeltaxikostenvergoeding op declaratiebasis.

Het onderscheid tussen de begrippen financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget is niet altijd even duidelijk. Dat wordt nog ingewikkelder gemaakt, doordat soms een financiële tegemoetkoming als forfaitaire financiële tegemoetkoming verstrekt wordt. Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de belanghebbende worden afgestemd. Te denken valt aan een taxikostenvergoeding.

2.5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

a.Artikel 15 Wmo bepaalt dat de gemeenteraad een inkomensafhankelijke eigen bijdrage kan opleggen aan personen van 18 jaar of ouder. Een inkomensafhankelijke eigen bijdrage wordt opgelegd bij die voorzieningen waar dat wettelijk is toegestaan. Het kan daarbij gaan om zowel een voorziening in natura als bij verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget.

De hoogte van de eigen bijdrage kan per voorziening verschillen en is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening. Daarnaast is de hoogte van de eigen bijdrage afhankelijk van het verzamelinkomen van de belanghebbende. Artikel 23 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2012 bepaalt dat er een eigen bijdrage verschuldigd is.

  • b.

    Artikel 19 lid 1 Wmo bepaalt dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming afhankelijk kan worden gesteld van het verzamelinkomen van de belanghebbende. We spreken dan van een ‘eigen aandeel’ in de kosten. Een eigen aandeel is alleen mogelijk bij een financiële tegemoetkoming. Bij een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt niet gesproken van een eigen aandeel, maar van een eigen bijdrage. Het verschil van betekenis tussen eigen aandeel en eigen bijdrage zit in de vorm waarin de Wmo-voorziening wordt verstrekt en dus niet in de soort voorziening dat wordt verstrekt. Samen met het eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend zijn. Wanneer een belanghebbende er voor kiest af te wijken van de goedkoopst compenserende oplossing, komen de meerkosten voor rekening van de belanghebbende.

  • c.

    Voor het verschaffen van een financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening in eigendom geldt voor het opleggen van het eigen aandeel een maximum van 39 perioden van 4 weken (artikel 4.1 lid 3 Besluit maatschappelijke ondersteuning). Het eigen aandeel mag nooit de kostprijs van de woonvoorziening overschrijden. Dus zodra de belanghebbende de kostprijs van de voorziening heeft betaald kan niet langer een eigen aandeel worden gevraagd. Dit geldt ook indien de 39 perioden van 4 weken, nog niet is afgelopen. Het anticumulatiebeding van het CAK geldt ook voor het eigen aandeel.

Hoogte eigen bijdragen/eigen aandeel

  • a.

    De eigen bijdrage/eigen aandeel dat een ongehuwde jonger dan 65 dient te betalen bedraagt € 18,60 per vier weken, met dien verstande dat, indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 23.208,= per jaar, het bedrag van € 18,60 wordt verhoogd met één dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 23.208,=.

  • b.

    De eigen bijdrage/eigen aandeel die een ongehuwde van 65 jaar of ouder dient te betalen bedraagt € 18,60 per vier weken, met dien verstande dat, indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 16.257,= per jaar, het bedrag van € 18,60 wordt verhoogd met één dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 16.257,-.

  • c.

    De eigen bijdrage/eigen aandeel die gehuwden dienen te betalen, indien een van beiden jonger is dan 65 jaar bedraagt € 26,60 per vier weken, met dien verstande dat, indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 28.733,= per jaar, het bedrag van € 26,60 wordt verhoogd met één dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 28.733,-.

  • d.

    De eigen bijdrage/eigen aandeel die gehuwden die beiden 65 jaar of ouder zijn dienen te betalen bedraagt € 26,60 per vier weken, met dien verstande dat, indien het verzamelinkomen meer bedraagt dan € 22.676,= per jaar, het bedrag van € 26,60 wordt verhoogd met één dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn verzamelinkomen en € 22.676,-.

  • e.

    De eigen bijdrage/eigen aandeel voor hulp bij het huishouden bedraagt maximaal de kostprijs per uur die afgesproken is met de aanbieders of het maximaal te betalen PGB bedrag.

  • f.

    Aan personen aan wie een woonvoorziening ingevolge artikel 15 lid b en d van de verordening is verstrekt, wordt, voor zover deze woonvoorziening bestaat uit het verstrekken van een individuele voorziening, een eigen aandeel gevraagd conform het hierboven bepaalde in 1 t/m 4. Ook bij een woonvoorziening geldt dat het eigen aandeel de kostprijs van de woonvoorziening niet mag overschrijden.

  • g.

    Er wordt geen eigen bijdrage/eigen aandeel opgelegd aan personen jonger dan 18 jaar.

  • h.

    De bedragen in dit artikel zijn gekoppeld aan de bedragen als vermeld in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur). Indien de bedragen in artikel 4.1 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Algemene maatregel van bestuur) worden gewijzigd, worden de bedragen in artikel 2.5.1 van deze beleidsregels geacht op gelijke wijze te zijn gewijzigd.

2.5.2 Inning eigen bijdragen/eigen aandeel

Het CAK (Centraal Administratie Kantoor) is bij wet aangewezen als de landelijke instantie die de eigen bijdrage/eigen aandeel oplegt en int. De reden hiervoor is dat bij de eigen bijdrage/eigen aandeel een anticumulatiebeding geldt. Hiermee wordt stapeling van eigen bijdragen voorkomen: dit geldt voor zowel de Wmo als de AWBZ. De Wmo is voorliggend bij de vaststelling van de eigen bijdrage/aandeel. Dit betekent dat als een belanghebbende zowel een eigen bijdrage moet betalen voor de Wmo als voor AWBZ-zorg, en daardoor boven het maximum bedrag uit komt, de eigen bijdrage/aandeel van de Wmo voor gaat op de eigen bijdrage in de AWBZ.

Het CAK stelt de maximale eigen bijdrage/aandeel vast die aan een belanghebbende kan worden opgelegd in het kader van de Wmo en/of de AWBZ. De eigen bijdrage mag de maximale grens, die is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, niet te boven gaan. Ook mag de eigen bijdrage of het eigen aandeel niet meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening.

Het CAK bepaalt aan de hand van het verzamelinkomen van de belanghebbende de hoogte van de maximale eigen bijdrage die per periode van vier weken kan worden opgelegd. Het CAK krijgt de gegevens over het verzamelinkomen aangeleverd door de belastingdienst. De eigen bijdrage over het betreffende jaar wordt gebaseerd op het verzamelinkomen van twee jaar daarvoor. Bijvoorbeeld: de eigen bijdrage over het jaar 2013 wordt gebaseerd op het verzamelinkomen over het jaar 2011.

Op de website van het CAK (www.hetcak.nl) staat een rekenprogramma waarmee de eigen bijdrage kan worden berekend. In de folder van het CAK is eveneens een rekenmodule met rekenvoorbeelden opgenomen. Tevens is het mogelijk om het gratis nummer van het CAK te bellen (0800-1925) om de eigen bijdrage te laten berekenen.

Omdat het verzamelinkomen af kan wijken van het huidige inkomen, betekent dit dat de opgelegde eigen bijdrage te hoog of te laag kan zijn. Bij een sterke daling van het verzamelinkomen kan bij het CAK een verzoek om herziening worden ingediend. Meer informatie hierover staat op de website van het CAK.

3.1Van melding naar oplossing: Het gesprek

In het eerste contact met de inwoner wordt melding gemaakt van een (probleem)situatie. Het vervolgproces bestaat uit Het Gesprek. Binnen Het Gesprek bestaat een onderscheid tussen twee onderdelen:

  • -

    De vraagverheldering en het vaststellen van het te behalen resultaat;

  • -

    Het afspreken van oplossingen

Dit moet resulteren in een arrangement. Schematisch zien de fases er als volgt uit:

Hieronder worden deze fases verder uitgewerkt.

3.1.1 Fase 1: Het eerste contact

In een eerste contact met de inwoner (hulpvrager en/of mantelzorger) wordt nagegaan of vraagverheldering op alle leefgebieden noodzakelijk is. Het is niet nodig en ook niet haalbaar om een uitgebreid gesprek te voeren met iedere inwoner. Soms is de situatie bekend of is op voorhand duidelijk dat er geen regieproblemen ondervonden worden door de inwoner.

Ook als afgezien wordt van een breed Gesprek moet rekening gehouden worden met de persoonlijke omstandigheden of te wel de persoonskenmerken en behoeften van de inwoner/belanghebbende. Bij een aanvraag om een vervoersvoorziening moet de vervoersbehoefte in kaart worden gebracht. Vervolgens wordt het te verwachten resultaat benoemd en dan volgt een oplossing op maat.

3.1.2 Fase 2: Het Gesprek

Doel van Het Gesprek is, los van eventuele oplossingen, gezamenlijk vast te stellen wat de ondersteunings- en participatiebehoefte is, met daarbij een inschatting van de zelfredzaamheid van de inwoner. Een tweede doel van het gesprek is de voorbereiding op een mogelijke formele aanvraag van een individuele voorziening zoals bedoeld in de verordening.

Het is goed om aan het begin van het Gesprek de wederzijdse bedoelingen en verwachtingen volstrekt helder te hebben, voor zover dat van een inwoner met problemen gevraagd kan worden. Het gaat immers niet om het beoordelen van een aanvraag maar om het samen bespreken van de problemen, het te bereiken resultaat en de ondersteuningsbehoefte. Het Gesprek is de noodzakelijke voorbereiding op een mogelijke aanvraag. Het Gesprek is niet vrijblijvend en belangrijk voor inwoner en gemeente.

De vraagverheldering kan plaatsvinden op alle leefgebieden:

  • 1.

    Huisvesting: denk hierbij aan een schoon en leefbaar huis en wonen in een geschikt huis;

  • 2.

    Dagbesteding: bijvoorbeeld onderwijs, arbeidsparticipatie, hobby’s, sociale activering zoals vrijwilligers werk, lichamelijke activering etc;

  • 3.

    Sociaal welzijn: sociaal netwerk, maatschappelijk deelnemen en bijdragen, kunnen verplaatsen, sociale vaardigheden, etc;

  • 4.

    Psychisch welzijn: welbevinden, eenzaamheid, regie, maatschappelijk gedrag, etc;

  • 5.

    Fysiek welzijn: fysieke gesteldheid en welbevinden, leven met beperkingen, zelfzorg, etc;

  • 6.

    Financiën: financiële situatie/inkomen, bestedingspatroon, etc.

De inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de inwoner zelf en inventariseert per leefgebied de volgende punten:

  • -

    Het probleem dat basis is voor de behoefte aan compensatie;

  • -

    De mogelijkheden die de inwoner ondanks dit probleem heeft;

  • -

    De onmogelijkheden waar de inwoner op basis van het ondervonden probleem tegenaan loopt;

  • -

    De resultaten die de inwoner zelf op de verschillende terreinen wil bereiken;

  • -

    De problemen, mogelijkheden en onmogelijkheden van de mantelzorger;

  • -

    Overlast en/of onveiligheid die de inwoner ondervind in de leefomgeving.

3.1.3 Afwegingskader

Het afspreken van oplossingen heeft tot doel om een ondersteuningsarrangement vanuit de eigen kracht op te bouwen. De volgende prioriteitsvolgorde wordt gehanteerd:

a.De eigen kracht:

Wat kan de inwoner nog zelf uitvoeren, regelen en betalen?

b.De sociale omgeving:

Wat kan de inwoner zelf nog regelen binnen zijn netwerk zoals gezinsleden, familie, buren en vrienden?

c.Algemeen gebruikelijke voorzieningen:

Zijn er algemeen verkrijgbare voorzieningen inzetbaar die niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met een beperking, maar ook door anderen gebruikt kunnen worden? Denk hierbij aan: een fiets met hulpmotor, een brommobiel, etc.

d.Algemene voorzieningen:

Zijn er algemene voorliggende voorzieningen die door iedereen waarvoor de voorziening bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken zijn, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure? Denk hierbij aan dagrecreatie voor ouderen, eetpunten, boodschappen-service, rolstoelpools, openbaar vervoer, kinderopvang, respijtzorg voor mantelzorgers, etc.

e.Wettelijk voorliggende voorzieningen:

Zijn er wettelijk voorliggende voorzieningen die het probleem geheel of gedeeltelijk kunnen oplossen? Bijvoorbeeld hulpmiddelen voor arbeidsparticipatie, rolstoelen voor kortdurend gebruik, leerlingenvervoer, etc.

f.Collectieve voorzieningen:

Zijn er voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt? Bijvoorbeeld boodschappendienst, het collectief vraagafhankelijk vervoer.

g.Individuele voorzieningen:

Indien geen van de voorgaande mogelijkheden tot oplossingen leiden, is de verstrekking van een individuele voorziening het vangnet. Denk hierbij aan het verstrekken van een rolstoel, hulp in het huishouden of een woonvoorziening.

Het Gesprek gaat over de invulling van de compensatieplicht van de gemeente op de volgende 8 resultaatgebieden:

  • -

    Wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • -

    Wonen in een geschikt huis;

  • -

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • -

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • -

    Het thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • -

    Het verplaatsen in en om de woning;

  • -

    Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • -

    Medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

Uitgangspunt bij alle oplossingen is het versterken van de zelfredzaamheid van de inwoner. Dit betekent dat wanneer de inwoner vaardigheden mist om te kunnen participeren, het verwerven van vaardigheden onderdeel van het arrangement moet worden. Daar waar het een inwoner ontbreekt aan een sociaal netwerk, dient om blijvende afhankelijkheid van voorzieningen te voorkomen ingezet te worden op het verwerven van sociale contacten.

3.1.4 Fase 3: Het arrangement en het gespreksverslag

De afgesproken oplossingen en een eventuele formele aanvraag voor een individuele voorziening vormen samen het arrangement. In deze fase wordt op verschillende plaatsen de juiste ondersteuning voor de inwoner gehaald en wordt wat besproken is vastgelegd in een gespreksverslag.

Uit het verslag blijkt in ieder geval welke eigen mogelijkheden benut kunnen worden en welke oplossingen in het sociale netwerk kunnen worden gevonden (b.v. gebruikelijke zorg). Daarnaast blijkt uit het gespreksverslag welke voorliggende, algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve voorzieningen en waar nodig en mogelijk welke individuele voorzieningen en activiteiten mogelijk en beschikbaar zijn ter oplossing van het probleem. Uit het gespreksverslag moet tot slot blijken of Het Gesprek leidt tot een formele aanvraag voor een individuele voorziening. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat het verslag gebruikt wordt als onderbouwing van de aanvraag en vanaf dat moment onderdeel is van de aanvraagprocedure. Het gespreksverslag wordt voorgelegd aan de inwoner met problemen, en zijn eventuele opmerkingen worden daaraan toegevoegd, zodat alle partijen zich kunnen vinden in de weergave van het Gesprek. Als beide partijen zich kunnen vinden in het gespreksverslag zetten zij hun handtekening eronder. Een kopie van het gespreksverslag wordt aan de belanghebbende verstrekt.

3.2De aanvraag

3.2.1 Zorgvuldig onderzoek

Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat er, in de ogen van de Raad, medische noodzaak aanwezig moet zijn om voorzieningen te verstrekken. Een advies van een andere deskundige dan een medicus kan noodzakelijk zijn. Daarom is hierover een apart onderdeel opgenomen.

a.Lid 1 van artikel 24 van de verordening biedt de basis voor een zorgvuldig onderzoek om te bepalen of er al dan niet sprake is van medische noodzaak.

Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een belanghebbende geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is.

b.In lid 2 van dit artikel wordt een aantal situaties genoemd waarin het college de door haar aangewezen adviesinstantie om advies kan vragen, met andere woorden wanneer vraagt de gemeente medisch advies.

Wanneer er advies gevraagd wordt, is afhankelijk van de situatie. Betreft het een eerste aanvraag of een herindicatie, zijn er wijzigingen in de fysieke, psychische en/of sociale situatie, het soort aandoening bv. moeilijk te objectiveerbare aandoeningen of om organisatorische redenen van de gemeente, etc.

c.Bij het beoordelen van de medische situatie wordt gebruik gemaakt van de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

De ICF is een classificatie van het menselijk functioneren. De classificatie is systematisch geordend in gezondheidsdomeinen en met de gezondheid verband houdende domeinen. Op elk niveau zijn de domeinen verder gegroepeerd op grond van gemeenschappelijke kenmerken, en in een zinvolle ordening geplaatst. Van de zeer uitgebreide ICF zijn vooral de lijsten met ‘functies’ en ‘activiteiten en participatie’ van belang.

d.Indien er een voorziening wordt aangevraagd en de redelijke afschrijvingstermijn van de huidige voorziening is nog niet verstreken, wordt er geen nieuwe voorziening verstrekt, tenzij uit onderzoek blijkt dat de voorziening, bij normaal gebruik, eerder aan vervanging toe is.

Uitzonderingen hierop zijn situaties waarin de beperkingen van de belanghebbende dusdanig zijn veranderd dat de al verstrekte voorziening niet meer compenserend is en een andere voorziening nodig is.

  • 1.

    Als een voorziening na de afschrijvingstermijn nog adequaat is en in voldoende mate compenseert, wordt geen nieuwe voorziening toegekend (ook als de economische levensduur verstreken is);

  • 2.

    Als een voorziening niet langer gebruikt wordt door de belanghebbende, dient hiervan onverwijld bij de gemeente melding te worden gemaakt en kan de gemeente besluiten tot inname van de voorziening ten behoeve van herverstrekking. Dit is alleen mogelijk bij voorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt.

3.2.2 Hersteltermijn en buiten behandeling stellen van de aanvraag

Als de aanvraag is ingediend, kan het tijdens de behandeling ervan gebeuren dat de Wmo-consulent nog aanvullende gegevens of ontbrekende bewijsstukken nodig heeft, waardoor de aanvraag nog niet afgehandeld kan worden. Artikel 4.5 van de Awb biedt dan de mogelijkheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Alvorens de gemeente de aanvraag buiten behandeling stelt, dient de belanghebbende wel de kans te krijgen om ‘binnen een redelijke termijn’ de ontbrekende informatie aan te vullen. Binnen de ‘hersteltermijn’ wordt de belanghebbende een laatste mogelijkheid geboden om de informatie alsnog binnen de gestelde termijn aan te leveren. Er staat niet hoe lang die redelijke termijn precies duurt. Dit kan ook niet, omdat niet elk geval hetzelfde zal zijn.

De periode wordt afgestemd op de individuele belanghebbende. Als het om een kopie van een identiteitsbewijs gaat, kan de belanghebbende die binnen een paar dagen overleggen. Maar als het om documenten gaat waarbij bijvoorbeeld een procedure doorlopen moet worden, dan heeft de belanghebbende aan een paar dagen niet genoeg. Hoe lang de aanvraagprocedure wordt uitgesteld, is dus afhankelijk van de specifieke vraag aan de individuele belanghebbende.

3.3 Motivering van besluiten

Er is expliciet in de wet opgenomen dat een besluit met betrekking tot de Wmo een motivering moet bevatten. Artikel 26, lid 1 Wmo luidt:

De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”

In de beschikking die de belanghebbende krijgt, staat dus hoe de voorziening hem helpt zelfstandig te functioneren en hoe hij met de voorziening gewoon deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ook worden de voorwaarden opgenomen waaronder verstrekking plaatsvindt, of er een eigen bijdrage/eigen aandeel van toepassing is en of er een inkomensgrens wordt gehanteerd voor de aangevraagde voorziening.

3.3.1 Hardheidsclausule

Door middel van een clausule die in de verordening is opgenomen kan het college van burgemeester en wethouders bij uitzondering een besluit nemen dat afwijkt van de wet- en regelgeving binnen de Wmo. Dit is altijd een besluit dat in het voordeel van de belanghebbende uitpakt. De clausule zorgt er voor dat de verordening zo rechtvaardig mogelijk toegepast kan worden. Het betreft hier veelal een bijzondere, individuele situatie die aanleiding geeft om bij uitzondering af te wijken van de reguliere bepalingen. Het college van burgemeester en wethouders moet ter voorkoming van precedentwerking duidelijk aangeven waarom in de betreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.

3.4 Bezwaarprocedure

Artikel 7:1 Awb bepaalt dat de belanghebbende altijd een bezwaar mag indienen als deze het niet eens is met het besluit dat het college van burgemeester en wethouders genomen heeft. Dit kan tot zes weken na dagtekening van de beschikking. Is het bezwaar te laat ingediend, dan wordt deze niet-ontvankelijk verklaard (niet meer in behandeling genomen).

Wat moet er in elk geval in het bezwaar staan:

  • -

    Naam, adres en woonplaats van de belanghebbende;

  • -

    Ontvangstdatum besluit;

  • -

    Een omschrijving van het besluit waartegen bezwaar wordt gemaakt;

  • -

    De redenen waarom bezwaar wordt gemaakt.

In de beschikking dient altijd een passage opgenomen te worden waarin staat dat en hoe de belanghebbende een bezwaar in kan dienen op het genomen besluit.

Tijdens de indicatiestelling wordt voor de werkzaamheden en taken aan de hand van een tijdnormering bepaald wat het exact aantal uren/minuten zijn die ingezet dienen te worden om de belanghebbende te compenseren. De tijdnormering is indicatief. Als er naar aanleiding van de individuele situatie van de belanghebbende reden is om af te wijken van de normering, dan is het mogelijk. Hiervoor is een deugdelijke motivatie noodzakelijk. Bij de normering wordt geen rekening gehouden met taken die de belanghebbende zelf kan uitvoeren. Wanneer de belanghebbende zelf nog bepaalde onderdelen van bijvoorbeeld de licht huishoudelijke werkzaamheden kan uitvoeren, kan de normtijd hierop worden aangepast.

Hierna volgt een schematische weergave van de tijdnormering zoals die bij de indicatiestelling gehanteerd wordt:

Alleenstaandein seniorenwoning/flat/woning met 2 of 3 kamers ( woonkamer + slaapkamer). Tevens wanneer alleen de onderverdieping wordt gebruikt.

Aktiviteiten

Minuten

Uren

Zwaar huishoudelijk werk

90

1,5

Licht huishoudelijk werk

60

1

De was doen

30

0,5

Maximaal 3 uur per week

2 of meer personenin seniorenwoning/flat/woning met 2 of 3 kamers (woonkamer+slaapkamer).

Tevens wanneer alleen de onderverdieping wordt gebruikt.

Aktiviteiten

Minuten

Uren

Zwaar huishoudelijk werk

120

2

Licht huishoudelijk werk

60

1

De was doen

60

1

Maximaal 4 uur per week

Alleenstaande in eengezinswoning met 4 of meer kamers (woonkamer +slaapkamers).

Aktiviteiten

Minuten

Uren

Zwaar huishoudelijk werk

150

2,5

Licht huishoudelijk werk

60

1

De was doen

30

0,5

Maximaal 4 uur per week

2 of meer personen in eengezinswoning met 4 of meer kamers (woonkamer +slaapkamers).

Aktiviteiten

Minuten

Uren

Zwaar huishoudelijk werk

180

3

Licht huishoudelijk werk

60

1

De was doen

60

1

Maximaal 5 uur per week

Normtijden weinig voorkomende werkzaamheden (vanwege voorliggende voorzieningen):

Warme maaltijd bereiden: 0,5 uur (30 minuten) per dag maximaal 3,5 uur per week.

Broodmaaltijden bereiden: 0.25 uur (15 minuten) per dag maximaal 1,75 uur per week

Organisatie van huishouden: 0,5 uur per week

Bij de bepaling van de omvang van de indicatie worden de onderstaande uitgangspunten gehanteerd:

  • a.

    Tijden in de beschikking worden altijd afgerond op halve uren;

  • b.

    De tijd waarmee de hulp bij het huishouden wordt geïndiceerd is noodzakelijk en niet meer dan nodig om verantwoorde hulp bij het huishouden te bieden in de directe leefruimten van de belanghebbende;

  • c.

    De normtijden zijn gebaseerd op ‘normale’ huishoudens. Als er sprake is van bijvoorbeeld medische of praktische problematiek in de leefeenheid, zoals dieet, (ernstige) vervuiling van het huis, incontinentie, speekselvloed, overmatige transpiratie, allergie, wordt aanvullend op de basisminuten extra tijd berekend;

  • d.

    Er kan nooit extra tijd berekend worden vanwege de persoonlijke voorkeur van de belanghebbende.

Factoren voor meer/ minder inzet van hulp bij het huishouden

Activiteiten

Factoren meer/ minder hulp

Freq. en tijd

1.1

Boodschappen doen

Boodschappenlijst samenstellen

Boodschappen inkopen en opslaan – wekelijks

Als de leefeenheid bestaat uit meer dan 4 personen en/of er zijn kinderen jonger dan 12 jaar, dan kan er een indicatie gesteld worden voor boodschappen wanneer de afstand tot de winkels groot is.

2 keer per week +30 minuten

1.2 + 1.3

Broodmaaltijd bereiden en warme maaltijd bereiden

Broodmaaltijd klaarzetten

Tafel dekken en afruimen

Koffie/thee zetten

Afwassen (machine/handmatig)

Warme maaltijd bereiden

Opslaan en beheer levensmiddelenvoorraad

Afwassen en opruimen

Aanwezigheid van kinderen <12 jaar

Per keer

+ 20 minuten

1.4

Licht huishoudelijk werk

Afwassen, als er geen indicatie is voor maaltijdbereiding: handmatig 15-30 min per keer

Machine in- en uitruimen: 10 minuten per keer

Opruimen: totaal dagelijkse beurt van het interieur is afhankelijk van de

specifieke kenmerken van de leefeenheid: 15 tot 40 minuten per keer.

Stof afnemen/ragen

Bedden opmaken

Aantal kinderen onder de 12 jaar

Allergie voor huisstofmijt mits in gesaneerde woning

Ernstige COPD

Ernstige beperkingen in gebruik van armen en handen

Alleen de kamers die in gebruik zijn, worden schoongehouden.

In principe max. 3x per week:

Voor een leefeenheid zonder kinderen max. 20 minuten. Voor een leefeenheid met kinderen jonger dan 12 jaar max. 30 minuten.

1.5

Zwaar huishoudelijk werk

Stofzuigen

Schrobben, dweilen, soppen: sanitair en keuken

Bedden opmaken/ verschonen

Opruimen huishoudelijk afval

In grote woningen met veel bewoners en dus meer vervuiling

Ernstige COPD

Allergie voor huisstofmijt mits in gesaneerde woning

Jonge kinderen

Max. 3x per week:

Zonder kinderen max. 20 min. Met kinderen < 12 jaar max. 30 minuten.

1.6

De was doen

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

Centrifugeren, ophangen, afhalen.

Was drogen in droogmachine

Vouwen, strijken (alleen bovenkleding), opbergen

Aantal kinderen jonger dan 16 jaar:

+ 30 minuten per kind per week

Bedlegerige patiënten:

+ 30 minuten

extra wassen i.v.m. overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies enz.: + 30 minuten

1x per week: huishoudens met kleine kinderen max. 3x per week.

2.1 en 2.2

Anderen helpen bij de zelfverzorging

Anderen helpen bij de maaltijden

Wassen en aankleden

Hulp bij eten en/of drinken

Opvoedingsactiviteiten

Aantal kinderen

Leeftijd kinderen

Gezondheidssituatie/ functioneren van kinderen/huisgenoten

Aanwezigheid gedragsproblematiek

< 6 jaar: max. 40 uur per week

> 6 jaar: afhankelijk van situatie

2.3

Dagelijkse organisatie van het huishouden

Organisatie huishoudelijke activiteiten

Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden

Communicatieproblemen

Aantal huisgenoten, vooral kinderen jonger dan 16

(Psychosociale) problematiek bij meerdere gezinsleden

1x per week: max. 3,5 uur

2.4

Advies, instructie, voorlichting, gericht op het huishouden

Instructie bij

Omgaan met apparaten

Licht huishoudelijk werk

Zwaar huishoudelijk werk

Textielverzorging

Boodschappen doen

Warme maaltijd bereiden

Communicatieproblemen

3x per week: max. 6 weken

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarvan verwacht kan worden dat ook iemand zonder beperkingen deze voorziening aan kan schaffen. Een dergelijke voorziening is niet specifiek bedoeld voor mensen met een beperking, maar is een voorziening die door alle inwoners aangeschaft kan worden. Feit is dat wat vandaag de dag nog een bijzondere voorziening is, binnen afzienbare tijd een gangbaar artikel in de winkel kan zijn en dus mogelijk algemeen gebruikelijk. Een voorbeeld is de thermosstatische kraan die feitelijk was ontwikkeld om personen met beperkingen in de zin van verminderde spierkracht en slechte warmte/koude-prikkels, veilig te laten omgaan met warm water. In de loop der jaren is dit een artikel geworden dat vrij in iedere sanitairzaak te koop is.

Indien een voorziening algemeen gebruikelijk is, krijgt de belanghebbende van deze voorziening geen vergoeding van de gemeente. Wat algemeen gebruikelijk precies is, wordt regelmatig getoetst aan algemeen maatschappelijke normen.

Het begrip algemeen gebruikelijk gaat volgens de vaste rechtsregels van de Centrale Raad van Beroep op als een zaak voldoet aan de volgende drie criteria:

  • -

    De voorziening is niet alleen voor iemand met een beperking bedoeld;

  • -

    De voorziening is voor iedereen gewoon te koop bij bedrijven of winkels;

  • -

    De voorziening is in prijs vergelijkbaar met soortgelijke producten.

Een uitzondering op een algemeen gebruikelijke voorziening is de situatie waarbij een plotselinge ziekte of beperking (bijvoorbeeld door een ongeluk) noopt tot acute vervanging.

Ter informatie is hieronder een niet-limitatief overzicht opgenomen van een aantal zaken die algemeen gebruikelijk zijn. Er zal altijd een individuele toets plaatsvinden om te kijken of de

voorziening voor de belanghebbende algemeen gebruikelijk is.

• Creëren van een gelijkvloerse douche

• Douchekop met glijstang

• Thermosstatische kranen

• Ventilatiesysteem badkamer

• Hendelmengkranen

• Wandbeugels (niet inklapbaar of opklapbaar)

• Inductie of keramische kookplaat

• Verhoogd/verlaagd toilet

• Wasdroger

• Waterbed

• Airconditioning

• Centrale verwarming

• Thermosstatische radiatorkranen

• Meterkast met meerdere groepen

• zonwering

• Intercom

• Hometrainer

• Mobiele telefoon

• Spartamet of vergelijkbare elo-fiets

• Tandem

• Fiets of tandem met hulpmotor

• Fiets met trapondersteuning

• Fiets met lage instap

• Brommer

• Autoaanpassingen zoals:

  • -

    Automatische transmissie

  • -

    Neerklapbare achterbank

  • -

    Rechter buitenspiegel

  • -

    Stuurbekrachtiging

  • -

    Trekhaak

  • -

    (Verwarmde) buitenspiegels

  • -

    Elektrisch bedienbare ramen

  • -

    Airconditioning

  • -

    Kosten APK-keuring

  • -

    Elektrische garagedeur opener

Tot slot wordt opgemerkt dat het voor komt dat hele ruimtes aangepast moeten worden, bijvoorbeeld een op de beperkingen ingerichte keuken. Daarbij kunnen alleen die kosten voor een vergoeding in aanmerking die noodzakelijk zijn. Dus in het voorbeeld van de keuken alleen de meerkosten ten opzichte van een normale keuken.

Voorwaarden

In de beschikking worden voorwaarden gesteld waar de belanghebbende aan dient te voldoen, waardoor het mogelijk is de woonvoorziening te controleren en het proces te bewaken. De voorwaarden moeten middels de beschikking aan de belanghebbende en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de belanghebbende is, worden bekend gemaakt.

De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • -

    Er mag niet al voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;

  • -

    Aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woonvoorziening wordt aangebracht;

  • -

    Aan de onder b. genoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woonvoorziening;

  • -

    Aan de onder b. genoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woonvoorziening;

  • -

    Direct na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de woonvoorziening verklaart de belanghebbende schriftelijk aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (de technische eisen die gesteld worden aan de woonvoorziening);

  • -

    De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de kosten van de woonvoorziening;

  • -

    De gereedmelding gaat vergezeld met alle rekeningen en betalingsbewijzen die betrekking hebben op de realisatie van de woonvoorziening;

  • -

    Indien na controle blijkt dat de belanghebbende niet voldaan heeft aan de voorwaarden die gesteld zijn aan de toekenning van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming, wordt niet of slechts gedeeltelijk overgegaan tot uitbetaling.

Voor compensatie in aanmerking komende kosten

De volgende kosten van bouwkundige- of woontechnische voorzieningen kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming:

  • 1.

    De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

  • 2.

    De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

  • 3.

    Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Standaardvoorwaarden en Rechtsverhouding Opdrachtgever-Architect 1997 (SR 1997). Dit zijn de standaardvoorwaarden van de bond van Nederlandse architecten (NBA). Tevens is De Nieuwe Regeling (DNR 2005) van toepassing. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woonvoorziening moet worden ingeschakeld, worden deze kosten compensabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 4.

    De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 5.

    De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 6.

    De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 7.

    Renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover dit verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 8.

    De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

  • 9.

    De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de woonvoorziening;

  • 10.

    De kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

  • 11.

    het onderhoud, de keuring of de reparatie betrekking heeft op:

    • -

      stoelliften;

    • -

      rolstoel- of sta-plateauliften;

    • -

      woonhuisliften;

    • -

      hefplateauliften;

    • -

      balansliften;

    • -

      de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

    • -

      electromechanische openings- en sluitingsmechanisme van deuren;

Het verwijderen van woonvoorzieningen

Het college verwijdert zo weinig mogelijk voorzieningen uit woningen. Aangepaste woningen die vrijkomen zullen zoveel mogelijk opnieuw worden toegewezen aan een andere belanghebbende. De gemeente is daarom niet verantwoordelijk voor het verwijderen van voorzieningen, met uitzondering van de traplift indien deze in bruikleen verstrekt is.

Inhoudsopgave

Inleiding

1 Klantinformatie

2 Uitsluitingen

3 Periodiek budget

  • 3.1.

    Toekenningsbeschikking

  • 3.2.

    Uitbetaling

  • 3.3.

    Administratie en verantwoording

  • 3.4.

    Controle en verantwoording

  • 3.5.

    Terugvordering

  • 3.

    6 Beëindiging of wijziging

  • 3.7.

    Ondersteuning voor de budgethouder

4 Eenmalig budget

  • 4.1.

    Toekenningsbeschikking

  • 4.2.

    Uitbetaling

  • 4.3.

    Administratie en verantwoording

  • 4.

    4 Controle en verantwoording

  • 4.5.

    Terugvordering

  • 4.

    6 Beëindiging of wijziging

  • 4.7.

    Ondersteuning voor de budgethouder

Inleiding

Voor de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn regels opgesteld rond de individuele verstrekkingen van voorzieningen. Deze verstrekkingen zijn bedoeld als compensatie voor de beperking die de belanghebbende ervaart. Het college doet dit aan de hand van de bepalingen in de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning en de bepalingen in de beleidsregels. Als een individuele voorziening aan een belanghebbende is toegekend, bestaat voor de verstrekking van deze voorziening de mogelijkheid te kiezen tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget.

In dit uitvoeringsprotocol staat beschreven wat de regels en verantwoordelijkheden (rechten en plichten) zijn van de budgethouder en het college rondom de verstrekking, uitbetaling en terugvordering van het persoonsgebonden budget.

Voorziening in natura

In artikel 1 lid p. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 staat beschreven:

Voorziening in natura: een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.”

Dit sluit aan op de in de beleidsregels opgenomen toelichting van een verstrekking in natura (paragraaf 2.2.):

“Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de belanghebbende een voorziening verstrekt, die hij of zij kant-en-klaar krijgt. De voorziening kan in eigendom, bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening worden verstrekt”.

Persoonsgebonden budget (PGB)

In artikel 1 lid q. van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2012 staat beschreven:

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.”

Bij verstrekking van een persoonsgebonden budget krijgt een budgethouder dus geen kant en klare voorziening, maar een geldbedrag waarmee de budgethouder zelf deze voorziening kan kopen. Met het persoonsgebonden budget moet een vergelijkbare voorziening kunnen worden aangeschaft als bij verstrekking in natura.

Periodiek budget

In dit uitvoeringsprotocol wordt gesproken over een periodiek budget en een eenmalig budget. Er is sprake van een periodiek budget als de oplossing voor het participatieprobleem bestaat uit het inzetten van zorg. Hierbij kan gedacht worden aan de inzet van hulp bij het huishouden.

Eenmalig budget

Er is sprake van een eenmalig budget als de oplossing in één keer aangeschaft kan worden. Hierbij kan gedacht worden aan een rolstoel, scootmobiel en een woningaanpassing. Als de oplossing dus in één keer aangeschaft kan worden en de budgethouder kiest ervoor om deze oplossing te huren, wordt een eenmalig budget verstrekt.

Juridische status

Het uitvoeringsprotocol ontleent zijn status aan artikel 4:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht:

“Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel voor hem gedelegeerde bevoegdheid.”

Dit uitvoeringsprotocol is als bijlage bij de beleidsregels gevoegd.

De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt door de gemeenteraad vastgesteld. De beleidsregels worden door het College van Burgemeester en Wethouders vastgesteld. Daarnaast kunnen de bedragen jaarlijks worden geïndexeerd wat gemandateerd is aan het College van Burgemeester en Wethouders.

Leeswijzer

Het uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget is opgedeeld in 4 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 komt naar voren op welke wijze de informatievoorziening aan de belanghebbende over het persoonsgebonden budget geregeld is. Vervolgens komt naar voren wat de uitsluitingen zijn (wanneer heeft de belanghebbende geen keus voor een persoonsgebonden budget (hoofdstuk 2).

In hoofdstuk 3 en 4 zijn de rechten en plichten van de budgethouder en het college beschreven met betrekking tot een persoonsgebonden budget. De hoofdstukken zijn onderverdeeld in een periodiek en een eenmalig budget.

1.Klantinformatie

Het Zorgloket van de gemeente is de belangrijkste informatiebron voor onze inwoners over de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het college is verplicht om informatie te verstrekken op basis van prestatieveld 3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

Met de juiste informatie kan iemand zich beter oriënteren op de van de mogelijkheden, maar ook met de voorwaarden en verantwoordelijkheden die aan een persoonsgebonden budget verbonden zijn. Het voorkomt misverstanden en mogelijk teleurstellingen of problemen voor budgethouders en het college in een later stadium.

Klantinformatie op g emeentelijk niveau

Het college geeft de informatievoorziening rondom verstrekking van een persoonsgebonden budget op verschillende manieren vorm, namelijk:

  • -

    Mondelinge informatie via het Zorgloket (ICL);

  • -

    Schriftelijke informatie via folders;

  • -

    Mondelinge informatie tijdens Het Gesprek en de procedure daarna. Wanneer de oplossing gevonden wordt in een individuele voorziening, wordt de mogelijkheid besproken om de voorziening in natura verstrekt te krijgen of via een persoonsgebonden budget. Daarnaast worden in ieder geval de voor- en nadelen besproken van deze opties en de verantwoordelijkheden die gekoppeld zijn aan een persoonsgebonden budget;

  • -

    Met de toekenningsbeschikking wordt nog een informatieblad meegestuurd. In het informatieblad is voor de budgethouder alle noodzakelijke informatie terug te vinden rondom de verstrekking, uitbetaling en terugvordering van het persoonsgebonden budget;

  • -

    Schriftelijke informatie via de gemeentelijke website.

Klant informatie op l andelijk niveau

Daarnaast heeft de belanghebbende de mogelijkheid gebruik te maken van de landelijke informatie die verstrekt wordt over een persoonsgebonden budget, namelijk:

  • -

    Landelijke informatie vanuit postbus 51 en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) op www.postbus51.nl en www.info-wmo.nl;

  • -

    Informatie vanuit de belangenvereniging van budgethouders, Per Saldo, via de website www.pgb.nl of per telefoon op 0900-7424857.

2.Uitsluitingen

Niet in alle gevallen bestaat de mogelijkheid om bij verstrekking van een individuele voorziening in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget. Binnen het beleid van de gemeente zijn enkele uitsluitingen bepaald. Verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

a.Als de belanghebbende in aanmerking komt voor een algemene of collectieve voorziening.

Een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt voor individuele voorzieningen. Een voorbeeld hiervan is de Regiotaxi. Dit betreft een collectieve voorziening waardoor het niet mogelijk is om hiervoor een persoonsgebonden budget te krijgen.

b.Als het vermoeden bestaat dat de belanghebbende niet in staat is om zelf de besteding van het persoonsgebonden budget of de verantwoording hierover te verzorgen.

Dit wordt meegenomen in het indicatieproces. Hierbij wordt gekeken of er sprake is van de volgende situaties:

  • -

    De belanghebbende is wilsonbekwaam;

  • -

    De belanghebbende is bekend met financiële problemen en/of problemen bij de afbetaling;

  • -

    De belanghebbende leidt een zwervend bestaan;

  • -

    De belanghebbende is bekend met een ziektebeeld waarbij beperkingen naar voren komen in het verantwoordelijkheidsbesef, ziekte-inzicht en/of regelvermogen. Hierbij kan gedacht worden aan dementie of een verstandelijke handicap.

  • c.

    Als de budgethouder bij een eerder toegekend persoonsgebonden budget zich niet aan de opgestelde regels en verantwoordelijkheden in dit uitvoeringsprotocol heeft gehouden en als dit verwijtbaar is aan de budgethouder.

Hierbij kan gedacht worden aan situaties waarbij de budgethouder bij een eerdere toekenning van een persoonsgebonden budget dit budget niet besteed heeft aan de eisen die gesteld waren aan de oplossing waarvoor het budget was toegekend. Hierbij wordt in acht genomen of de budgethouder dit wist of in alle redelijkheid had kunnen weten.

d.Als er sprake is van een voorziening die naar verwachting binnen een kort tijdsbestek vervangen moet worden door een andere voorziening.

Hierbij kan gedacht worden aan het kortdurend inzetten van hulp bij het huishouden (minder dan 3 maanden). Ook kan gedacht worden aan voorzieningen die gezien de snelle progressie van een ziektebeeld voor het verstrijken van de levensduur niet meer compenserend zijn en daarom vervangen moeten worden.

e.Als er sprake is van een bouwkundige of woontechnische voorziening in een huurwoning, aangebracht door de verhuurder.

Aan de verhuurder wordt geen persoonsgebonden budget toegekend, dit gebeurt alleen aan de budgethouder zelf.

f.Bij toekenning van vergoeding voor vervoer per taxi(bus) is het niet mogelijk om voor een persoonsgebonden budget in aanmerking te komen.

Het is wel mogelijk dit te verstrekken middels een financiële tegemoetkoming. Dit is besloten in het voordeel van de belanghebbende, omdat er minder verantwoordelijkheden en verantwoording van de belanghebbende verwacht wordt bij een financiële tegemoetkoming.

g.Indien er voor een voorziening een persoongebonden budget is verstrekt en de redelijke afschrijvingstermijn van deze voorziening nog niet is verstreken, wordt voor diezelfde voorziening niet nogmaals een persoonsgebonden budget of voorziening in natura verstrekt.

Uitzonderingen hierop zijn als uit onderzoek blijkt dat de voorziening, bij normaal gebruik, eerder aan vervanging toe is, evenals situaties waarin de beperkingen van de aanvrager dusdanig zijn veranderd dat de al verstrekte voorziening niet meer compenserend is en een andere voorziening noodzakelijk is. Dit is in situaties bij niet te voorziene progressie van de beperkingen. Als deze progressie te voorzien was, wordt er geen PGB verstrekt (zie punt d).

h.Bij een indicatie voor hulp bij het huishouden categorie HBH3 wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt.

Dit in verband met de meestal urgente, kortdurende en complexe aard van de problematiek.

In bovenstaande situaties kan een belanghebbende bij verstrekking van een voorziening niet kiezen voor een persoonsgebonden budget. Of er sprake is van één van bovenstaande uitsluitingen is onderdeel van het indicatieproces.

3. Periodiek budget

3.1 Toekenningsbeschikking

In de toekenningsbeschikking wordt beschreven welke oplossing aan de belanghebbende is toegekend ter compensatie van zijn beperkingen. Als de belanghebbende gekozen heeft voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget worden in de beschikking of de bijlagen bij de beschikking ten minste onderstaande punten beschreven:

a.Het doel waarvoor het budget bedoeld is.

In de beschikking staat beschreven aan welke eisen de oplossing moet voldoen, waarvoor het budget is toegekend.

b.De hoogte van het budget.

In de beschikking staat beschreven wat de hoogte is van het budget en hoe de berekening van het budget heeft plaatsgevonden.

c.Toekennen van een bruto budget.

Dit houdt in dat de eigen bijdrage niet van het budget ingehouden is en uit eigen middelen betaald moet worden. De budgethouder krijgt hiervan een aparte factuur van het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Dit is dezelfde procedure als bij toekenning van een voorziening in natura en wordt daarom hier niet verder beschreven.

d.De budgetperiode.

In de beschikking staat voor welke periode het budget geldig is. Dit kan een andere periode zijn dan de looptijd van de indicatie.

  • e.

    De voorwaarden die het college stelt aan de budgethouder over de verantwoording en besteding van het persoonsgebonden budget.

  • f.

    De ondersteuning die het college biedt voor de budgethouder bij het gebruik en beheer van het persoonsgebonden budget.

  • g.

    Het persoonsgebonden budget kan aan het einde van ieder kalenderjaar geïndexeerd worden. Het college stelt jaarlijks de hoogte van het uurbedrag van een persoonsgebonden budget voor Hulp in het Huishouden vast. De budgethouder ontvangt in december een nieuwe beschikking met daarin de hoogte van het budget voor het daarop volgende kalenderjaar.

3.2 Uitbetaling

Het college betaalt het eerste voorschot voor het persoonsgebonden budget zo snel mogelijk uit, na verzending van de toekenningsbeschikking. Het eerste voorschotbedrag wordt naar rato berekend. Het budget wordt per maand uitbetaald.

De volgende voorschotten worden voor in de eerste week van de betreffende maand naar de rekening van de budgethouder overgemaakt. Het persoonsgebonden budget wordt alleen overgemaakt naar de budgethouder zelf. Het is niet mogelijk om het budget rechtstreeks op de rekening van de zorgaanbieder of hulpverlener te laten storten.

3.3Administratie

Bij een persoonsgebonden budget dat bedoeld is voor de uitvoering van huishoudelijke taken, heeft de budgethouder taken die vergelijkbaar zijn met de taken van werkgever of opdrachtgever. Dit hangt af van het type hulpverlener: een particulier of een instelling/-freelancer.

Als de budgethouder kiest om de hulp te laten verlenen door een particulier, dan zijn de taken vergelijkbaar met die van een werkgever. Deze taken betreffen:

  • -

    Het aannemen van een hulpverlener;

  • -

    Het afsluiten van een schriftelijke arbeidsovereenkomst;

  • -

    Op tijd uitbetalen van het loon;

  • -

    Regelen van een vakantieregeling;

  • -

    Uitbetaling van de hulpverlener bij ziekte.

Als de hulpverlener meer dan 3 dagen bij de budgethouder werkt komen hier eveneens taken bij voor het regelen van de sociale lasten.

Als de budgethouder kiest om de hulp te laten verlenen door een instelling of freelancer, dan zijn de taken vergelijkbaar met die van een opdrachtgever. Deze taken betreffen:

  • -

    Het afsluiten van een schriftelijk contract met de hulpverlener;

  • -

    Op tijd uitbetalen van de factuur.

Voor het vastleggen van deze taken is een boekhouding nodig. Deze bestaat ten minste uit de volgende punten:

  • -

    De schriftelijke (arbeids)overeenkomst. Hierin staat in ieder geval benoemd wat geleverd wordt, door wie, wanneer en wat die persoon/-instelling hiervoor betaald krijgt (uurtarief);

  • -

    Het betalingsbewijs. Dit is het bewijs dat de persoon, instelling of freelancer betaald is. Dit kan zijn een factuur van de instelling, een rekeningafschrift van de budgethouder of een getekende kwitantie (bij contante betalingen).

  • -

    Verantwoording. Voor de controle van de besteding van het budget door de gemeente wordt een verantwoording verwacht van de budgethouder over een kalenderjaar. De budgethouder betaalt dat deel van het budget terug dat niet wordt besteed.

Verantwoording

Van de budgethouder wordt een verantwoording verwacht over de besteding van het budget. De budgethouder is de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is toegekend. De budgethouder is altijd zelf verantwoordelijk voor de besteding van het budget. Niemand anders kan daarvoor verantwoordelijk gesteld worden.

Voor de jaarlijkse/tussentijdse verantwoording maakt de budgethouder gebruik van het verantwoordingsformulieren dat aangeleverd wordt door de gemeente.

Vrij besteedbaar (ingeval van een periodiek PGB bij hulp bij het huishouden) Indien men het gehele jaar gebruik heeft gemaakt van een PGB, hoeft niet over het hele jaarbedrag verantwoording te worden afgelegd. Een deel van het jaarbudget kan men vrij besteden. Dit vrij besteedbare jaarbedrag is 1,5% van het jaarbudget, met een minimum van € 250 en een maximum van € 1.250 per jaar. Let op: Indien men bijvoorbeeld slechts over drie maanden in het jaar een PGB ontvangt wordt de vrijlating berekend naar het aantal maanden dat u een PGB ontvangt. Het vrij besteedbaar bedrag kan men bijvoorbeeld gebruiken voor het plaatsen van personeelsadvertenties, voor postzegels, voor telefoonkosten en voor andere kosten die u maakt in het kader van uw persoongebonden budget. Of gewoon om uw hulpverleners uit te betalen. Men hoeft aan ons bovendien niet te laten zien hoeveel geld men zelf hebt bijbetaald om de hulp rond te krijgen.

3.4 Controle

Bij controle van de verantwoording moet bij navraag van het college inzicht geboden worden door de budgethouder in de bescheiden en rekeningen, welke betrekking hebben op het persoonsgebonden budget. De besteding wordt jaarlijks gecontroleerd.

Voor de controle wordt de verantwoording bij de budgethouder opgevraagd aan het begin van het nieuwe kalenderjaar. Vervolgens wordt de verantwoording administratief beoordeeld op volledigheid van de punten die bij de verantwoording ingevuld moeten worden. Dit wordt bij iedere budgethouder gecontroleerd.

Het college kan door middel van een steekproef bij een aantal budgethouders een intensieve controle uitvoeren. De budgethouder wordt schriftelijk op de hoogte gebracht als hij intensief gecontroleerd zal gaan worden. Bij deze controle worden het contract en de betalingsbewijzen opgevraagd.

De budgethouder wordt schriftelijk op de hoogte gesteld van de uitkomst van de controle. Als de verantwoording niet akkoord is, krijgt de budgethouder de mogelijkheid de ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren.

3.5 Terugvordering

Redenen om een deel of het gehele persoonsgebonden budget terug te vorderen zijn:

  • a.

    Als niet het volledige budget verantwoord is. Het gedeelte van het budget dat niet verantwoord is, wordt dan teruggevorderd;

  • b.

    Als de verantwoording niet volledig is of bij onjuist verstrekte gegevens;

  • c.

    Als het besluit geheel of gedeeltelijk is ingetrokken. Het betreffende deel van het budget wordt teruggevorderd. De hoogte van de terugvordering zal benoemd worden in de beëindigingsbeschikking;

  • d.

    Bij oneigenlijk gebruik van het budget. Dit houdt in dat het budget niet besteed is aan een oplossing die voldoet aan de eisen die in de beschikking staan benoemd voor de te leveren oplossing.

Als er sprake is van een terugvordering wordt de budgethouder hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

3.6 Beëindiging of wijziging

Het persoonsgebonden budget wordt beëindigd als:

  • -

    De budgethouder komt te overlijden;

  • -

    De budgethouder verhuist buiten de gemeente;

  • -

    De budgethouder langdurig opgenomen wordt in een AWBZ-instelling;

  • -

    De budgethouder langer dan drie maanden aaneengesloten wordt opgenomen in een

    instelling/-ziekenhuis;

  • -

    De budgethouder schriftelijk aangeeft de voorziening te willen beëindigen;

  • -

    De budgethouder overstapt naar hulp in natura;

  • -

    De looptijd van de indicatie is verstreken. Het is de verantwoordelijkheid van de budgethouder om voor het aflopen van de indicatie een aanvraag in te dienen bij de gemeente voor verlenging van de indicatie. Rekeninghoudend met het mogelijke onderzoek wat plaats zal moeten vinden wordt de budgethouder geadviseerd dit 8 weken voor beëindiging van de indicatie in te dienen;

  • -

    De budgethouder zich niet houdt aan de voorwaarden en regels die in dit uitvoeringsprotocol beschreven staan.

Als er een wijziging is in de situatie is het de verantwoordelijkheid van de budgethouder om deze wijzigingen aan de gemeente door te geven. Met een wijziging in de situatie wordt bedoeld een toename of afname van de beperkingen, een wijziging van de leefeenheid en een verhuizing. In deze situaties wordt een nieuw onderzoek gestart, wat kan resulteren in een nieuwe toekennings- of beeindigingsbeschikking.

3.7 Ondersteuning voor de budgethouder

De keuze voor een persoonsgebonden budget legt meer verantwoordelijkheden bij de belanghebbende dan zorg in natura. Binnen de gemeente is het op verschillende manieren mogelijk om ondersteuning te krijgen bij deze verantwoordelijkheden.

Vanuit het college is een contract afgesloten met de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Zij bieden ondersteuning voor alle budgethouders van de gemeente met betrekking tot het afsluiten van een overeenkomst, loondoorbetaling bij ziekte van de hulpverlener en het inschakelen van een professionele arbo-dienst. Ook verzorgen zij een schade-verzekering, Wettelijk Aansprakelijksheidsverzekering (WA) en een rechtsbijstandsverzekering. Voor deze dienstverlening zijn geen kosten verbonden voor de budgethouder.

Voor vragen is het SVB bereikbaar via:

Post : Postbus 8038, 3503 RA te Utrecht.

Telefoonnummer : 030 - 2648200  Fax : 030 - 2648209 Internetsite : www.svb.nl

E-mail :  pgb@svb.nl 

De SVB kan ook de salarisadministratie voor de budgethouder regelen. Indien de budgethouder gebruik wenst te maken van deze service, zijn de kosten voor rekening van de budgethouder.

De budgethouder kan ook ondersteuning vragen aan derden bij het beheer van het persoonsgebonden budget. Deze ondersteuning mag niet betaald worden uit het te verantwoorden gedeelte van het persoonsgebonden budget. De budgethouder kan ervoor kiezen om dit te betalen uit het vrij besteedbaar gedeelte. Komen de kosten echter boven de € 250 uit, dan zal de budgethouder het verschil met eigen middelen moeten aanvullen.

Voor overige vragen kan de budgethouder zich richten tot het gemeentelijk Zorgloket/ICL.

4.Eenmalig budget

4.1 Toekenningsbeschikking

In de toekenningsbeschikking wordt beschreven welke oplossing aan de belanghebbende is toegekend ter compensatie van zijn beperkingen. Als de belanghebbende gekozen heeft voor verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget worden in de beschikking of de bijlagen bij de beschikking ten minste onderstaande punten beschreven:

a.Het doel waarvoor het budget bedoeld is.

In de beschikking staat beschreven aan welke eisen de oplossing moet voldoen, waarvoor het budget is toegekend;

b.De omvang van het budget.

De hoogte van het budget wordt afgeleid aan de hand van de aangeleverde offerte(s) van de budgethouder of van een leverancier.

c.De opbouw van het budget.

Bij het bepalen van het uiteindelijke bedrag van de voorziening gaat het college uit van het bedrag dat de voorziening bij verstrekking in natura zou kosten (inclusief de kosten van onderhoud en eventuele verzekering). Daarbij is veelal sprake zijn van kortingen die de gemeente ontvangt bij haar leverancier. Met deze korting wordt rekening gehouden bij de berekening van het budget. Het is niet de bedoeling dat een persoonsgebonden budget meer geld gaat kosten dan verstrekking in natura.

d.Bruto budget.

Dit houdt in dat een eventuele eigen bijdrage niet van het budget ingehouden is en uit eigen middelen betaald moet worden. De budgethouder krijgt hiervan een aparte factuur van het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Dit is dezelfde procedure als bij toekenning van een voorziening in natura en wordt daarom hier niet verder beschreven.

e.De budgetperiode.

In de beschikking staat met welke afschrijvingstermijn rekening wordt gehouden. Gedurende deze periode is het de verantwoordelijkheid van de budgethouder dat hij kan beschikken over een compenserende oplossing.

  • f.

    De voorwaarden die het college stelt aan de budgethouder over de besteding en verantwoording van het budget.

  • g.

    In de beschikking staat of er een eigen bijdrage/eigen aandeel in de kosten verschuldigd is. Omdat die eigen bijdrage vastgesteld en geïnd zal worden door het CAK, wordt in de meeste gevallen uitsluitend een aankondiging opgenomen kunnen worden.

    4.2Uitbetaling

Is de beschikking verzonden, dan kan het persoonsgebonden budget beschikbaar worden gesteld. Dit gebeurd nadat de definitieve aankoopnota is verstrekt. Het budget wordt alleen overgemaakt naar de budgethouder zelf. Het is dus niet mogelijk om het budget rechtstreeks op de rekening van de leverancier te laten storten.

4.3Administratie

Van de budgethouder wordt een verantwoording verwacht over de besteding van het budget. De budgethouder is de persoon aan wie het persoonsgebonden budget is toegekend. De budgethouder is altijd zelf verantwoordelijk voor de besteding van het budget. Niemand anders kan daarvoor verantwoordelijk gesteld worden. De verantwoording bestaat uit alle rekeningen en/-of betalingsbewijzen die betrekking hebben op de besteding van het budget.

De budgethouder hoeft alleen het budget wat toegekend is voor aanschaf van de voorziening te verantwoorden. Het budget voor onderhoud en reparatie van de voorziening hoeft niet verantwoord te worden. Deze bedragen staan benoemd in de toekenningsbeschikking.

4.4 Controle

Bij controle van de verantwoording moet bij navraag van het college inzicht geboden worden door de budgethouder in de bescheiden en rekeningen, welke betrekking hebben op het persoonsgebonden budget. Bij de controle van de besteding van het persoonsgebonden budget wordt de verantwoording gecontroleerd op de volgende punten:

  • a.

    Is het persoonsgebonden budget besteed aan de betaling of huur van een voorziening en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten?

  • b.

    Voldoet de aangeschafte voorziening aan de opgestelde eisen zoals beschreven in de toekenningsbeschikking?

  • c.

    Is de aanschafte voorziening kwalitatief verantwoord? De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de aangekochte voorziening en de leverancier waarbij de voorziening wordt aangeschaft. De budgethouder kan hierbij letten op aanwezige keurmerken, zoals het Kwaliteiten Bruikbaarheids Onderzoek van Hulpmiddelen (KBOH) keurmerk en het TNO-keurmerk op de voorziening en de Erkenningsregeling Revalidatietechnisch Bedrijf (ERB) en de Revakeur voor de leverancier.

Als bij de controle naar voren komt dat de gegevens niet volledig zijn, dan wordt aan de budgethouder de mogelijkheid gegeven deze gegevens als nog aan te leveren.

4.5 Terugvordering

Het college heeft de mogelijkheid om een persoonsgebonden budget terug te vorderen. Redenen om een deel of het gehele persoonsgebonden budget terug te vorderen zijn:

  • a.

    Als de verantwoording niet volledig is of bij onjuist verstrekte gegevens.

  • b.

    Als het besluit geheel is ingetrokken. De hoogte van de terugvordering zal benoemd worden in de beëindigingsbeschikking.

  • c.

    Bij oneigenlijk gebruik van het budget. Dit houdt in dat het budget niet besteed is aan de eisen die in de toekenningsbeschikking staan benoemd.

Als er sprake is van een terugvordering wordt de budgethouder hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld door het college.

4.6 Ondersteuning voor de budgethouder

De keuze voor een persoonsgebonden budget legt meer verantwoordelijkheden bij de belanghebbende dan een voorziening in natura. Het college biedt hiervoor middels onderstaande manieren ondersteuning aan de budgethouder voor deze verantwoordelijkheden:

  • -

    Aanvullende informatie over de verantwoordelijkheden van de budgethouder zijn terug te lezen in het Uitvoeringsprotocol persoonsgebonden budget. Dit document is te vinden op de internetsite van de gemeente en een papieren versie is op te vragen bij het Zorgloket/ICL.

  • -

    De budgethouder kan ook ondersteuning vragen aan derden bij het beheer van het persoonsgebonden budget. Deze ondersteuning mag niet betaald worden uit het persoonsgebonden budget.

  • -

    Voor overige vragen kan de budgethouder zich richten tot het Zorgloket/ICL.

De Wmo kent het begrip kindvoorziening niet. Vandaar dat er een aparte bijlage aan deze doelgroep wordt besteed omdat er speciale voorzieningen verstrekt worden die alleen op kinderen zijn gericht.

Voorbeelden van kindervoorzieningen zijn:

  • -

    Aangepaste kleedtafel en/of een aangepaste box voor kinderen. Er wordt een persoonsgebonden budget verstrekt in de meerkosten ten opzichte van een normale commode of normale box. Deze voorziening betreft een roerende woonvoorziening. De aangepaste kleedtafel en/of aangepaste box kan worden verstrekt vanwege beperkingen van het kind of vanwege beperkingen van de verzorger.

  • -

    Zitondersteuningselementen. Hiermee worden bedoeld kuipstoeltjes met of zonder onderstellen voor binnen- of buitengebruik. Het zijn voorzieningen die sterk op de individuele beperkingen zijn aangepast. De zitondersteuningselementen zijn geschikt voor kinderen vanaf ongeveer 14 maanden, die veel ondersteuning en correctie nodig hebben om te kunnen zitten. Zitondersteuningselementen voor het gebruik als kinderstoel worden vergoed via de AWBZ.

  • -

    Douche/toiletstoel op wielen. Voor de dagelijkse verzorging van kinderen met beperkingen in de leeftijd van 2 tot 15 jaar zijn douchestoelen en gecombineerde douche/toiletstoelen op wieltjes ontwikkeld.

  • -

    Fiets- en autozitjes. Er bestaan voor kinderen met beperkingen speciale zitjes voor op de fiets of in de auto. Feitelijk gaat het om een vervoersprobleem van de ouders en niet van het kind, dat immers geen eigen vervoersbehoefte heeft. Toch wordt deze vorm van een vervoersvoorziening door de Wmo vergoed, mits de noodzaak blijkt uit een medisch advies en indien de ouders genoodzaakt zijn om hun kind met beperkingen mee te nemen bij hun verplaatsingen in het kader van het leven van alledag. Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt rekening gehouden met de normale kosten van een fiets of autozitje (Nibud).

  • -

    Een fietszitje op een scootmobiel van een ouder met beperkingen wordt niet verstrekt, immers dat betreft een normaal zitje en is daarom algemeen gebruikelijk.

  • -

    Een aangepaste buggy kan noodzakelijk zijn bij kleine kinderen tot 5 jaar. Verstrekking van een aangepaste buggy in de vorm van een persoonsgebonden budget of huur vind plaats onder aftrek van de kosten van een normale buggy (Nibud). Een medisch advies is noodzakelijk. Is het kind ouder dan 5 jaar en een buggy is medisch noodzakelijk, dan worden de kosten geheel vergoed (dit gebeurd niet vaak, immers het kind kan meestal in een kinderduwrolstoel).

De buggy wordt verstrekt indien:

  • -

    regelmatig behoefte bestaat aan verplaatsing buiten de woning;

  • -

    het kind met beperkingen geen of een beperkt loopvermogen heeft;

  • -

    in de verplaatsingsbehoefte voor de korte afstand niet kan worden voorzien via een algemeen gebruikelijk middel of, indien dit de goedkoopst adequate oplossing is, een aangepast verplaatsingsmiddel voor de korte afstand.

  • -

    Kinderrolstoelen kunnen worden verstrekt aan een kind met beperkingen op het moment waarop in principe kinderen zonder beperkingen leren lopen. Kinderen leren in het algemeen zeer snel om te gaan met hun rolstoel, en de rolstoel kan een belangrijke bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het kind. Zelf rondrijden in een rolstoel (geduwd of met een hoepel) stimuleert het kind om zelfstandig te worden en zo veel als mogelijk te spelen met kinderen zonder beperkingen. Een elektrische kinderrolstoel is soms noodzakelijk. Een medisch advies is voor elke kinderrolstoel noodzakelijk.

  • -

    Speelvoertuigen. Er bestaan voor jonge kinderen met beperkingen voorzieningen, die het midden houden tussen therapeutische speelvoorzieningen en mobiliteitshulpmiddelen. Bijvoorbeeld kruipwagens en kruiphulpmiddelen. Na een positief medisch advies kunnen deze voorzieningen worden verstrekt. Belangrijk bij de vaststelling van de noodzaak is dat er geen alternatief algemeen gebruikelijk speelvoertuig mogelijk is.

  • -

    Vervoerskosten kinderen. Er bestaat een relatie tussen leeftijd en vervoersbehoefte. Indien in individuele gevallen het tegendeel niet blijkt wordt ervan uitgegaan dat:

  • -

    er bij kinderen jonger dan 5 jaar geen sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte. De ouders nemen hen mee zoals ook gebruikelijk is met kinderen zonder beperkingen;

  • -

    kinderen van 5 tot 12 jaar een geringe zelfstandige vervoersbehoefte hebben, omdat zij veelal door hun ouders worden begeleid, zoals ook gebruikelijk is met kinderen zonder beperkingen;

  • -

    kinderen van 12 tot en met 14 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte ontwikkelen en vanaf 15 jaar een zelfstandige vervoersbehoefte hebben die overeenkomt met die van volwassenen.

Op grond van het bovenstaande wordt de vervoersvoorziening voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer, (bruikleen)auto of individuele taxi voor kinderen als volgt vastgesteld:

  • -

    aan een kind met beperkingen jonger dan 5 jaar wordt geen vervoersvoorziening toegekend;

  • -

    aan een kind met beperkingen van 5 tot en met 11 jaar wordt een vervoersvoorziening toegekend met een korting van 50%;

  • -

    aan een kind met beperkingen van 12 tot en met 14 jaar wordt een vervoersvoorziening toegekend met een korting van 25%;

  • -

    aan een kind met beperkingen dat de leeftijd van 15 jaar heeft bereikt wordt een volledige vervoersvoorziening toegekend.

In het kader van de compensatieplicht zal echter in ieder individueel geval moeten worden beoordeeld in hoeverre en sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte dan wel in hoeverre een korting voor kinderen beneden 15 jaar van toepassing kan zijn.

Met betrekking tot kinderen onder de 18 jaar wordt het ingezette beleid ongewijzigd gecontinueerd.

  • -

    Driewielfiets/vierwielfiets. Deze fietsen worden door kinderen in het algemeen voor een korte periode gebruikt. Voorkeur gaat uit naar verstrekking in natura omdat de voorziening voor hergebruik kan worden ingezet. Een driewiel- of vierwielfiets voor kinderen wordt verstrekt indien:

  • -

    er sprake is van een zelfstandige vervoersbehoefte;

  • -

    het kind met beperkingen 5 jaar of ouder is (tot en met 4 jaar is er geen sprake van een zelfstandige vervoersbehoefte);

  • -

    de beperkingen van het kind het gebruik van een normale fiets gevaarlijk maakt (slecht evenwicht, verstandelijke handicap, gestoorde motoriek etc.).

  • -

    Aangepaste fietsen ivm vervoer van een kind met beperkingen. Deze fietsen kunnen worden verstrekt indien met de fiets wordt voorzien in de dagelijkse verplaatsingsbehoefte en de verplaatsingen niet plaats kunnen vinden met een normale fiets met een aangepast kinderzitje.

  • -

    Duofiets. Per individueel geval dient te worden beoordeeld in hoeverre een duofiets kan worden verstrekt ter compensatie van de beperkingen.

1. Hoogte persoonsgebonden budget

  • -

    persoonsgebonden budget HBH 1 € 14,- per uur

  • -

    persoonsgebonden budget HBH 2 € 17,70,- per uur

2. Maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring en reparatie

Ook van toepassing op:

  • -

    mechanische inrichtingen voor het verstellen van voorzieningen zoals een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • -

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

Onderhoud liften

Frequentie

Kosten incl BTW

Stoellift

1 x per jaar

€ 203,-

Rolstoelplateaulift

1 x per jaar

€ 203,-

Sta-plateaulift

1 x per jaar

€ 203,-

Woonhuislift

2 x per jaar

€ 322,-

Hefplateaulift

2 x per jaar

€ 203,-

Balanslift

1 x per jaar

€ 203,-

Maximale toeslagen op bovenstaande tarieven: - 50% voor installaties geplaatst buiten de woning; - 50% voor installaties die meer dan 1 verdieping overbruggen; - 50% voor installaties, uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijd- beveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

3. Lijst met norm- en referentiebedragen Wmo

2011

2012

2013

Indexeringspercentage %

0%

0%

0%

Afwegingskader 1.2.2 primaat verhuizing

€ 1.974,00

€ 2.500,00

€ 2.500,00

Afwegingskader 1.2.2 tegemoetkoming verhuiskosten

€ 1.974,00

€ 1.974,00

€ 1.974,00

Afwegingskader 1.2.2 bezoekbaar maken woning

€ 4.666,00

€ 4.666,00

€ 4.666,00

Afwegingskader 1.2.2 kosten ivm tijdelijke huisvesting

Administratiekosten (eenmalig) verhuurder ivm treffen voorziening voorzover kosten woonvoorziening hoger zijn dan € 1000,00:

10 % van de kosten woonvoorziening met een maximum van:

tijdelijke huisvesting maximaal zelfstandige woonruimte per maand

tijdelijke huisvesting maximaal niet zelfstandige woonruimte per maand

€ 360,00

€ 536,00

€ 401,00

€ 360,00

€ 536,00

€ 401,00

€ 360,00

€ 536,00

€ 401,00

Afwegingskader 1.7.2 financiële tegemoetkoming vervoerskosten

Eigen auto/taxi/derden gemaximeerd

Uitsluitend taxi gemaximeerd

Rolstoeltaxi/roelstoelbus gemaximeerd

Forfaitair bedrag eigen auto

Bruikleenauto gemaximeerd

€ 996,00

€ 1.482,00

€ 2.222,00

€ 375,00

€ 752,00

€ 996,00

€ 1.482,00

€ 2.222,00

€ 375,00

€ 752,00

€ 996,00

€ 1.482,00

€ 2.222,00

€ 375,00

€ 752,00

Afwegingskader 1.8.2

Forfaitaire financiële tegemoetkoming sportrolstoel (inclusief onderhoud en inclusief eventuele aanpassingen)

Forfaitair onderhoud sportrolstoel

Onderhoudskosten na 3 jaar en voor 3 jaar

€ 2.467,00

€ 535,00

€ 2.467,00

€ 535,00

€ 2.467,00

€ 535,00