Regeling vervallen per 17-01-2012

Huisvestingsverordening Langedijk 2007

Geldend van 22-07-2010 t/m 16-01-2012

Intitulé

Huisvestingsverordening Langedijk 2007

De raad van de gemeente Langedijk;gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 september 2007,nummer 90;b e s l u i t :de Huisvestingsverordening Langedijk 2007 vast te stellen.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. wet: de Huisvestingswet;

b. besluit: het Huisvestingsbesluit;

c. woonruimte: het daaromtrent in artikel 1, lid 1 sub b, van de wet bepaalde;

d. huurprijs: de huurprijs als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub j van de wet;

e. rekenhuur: de rekenhuur zoals bedoeld in artikel 1, sub h van de Wet op de Huurtoeslag;

f. koopprijs: het daaromtrent in artikel 1, lid 1 sub k, van de wet bepaalde;

g. huurprijsgrens: de huurprijs waarboven, op grond van artikel 13, lid 1, sub. a. van de Wet op de Huurtoeslag, geen huurtoeslag wordt toegekend;

h. koopprijsgrens: het daaromtrent in artikel 6, lid 3, van de wet bepaalde, dan wel het op grond van artikel 6, lid 4, van de wet toegestane;

i. regio Noord-Kennemerland: het grondgebied van de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk en Schermer;

j. ingezetene:

degene die in het bevolkingsregister van n of meer van de gemeenten in de regio Noord-Kennemerland is opgenomen en feitelijk in dat gebied hoofdverblijf heeft in een voor permanente bewoning aangewezen woonruimte;

k. huishouden: een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame, gemeenschappelijke huishouding voeren;

l. woningzoekende: het huishouden dat:

- (andere) woonruimte zoekt en;

- na toetsing aan paragraaf 2.3 is ingeschreven voor in de regio Noord-Kennemerland aangeboden woonruimte. Met dien verstande dat de status van woningzoekende bij woningtoewijzing vervalt op de datum van ondertekening van een nieuw huurcontract. Op dat moment wordt de inschrijving doorgehaald;

m. economische binding: de binding van een persoon aan de regio Noord-Kennemerland, daarin gelegen dat die persoon, met het oog op de voorziening in het bestaan, een redelijk belang heeft zich in dat gebied te vestigen, waarbij een economische binding wordt aangenomen bij personen die:

1. voor de voorziening in het bestaan zijn aangewezen op duurzaam verrichten van arbeid binnen of vanuit de regio Noord-Kennemerland gedurende minimaal

20 uur in de week en die minimaal een jaarcontract hebben;

2. een voltijd dagopleiding volgen aan een erkende onderwijsinstelling binnen de regio Noord-Kennemerland;

n. maatschappelijke binding: de binding van een persoon aan de regio Noord-Kennemerland, daarin gelegen dat die persoon een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in dat gebied te vestigen, waarbij een maatschappelijke binding wordt aangenomen bij personen die gedurende de afgelopen tien jaar tenminste zes jaar onafgebroken ingeschreven hebben gestaan in het bevolkingsregister van n of meer van de gemeenten in de regio Noord-Kennemerland;

o. woningzoekende van de regio: hiertoe behoren de volgende groepen:

- woningzoekende ingezetenen;

- woningzoekenden met economische binding;

- woningzoekenden met maatschappelijke binding;

- woningzoekenden die in de positie verkeren als aangegeven in artikel 13c, lid 1 van de wet;

p. vestiger: een huishouden niet zijnde woningzoekende van de regio;

q. inkomen: als inkomen geldt het bruto jaarinkomen van het huishouden over het kalenderjaar voorafgaande aan de ondertekening van het huurcontract. Alleen in situaties van inkomensdaling van 20% of meer geldt het actueel bruto jaarinkomen.

r. huisvestingsvergunning: de vergunning, bedoeld in artikel 7 van de wet;

s. eigenaar: het daaromtrent in artikel 1, lid 2, van de wet bepaalde;

t. onzelfstandige woonruimte: woonruimte, niet zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond, zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

u. inwoning: het bewonen van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen;

v. standplaats: een standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel h van de Woningwet;

w. woonwagen: een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e van de Woningwet;

x. onttrekkingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 30 van de wet;

y. splitsingsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 33 van de wet.

Hoofdstuk 2 Verdeling van woonruimte

Paragraaf 2.1 Werkingsgebied

Artikel 2.1.1 Huur- en koopprijsgrens

Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op:

a. woonruimten met een huurprijs beneden de huurprijsgrens, en

b. nieuw te bouwen woonruimten met een koopprijs beneden de koopprijsgrens.

Artikel 2.1.2 Nadere afperking

1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1 is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op:

a. woonruimten, als bedoeld in artikel 6, lid 1, van de wet (inwoning, woonwagens, woonschepen en bejaardenoorden);

b. onzelfstandige woonruimten.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.1 kunnen burgemeester en wethouders onderdelen van het bepaalde in de paragrafen 2.2 (huisvestingsvergunning), 2.5 (volgordebepaling en urgentie) en 2.6 (leegmelding, voordracht en aanbieding van woonruimte) niet van toepassing verklaren op woonruimten, in eigendom van een eigenaar waarmee een overeenkomst is gesloten, als bedoeld in artikel 2.7.1.

Paragraaf 2.2 Huisvestingsvergunning

Artikel 2.2.1 Vergunningvereiste

1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte, aangewezen c.q. niet uitgezonderd in de artikelen 2.1.1 en 2.1.2, in gebruik te nemen voor bewoning.

2. Het is verboden de in het vorige lid bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.

Artikel 2.2.2 Aanvragen van een huisvestingsvergunning

1. De aanvraag van een huisvestingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de door burgemeester en wethouders verlangde bescheiden benodigd voor de beoordeling van de aanvraag.

2. Burgemeester en wethouders besluiten de aanvraag niet verder te behandelen, indien de aanvrager niet aannemelijk kan maken dat hij, indien hij een huisvestingsvergunning voor de in de aanvraag aangegeven woonruimte krijgt, die woonruimte ook daadwerkelijk in gebruik zal kunnen nemen, één en ander echter met uitzondering van de gevallen, genoemd in artikel 23, lid 3, van de wet (medehuurderschap).

3. Op of bij de huisvestingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:

a. de mededeling dat binnen 2 maanden van de huisvestingsvergunning gebruik gemaakt moet worden;

Artikel 2.2.3 Criteria voor vergunningverlening

1. Burgemeester en wethouders verlenen de huisvestingsvergunning, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a. het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt behoort tot de ingevolge paragraaf 2.3 (toelating tot de woningmarkt) aangewezen categorieën van woningzoekenden die voor het verkrijgen van een huisvestingsvergunning in aanmerking komen;

b. de woonruimte wordt met toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.4 (passendheid) passend geacht voor het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt;

c. het huishouden dat de huisvestingsvergunning aanvraagt komt na toepassing van het bepaalde in paragraaf 2.5 (volgordebepaling en urgentie) en/of 2.6 (voordracht) voor de woning in aanmerking.

2. Het in het vorige lid, sub c, bepaalde blijft buiten toepassing, indien zich een situatie voordoet:

a. als aangegeven in artikel 9 van het besluit (medehuurderschap, voorgenomen woningruil en ESTEC-personeel) of;

b. b. als een huishouden binnen een complex met huurwoningen verhuist naar een woning die in type en grootte gelijkwaardig is aan de huidige woning. De huidige woning dient dan wel voor verhuur ter beschikking te worden gesteld conform paragraaf 2.6.

Artikel 2.2.4 Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een huisvestingsvergunning intrekken, indien:

a. de vergunninghouder de daarin vermelde woonruimte niet binnen de door burgemeester en wethouders bij de verlening van de vergunning gestelde termijn in gebruik heeft genomen;

b. de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Paragraaf 2.3 Toelating tot de regionale woningmarkt

Artikel 2.3.1 Leeftijd

Ten minste één van de leden van het huishouden moet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.

Artikel 2.3.2 Verblijfsstatus

1. De leden van het huishouden moeten:

a. de Nederlandse nationaliteit bezitten of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander worden behandeld, of

b. vreemdeling zijn en rechtmatig verblijf houden;

2. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan rechtmatig verblijf zoals bedoeld in artikel 8, onder a. tot en met e. en l., van de Vreemdelingenwet 2000.

Paragraaf 2.4 Passendheid

Artikel 2.4.1 Verhouding inkomen - huurprijs/koopprijs

1. Het inkomen van het huishouden moet in een redelijke verhouding staan tot de huurprijs of de koopprijs van de woonruimte.

2. Bij de toepassing van het gestelde in lid 1 hanteren burgemeester en wethouders de in bijlage 1 opgenomen tabellen voor de bepaling van de verhouding tussen de huurprijs of de koopprijs en het inkomen.

3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in lid 2 bedoelde tabellen te wijzigen uitsluitend voor regionaal afgesproken aanpassingen. Zij zijn verplicht de raad dan wel de raadscommissie van deze wijzigingen in kennis te stellen.

4. Voor de bepaling van het inkomen dat in de in lid 2 bedoelde tabellen wordt toegepast hanteren burgemeester en wethouders de volgende nadere uitvoeringsregels:

a. als bewijs van het bruto jaarinkomen bedoeld in artikel 1.1 onder q. geldt een verklaring van de Belastingdienst (IB-60 formulier);

b. als basis voor het actueel bruto jaarinkomen als bedoeld in artikel 1.1. onder q. gelden inkomensspecificaties van de eerste maand waarin de verlaging is opgetreden tot en met de maand voorafgaand aan de ondertekening van het huurcontract.

Artikel 2.4.2 Bezettingsnorm

1. De omvang van het huishouden moet passen bij het aantal kamers van de woonruimte. Als kamer worden gerekend de woonkamer en slaapkamer(s).

2. Bij de toepassing van het gestelde in lid 1 hanteren burgemeester en wethouders de in bijlage 1 onder “bezettingsnorm” opgenomen regels.

3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in lid 2 genoemde regels te wijzigen uitsluitend voor regionaal afgesproken aanpassingen. Zij zijn verplicht de raad dan wel de raadscommissie van deze wijzigingen in kennis te stellen.

Paragraaf 2.5 Volgordebepaling en urgentie

Artikel 2.5.1 Volgordebepaling

1. Burgemeester en wethouders stellen de volgorde waarin woningzoekenden voor woonruimte in aanmerking komen vast aan de hand van het in bijlage 2 opgenomen uitvoeringsvoorschrift volgordebepaling.

2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het in lid 1 bedoelde voorschrift te wijzigen uitsluitend voor regionaal afgesproken aanpassingen. Zij zijn verplicht de raad dan wel de raadscommissie van deze wijzigingen in kennis te stellen.

Artikel 2.5.2 Urgentieverklaring

1. Indien een woningzoekende dringend behoefte heeft aan (andere) woonruimte, kan hij aan burgemeester en wethouders verzoeken hem een urgentieverklaring te verstrekken.

2. De urgentieverklaring houdt het volgende in:

a. de erkenning dat verhuizing van de woningzoekende noodzakelijk is;

b. de toezegging dat de woningzoekende dientengevolge gedurende een periode van zes maanden na de datum van verstrekking van de urgentieverklaring voorrang krijgt bij de toewijzing van een bepaald soort woonruimte (voor wat betreft woningtype, woninggrootte en huurprijs) in de regio;

c. de mededeling dat de woningzoekende gedurende drie maanden na de datum van verstrekking van de urgentieverklaring zelfstandig dient te reageren op krachtens artikel 2.6.4 aangeboden woonruimte die voldoet aan de in sub b. bedoelde omschrijving;

d. de toezegging dat, indien - als gevolg van het ontbreken van passend aanbod in de regionale woningkrant - na drie maanden geen (andere) woonruimte is verkregen, burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 2.5.5 bemiddeling zullen verlenen;

e. de mededeling dat de in artikel 2.5.6 lid 2 omschreven gevallen leiden tot intrekking van de urgentieverklaring.

Artikel 2.5.3 Aanvraag en registratie

1. De aanvraag voor een urgentieverklaring wordt ingediend bij burgemeester en wethouders en gaat vergezeld van de door burgemeester en wethouders verlangde bescheiden benodigd voor de beoordeling van de aanvraag.

2. Op of bij de urgentieverklaring vermelden burgemeester en wethouders ten minste de inhoud van de urgentieverklaring, zoals bedoeld in artikel 2.5.2.

3. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor het aanleggen en bijhouden van een register van woningzoekenden die beschikken over een urgentieverklaring.

4. Burgemeester en wethouders halen een inschrijving in dit register door, indien:

a. de woningzoekende (andere) zelfstandige woonruimte heeft verkregen;

b. de urgentieverklaring op grond van artikel 2.5.6. lid 2 wordt ingetrokken.

Artikel 2.5.4 Criteria voor verlening van een urgentieverklaring

1. Burgemeester en wethouders verlenen een urgentieverklaring slechts aan woningzoekenden met een binding aan de regio die buiten eigen schuld in een zodanige noodsituatie verkeren dat verhuizen op zeer korte termijn noodzakelijk is en die aannemelijk kunnen maken niet in staat te zijn binnen deze termijn andere, gezien het probleem, geschikte woonruimte te vinden.

2. Om te bepalen of sprake is van een situatie zoals omschreven in lid 1 hanteren burgemeester en wethouders het in bijlage 3 opgenomen uitvoeringsvoorschrift urgentiebepaling.

3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het in lid 2 bedoelde voorschrift te wijzigen uitsluitend voor regionaal afgesproken aanpassingen. Zij zijn verplicht de raad dan wel de raadscommissie van deze wijzigingen in kennis te stellen.

Artikel 2.5.5 Bemiddeling

1. Voor woningzoekenden die beschikken over een urgentieverklaring bemiddelen burgemeester en wethouders, na afloop van de in artikel 2.5.2, lid 2, sub c., bedoelde termijn, bij eigenaren van woonruimte, opdat aan hen een overeenkomstig paragraaf 2.4 passende en overeenkomstig artikel 2.5.2, lid 2, sub b., nader omschreven woonruimte wordt aangeboden.

2. In afwijking op het gestelde in lid 1 bemiddelen burgemeester en wethouders ook voor huishoudens die als gevolg van een calamiteit onvrijwillig dakloos zijn geworden, zonder de termijn als bedoeld in artikel 2.5.2, lid 2, sub c. af te wachten.

3. Burgemeester en wethouders geven deze bemiddeling nader vorm in het in paragraaf 2.6 beschreven voordrachtstelsel en/of in de in artikel 2.7.1 bedoelde overeenkomsten met eigenaren.

Artikel 2.5.6 Wijziging en intrekking

1. Bij gewijzigde omstandigheden kunnen burgemeester en wethouders, al dan niet op verzoek van de woningzoekende, besluiten de inhoud van de afgegeven urgentieverklaring te wijzigen. Dit wordt schriftelijk en gemotiveerd ter kennis van de woningzoekende gebracht door middel van de verstrekking van een gewijzigde urgentieverklaring, waarbij tevens wordt meegedeeld dat de voordien verstrekte urgentieverklaring is vervallen.

2. Burgemeester en wethouders trekken een urgentieverklaring in, indien:

a. aan de vereisten voor het verkrijgen van een urgentieverklaring niet meer wordt voldaan;

b. de urgentieverklaring is verstrekt op grond van gegevens waarvan de woning-zoekende wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren;

c. de woningzoekende een naar het oordeel van burgemeester en wethouders passende woonruimte weigert;

d. de woningzoekende daarom verzoekt.

Paragraaf 2.6 Leegmelding, voordracht en aanbieding van woonruimte

Artikel 2.6.1 Melding van ter beschikking komen

1. De eigenaar van een woonruimte, aangewezen in de artikelen 2.1.1 en 2.1.2 is verplicht het ter beschikking komen van die woonruimte onverwijld aan burgemeester en wethouders te melden. Het daaromtrent in artikel 18 van de wet bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

2. Een woonruimte wordt geacht ter beschikking te zijn gekomen, wanneer:

a. degene die de woonruimte in gebruik heeft aan de eigenaar het gebruik daarvan heeft opgezegd;

b. de woonruimte is ontruimd;

c. de woonruimte als zodanig niet langer in gebruik is, tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat dit slechts korte tijd het geval is;

d. op enigerlei andere wijze is gebleken dat de woonruimte te huur of vrij van huur te koop is.

3. De eigenaar dient de burgemeester of door de burgemeester aan te wijzen gemeente-ambtenaren in de gelegenheid te stellen de woonruimte te inspecteren ter vaststelling van de in de vorige leden genoemde gegevens.

Artikel 2.6.2 Melding van leegstand

1. Zodra de leegstand van een woonruimte langer duurt dan 3 maanden, is de eigenaar verplicht daarvan melding te doen aan burgemeester en wethouders.

2. Burgemeester en wethouders noteren de ingevolge het eerste lid aangemelde woonruimten, dan wel de langer dan 3 maanden leegstaande woonruimten in een leegstandsregister.

Artikel 2.6.3 Voordracht

1. Met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 19, 20 en 21 van de wet kunnen burgemeester en wethouders aan de eigenaar van een ter beschikking gekomen woonruimte die behoort tot de in artikel 2.6.1, eerste lid, aangewezen categorieën een voordracht tot verhuring van de woonruimte aan een door burgemeester en wethouders aangegeven woningzoekende doen.

2. Voor plaatsing op de in het vorige lid bedoelde voordracht komen in aanmerking de woningzoekenden die:

a. beschikken over een urgentieverklaring, (nog) geen passende woonruimte hebben verkregen ingevolge het bepaalde in artikel 2.5.2 lid 2 en derhalve zijn aangewezen op bemiddeling ingevolge artikel 2.5.5 lid 1, of

b. aangewezen zijn op bemiddeling ingevolge artikel 2.5.5. lid 2 in geval van onvrijwillige dakloosheid als gevolg van een calamiteit, of

c. behoren tot de navolgende categorieën:

1. statushouders;

2. gehandicapten aangewezen op een ingrijpend aangepaste woning (aanpassingskosten meer dan € 5.000,--);

3. woongroepen;

4. personen die verblijven in een blijf-van-mijn-lijf-huis;

5. personen die in aanmerking komen voor bijzondere woonvormen, zoals begeleid wonen voor geestelijk- en lichamelijk gehandicapten, voor ex-gedetineerden, voor (ex-)psychiatrisch patiënten en dergelijke.

3. a. Binnen 2 weken nadat de eigenaar het ter beschikking komen van de woonruimte heeft gemeld of anderszins is gebleken dat de woonruimte ter beschikking is gekomen, zenden burgemeester en wethouders een voordracht van ten hoogste 3 woningzoekenden, of berichten zij aan de eigenaar dat geen voordracht zal worden gedaan. Van de voordracht worden de desbetreffende woningzoekenden door burgemeester en wethouders schriftelijk in kennis gesteld;

b. Binnen 2 weken na ontvangst van de voordracht dient de eigenaar de woningzoekende (n) te benaderen en burgemeester en wethouders schriftelijk te berichten of met (één van) de voorgedragen woningzoekende(n) een huurovereenkomst afgesloten zal worden. Indien de eigenaar de voorgedragen woningzoekende(n) weigert, dient hij de reden daarvan aan burgemeester en wethouders te berichten. Burgemeester en wethouders stellen de voorgedragen woningzoekende(n) hiervan in kennis en geven daarbij aan wat het vervolg van de procedure zal zijn. Indien de voorgedragen woningzoekende (n) de woonruimte weigert (weigeren), dient (dienen) hij (zij) de reden daarvan schriftelijk aan burgemeester en wethouders te berichten.

4. Indien de voorgedragen woningzoekende(n) de woonruimte weigert (weigeren), of de eigenaar de voorgedragen woningzoekende(n) om naar het oordeel van burgemeester en wethouders gegronde redenen weigert, kan een tweede voordracht worden gedaan binnen 2 weken nadat burgemeester en wethouders van de weigering in kennis zijn gesteld.

5 Voorgedragen woningzoekenden worden geacht geweigerd te hebben, indien zij niet binnen 2 weken nadat zij van de voordracht in kennis zijn gesteld aan de eigenaar of aan burgemeester en wethouders hebben laten weten dat zij de aangeboden woonruimte accepteren.

6 Indien de eigenaar niet binnen de gestelde termijn een bericht als bedoeld in lid 3, sub b. heeft gezonden of als hij de voorgedragen woningzoekende(n) zonder naar het oordeel van burgemeester en wethouders gegronde reden weigert, kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig hoofdstuk IV van de wet tot vordering van de woonruimte overgaan.

Artikel 2.6.4 Aanbieding van woonruimte

1. Burgemeester en wethouders bieden de voor verhuur ter beschikking gekomen woonruimte per advertentie aan in, in de gehele regio Noord-Kennemerland toegankelijke, media.

2. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde vindt geen aanbieding plaats van woonruimte waarvoor door burgemeester en wethouders op grond van artikel 2.6.3 een voordracht is gedaan en die dientengevolge is of zal worden toegewezen aan een door burgemeester en wethouders aangegeven woningzoekende.

3. De in het eerste lid bedoelde advertentie vermeldt in ieder geval de normen die op grond van paragraaf 2.4 (passendheid) op de ter beschikking gekomen woonruimte betrekking hebben.

4. Woningzoekenden maken hun belangstelling voor aangeboden woonruimte kenbaar aan burgemeester en wethouders op de wijze zoals vermeld in de in het eerste lid bedoelde media.

5. Indien meerdere gegadigden zich naar aanleiding van het in lid 1 en lid 4 genoemde bij de gemeente melden, hanteren burgemeester en wethouders bij de keuze uit gegadigden het uitvoeringsvoorschrift volgordebepaling als bedoeld in artikel 2.5.1, lid 1.

Paragraaf 2.7 Organisatie en bevoegdheden

Artikel 2.7.1 Overeenkomsten

1. Burgemeester en wethouders kunnen met eigenaren overeenkomsten sluiten over het in gebruik geven van woonruimte, welke overeenkomsten voor het bezit van deze eigenaren in de plaats treden van delen van hoofdstuk 2 van deze verordening.

2. De overeenkomsten dienen een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van woonruimte te bevorderen.

3. Burgemeester en wethouders zijn verplicht de raad dan wel de raadscommissie van de overeenkomsten in kennis te stellen.

4. De inhoud van de overeenkomsten wordt in ruime mate bekend gemaakt aan de inwoners van de gemeente en aan andere belanghebbenden.

Artikel 2.7.2 Mandatering

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de uitoefening van bevoegdheden krachtens dit

hoofdstuk, voor zover deze de uitvoering van de woonruimteverdeling betreffen, te mandateren aan eigenaren van woonruimte.

Hoofdstuk 3 Toewijzing standplaatsen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

Het bepaalde in dit hoofdstuk is van toepassing op huurstandplaatsen van woonwagens, waarbij de huurstandplaats een huurprijs heeft beneden de huurprijsgrens.

Artikel 3.2 Verbodsbepaling

Het is verboden zonder huisvestingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders een standplaats in gebruik te nemen of te geven voor bewoning.

Artikel 3.3 Aanvragen van een vergunning

1. Degene die in de gemeente een standplaats wil innemen met een woonwagen, dient hiervoor een schriftelijke aanvraag in op een door het college van burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

2. De aanvrager verstrekt bij het indienen van de aanvraag aan burgemeester en wethouders de volgende gegevens:

a. de naam, burgerlijke staat en personalia van de aanvrager en van de eventueel tot het huishouden behorende personen;

b. het adres van herkomst;

c. het adres, met aanduiding van huisnummer, van de locatie waar de aanvrager standplaats wenst in te nemen.

3. Het verlenen van een huisvestingsvergunning kan ook ambtshalve plaatsvinden.

Artikel 3.4 Voorwaarden voor inschrijving

1. Het college van burgemeester en wethouders gaat over tot inschrijving op de in artikel 3.5 of 3.6 genoemde lijst indien:

a. de aanvrager 18 jaar of ouder is en een verblijfstatus heeft zoals bedoeld in artikel 2.3.2, en

b. een aanvraagformulier volledig is ingevuld.

2. Als de datum van inschrijving geldt de datum van ontvangst van het aanvraagformulier.

3. aan de aanvrager wordt zo spoedig mogelijk een inschrijvingsbewijs verstrekt.

Artikel 3.5 Wachtlijst

1. Het college van burgemeester en wethouders stelt een wachtlijst vast van kandidaten die voor een standplaats in aanmerking wensen te komen.

2. Kandidaten kunnen zich laten inschrijven op de wachtlijst indien is voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.4.

3. Inschrijving als standplaatszoekende op de wachtlijst kan ook ambtshalve plaatsvinden.

4. De wachtlijst vermeldt de namen van de kandidaten in volgorde van inschrijving.

Artikel 3.6 Voorrangslijst

1. Als kandidaten die in aanmerking komen voor de in artikel 3.5 genoemde wachtlijst kunnen aantonen dat zij tevens voor 1 maart 1999 legaal in een woonwagen op een standplaats woonden of hebben gewoond, wordt hun naam vermeld op een voorrangslijst.

2. De voorrangslijst vermeldt de namen van de kandidaten in volgorde van de inschrijving.

Artikel 3.7 Vervallen van de inschrijving

De inschrijving als gegadigde voor een standplaats van een woonwagen vervalt:

1. Indien de ingeschrevene andere woonruimte – zoals een andere standplaats, een woning of een ligplaats – wordt toegewezen en hij deze woonruimte heeft geaccepteerd;

2. Bij overlijden van de ingeschrevene.

Artikel 3.8 Toewijzing

1. Het college van burgemeester en wethouders wijst alleen dan een standplaats toe indien de aanvrager staat ingeschreven op de in artikel 3.5 of 3.6 genoemde lijst.

2. De standplaats wordt toegewezen aan een aanvrager wiens naam bovenaan de lijst staat, met dien verstande dat gegadigden op de in artikel 3.6 bedoelde voorrangslijst voorgaan boven de gegadigden op de in artikel 3.5 genoemde wachtlijst.

3. in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, wordt bij de toewijzing van de standplaats voorrang verleend aan aanvragers die voor 1 maart 1999 in een woonwagen wonen of hebben gewoond in de regio Noord-Kennemerland.

4. bij de toepassing van het gestelde in lid 3 bepaalt het college van burgemeester en wethouders de onderlinge prioriteitsvolgorde.

Artikel 3.9 Verlenen van een vergunning

Een huisvestingsvergunning wordt verleend voor een onbepaalde periode, is persoonsgebonden en niet overdraagbaar.

Artikel 3.10 Intrekken van de vergunning

Het college van burgemeester en wethouders kan de huisvestingsvergunning intrekken indien:

1. de standplaats niet binnen een termijn van vier weken na de bekendmaking van het besluit tot verlening van de vergunning wordt ingenomen. Indien de termijn is verlengd en de standplaats nog niet is ingenomen, kan de vergunning na afloop van de verlenging worden ingetrokken, of

2. de vergunninghouder binnen twee weken na de bekendmaking schriftelijk te kennen heeft gegeven hiervan geen gebruik te maken, of

3. gebleken is van onjuistheid van de door de aanvrager bij de inschrijving verstrekte gegevens, of

4. de vergunninghouder in strijd handelt met de bepalingen van deze verordening.

Hoofdstuk 4 Wijziging van de samenstelling van de woonruimtevoorraad

Paragraaf 4.1 Onttrekking, samenvoeging en omzetting

Artikel 4.1.1 Werkingsgebied

Het bepaalde in deze paragraaf is van toepassing op alle woonruimte ongeacht de huur- of koopprijs.

Artikel 4.1.2 Vergunningvereiste

1. Het is verboden om zonder onttrekkingsvergunning een woonruimte, aangewezen in artikel 4.1.1:

a. geheel of gedeeltelijk aan de bestemming tot bewoning te onttrekken. Onder het onttrekken aan de bestemming tot bewoning wordt in deze verordening verstaan het slopen of het gebruiken voor een ander doel dan permanente bewoning door een huishouden;

b. met andere woonruimte samen te voegen;

c. van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte om te zetten.

2. In afwijking van lid 1 is geen vergunning vereist voor het bepaalde in lid 1 sub a en c indien deze onttrekkingen van woonruimte plaatsvinden conform afspraken gemaakt tussen gemeente, toegelaten instellingen op grond van de Woningwet en eventueel derde partijen over de toewijzing van woonruimte aan specifieke doelgroepen.

3. In afwijking van lid 1 sub a is in geval van sloop eveneens geen vergunning vereist indien de onttrekking plaatsvindt conform door de gemeenteraad vastgestelde afspraken over de herontwikkeling van een bepaald gebied in het kader van herstructurering of in het kader van wijziging van de bestemming van dat gebied, waarbij sloop/nieuwbouw onderdeel van de belangenafweging is geweest.

Artikel 4.1.3 Aanvragen van een onttrekkingsvergunning

1. De aanvraag van een onttrekkingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders op een daarvoor opgesteld formulier en gaat vergezeld van de volgende informatie en bewijsstukken:

a. de straat, het huisnummer en de kadastrale ligging van het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft;

b. de reden van het verzoek;

c. de namen en adressen van de eigenaar en de bewoners van de woonruimte(n) waarop de aanvraag betrekking heeft;

d. gegevens over de huidige situatie, zoals huur- of koopprijs, aantal kamers, woonoppervlak, woonlaag en staat van onderhoud;

e. gegevens over de beoogde situatie, zoals bestemming en bouwplan;

f. compensatievoorstel als bedoeld in artikel 4.1.5 lid 1;

g. gegevens bij voorgenomen samenvoeging, zoals verwachte huur- of koopprijs, verwachte omvang van het huishouden van de toekomstige bewoner en schriftelijke verklaring van toestemming van de zittende huurder.

2. Burgemeester en wethouders kunnen bij beoordeling van aanvragen tot onttrekking ten behoeve van de uitoefening van een bedrijf advies inwinnen bij de Kamer van Koophandel.

3. Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning verlenen voor tijdelijke onttrekking, indien de onttrekking voorziet in een tijdelijke behoefte. Tijdelijk betekent maximaal een periode van vijf jaar.

4. Op of bij de onttrekkingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:

a. de woonruimte waarop de vergunning betrekking heeft;

b. de mededeling dat binnen één jaar van de onttrekkingsvergunning gebruik gemaakt kan worden;

c. de werkingsduur in geval van een tijdelijke vergunning;

d. de opgelegde compensatie.

Artikel 4.1.4 Criteria voor vergunningverlening

Burgemeester en wethouders verlenen de onttrekkingsvergunning, tenzij naar hun oordeel het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van voorwaarden en voorschriften als bedoeld in art. 4.1.5 voldoende kan worden gediend.

Artikel 4.1.5 Voorwaarden en voorschriften

1. Burgemeester en wethouders kunnen aan de onttrekkingsvergunning de voorwaarde verbinden dat: a. vervangende woonruimte wordt toegevoegd, zijnde reële compensatie, die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte, of b. financiële compensatie wordt betaald. Daarbij gelden de volgende bedragen: - zelfstandige woonruimte en samenvoeging: € 275,-- per m2 - onzelfstandige woonruimte: € 165,-- per m2 - omzetten van zelfstandige in onzelfstandige woonruimte: € 110,-- per m2 2. Het bedrag van de financiële compensatie wordt berekend naar het aantal vierkante meters vloeroppervlak voor de te onttrekken woonruimte. Het oppervlak wordt gemeten volgens de normen waarmee de kwaliteit van de huurwoningen wordt bepaald, zoals die voor de berekening van de oppervlakten van vertrekken en overige ruimten zijn vastgelegd in het Besluit Huurprijzen Woonruimte. 3. Het fonds of de reserve dat door deze compensatiegelden wordt gevormd, kan uitsluitend binnen het kader van de volkshuisvesting worden aangewend. 4. Bij het als compensatie toevoegen van woonruimte, zoals bedoeld in lid 1, sub a, dient door de aanvrager binnen vier weken na de verzenddatum van het desbetreffende besluit van burgemeester en wethouders, een waarborgsom te worden betaald, die gelijk is aan het bedrag dat had moeten worden betaald indien hij voor de in dat besluit gestelde financiële compensatievoorwaarde zou hebben gekozen. 5. Burgemeester en wethouders kunnen beslissen tot gehele of gedeeltelijke vrijstelling van compensatie bij samenvoeging, indien de eigenaar-bewoner een naar beoordeling van burgemeester en wethouders wezenlijke investering doet ten behoeve van noodzakelijk bouwkundig herstel van de woning. 6. Aan een tijdelijke vergunning kunnen burgemeester en wethouders de voorwaarde verbinden van financiële compensatie van 1/30e deel van de bedragen zoals bedoeld in lid 1, sub b, per te onttrekken jaar.

Artikel 4.1.6 Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een onttrekkingsvergunning intrekken, indien:

a. niet binnen één jaar, nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot onttrekking, samenvoeging of omzetting;

b. de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Artikel 4.1.7 Verzegeling

Indien sprake is van het gebruik van woonruimte zonder onttrekkingsvergunning anders dan voor permanente bewoning, kunnen burgemeester en wethouders de woonruimte verzegelen. Deze verzegeling wordt opgeheven op het moment dat de woonruimte in gebruik genomen wordt voor bewoning, of dat de woonruimte door verhuur of verkoop opnieuw voor bewoning wordt bestemd, of indien als nog een onttrekkingsvergunning wordt verleend.

Paragraaf 4.2 Splitsing in appartementsrechten

Artikel 4.2.1 Werkingsgebied

1. Het bepaalde in dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op bestaande gebouwen, zoals bedoeld in hoofdstuk 2 van de Woningwet, bevattende woonruimte ongeacht de huur- of koopprijs.

2. In afwijking van het eerste lid is het bepaalde in dit hoofdstuk niet van toepassing op gebouwen die naar oordeel van burgemeester en wethouders door ingrijpende vernieuwbouw afdoende voldoen aan nieuwbouweisen.

Artikel 4.2.2 Vergunningvereiste

1. Het is verboden om zonder splitsingsvergunning een recht op een gebouw, aangewezen in artikel 4.2.1, te splitsen in appartementsrechten als bedoeld in artikel 106, eerste en derde lid, van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, indien een of meer appartementsrechten de bevoegdheid omvatten tot het gebruik van een of meer gedeelten van het gebouw als woonruimte.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten of het aangaan van een verbintenis daartoe door een rechtspersoon met betrekking tot een gebouw als bedoeld in het eerste lid.

3. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 4.2.3 Aanvragen van een splitsingsvergunning

1. De aanvraag van een splitsingsvergunning wordt ingediend bij burgemeester en wethouders op een daarvoor opgesteld formulier en gaat vergezeld van de volgende stukken:

a. een splitsingsplan (in tweevoud) dat voldoet aan de vereisten als neergelegd in artikel 109 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek en het krachtens dat artikel vastgestelde Besluit betreffende splitsing in appartementsrechten, en

b. een rapportage over de bouwkundige staat van het gebouw en de tot afzonderlijke woonruimte bestemde gedeelten van het gebouw. De rapportage kan gebeuren op basis van een door de gemeente verstrekte checklist.

2. Op of bij de splitsingsvergunning vermelden burgemeester en wethouders de volgende informatie:

a. de mededeling dat binnen een jaar van de splitsingsvergunning gebruik gemaakt kan worden;

b. het gebouwd onroerend goed waarop de splitsing betrekking heeft.

Artikel 4.2.4 Gronden tot weigering van een splitsingsvergunning

1. Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning weigeren, indien:

a. het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, één of meer woonruimten bevat die verhuurd worden of die laatstelijk verhuurd zijn geweest,

b. de huurprijs van één of meer van die woonruimten de grens, vermeld in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet op de huurtoeslag, niet te boven gaat,

c. de aanvrager niet kan waarborgen, dat de woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijft of blijven voor verhuur ter bewoning, en

d. het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft niet opweegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, voor zover die voor de verhuur is bestemd.

2. De splitsingsvergunning kan tevens worden geweigerd indien:

a. het gebouw of het gedeelte van een gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, voor zover het geheel of gedeeltelijk verhuurd is geweest voor bewoning, in strijd is met de voorschriften van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening of met enig wettelijk voorschrift, geheel of gedeeltelijk voor een ander doel dan voor bewoning in gebruik genomen,

b. de huurprijs van één of meer der voormalige woonruimten lager is dan het krachtens het eerste lid, onder b, vastgestelde bedrag,

c. de aanvrager niet kan waarborgen, dat de woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing bestemd blijft of blijven, c.q. de voormalige woonruimte of woonruimten na de voorgenomen splitsing opnieuw bestemd zullen worden voor verhuur ter bewoning, en

d. het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft niet op weegt tegen het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad, voor zover die voor de verhuur is bestemd. Hierbij wordt mede de ligging en de te verwachten vraag naar de in het betreffende gebouw of een gedeelte van het gebouw opgenomen woonruimten betrokken.

3. Burgemeester en wethouders kunnen eveneens een splitsingsvergunning weigeren, indien:

a. voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in artikel 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing of een leefmilieuverordening als bedoeld in artikel 9 van die wet van kracht is, dan wel een ontwerp voor zodanig plan of een zodanige verordening of voor een herziening daarvan in procedure is,

b. het ontwerp voor dat plan of voor die verordening, dan wel voor de herziening daarvan ter inzage is gelegd voordat de aanvraag om vergunning is ingediend, dan wel, indien de aanvraag krachtens het tweede lid is aangehouden, voordat die aanhouding is geëindigd,

c. de voorgenomen splitsing nadelige gevolgen kan hebben voor de met het plan of de verordening nagestreefde of na te streven doeleinden, en

d. het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voor komen van belemmering van de stadsvernieuwing.

4. Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning weigeren, indien:

a. de toestand van het gebouw waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft zich uit een oogpunt van indeling of staat van onderhoud geheel of ten dele tegen splitsing verzet en

b. de desbetreffende gebreken niet door het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen kunnen worden opgeheven, dan wel onvoldoende is verzekerd dat die gebreken zullen worden opgeheven.

5. Van gebreken als bedoeld in het vorige lid is in ieder geval sprake indien:

a. burgemeester en wethouders ingevolge de artikelen 14 tot en met 25 van de Woningwet een aanschrijving hebben gedaan en deze aanschrijving nog niet is uitgevoerd;

b. het gebouw, waarop de aanvraag om een splitsingsvergunning betrekking heeft, één of meer woonruimten bevat, die ingevolge de artikelen 29 tot en met 38 van de Woningwet onbewoonbaar zijn verklaard.

Artikel 4.2.5 Aanhouding van de splitsingsaanvraag

1. Burgemeester en wethouders houden de beslissing op de aanvraag van een splitsingsvergunning aan, indien:

a. voor het gebied waarin het gebouw is gelegen waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van kracht is met het oog op de voorbereiding van een stadsvernieuwingsplan of van een herziening daarvan,

b. dat besluit in werking is getreden voordat de aanvraag om vergunning werd ingediend en

c. redelijkerwijs verwacht mag worden dat de in het stadsvernieuwingsplan op te nemen maatregelen nadelig kunnen worden beïnvloed door de voorgenomen splitsing, en

d. redelijkerwijs verwacht mag worden dat het belang dat de vergunningaanvrager bij splitsing heeft, niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van belemmeringen van de stadsvernieuwing.

2. De aanhouding als bedoeld in het vorige lid duurt tot het moment dat het voorbereidingsbesluit ingevolge artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is vervallen.

3. Burgemeester en wethouders kunnen de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning aanhouden, indien de aanvrager aannemelijk kan maken dat hij binnen een daarvoor redelijke termijn de gebreken, als bedoeld in artikel 4.2.4, lid 4 en 5 met het oog op de voorgenomen splitsing zal opheffen.

4. Indien burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om een splitsingsvergunning overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid aanhouden, vermelden zij in het besluit tot aanhouding welke gebreken met het oog op de voorgenomen splitsing moeten worden hersteld en binnen welke termijn zij dit redelijk achten. Indien de in het besluit tot aanhouding vermelde gebreken zijn hersteld binnen de in datzelfde besluit aangegeven termijn, wordt de vergunning verleend.

Artikel 4.2.6 Intrekking

Burgemeester en wethouders kunnen een splitsingsvergunning intrekken, indien:

a. niet binnen één jaar nadat de beschikking onherroepelijk is geworden, is overgegaan tot overschrijving in de openbare registers van de akte van splitsing in appartementsrechten, bedoeld in artikel 109 van boek 5 van het Burgerlijk Wetboek, of tot het verlenen van deelnemings- of lidmaatschapsrechten;

b. de vergunning is verleend op grond van door de vergunninghouder verstrekte gegevens waarvan deze wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij onjuist of onvolledig waren.

Hoofdstuk 5 Verdere bepalingen

Artikel 5.1 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Artikel 5.2 Strafbepaling

Hij die handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2.2.1, 2.6.1, 2.6.2, 4.1.2 of 4.2.2 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie. De genoemde strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 5.3 Handhaving

1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

2. Met de opsporing van de bij artikel 5.2 strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering en de in artikel 75 van de wet aangewezen ambtenaren, belast de in het eerste lid genoemde ambtenaren, voor zover zij door de minister van justitie daartoe zijn aangewezen.

3. De in het eerste lid genoemde ambtenaren hebben de bevoegdheden als genoemd in artikel 76, 77 en 78 van de wet.

Artikel 5.4 Restbepaling

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslissen burgemeester en wethouders, waarbij zij zich uitsluitend zullen laten leiden door overwegingen betrekking hebbende op de evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte.

Artikel 5.5 Overleg bij wijziging

Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging van deze verordening plegen burgemeester en wethouders overleg met de in de gemeente werkzame, ingevolge artikel 70, eerste lid, of artikel 72, eerste lid, van de Woningwet (Stbl. 1991, 439) toegelaten instellingen en met andere daarvoor naar hun oordeel in aanmerking komende organisaties die binnen de gemeente op het gebied van de woonruimteverdeling werkzaam zijn.

Artikel 5.6 Verslaglegging

 1. Eigenaren van woonruimten en toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70 van de Woningwet waarmee geen overeenkomst is gesloten als bedoeld in artikel 2.7.1 zijn verplicht jaarlijks aan de gemeenteraad verslag uit te brengen over de wijze waarop zij zorggedragen hebben voor de huisvesting van de volgende categorieën woningzoekenden:

a. etnische minderheden;

b. ouderen;

c. jongeren;

d. gehandicapten;

e. asielzoekers;

f. vrouwen uit opvanghuizen;

g. etc.

2. Burgemeester en wethouders kunnen aanwijzingen geven met betrekking tot de wijze waarop het in het eerste lid genoemde verslag ingedeeld moet zijn.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Overgangsbepaling

1. Voor woningzoekenden die vóór de inwerkingtreding van deze verordening in de regio Noord-Kennemerland werden aangemerkt als doorstromer geldt een overgangsregeling.

2. Voor woningzoekenden die vóór de inwerkingtreding van deze verordening in de regio Noord-Kennemerland werden aangemerkt als starter en als woningzoekende geregistreerd stonden in de regio Noord-Kennemerland geldt een overgangsregeling.

3. Voor woningzoekenden die vóór de inwerkingtreding van deze verordening bij een gemeente in de regio Noord-Kennemerland op een wachtlijst stonden voor een aanleunwoning geldt een overgangsregeling.

4. De inhoud van de in lid 1, 2 en 3 bedoelde overgangsregeling wordt omschreven in het in bijlage 2 opgenomen uitvoeringsvoorschrift volgordebepaling.

5. Aanvragen om verlening van een met een vergunning volgens deze verordening gelijkgestelde vergunning welke zijn ingediend

a. vóór of op de dag van inwerkingtreding van deze verordening of

b. vóór of op de dag van inwerkingtreding van wijzigingen in deze verordening worden behandeld volgens het voordien geldende recht, indien dit voor de betrokkene gunstiger is.

Artikel 6.2 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als Huisvestingsverordening Langedijk 2007.

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

1. De Huisvestingsverordening Langedijk 2005 wordt per de datum van inwerking-treding van de Huisvestingsverordening Langedijk 2007 ingetrokken.

2. De Huisvestingsverordening Langedijk 2007 treedt in werking op 21 november 2007.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Langedijk in zijn openbare vergadering van 6 november 2007.
De voorzitter,
drs. J.F.N. Cornelisse
De griffier,
mr. H.U. van der Zee