Regeling vervallen per 01-01-2015

Participatieverordening gemeente Langedijk 2010

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Participatieverordening gemeente Langedijk 2010

De raad van de gemeente Langedijk;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 april 2010, nummer 39;

gelet op het bepaalde in artikel 8, eerste lid onder a en e en tweede lid van de WWB, artikel 10, eerste en tweede lid en artikel 10a van de WWB;

b e s l u i t :

- tot intrekking van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2007 zoals laatstelijk vastgesteld in de raadsvergadering van 6 november 2007;

- tot vaststelling van de Participatieverordening gemeente Langedijk 2010.

 

Paragraaf 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht of de overige in deze verordening aangehaalde wetten.

2. In deze verordening wordt verstaan onder:

a. De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

b. Uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ.

c. Nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6, eerste lid, onder a. WWB, waaronder mede is begrepen de oudkomer als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel b. van de Wet inburgering.

d. Voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het Beleidskader Participatie in Langedijk.

e. Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Langedijk.

f. De raad: de gemeenteraad van de gemeente Langedijk.

g. Arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de wet.

h. Algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, zonder beperkende voorwaarden qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring, met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum en rekening houdend met gewetensbezwaren zodanig dat deze strikt persoonlijke omstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk.

i. Gesubsidieerde arbeid: werk, waarbij de werknemer over het algemeen wel in staat is om productieve arbeid te verrichten, maar waarbij een verschil bestaat tussen de loonkosten van de werkgever en de mate waarin een gemiddelde werknemer deze productieve arbeid verricht.

j. Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

k. Doelgroep: de personen wonende in de gemeente Langedijk aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, WWB, of op grond van artikel 34 van de IOAW, of op grond van artikel 34 van de IOAZ, de Wsw en de wet STAP of op grond van artikel 1 van de Wet Participatie door het college ondersteuning kan worden geboden;

l. Participatieplaats: een additionele werkplaats als bedoeld in artikel 10a van de WWB, artikel 38 van de IOAW of artikel 38 van de IOAZ, waar een uitkeringsgerechtigde, die op grond van persoonlijke werkbelemmeringen niet direct bemiddelbaar is, met behoud van uitkering werkzaamheden verricht, gericht op inschakeling op de arbeidsmarkt.

Paragraaf 2 BELEID EN FINANCIËN

Artikel 2 Opdracht aan het college

1. Het college biedt ondersteuning bij participatie en / of arbeidsinschakeling, en voor zover het college dat noodzakelijk acht aan personen behorende tot de doelgroep, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40 WWB, onderscheidenlijk artikel 11 IOAW en artikel 11 IOAZ, de WEB en de Wet STAP, zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is om de beoogde arbeidsinschakeling en/of participatie te realiseren.

3. Het college draagt zorg voor voldoende aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

4. Het college kan, bij het bepalen van het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. Onverlet opname in de beleidsregels, kunnen de financiële mogelijkheden en kaders worden bijgesteld indien daartoe de noodzaak aanwezig is.

5. Het college kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan belanghebbenden aan wie het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt, evenals aan verhuizers uit of bewoners van andere gemeenten.

6. Ten aanzien van de vergoeding aan het college van de kosten, welke verbonden zijn aan het aanbieden van voorzieningen aan belanghebbenden als bedoeld in het vijfde lid, kan het college nadere afspraken maken met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.

Artikel 3 Beleidskader

1. De gemeenteraad stelt een beleidskader vast, waarin de visie over en missie van het participatiebeleid in Langedijk worden omschreven.

2. Het college verantwoordt via de begrotingscyclus aan de gemeenteraad over de rechtmatigheid, doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

3. De Cliëntenraad Langedijk wordt geraadpleegd bij de voorbereiding van het beleidskader, dan wel wordt om een advies gevraagd over het eindconcept van het beleidskader.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

1. Personen behorende tot de doelgroep zijn de belanghebbenden die aanspraak hebben op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en/of participatie.

2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de in artikel 5 genoemde beleidsregels.

3. Een belanghebbende heeft geen recht op ondersteuning indien er een voorliggende voorziening is welke naar het oordeel van het college voldoende bijdraagt aan zijn re-integratie en/of participatie.

Artikel 5 Beleidsregels

1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast.

2. Deze beleidsregels omvatten in elk geval:

a. de wijze waarop het college de verschillende doelgroepen kan ondersteunen of een voorziening afgestemd op de specifieke doelgroep kan aanbieden, waarbij een evenwichtige aandacht voor de verschillende doelgroepen als uitgangspunt wordt genomen;

b. een omschrijving van de verschillende voorzieningen:

c. de wijze waarop de aanbesteding van participatievoorzieningen wordt vorm gegeven;

d. de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg, en het flankerend beleid ten aanzien van zorg en hulpverlening.

Artikel 6 Verplichtingen van de belanghebbende

1. Een uitkeringsgerechtigde die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

2. Personen behorend tot de doelgroep die deelnemen aan een voorziening zijn gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet SUWI), evenals aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

3. De nader aan de voorziening verbonden voorwaarden worden in de van toepassing zijnde beleidsregels omschreven.

4. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college een maatregel opleggen conform wat hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Langedijk 2010 dan wel de “Wet boete, maatregelen en terug- en invordering Sociale Zekerheid”.

5. Indien de belanghebbende, niet zijnde een persoon die een uitkering als gevolg van de WWB, IOAW of IOAZ ontvangt, niet aan de verplichtingen gesteld in het tweede lid voldoet, is hij gehouden de kosten van de voorziening terug te betalen, voor zover van toepassing onder aftrek van de eigen bijdrage als bedoeld in artikel 8,lid 7.

Artikel 7 Sluitende aanpak

Lid 1 Elke uitkeringsgerechtigde krijgt zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op de uitkering is ontstaan, zoals bedoeld in artikel 44 lid 1 van de wet, een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

Lid 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

Paragraaf 3 VOORZIENINGEN

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

1. In de beleidsregels als bedoeld in artikel 5, tweede lid, wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden.

2. Het college kan aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ, en voor zover van toepassing de Wet Participatiebudget, de Wsw, de WEB, de wet STAP en de WI, en deze verordening.

3. Het college kan een voorziening beëindigen indien:

a. De belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen niet nakomt als is omschreven in artikel 6, tweede lid van deze verordening;

b. De belanghebbende die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

c. De belanghebbende die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt;

d. Naar het oordeel van het college de aangeboden voorziening niet of onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende;

e. De belanghebbende niet of niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

4. in afwijking van het derde lid onderdeel c. kan het college afzien van het beëindigen van een voorziening indien het college van oordeel is dat daartoe de noodzaak aanwezig is.

5. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de aangeboden voorzieningen.

6. De regels, als bedoeld in het vijfde lid, kunnen in ieder geval betrekking hebben op de:

a. Voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

b. Weigeringsgronden van een voorziening;

c. De intrekking of wijziging van de subsidieverlening of –vaststelling;

d. Aanvraag van, en de besluitvorming over een voorziening;

e. Betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten op deze subsidies;

f. Wijze van verlening en vaststelling van subsidies;

g. Het vragen van een eigen bijdrage;

h. Overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verlenen van subsidies.

7. a. Indien een niet-uitkeringsgerechtigde, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a WWB, aanspraak maakt op ondersteuning of een voorziening, kan het college een bijdrage aan het recht op ondersteuning of een voorziening verbinden;

b. het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de hoogte en de grondslag van de in onderdeel a. genoemde eigen bijdrage.

Artikel 9 Innovatie

1. Het college kan, als experiment in het kader van het onderzoeken en toepassen van mogelijkheden om de arbeidsinschakeling te bevorderen, afwijken van het bepaalde in deze verordening en voor zover van toepassing, de beleidsregels.

2. Ter financiering van het gestelde in het eerste lid kan 5 % van de uitkering als bedoeld in artikel 69, tweede lid, onderdeel a WWB (Wet Participatiebudget W-deel), worden gereserveerd.

3. De duur van een experiment als bedoeld in het eerste lid is ten hoogste twee jaar.

4. Indien het experiment noodzaakt tot bijstelling van de Participatieverordening en de beleidsregels, kan de periode zoals genoemd in het derde lid worden verlengd tot aan het moment van inwerktreding van de bijstelling.

Paragraaf 4 INSTRUMENTEN VOOR PARTICIPATIE

Artikel 10 Loon boven uitkering

1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden ter bevordering van de arbeidsinschakeling een tijdelijk dienstverband aanbieden in plaats van een uitkering.

2. Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

Artikel 11 Werken met behoud van uitkering

1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden ter bevordering van de arbeidsinschakeling een tijdelijke stage- of werkervaringsplaats aanbieden zonder dat dit gevolgen heeft voor het recht op de uitkering.

2. Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

Artikel 12 Gesubsidieerde arbeid

1. Het college kan gesubsidieerde arbeid aan belanghebbenden aan wie algemene bijstand op grond van de wet of een uitkering volgens de IOAW of IOAZ wordt verleend, gesubsidieerde arbeid aanbieden ter bevordering van de arbeidsinschakeling en de gelegenheid om werkervaring op te doen.

2. Het college kan hiervoor een loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever die een dienstverband aangaat met in het eerste lid bedoelde belanghebbende.

3. Het college kan een loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever die een dienstverband aangaat met een nugger, waar naar het oordeel van het college een andere aangeboden voorziening niet of onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

4. De subsidie is gebonden aan de in het eerste lid, tweede lid en derde lid bedoelde belanghebbende.

5. De bemiddeling voor en de realisering van de werkervaringsplaatsen als bedoeld in lid 1, 2 en 3 wordt door de gemeente zelf gedaan, of wordt in opdracht van het college verricht door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert.

6. Voor de bemiddeling en realisering van gesubsidieerde arbeid sluit het college een samenwerkingsovereenkomst en uitvoeringsovereenkomst af met de natuurlijke of rechtspersoon zoals bedoeld in lid 5.

7. Het college stelt vast welke gegevens de werkgever moet verstrekken om in aanmerking te komen voor een loonkostensubsidie. Het college kan hiervoor aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.

8. Het college stelt voorafgaand aan elk kalenderjaar de taakstelling voor de uitvoering vast.

9. De wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de subsidieverstrekking als bedoeld in lid 2, staat beschreven in de uitvoeringsovereenkomst gesubsidieerde arbeid.

10. Het college zorgt bij de opdrachtverlening tot het realiseren van werkervaringsplaatsen ervoor dat verdringing van reguliere arbeid en concurrentieverstoring worden tegengegaan.

11. Het verstrekken van de loonkostensubsidie voldoet aan de Europese wet- en regelgeving hieromtrent, en geschiedt op basis van de beleidsaanbeveling Loonkostensubsidie en Europese regelgeving en de toelichting daarop.

Artikel 13 Subsidie- en budgetplafonds, weigeren loonkostensubsidie

1. De subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 12 kan, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen, worden geweigerd indien:

a. de gelden niet of in onvoldoende mate besteed zullen worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar is gesteld;

b. de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

c. de werkgever voor de arbeidskosten van de werknemer een andere subsidie ontvangt.

2. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

3. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 14 Vrijwilligerswerk

1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden vrijwilligerswerk aanbieden.

2. Hieronder wordt verstaan: onbetaalde, onverplichte activiteiten voor minimaal 8 uur en maximaal 20 uur per week bij een non profit organisatie als gevolg waarvan de participatie van de deelnemer wordt bevorderd en die gericht zijn op (gesubsidieerde) arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie. Het is een middel voor het opdoen of behouden van werkritme.

3. Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan het college een onkostenvergoeding verstrekken tot het wettelijk maximum per jaar.

Artikel 15 Participatieplaats

1. Het college kan een uitkeringsgerechtigde die niet-direct bemiddelbaar is, een participatieplaats gericht op arbeidsinschakeling aanbieden conform artikel 10a van de wet.

2. Het doel van de participatieplaats is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie en daarnaast het wegnemen van belemmeringen opgeworpen door persoonsgebonden factoren.

3. De participatieplaats kan gecombineerd worden met een opleiding ter verkrijging van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt.

4. De participatieplaats duurt maximaal 24 maanden met de mogelijkheid van verlenging van twee maal één jaar.

5. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

6. In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel en omvang van de participatieplaats evenals de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

7. Het college stelt nadere regels met betrekking tot de inzet van participatieplaatsen.

Artikel 16 Sociale activering

1. Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een participatietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

2. Onder sociale activering wordt verstaan het bevorderen van het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of het deelnemen aan activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 17 Scholing

1. Het college kan aan de belanghebbende een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of participatie.

2. In afwijking van het eerste lid moet het college alleenstaande ouders met een ontheffing van de arbeidsverplichting een scholingsaanbod doen.

3. Voor uitkeringsgerechtigden, die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten, zoals bedoeld in artikel 10a van de wet en artikel 15 van deze verordening en die niet beschikken over een startkwalificatie, wordt binnen zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college een vorm van scholing of opleiding aangeboden, indien dit kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

4. Het college betrekt bij deze beoordeling:

a. het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

b. de scholingswens van de belanghebbende;

c. de eventuele test door het scholingsinstituut.

5. Het college stelt ten aanzien van scholing nadere regels vast.

Artikel 18 Zorg en hulpverlening

1. Het college kan een verantwoorde combinatie van werk en zorg op individueel niveau faciliteren.

2. Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

Paragraaf 5 INKOMSTENVRIJLATING, PREMIES EN TERUGVORDERING

Artikel 19 Inkomensvrijlating

1. Het college is op grond van artikel 31, tweede lid, onder o van de WWB bevoegd inkomsten uit arbeid gedurende 6 maanden tot 25% van het wettelijk vastgestelde maximum vrij te laten.

2. Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

Artikel 20 Premies

1. Het college is op grond van artikel 31, tweede lid onder j van de WWB bevoegd uitkeringsgerechtigden, die deelnemen aan een arbeidsmarktgericht participatietraject, een activeringspremie verstrekken tot het wettelijk vastgestelde maximum.

2. Het college verstrekt aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele arbeid verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie.

3. Het recht op een premie als bedoeld in het tweede lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

4. De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorgaande zes maanden heeft geschonden.

5. Het college stelt nadere regels vast over het gebruik en de hoogte van de hier bedoelde premies.

Artikel 21 Overige vergoedingen

Lid 1 Het college kan aan een deelnemer van een arbeidsmarktgerichte participatieactiviteit een bijdrage verstrekken in de directe kosten die hiervoor moeten worden gemaakt.

Lid 2 Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

Paragraaf 5a. REGELINGEN IN VERBAND MET DE WIJZIGINGEN IN DE WWB EN INTREKKING VAN DE WIJ PER 1 JANUARI 2012

Artikel 21a. Wijziging betekenis begrippen

1. Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

2. Waar in deze verordening wordt gesproken van ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

 

Artikel 21b. Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

a. onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

b. de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

 

Paragraaf 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 22 Beslissing van college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 23 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 24 Overgangsrecht

Rechten welke zijn verkregen op grond van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2007 en de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Langedijk 2005 blijven onverlet voor de duur dat er aanspraak is op deze rechten.

Artikel 25 Citeerwijze

Deze verordening kan worden aangehaald als “Participatieverordening gemeente Langedijk 2010”.

Artikel 26 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking 8 dagen na bekendmaking en vervangt de tot die datum geldende “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2007”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Langedijk in zijn openbare vergadering van 15 juni 2010.
De voorzitter,
drs. J.F.N. Cornelisse
De griffier,
J. van den Bogaerde

Bijlage Toelichting op de wijziging per 1 januari 2012

ALGEMENE TOELICHTING Achtergrond

Op 1 januari 2012 treedt de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kortweg: Wet Aanscherping WWB) in werking. Uitgangspunten van deze wetswijziging zijn: - grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid burger in de voorziening in het bestaan;

- versterking van het activerende karakter en de vangnetfunctie van de Wet werk en bijstand (WWB);

- aanscherping van de verplichtingen voor bijstandsgerechtigden;

- beperking van de doelgroep voor het gemeentelijk minimabeleid. Deze uitgangspunten leiden ertoe dat het wettelijk bijstandsregime substantieel van inhoud verandert. Zo gaat voor jongeren een wettelijke zoektijd van vier weken gelden en hebben zij, anders dan onder het regime van de Wet investeren in jongeren (WIJ), geen recht meer hebben op een werkleeraanbod, maar op begeleiding bij de vormgeving van hun eigen verantwoordelijkheid op weg naar economische zelfstandigheid. Een belangrijke wijziging in de regelgeving betreft voorts het afschaffen van de bijstand voor inwonende meerderjarige kinderen en ouders en de creatie van een toets op het huishoudinkomen. Voorts worden enkele nieuwe verplichtingen in de WWB opgenomen en wordt de doelgroep voor het minimabeleid beperkt tot de groep minima met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm. Daarnaast is een verordeningsplicht gecreëerd voor de maatschappelijke participatie van kinderen. Consequenties voor gemeentelijk beleid

Mede vanwege intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 hebben de genoemde ontwikkelingen aanzienlijke consequenties voor het gemeentelijk beleid. Deze consequenties kunnen als volgt worden gecategoriseerd: - de WIJ-verordeningen vervallen per 1 januari 2012. Doordat de WIJ wordt ingetrokken, vervallen de daarop gebaseerde verordeningen eveneens per 1 januari 2012 . Jongeren vallen door de wetswijziging voortaan onder het WWB-regime (overgangssituaties daargelaten). Dit roept de vraag op of de huidige WWB-verordeningen adequaat voorzien in het regeltechnisch kader voor jongeren, of dat in die verordeningen nog aanpassingen nodig zijn. Dit is een vraag van regeltechnische maar ook van beleidsinhoudelijke aard;

- door herdefiniëring van de leefvormen die als afzonderlijk bijstandssubject voor bijstand in aanmerking komen alsmede de totstandkoming van de huishoudtoets wordt de kring van rechthebbenden kleiner, hebben meerderjarige kinderen en ouders nog slechts gezamenlijk recht op bijstand en treffen misdragingen van deze belanghebbenden het gezamenlijk inkomen. Dit heeft gevolgen voor het gemeentelijk toeslagenbeleid, het maatregelenbeleid en het minimabeleid en roept de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

- de nieuwe verplichtingen voor bijstandsgerechtigden hebben gevolgen voor het maatregelenbeleid en het re-integratiebeleid en roepen evenzeer de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

- de normering van gemeentelijk minimabeleid tot maximaal 110% van de bijstandsnorm kan gevolgen hebben voor de doelgroepomschrijving in de verordening langdurigheidstoeslag. De normering kan tevens consequenties hebben voor andere delen van het minimabeleid. Waarom een Raadsbesluit met tijdelijke regels?

De wetswijziging Wet werk en bijstand leidt, zoals gezegd, tot de noodzaak om het gemeentelijk beleid op tal van terreinen te heroverwegen. Gelet op de zeer korte invoeringstermijn is het echter uitermate lastig om reeds voor 1 januari 2012 dit indringende heroverwegingsproces adequaat te hebben afgerond en vormgegeven. Daarbij komt dat de aanscherping van de WWB per 1 januari 2012 niet op zichzelf staat maar een stap is in een proces dat in 2012 vermoedelijk tot nog een aantal wijzigingen in de WWB zal leiden die nopen tot wijziging van het gemeentelijk beleid. Gedacht moet ondermeer worden aan het wetsvoorstel ‘Toevoeging van de eis tot beheersing van de Nederlandse taal aan de Wet werk en bijstand’ (w.o. 32 328’), de plannen van het kabinet betreffende “Aanpak fraude” (Handhavingsprogramma 2011-2014) en uiteraard de Wet werken naar vermogen. Mede gelet op de uitvoeringstechnische complicaties die kunnen optreden als op beleidsmatig vlak keuzes worden gemaakt die tot aanpassingen in de uitvoeringspraktijk leiden, is een keus om de overgang naar de nieuwe WWB per 2012 zoveel mogelijk ‘beleids- en uitvoeringsarm’ te laten plaatsvinden een logische. Met ‘beleidsarm’ wordt bedoeld dat het huidige gemeentelijk beleid zoveel mogelijk in stand wordt gelaten dan wel dat slechts het minimaal noodzakelijke aan nieuw of gewijzigd beleid wordt vastgesteld. Een en ander in afwachting van een diepgaander integrale heroverweging in 2012. Onder ‘uitvoeringsarm‘ wordt verstaan dat daar waar noodzakelijke aanpassingen in het beleid plaatsvinden, dit op de minst belastende wijze voor wat betreft de uitvoering plaatsvindt. Bij deze uitgangspunten past dat thans niet alle WWB-verordeningen separaat worden gewijzigd en in een bestuurlijk wijzigings-traject worden geplaatst, maar dat slechts daar waar dat strikt noodzakelijk is aanpassingen aan de verordeningen plaatsvinden die middels één raadsbesluit worden geëffectueerd. Met het thans voorliggende raadsbesluit wordt dat beoogd. Wat is de status van het tijdelijk raadsbesluit?

Het raadsbesluit heeft formeel gezien het karakter van een wijzigingsverordening, d.w.z. zij brengt met haar vaststelling door de gemeenteraad een wijziging in de inhoud en betekenis van een aantal verordeningen teweeg. Met de term ‘besluit’ wordt in dit raadsbesluit overigens niet gedoeld op het begrip ‘besluit’, bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit raadsbesluit bevat algemeen verbindende voorschriften. Het raadsbesluit is tijdelijk van aard, d.w.z. gericht op het faciliteren van de met de genoemde wetswijziging minimaal noodzakelijke aanpassingen in de gemeentelijke verordeningen. De intentie is erop gericht om in 2012 het gemeentelijk bijstandsbeleid integraal te heroverwegen. De verwachting is dat dit in 2012 zal leiden tot een inhoudelijke aanpassing van de betreffende verordeningen. In dit raadsbesluit wordt geen gebruik gemaakt van een zgn. ‘horizonbepaling’, die de duur van de verordening vaststelt op een concrete periode (bijv. tot 1 januari 2013). De ontwikkelingen binnen de sociale zekerheid zijn nog te ongewis om met zekerheid te kunnen vaststellen dat een integrale heroverweging van het lokale sociale zekerheidsbeleid voor een bepaalde datum is afgerond. Bij de vormgeving van dit raadsbesluit is ernaar gestreefd om zoveel mogelijk recht te doen aan de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving van de VNG. Passend maken van het raadsbesluit

Dit raadsbesluit, als wijzigingsverordening, bevat een aantal bepalingen die in zo algemeen mogelijke termen zijn opgesteld. Toch betekent dit niet dat ze blindelings kunnen worden overgenomen. Op een aantal onderdelen zullen nog keuzes gemaakt moeten worden.

Deze keuzes betreffen:

- se positionering van een aantal nieuwe artikelen in de diverse verordeningen. Er is voor gekozen om in de betreffende verordeningen een nieuw hoofdstuk toe te voegen met een aantal artikelen en dit hoofdstuk te positioneren voorafgaand aan de slotbepalingen. In het concrete geval moet dit in de te wijzigen verordening passen;

- bepalen van de noodzaak van de voorgestelde artikelen. Niet altijd zullen de betreffende artikelen nodig zijn of niet geheel passend zijn voor de te wijzigen verordening. Bij de artikelsgewijze toelichting zal dit nader worden aangeduid;

- de gebruikte begrippen. Als in de te wijzigen verordening gebruik gemaakt wordt van hoofdstukken, dan moet bijv. de term ‘paragraaf’ in de wijzigingsverordening worden gewijzigd in ‘hoofdstuk’. Soms zal dit ook voor andere termen gelden. Dit raadsbesluit moet derhalve nog passend gemaakt worden voor de concrete gemeentelijke situatie. Gelijkstellingsbepaling

In dit raadsbesluit wordt bij elke te wijzigen verordening een bepaling voorgesteld die regelt dat de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ per 1 januari 2012 in die verordening dezelfde betekenis hebben als in de gewijzigde WWB. Uit een oogpunt van duidelijkheid is dit opgenomen. Vervolgens is bepaald dat voor ‘gehuwden’ en ‘gehuwdennorm’ moet worden gelezen en ‘gezin’ resp. ‘gezinsnorm’, om daarmee te verduidelijken dat onder het nieuwe regime niet meer de gehuwden maar het gezin de norm is waarmee gewerkt moet worden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING Artikel I. De Participatieverordening gemeente Langedijk 2010 Onderdelen A en B

De onderdelen A en B zijn reeds toegelicht in het algemene deel. Onderdeel C

Op 13 september 2011 heeft de gemeenteraad de verordening Werkleeraanbod WIJ vastgesteld. Daarmee is voldaan aan de wettelijke opdracht om, middels een verordening, regels te stellen over de inhoud van het werkleeraanbod. Door het intrekken van de WIJ zal daarmee van rechtswege tevens de verordening Werkleeraanbod WIJ komen te vervallen. De verordening Werkleeraanbod WIJ heeft een andere inhoud dan de Re-integratieverordening WWB. Enerzijds is dit veroorzaakt door het afdwingbare recht op ondersteuning middels een werkleeraanbod, anderzijds door de beperking van het aantal prikkels dat gemeenten konden verstrekken aan jongeren die gingen werken. Daarnaast is in veel verordeningen Werkleeraanbod WIJ het beleid m.b.t. de arbeidsinschakeling van jongeren opgenomen, of verwezen naar een beleidsnota van de raad of het college waarin dit was opgenomen. Bij een beleidsarme overgang moet minimaal worden geregeld dat voor jongeren niet tot het re-integratie-instrumentarium behoren bij de volgende prikkels: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsing in participatieplaatsen . Dat is met artikel II van dit raadsbesluit beoogd. Verwezen is naar artikel 31, vijfde lid WWB. In dat artikel wordt aangegeven welke middelen niet vrijgelaten worden bij de verlening van algemene bijstand aan jongeren.  

Artikel II. De Toeslagenverordening Wet werk en bijstand Langedijk 2011

Algemeen

Voor de systematiek van het toeslagen- en verlagingenmodel in de WWB geldt dat dit ongewijzigd blijft. Zo blijft het een verplichting om een alleenwonende alleenstaande bijstandsgerechtigde een maximale toeslag toe te kennen (art. 25, eerste lid WWB ) en blijven de mogelijkheden om verlagingen vast te stellen onaangetast. Niettemin leidt de wijziging van de begrippen met betrekking tot de bijstandssubjecten en de invoering van de huishoudtoets ertoe dat een beleidsmatige en wetstechnische heroverweging van het toeslagen- en verlagingenbeleid op zijn plaats is. De beleidsmatige heroverweging kan evenwel ook op een later tijdstip plaatsvinden en mocht de onverkorte toepassing van het toeslagen- en verlagingenbeleid vanaf 1 januari 2012 in bepaalde gevallen onredelijke uitkomsten geven, dan kan altijd, individualiserend, een hogere toeslag worden verleend of afgezien van verlaging . Wat wel wijzigt is de doelgroep: door intrekken van de WIJ vallen jongeren voortaan onder de Toeslagenverordening WWB. Zie onderdeel D. Onderdelen A en B

De onderdelen A en B zijn reeds toegelicht in het algemene deel. Onderdeel C

In verordeningen van een aantal gemeenten wordt voor het bepalen van de hoogte van de toeslag verwezen naar de norm, bedoeld in artikel 7. Omdat de wetswijziging ook leidt tot een herpositionering van de normen in de WWB, is voorzien in een gelijkstellingsbepaling, zodat ondubbelzinnig duidelijk is welke norm bedoeld wordt. Artikel III. De Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ Langedijk 2011

Onderdelen A en B

De onderdelen A en B zijn reeds toegelicht in het algemene deel. Onderdeel C

De wetswijziging creëert enkele nieuwe wettelijke verplichtingen:

- de verplichting ;

- de verplichting om naar vermogen opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten ;

- de verplichting voor jongeren om een aanvraag niet eerder in te dienen dan vier weken na melding ;

- de verplichting om gedurende deze ‘wachttijd’ te zoeken naar mogelijkheden voor werk of scholing  

Om gedragingen die een schending vormen van deze verplichtingen te kunnen sanctioneren, is het in ieder geval voor de tweede en derde verplichting noodzakelijk om deze in de Afstemmingsverordening te benoemen. Gegeven een beleids- en uitvoeringsarme overgang is daartoe geen tekstvoorstel gedaan, maar dit kan uiteraard bij dit onderdeel opgenomen worden. De eerste en vierde verplichtingen zullen in veel gevallen ook onder één van de reeds in de verordening benoemde categorieën gebracht kunnen worden. Voor het zoeken van scholing geldt dat dit niet, maar die verplichting treedt pas 1 juli 2012 in werking. Voor de duidelijkheid is in onderdeel C opgenomen dat het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak wordt aangemerkt als een gedraging die de inschakeling in de arbeid belemmert. Uiteraard kan ook aangesloten worden bij een andere categorie. Artikel IV. De Verordening Langdurigheidstoeslag gemeente Langedijk 2009

Algemeen

Op twee onderdelen is de wetswijziging voor de verordening Langdurigheidstoeslag van belang. Allereerst de reeds eerder geconstateerde herdefiniëring van de bijstandssubjecten en de daaraan gekoppelde huishoudtoets. Daarnaast de bepaling dat de inkomensgrens die voor het recht op langdurigheidstoeslag geldt maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm kan bedragen . Onderdelen A en B

Zie ook het algemeen deel van deze toelichting. Vaak is de verordening van zo beperkte omvang dat er geen indeling in hoofdstukken of paragrafen is gemaakt. In dat geval dient onderdeel A herschreven te worden en kan bijv. in plaats van ‘paragraaf’ ‘artikel’ worden opgenomen. In de verordening wordt één van de normbedragen met betrekking tot de hoogte van de langdurigheidstoeslag doorgaans gekoppeld aan ‘gehuwden’. Omdat dat begrip in de WWB als zelfstandig bijstandssubject is vervangen door het begrip ‘gezin’ dient dat ook in de verordening tot uitdrukking gebracht te worden. Dat wordt in onderdeel B geregeld. Onderdeel C

De inkomensgrens voor categoriale regelingen als de langdurigheidstoeslag is volgens de wettelijke norm per 1 januari 2012 110 % van de toepasselijke bijstandsnorm. De overgang maar de nieuwe WWB per 1 januari 2012 is verder ‘beleidsarm’ zodat het huidige gemeentelijk beleid zoveel mogelijk in stand wordt gelaten. Onderdeel D

Indien sprake is van gehuwden waarvan één persoon geen recht heeft op bijstand, wordt thans de langdurigheidstoeslag vastgesteld naar de norm voor een alleenstaande (ouder). Dit blijft zo, als er sprake is van een gezin dat slechts uit gehuwden bestaat. In onderdeel D is tot uitdrukking gebracht, dat als in de verordening voorzien is in een specifieke bepaling die dat regelt, die bepaling wordt vervangen door een bepaling die regelt dat als er tot het gezin een niet-rechthebbende behoort, dit slechts tot aanpassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag leidt als er slechts één rechthebbend gezinslid overblijft. Artikel V. Inwerkingtreding en geldingsduur

De inwerkingtreding valt uiteraard samen met de inwerkingtreding van de wijzigingswet. Mocht de vaststelling en inwerkingtreding van dit besluit niettemin later plaatsvinden, dan kan in terugwerkende kracht worden voorzien, hoewel dat geen grondslag kan verschaffen aan het nemen van belastende besluiten met betrekking tot feiten en omstandigheden die plaatsvinden tot de datum waarop de regeling in werking treedt.

Een overgangsregeling is niet nodig. In de wijzigingswet is als hoofdregel opgenomen dat sprake is van onmiddellijke werking, d.w.z. dat per 1 januari 2012 de gewijzigde WWB direct van toepassing is op reeds bestaande rechtsposities en verhoudingen. Op onderdelen is daarvan afgeweken middels specifiek overgangsrecht. Voor dit raadsbesluit geldt evenzeer onmiddellijke werking. Uitzondering daarop vormt de aanpassing aan de Verordening langdurigheidstoeslag. Conform artikel 36 WWB vloeit uit de aard van de regeling voort dat voor aanvragen die vanaf 1 januari 2012 worden ingediend het ‘oude recht’ van toepassing is, voor zover de peil- en ingangsdatum voor die datum liggen.   Aldus vastgesteld door de raad van de

gemeente Langedijk in zijn openbare

vergadering van 20 december 2011. De voorzitter,

drs. J.F.N. Cornelisse De griffier,

 

Toelichting participatieverordening