Regeling vervallen per 15-04-2014

Beleid Re-integratie en activering Lansingerland 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 14-04-2014

Intitulé

Beleid Re-integratie en activering Lansingerland 2013

Inleiding

In het kader van de Wet werk en bijstand heeft de gemeenteraad de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand Lansingerland vastgesteld. Hierin is op hoofdlijnen het re-integratiebeleid vormgegeven. In deze beleidsregels worden de nadere voorwaarden en criteria geformuleerd als nadere uitwerking van het vastgestelde beleid.

Artikel 1. Nadere begripsomschrijvingen

  • 1.

    Algemeen geaccepteerde arbeid

    • a.

      Het college bepaalt de reikwijdte van Algemeen geaccepteerd werk.

    • b.

      Bij het onder a gestelde wordt in ieder geval rekening gehouden met de integriteit van de betrokkene, de situatie op de arbeidsmarkt en bijkomende omstandigheden.

    • c.

      Naarmate meer risico bestaat op langdurige werkloosheid, worden er minder eisen gesteld aan de te accepteren arbeid.

  • 2.

    Cliënten

  • Cliënten zijn betrokkenen die een uitkering ontvangen van de afdeling Werk, Inkomen & Zorg van de gemeente Lansingerland.

  • 3.

    Niet-cliënten

  • Niet-cliënten zijn niet-uitkeringsgerechtigden (nug-gers) en mensen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet (Anw).

  • 4.

    Overige begrippen

  • Waar in dit besluit wordt gesproken over ondersteuning, voorzieningen, werkervaringsplaatsen, gesubsidieerde arbeid, loonkostensubsidies, sociale activering, inkomstenvrijlating en premies worden dezelfde begrippen bedoeld als genoemd in de Re-integratieverordening.

Artikel 2. Opdracht college

  • 1.

    Er wordt een actief re-integratiebeleid gevoerd ten aanzien van de cliënten.

  • 2.

    Er wordt, bij het zelfstandig melden van niet-cliënten bij de gemeente, een actief re-integratiebeleid gevoerd.

Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning door niet-cliënten

  • 1.

    Niet-cliënten hebben recht op ondersteuning indien:

    • a.

      wordt gezocht naar de kortste weg naar werk, waarbij de maximale trajectduur een jaar is;

    • b.

      er geen sprake is van werkervaring in de 2 jaar voorafgaand aan het verzoek om ondersteuning door het college;

    • c.

      er geen sprake is van arbeidsgerelateerde inkomsten in de periode 2 jaar voorafgaand aan het verzoek om ondersteuning door het college;

    • d.

      er geen sprake is van afgeronde relevante scholing, korter dan een jaar voorafgaand aan het verzoek om ondersteuning,

    • e.

      er geen sprake is van eerder verleende ondersteuning bij re-integratie door het college in een periode van 2 jaar voorafgaand aan het verzoek om ondersteuning;

    • f.

      betrokkene is gemotiveerd en bereid zich breed op te stellen bij bemiddeling naar algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Niet-cliënten hebben geen recht op ondersteuning indien:

    • a.

      betrokkene een traject verwijtbaar niet goed doorloopt of tussentijds afbreekt;

    • b.

      blijkt dat er sprake is van een relatief grote toestroom aan niet-cliënten, waardoor er een wachtlijst moet worden gehanteerd.

  • 3.

    Bepalingen ten aanzien van de financiering van de trajectkosten.

    • a.

      De niet-cliënten dienen in ieder geval 10 procent van de te maken trajectkosten zelf te bekostigen indien er sprake is van een gezinsinkomen van minimaal 130 procent van de betreffende bijstandsnorm binnen het huishouden waar betrokkene deel van uit maakt.

    • b.

      De trajectkosten worden voor alle niet-cliënten in eerste instantie in de vorm van een lening verstrekt.

    • c.

      Afhankelijk van de inzet van betrokkene en de draagkracht kan de financiering achteraf (gedeeltelijk) worden omgezet in een gift.

    • d.

      De draagkracht wordt op dezelfde wijze berekend als bij de bijzondere bijstand.

    • e.

      De hoogte van de aflossingen wordt vastgesteld op grond van het geldende debiteurenbeleid.

    • f.

      Bij verwijtbaar gedrag dat leidt tot het niet succesvol afronden van een traject kunnen de gemaakte kosten, ongeacht de draagkracht van betrokkene, volledig worden teruggevorderd.

Artikel 4 - Aanspraak op ondersteuning door cliënten

  • 1.

    Het college verleent eenmalig vrijstelling van de verplichting om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden (WWB artikel 9 lid 1) aan cliënten die alleenstaande ouder zijn en de zorg hebben voor een kind jonger dan 5 jaar:

    • -

      uitsluitend op verzoek van de alleenstaande ouder en

    • -

      uitsluitend indien de alleenstaande ouder de volledige zorg draagt voor een kind jonger dan 5 jaar en

    • -

      uitsluitend indien uit houding en gedragingen van de alleenstaande ouder ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichting wil nakomen gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak en

    • -

      uitsluitend voor zover de alleenstaande ouder, ongeacht de leeftijd van het jongste kind, nog geen vijf jaar ontheffing van de verplichting heeft gehad om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, met inbegrip van de periode waarin de alleenstaande ouder van de ontheffing gebruik heeft gemaakt in de vorige woonplaats(en).

Het college stelt binnen acht weken na ontvangst van het verzoek om vrijstelling een plan van aanpak op voor de invulling van de voorziening gericht op arbeidsinschakeling voor de alleenstaande ouder aan wie een ontheffing is verleend.

Het college verricht na het opstellen van het plan van aanpak iedere zes maanden een heronderzoek naar de in het van toepassing zijnde plan van aanpak opgenomen voorziening. Het heronderzoek strekt zich mede uit tot de naleving van de in het van toepassing zijnde plan van aanpak opgenomen voorziening. Het college beoordeelt tevens bij het verrichten van het heronderzoek of er aanleiding bestaat de voorziening te wijzigen.

Indien het heronderzoek daartoe aanleiding geeft stelt het college een gewijzigd plan van aanpak op.

Het college vult de voorziening voor de alleenstaande ouder aan wie ontheffing is verleend en die niet beschikt over een startkwalificatie ten minste in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

Op verzoek van de alleenstaande ouder aan wie ontheffing is verleend en die beschikt over een startkwalificatie vult het college de voorziening in met een opleiding, als bedoeld in artikel 7.2.2., tweede lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat.

Het college verlaagt de bijstand indien het college de ontheffing heeft ingetrokken op grond van het niet willen nakomen van de verplichtingen voortvloeiend uit het plan van aanpak, tenzij iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2.

    Specifieke voorwaarden voor cliënten die al eerder voorzieningen aangeboden hebben gekregen:

    • a.

      Personen hebben recht op een nieuwe voorziening(tweede kans) in het kader van reïntegratie mits er geen sprake is van verwijtbaar gedrag.

    • b.

      Er is in het dossier een rapportage met de redenen van niet-slagen van eerder aangeboden voorzieningen en aandachtspunten voor een nieuw te starten voorziening.

Artikel 5. Verplichtingen van de cliënt

Aan alle cliënten en niet-cliënten die in een re-integratietraject worden opgenomen worden de inspanningsverplichting, de medewerkingverplichting en de inlichtingenverplichting opgelegd.

Artikel 6. Budget - en subsidieplafonds

Het college heeft geen budget- of subsidieplafond vastgesteld.

Artikel 7. Nadere bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Onder voorzieningen op het gebied van re-integratie als bedoeld in de Re-integratieverordening wordt verstaan:

    • -

      instrumenten gericht op uitstroom naar regulier werk;

    • -

      instrumenten gericht op het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt;

    • -

      instrumenten gericht op sociale activering;

    • -

      instrumenten gericht op nazorg.

  • 2.

    De inzet van instrumenten gericht op directe reguliere arbeidsinschakeling duren maximaal een jaar. Middels een kortdurende werkstage, proefplaatsing of leerwerkplek wordt men in de gelegenheid gesteld al opgedane werkervaring te behouden of werkervaring op te doen.

  • 3.

    Voor cliënten die een langer voortraject nodig hebben voordat daadwerkelijke uitstroom gerealiseerd kan worden, kunnen instrumenten worden ingezet die de afstand tot de arbeidsmarkt daadwerkelijk verkleinen. Met de inzet van scholing, arbeidstrainingen en werkgewenningsperioden kan met moeilijker te plaatsen klanten gewerkt worden aan de terugkeer op de reguliere arbeidsmarkt.

  • 4.

    Instrumenten gericht op sociale activering zijn werkplekken bij een bedrijf, instelling of vereniging waar cliënten met behoud van uitkering vrijwilligerswerk kunnen doen. Doel is mensen actief en maatschappelijk nuttig bezig te laten zijn.

  • 5.

    Instrumenten gericht op nazorg worden ingezet indien een cliënt regulier werk heeft aanvaard. Doel is duurzame uitstroom te realiseren en mogelijke problemen op de werkvloer zo snel mogelijk op te lossen.

Artikel 8. Werkervaringsplaatsen

Voorwaarden aan een werkervaringsplaats:

  • a.

    Het doel is om betrokkene werkervaring en arbeidsritme te laten opdoen.

  • b.

    De werkervaringsplaats wordt maximaal 6 maanden ingezet voor een persoon.

  • c.

    Na drie maanden wordt de voortgang van de werkervaringsplaats beoordeeld.

  • d.

    De kans op regulier werk dient door inzet van de werkervaringsplaats groter te worden.

  • e.

    Begeleiding kan door de werkgever worden aangeboden of middels begeleiding extern ingekocht door de gemeente.

Artikel 9. Proefplaatsing

  • 1.

    Cliënten kunnen met behoud van uitkering bij wijze van proef werkervaring opdoen bij een werkgever die beoogt om, aansluitend aan de proefplaatsing, betrokkene een arbeidsovereenkomst aan te bieden.

  • 2.

    De duur van de proefplaatsing bedraagt maximaal één maand en kan ten hoogste één keer worden verlengd.

Artikel 10. Loonkostensubsidies gericht op re-integratie

Voorwaarden voor de verstrekking van loonkostensubsidie:

  • a.

    Het college kan loonkostensubsidie verstrekken aan een werkgever die een arbeidsovereenkomst sluit met een cliënt die langer dan zes maanden werkzoekend is.

  • b.

    De loonkostensubsidie wordt verstrekt voor de duur van maximaal een jaar. De feitelijke duur van de subsidie wordt afgestemd op de periode dat de cliënt verondersteld wordt minder dan 100% productief te zijn.

  • c.

    De hoogte van de loonkostensubsidie bedraagt ten hoogste 50% van het relevante wettelijk minimumloon per uur, exclusief vakantiegeld. De hoogte van de subsidie wordt afgestemd op de veronderstelde loonwaarde van de cliënt tijdens de periode van subsidieverstrekking.

  • d.

    Voorwaarde voor loonkostensubsidie is dat de arbeidsovereenkomst betrekking heeft op een werkweek van tenminste 12 uur en voor een periode van tenminste 26 weken. Indien de arbeidsovereenkomst voortijdig wordt ontbonden, wordt de subsidie naar evenredigheid aangepast.

  • e.

    De subsidie kan op maandbasis nooit meer bedragen dan het bedrag dat de cliënt aan bijstand ontving in de maand voorafgaand aan het aanvaarden van werk.

Artikel 11. Sociale activering

Voorwaarden voor het toestaan van sociale activering:

  • a.

    Er is geen mogelijkheid voor betrokkene om binnen afzienbare tijd regulier werk te verrichten.

  • b.

    Betrokkene kan met behoud van uitkering activiteiten verrichten.

  • c.

    een maal per jaar wordt beoordeeld of regulier werk wel haalbaar is geworden.

Artikel 12. Scholing

  • a.

    De ingezette scholing moet resulteren in een reële verhoging van de kansen op de arbeidsmarkt.

  • b.

    De scholing is noodzakelijk om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • c.

    Scholing wordt niet ingezet indien een persoon in de twee jaar voorafgaand aan het verzoek om scholing al een beroepsgerichte scholing met succes heeft afgerond.

  • d.

    Scholing kan rechtstreeks ingekocht worden door de gemeente maar kan ook via een reïntegratie bureau worden ingekocht.

Artikel 13. Inkomstenvrijlating (vervallen)

Artikel 14. Premies

  • 1.

    Cliënten van 27 jaar en ouder met een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ kan op aanvraag een uitstroompremie worden toegekend op grond van artikel 31, lid 2, sub j van de Wet werk en bijstand.

  • 2.

    De premie wordt toegekend bij het op of na 1 januari 2013 aanvaarden van arbeid in dienstbetrekking - dan wel op grond van een ambtelijke aanstelling - voor tenminste 12 uur per week en nadat tenminste 26 weken is gewerkt. Als gewerkte weken worden niet beschouwd de weken waarin niet is gewerkt wegens ziekte, arbeidsongeschiktheid en onbetaald verlof.

  • 3.

    Voor de uitstroompremie kunnen cliënten in aanmerking komen die bij aanvang van de dienstbetrekking of aanstelling tenminste 18 maanden bijstand hebben ontvangen dan wel bijstand ontvangen en aantonen dat zij bij aanvang van de dienstbetrekking tenminste 18 maanden onafgebroken als werkloos werkzoekend bij Uwv stonden ingeschreven. Bij een onderbreking van ten hoogste 3 maanden wordt de termijn van 18 maanden geacht niet onderbroken te zijn geweest.

  • 4.

    De uitstroompremie wordt uitsluitend toegekend indien de cliënt in de maand voorafgaand aan het aanvaarden van de dienstbetrekking een bijstandsuitkering ontving van tenminste € 500.

  • 5.

    De hoogte van de uitstroompremie bedraagt € 2.000 bij het aanvaarden van een dienstbetrekking van 24 uur of meer en nadat tenminste 26 weken is gewerkt. Bij een dienstbetrekking van minder dan 24 uur wordt de premie naar rato toegekend, met een minimum van € 1.000 bij een dienstbetrekking van 12 uur.

  • 6.

    Cliënten aan wie een uitstroompremie is toegekend op grond van lid 5 kunnen nog een tweede keer een uitstroompremie aanvragen indien zij tenminste 18 maanden ononderbroken hebben gewerkt na het aanvaarden van een dienstbetrekking op grond waarvan de eerste uitstroompremie is toegekend.

  • 7.

    De hoogte van de tweede uitstroompremie bedraagt € 2.000 bij het aanvaarden van een dienstbetrekking van 24 uur of meer. Bij een dienstbetrekking van minder dan 24 uur wordt de premie naar rato toegekend, met een minimum van € 1.000 bij een dienstbetrekking van 12 uur.

  • 8.

    De premie wordt niet toegekend bij uitstroom naar een dienstbetrekking waarvoor de gemeente Lansingerland een subsidie in de loonkosten verstrekt. Indien de cliënt na afloop van de gesubsidieerde dienstbetrekking ongesubsidieerd werk aanvaardt, wordt de periode waarin gesubsidieerd werk is verricht voor de toepassing van deze regeling beschouwd als een periode waarin cliënt bijstand heeft ontvangen.

  • 9.

    Voor de indiening van een aanvraag om premie wordt gebruik gemaakt van een daarvoor bestemd aanvraagformulier. De aanvraag om premie dient te worden ingediend uiterlijk zes maanden na de datum waarop recht op de premie ontstaat.

  • 10.

    Het college kan in kennelijk onredelijke gevallen afwijkend beslissen.

Artikel 15. Nazorg

  • 1.

    Personen die een reguliere baan hebben aanvaard hebben recht op nazorg vanuit de gemeente dan wel vanuit een door de gemeente ingehuurde externe partij

  • 2.

    Doel van de inzet van deze nazorg is het realiseren van duurzame uitstroom en het voorkomen van terugval in de bijstand.

  • 3.

    De inzet van nazorg kan voor de duur van maximaal 6 maanden.

Artikel 16. Ontheffingen

  • 1.

    Het college kan een cliënt tijdelijk en om dringende redenen ontheffing verlenen van de verplichting als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder a WWB om naar vermogen werk te zoeken en te aanvaarden. Deze ontheffing duurt minimaal twee en maximaal twaalf maanden en wordt inhoudelijk gemotiveerd in het dossier van de cliënt. Verlenging van de ontheffing vergt een nieuw gemotiveerd besluit.

  • 2.

    Het college verleent geen ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder b WWB om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, mee te werken aan onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en mee te werken aan een plan van aanpak.

  • 3.

    Het college verleent geen ontheffing van de verplichting als bedoeld in artikel 9, lid 1 onder c om naar vermogen onbeloonde maatschappelijke activiteiten te verrichten die door het college worden opgedragen.

  • 4.

    Indien het college ontheffing op medische gronden verleent op grond van lid 1 van dit artikel wordt, op advies van een arts, een verplichting opgelegd aan de cliënt om zich te onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard zoals bedoeld in artikel 55 WWB, tenzij hiervan om dringende redenen wordt afgezien. Een gemotiveerd besluit hieromtrent wordt in het dossier opgenomen.

Artikel 17. Informatievoorziening

In de bijlage over de uitvoering die jaarlijks aan de raad wordt gezonden op grond van artikel 3, tweede lid van de Verordening Re-integratie en activering Lansingerland, wordt in ieder geval over het voorafgaande kalenderjaar opgenomen:het aantal nieuwe uitkeringen dat is verstrekt, verdeeld naar leeftijd en de oorzaak van instroom;

  • -

    het aantal uitkeringen dat volledig is beëindigd wegens uitstroom naar werk, verdeeld naar leefvorm, leeftijd en uitkeringsduur.

  • -

    Het aantal uitstroompremies dat aan (ex)cliënten is toegekend, verdeeld naar leeftijd, uitkeringsduur en hoogte van de premie.

  • -

    Het aantal cliënten dat een volledige arbeidsplicht heeft, verdeeld naar leefvorm, leeftijd en uitkeringsduur.

  • -

    Het aantal cliënten dat geen volledige arbeidsplicht heeft, verdeeld naar leefvorm, leeftijd en uitkeringsduur. 

  • -

    Het aantal maatregelen dat op grond van de afstemmingsverordeningen is opgelegd, verdeeld naar categorie op grond van artikel 9, eerste en tweede lid en naar hoogte van het bedrag van de afstemming. 

  • -

    Het aantal cliënten per categorie, conform de indeling volgens de participatieladder van het CBS.

Artikel 18. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “ Beleidsregels bij de Verordening Reïntegratie en activering Lansingerland”.

Artikel 19. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 20. Intrekking

Het beleid, bijhorende bij de Verordening Reïntegratie en activering Lansingerland van 1 maart 2010 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 21. Sluiting

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Lansingerland op 24 december 2012.

De algemeen directeur, De burgemeester,

Ad Eijkenaar Ewald van Vliet