Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels Inkomensondersteuning Lansingerland 2014

Geldend van 15-04-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels Inkomensondersteuning Lansingerland 2014

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze beleidsregels worden, tenzij anders vermeld, dezelfde begripsbepalingen gebruikt als in de Wet werk en bijstand en de Verordening langdurigheidstoeslag.

Artikel 2. Rechthebbenden

Er bestaat slechts recht op verstrekkingen of vergoedingen op grond van deze beleidsregels indien de aanvrager of, indien van toepassing, het gezin:

  • 1.

    woonplaats heeft in de gemeente Lansingerland als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; en

  • 2.

    Nederlander is, of daaraan wordt gelijkgesteld doordat hij/zij een hier te lande verblijvende vreemdeling is, zoals bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid, van de Wet werk en bijstand.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels bijzondere bijstand

Paragraaf 1 Vormen van bijzondere bijstand

Artikel 3. Bijzondere bijstand om niet

Tenzij in de Wet werk en bijstand of in deze beleidsregels anders wordt bepaald, wordt bijzondere bijstand om niet verstrekt.

Artikel 4. Bijzondere bijstand als lening voor duurzame gebruiksgoederen

  • 1. De kosten voor aanschaf, reparatie en vervanging van duurzame gebruiksgoederen behoren in beginsel tot de algemeen noodzakelijke kosten die uit de algemene bijstandsnorm of een vergelijkbaar inkomen moeten worden gefinancierd.

  • 2. Voor de aanschaf, reparatie en vervanging van duurzame gebruiksgoederen moet men reserveren.

  • 3. De reserveringscapaciteit voor duurzame gebruiksgoederen is het verschil tussen het netto inkomen en 90% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 4. De aanvraag wordt afgewezen als er voldoende reserveringscapaciteit is.

  • 5. Als de noodzaak van de aanschaf zich echter voordoet voordat men over voldoende reserves beschikt, verstrekt de gemeente bijzondere bijstand als lening.

  • 6. Voor het bepalen van de reserveringscapaciteit wordt gekeken in hoeverre de reserveringscapaciteit in de 3 jaar voorafgaand aan de aanvraag al benut is. In deze beoordeling worden meegenomen:

    • ·

      aantoonbaar gebruik van de reserveringscapaciteit voor eerder gemaakte noodzakelijke kosten gedurende de voorgaande 3 jaar;

    • ·

      aantoonbare aflossingen op schulden, waarbij fraudeschulden per definitie buiten beschouwing blijven.

  • 7. Indien er geen of onvoldoende reserveringscapaciteit is, wordt de bijzondere bijstand verleend:

    • a.

      ‘om niet’ voor niet duurzame gebruiksgoederen, waaronder bijvoorbeeld verf, behang, gordijnen, kosten vloeregalisatie (niet verhuisbare goederen);

    • b.

      in de vorm van een geldlening voor duurzame gebruiksgoederen, waaronder bijvoorbeeld een wasmachine, bankstel, etc. (verhuisbare goederen).

  • 8. Bij het verstrekken van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen (zoals een wasmachine, koelkast, wasdroger of computer) wordt een vergoeding verleend voor de aanschaf van een tweedehands gebruiksgoed. Bij het verstrekken van deze bijstand wordt bewerkstelligd dat de aanvrager de beschikking krijgt over een kwalitatief goed en duurzaam gebruiksgoed.

  • 9. Het maximaal te verstrekken bedrag voor een tweedehands gebruiksgoed, zoals bedoeld in het vorige lid, bedraagt 75% van het bedrag dat in de Nibud-prijslijst voor dat gebruiksgoed wordt genoemd.

Artikel 5. Bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht

  • 1. Hoofdregel is dat er geen bijzondere bijstand wordt verstrekt voor schulden.

  • 2. Bijzondere bijstand wordt verleend in de vorm van borgtocht, indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden door een:

    • -

      gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht;

    • -

      financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, indien de gemeente niet is aangesloten bij een gemeentelijke kredietbank, dan wel daarmee geen relatie onderhoudt.

  • 3. Aan bijstand die in de vorm van borgtocht wordt verleend ter delging van schulden, kan de voorwaarde verbonden worden dat de belanghebbende meewerkt aan schuldhulpverlening door de gemeente of aan wettelijke schuldsanering.

Paragraaf 2 Draagkracht en drempelbedrag

Artikel 6. Draagkracht

  • 1. Bij verstrekking van bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de draagkracht van de belanghebbende. De draagkracht wordt berekend over een periode van 12 maanden (jaardraagkracht).

  • 2. De draagkracht bedraagt een percentage van het verschil tussen het inkomen en 115% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief de toeslag of verlaging op grond van de Toeslagenverordening.

  • 3. Indien de draagkracht hoger is dan de kosten waarvoor bijstand wordt aangevraagd, wordt geen bijstand verleend.

  • 4. De draagkrachtperiode gaat in op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en geldt voor de duur van 12 maanden.

  • 5. Het vermogen waarover de aanvrager of het gezin beschikt op de eerste dag van de maand waarin een aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend, wordt als draagkracht in aanmerking genomen voorzover het vermogen hoger is dan € 2.500,-.

  • 6. Met vermogen in het vorige lid wordt het daadwerkelijke vermogen bedoeld waar de aanvrager of het gezin de beschikking over heeft.

  • 7. Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het periodieke netto inkomen van de belanghebbende(n) gedurende de maand waarin de aanvraag wordt ingediend. Als dit geen juist beeld geeft, dan wordt het gemiddelde inkomen over de maand waarin de aanvraag wordt ingediend en de twee voorgaande maanden genomen.

  • 8. Een vastgestelde draagkracht of draagkrachtperiode kan slechts gewijzigd worden, indien een structurele wijziging van de persoonlijke of financiële situatie van de belanghebbende daartoe aanleiding geeft.

  • 9. Bij elke volgende aanvraag om bijzondere bijstand in het draagkrachtjaar wordt rekening gehouden met het beslag dat reeds op de draagkracht is gelegd door eerdere afwijzingen of gedeeltelijke toewijzingen van bijzondere bijstand.

Artikel 7. Draagkrachtberekening

  • 1. Voor de bepaling van het inkomen worden alle inkomsten van de aanvrager en diens gezin bij elkaar geteld, voorzover die niet op grond van artikel 31 lid 2 van de Wet werk en bijstand buiten beschouwing worden gelaten.

  • 2. Dit bedrag wordt vermeerderd met de van toepassing zijnde heffingskortingen, zoals bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met uitzondering van die genoemd in artikel 31, tweede lid, sub c van de Wet werk en bijstand.

  • 3. Over dit bedrag wordt de vakantietoeslag berekend volgens de door de minister vastgestelde percentages in de Regeling WWB.

  • 4. Op dit bedrag worden de werkelijke woonlasten, voorzover deze meer bedragen dan de maximale huurgrens ingevolge de Wet op de huurtoeslag, in mindering gebracht indien belanghebbende noodgedwongen met hoge woonlasten wordt geconfronteerd (bijvoorbeeld door een echtscheiding) voor de duur van maximaal een jaar, mits niet al op enige andere wijze compensatie voor deze kosten wordt verkregen.

  • 5. Op het bedrag dat aldus is ontstaan wordt 115% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief de van toepassing zijnde toeslag of verlaging volgens de gemeentelijke Toeslagenverordening in mindering gebracht. Het resultaat is de draagkrachtruimte.

  • 6. Een draagkrachtpercentage van 35% geldt voor kosten voor duurzame gebruiksgoederen die in het kader van de bijzondere bijstand worden vergoed.

  • 7. Een draagkrachtpercentage van 100% geldt voor alle andere kosten die in het kader van de bijzondere bijstand worden vergoed.

  • 8. Met in het draagkrachtjaar verstrekte langdurigheidstoeslag wordt bij een aanvraag bijzondere bijstand geen rekening gehouden.

Artikel 8. Drempelbedrag

Een drempelbedrag, zoals bedoeld in artikel 35, tweede lid, van de Wet werk en bijstand, wordt niet gehanteerd.

Paragraaf 3 Vergoedingen

Artikel 9. Bijzondere bijstand in de algemene kosten

  • 1. De persoon van 18, 19 of 20 jaar heeft recht op bijzondere bijstand voorzover de noodzakelijke kosten van het bestaan uitgaan boven de bijstandsnorm en hij voor deze kosten geen beroep kan doen op zijn ouders omdat:

    • a.

      de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn; of

    • b.

      hij zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders redelijkerwijs niet te gelde kan maken.

  • 2. Van redelijkerwijs niet te gelde kunnen maken is sprake indien:

    • ·

      beide ouders zijn overleden of in het buitenland wonen;

    • ·

      de aanvrager op grond van een officiële maatregel uit huis is geplaatst;

    • ·

      de aanvrager voorafgaand aan de bijstandsaanvraag al meer dan een jaar zelfstandig woonde;

    • ·

      het op individuele gronden niet verantwoord is dat de aanvrager bij zijn ouders woont.

  • 3. De bijzondere bijstand ingevolge dit artikel zal in ieder geval niet hoger zijn dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm voor de bijstandsgerechtigde van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

Artikel 10. Kosten in verband met werk

De kosten van toeleiding naar werk, studiekosten, cursuskosten, buitengewone verwervingkosten en kinderopvang gerelateerd aan arbeidsmarktrelevante activiteiten dan wel aan sociale activering worden niet uit de bijzondere bijstand vergoed.

Artikel 11. Kosten van kinderopvang en peuterspeelzaal

  • 1. Kosten van kinderopvang kunnen als bijzondere bijstand worden vergoed, daar waar het gaat om noodzakelijke bijzondere kosten die niet uit het Participatiebudget vergoed kunnen worden.

  • 2. De kosten van de ouderbijdrage aan de peuterspeelzaal worden vergoed daar waar het consultatiebureau aangeeft dat deelname aan de peuterspeelzaal noodzakelijk is om (dreigende) achterstanden op taal, sociaal of emotioneel gebied te voorkomen.

Artikel 11a. Kosten van kinderopvang vanwege een sociaal-medische indicatie

  • 1. Kosten van kinderopvang vanwege een sociaal-medische indicatie komen voor vergoeding in aanmerking als sprake is van kinderopvang voor een kind dat in verband met zijn of haar leeftijd nog niet naar de basisschool gaat.

  • 2. De vergoeding vindt slechts plaats als uit een beoordeling van een sociaal-medisch adviseur blijkt dat sprake is van sociaal-medische omstandigheden, waardoor kinderopvang voor het gezin als noodzakelijk wordt aangemerkt.

  • 3. Vergoeding op basis van dit artikel vindt plaats voor kinderopvang gedurende maximaal vier dagdelen per week. De in aanmerking te nemen kosten van kinderopvang zijn niet hoger dan de maximum uurprijs die in het Besluit kinderopvangtoeslag wordt genoemd.

  • 4. Toekenning van bijzondere bijstand op basis van dit artikel vindt plaats voor bepaalde tijd tot maximaal één jaar. Verlenging is slechts mogelijk als uit onderzoek blijkt dat er voor de situatie geen andere oplossing is er als er een nieuwe indicatie is afgegeven.

Artikel 12. Medische kosten

  • 1. Bijzondere bijstand voor medische kosten wordt als hoofdregel niet verleend, aangezien de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als passende en toereikende voorliggende voorzieningen worden aangemerkt.

  • 2. In uitzonderingsgevallen is bijzondere bijstand mogelijk voor medische kosten. Hiertoe moet aan de drie volgende voorwaarden worden voldaan:

    • a.

      er is sprake van uitzonderlijke kosten die (deels) niet vergoed worden via de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

    • b.

      de aanvraag om bijzondere bijstand moet gedaan zijn voordat de kosten gemaakt worden, tenzij sprake is van een spoedeisende situatie, waarin dit redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd;

    • c.

      als geen bijzondere bijstand wordt verstrekt, dan is sprake van concrete betalingsproblemen voor de aanvrager of zijn gezin.

  • 3. Bijzondere bijstand als bedoeld in het tweede lid is alleen maar mogelijk in de vorm van een geldlening, tenzij het aangaan van een nieuwe schuld ertoe leidt dat een schuldsaneringstraject beëindigd wordt.

Artikel 13. Bewindvoering en budgetbeheer

  • 1. De kosten van bewindvoering op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen komen voor vergoeding in aanmerking, voor zover de kantonrechter een hogere eigen bijdrage heeft vastgesteld dan die waarin de wet voorziet en deze hogere bijdrage niet vanuit de boedel betaald kan worden.

  • 2. De eigen bijdrage in geval van beschermingsbewind of curatele kan voor vergoeding in aanmerking komen, indien door de kantonrechter een beschikking hiervoor is afgegeven.

  • 3. De kosten van (vrijwillig) budgetbeheer komen voor vergoeding in aanmerking, indien:

    • a.

      de noodzaak van het budgetbeheer voldoende onderbouwd kan worden, bijvoorbeeld door de voorgeschiedenis en de feitelijke situatie en de mate van urgentie daarbij, van de betrokkene; en

    • b.

      de budgetbeheerder is aangesloten bij de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPI).

  • 4. Bijzondere bijstand voor vrijwillig budgetbeheer wordt verleend gedurende maximaal één jaar. Eventuele verlenging na een jaar is slechts mogelijk na een schriftelijke verantwoording door de budgetbeheerder over de gang van zaken in het voorgaande jaar, waarbij moet worden toegelicht waarom belanghebbende na een jaar nog niet in staat is om zelfstandig zijn financiën te beheren.

Artikel 14. Categoriale bijzondere bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen.

  • 1. Aan de persoon die behoort tot een of meer van de volgende doelgroepen kan op aanvraag een bijdrage verstrekt worden ter financiering van extra kosten in verband met ziekte, handicap of ouderdom:

    • a.

      personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt;

    • b.

      personen die langdurige thuiszorg en/of maaltijdvoorziening ontvangen (langer dan 1 jaar);

    • c.

      personen die een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor wonen, vervoer of huishoudelijke verzorging of een rolstoel ontvangen;

    • d.

      personen die in het bezit zijn van een gehandicaptenparkeerkaart;

    • e.

      personen die voor 80-100% arbeidsongeschikt zijn verklaard;

    • f.

      personen die leiden aan o.a. cara, cystic fibrosis, chronische artritis, diabetes mellitus, hartafwijkingen, hemofilie, kanker, ziekte van Parkinson en multiple sclerose.

  • 2. De aanvrager dient te beschikken over een zelfstandige woonruimte en een zelfstandige huishouding te voeren.

  • 3. De in artikel 14 lid 1 genoemde categorieën komen slechts voor verlening van een bijdrage in aanmerking, indien op datum van de aanvraag:

    • a.

      het inkomen niet meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief toeslagen en verlagingen conform de gemeentelijke Toeslagenverordening;

    • b.

      het vermogen niet meer bedraagt dan de vermogensgrens genoemd in artikel 34 van de Wet werk en bijstand.

  • 4. De hoogte van de vergoeding bedraagt € 150,- per persoon per kalenderjaar.

Artikel 15. Collectieve zorgverzekering

  • 1. Het college stelt een collectieve zorgverzekering beschikbaar aan belanghebbenden met een inkomen dat niet meer bedraagt dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief toeslagen en verlagingen conform de gemeentelijke Toeslagenverordening.

  • 2. Deelname aan de collectieve zorgverzekering is slechts mogelijk vanaf 1 januari van elk kalenderjaar.

  • 3. De polisvoorwaarden van de collectieve zorgverzekering en de eventuele bijdrage aan de kosten die door het college wordt verleend, worden jaarlijks bekend gemaakt via de gemeentelijke website.

Paragraaf 4 Procedure

Artikel 16. Aanvraagprocedure

  • 1. De aanvragen bijzondere bijstand moeten worden ingediend en ter beoordeling voorgelegd voordat de kosten daadwerkelijk door belanghebbende zijn gemaakt.

  • 2. Binnen twee weken na uitbetaling van de bijzondere bijstand wordt een nota van aanschaf overgelegd, waaruit blijkt dat de verstrekking is aangewend, waarvoor deze is aangevraagd.

  • 3. Bij een verstrekking bijzondere bijstand voor volledige woninginrichting wordt de bijstand in gedeelten uitbetaald en vindt tussentijdse controle plaats.

  • 4. In gevallen waarin de nota niet overgelegd wordt of indien blijkt dat de verstrekking niet is aangewend waarvoor het bedoeld was, wordt de verstrekte bijzondere bijstand teruggevorderd.

Hoofdstuk 3 Beleidsregels langdurigheidstoeslag

Artikel 17. Doelgroep

  • 1. Uitkeringsgerechtigden met een inkomen uit een parttime dienstverband kunnen in aanmerking komen voor de volledige langdurigheidstoeslag in de gevallen dat:

    • a.

      het parttime dienstverband niet verwijtbaar of wenselijk is, en;

    • b.

      het totale inkomen niet de inkomensgrens zoals gesteld in de Verordening langdurigheidstoeslag overschrijdt.

  • 2. In het geval dat de uitkeringsgerechtigde door een stimuleringsregeling (vrijlating) op de parttime inkomsten een hoger netto inkomen geniet dan de inkomensgrens zoals gesteld in de verordening, heeft de uitkeringsgerechtigde recht op een langdurigheidstoeslag ter hoogte van het verschil op jaarbasis.

  • 3. Is het verschil op jaarbasis gelijk of hoger dan de langdurigheidstoeslag, dan is er geen recht op de langdurigheidstoeslag.

Artikel 18. Referteperiode

  • 1. Uitkeringsgerechtigden die door incidentele inkomsten de onafgebroken periode van 36 maanden doorkruisen, kunnen in aanmerking komen voor een langdurigheidstoeslag in de gevallen dat:

    • a.

      het dienstverband aantoonbaar niet is beëindigd door verwijtbaar gedrag van de uitkeringsgerechtigde; en

    • b.

      het volledige maandinkomen van de uitkeringsgerechtigde door de incidentele inkomsten niet hoger is dan de som van de langdurigheidstoeslag en het normbedrag, geldend op de peildatum van de aanvraag.

  • 2. De hoogte van de langdurigheidstoeslag wordt afgestemd op het verschil tussen het bedrag van de langdurigheidstoeslag en het volledige maandinkomen.

Hoofdstuk 4 Beleidsregels Fonds Inkomensondersteuning

Paragraaf 1 Het Fonds Inkomensondersteuning

Artikel 19. Doel

  • 1. Het Fonds Inkomensondersteuning verstrekt tegemoetkomingen voor maatschappelijke participatie en schoolkosten.

  • 2. Het doel van de bijdragen in het kader van maatschappelijke participatie is het voorkomen van sociale uitsluiting als gevolg van een laag inkomen.

  • 3. Het doel van de bijdragen in het kader van schoolkosten is het ondersteunen van burgers met een laag inkomen en kinderen in het basis- en voortgezet onderwijs.

Artikel 20. Doelgroep

  • 1. Tot de doelgroep worden gerekend alle rechthebbenden van 18 jaar en ouder die gedurende het jaar voorafgaand aan de aanvraag een inkomen op of onder 110% van de op hun van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief toeslagen en verordeningen conform de gemeentelijke Toeslagenverordening, hebben ontvangen.

  • 2. Geen recht op een bijdrage uit het Fonds Inkomensondersteuning bestaat voor de aanvrager of het gezinslid die in het jaar voorafgaand aan de aanvraag niet voortdurend zijn woonplaats in Nederland heeft gehad.

  • 3. Iemand die behoort tot de in het eerste lid genoemde doelgroep kan een bijdrage ontvangen ten behoeve van één of meerdere kinderen die deel uitmaken van het huishouden en die 2,5 tot en met 17 jaar oud zijn.

  • 4. Het recht op de bijdrage vangt aan op 1 januari van het jaar dat het kind de leeftijd van 2,5 jaar bereikt, en eindigt op de eerste van de maand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.

  • 5. Studerenden vanaf 18 jaar die aanspraak kunnen maken op een studiebeurs of studietoelage kunnen geen aanspraak maken op het Fonds Inkomensondersteuning.

Artikel 21. Vermogen

  • 1. Geen uitkering uit het Fonds Inkomensondersteuning wordt verstrekt aan de aanvrager die een vermogen heeft dat meer bedraagt dan de op hem van toepassing zijnde vermogensgrens zoals vermeld in artikel 34 van de Wet werk en bijstand.

  • 2. Indien het vermogen vastzit in een woning die door de aanvrager of door zijn gezin bewoond wordt en dit vermogen redelijkerwijs niet binnen 1 jaar beschikbaar te krijgen is, kan in afwijking van het gestelde onder het eerste lid toch een bijdrage uit het Fonds Inkomensondersteuning toegekend worden.

Artikel 22. Uitkering van maximaal € 100,- per kalenderjaar

  • 1. De bijdrage is gelijk aan de gedeclareerde kosten.

  • 2. De totale maximale bijdrage per kalenderjaar is € 100,- per gezinslid als omschreven in artikel 20.

  • 3. Als sprake is van een kind dat slechts een gedeelte van de week in het huishouden aanwezig is (bijvoorbeeld in verband met co-ouderschap), dan wordt de hoogte van de bijdrage afgestemd op het aantal dagen dat het kind gemiddeld in het gezin aanwezig is.

  • 4. Tegemoetkomingen in het kader van maatschappelijke participatie worden voor volwassenen uitsluitend verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      contributie voor een sociaal culturele of sportieve organisatie;

    • b.

      de aan het lidmaatschap van de in a genoemde organisatie verbonden noodzakelijke kosten;

    • c.

      sportkleding, indien een controleerbare nota wordt overgelegd en er een relatie kan worden gelegd met het lidmaatschap van een sportvereniging;

    • d.

      lidmaatschap van een bibliotheek;

    • e.

      kosten voor een Rotterdampas.

  • 5. Tegemoetkomingen in het kader van maatschappelijke participatie worden ten behoeve van kinderen van 2,5 tot 18 jaar uitsluitend verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      ouderbijdrage peuterspeelzaal;

    • b.

      kosten voor schoolreisjes, gymkleding, werkweken en excursies georganiseerd door school.

  • 6. Tegemoetkomingen voor schoolkosten worden uitsluitend verstrekt ten behoeve van de ouderbijdrage aan het schoolfonds voor leerlingen in het basisonderwijs. Tegemoetkomingen voor schoolkosten voor scholieren op voortgezet onderwijs tot 18 jaar worden omschreven in artikel 23.

  • 7. Belangenorganisaties behoren niet tot de in het vierde lid, onder a genoemde categorie, tenzij de aanvrager actief deelneemt aan activiteiten van deze belangenorganisatie die bijdragen aan zijn maatschappelijke participatie.

  • 8. De tegemoetkoming voor de in het vijfde lid onder b genoemde kosten wordt niet verstrekt indien de school ten behoeve van die kosten een voorziening heeft getroffen voor ouders met een laag inkomen.

Artikel 23. Indirecte schoolkosten voor scholieren op voortgezet onderwijs tot 18 jaar

  • 1. De bijdrage is gelijk aan de gedeclareerde kosten.

  • 2. De in artikel 20, eerste lid, genoemde doelgroep kan een bijdrage ontvangen ten behoeve van één of meerdere kinderen die deel uitmaken van het huishouden en een opleiding volgen op het voortgezet onderwijs waarvoor recht op kinderbijslag bestaat.

  • 3. De totale maximale bijdrage per kalenderjaar voor indirecte schoolkosten voor scholieren tot 18 jaar bedraagt € 350,- per scholier.

  • 4. Aan scholieren op het voortgezet onderwijs wordt de maximale bijdrage per kalenderjaar voor maatschappelijke participatie en indirecte schoolkosten gezamenlijk gesteld op € 350,-.

  • 5. Als sprake is van een kind dat slechts een gedeelte van de week in het huishouden aanwezig is (bijvoorbeeld in verband met co-ouderschap), dan wordt de hoogte van de bijdrage afgestemd op het aantal dagen dat het kind gemiddeld in het gezin aanwezig is.

  • 6. Het recht op de tegemoetkoming eindigt op de eerste dag van de maand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.

  • 7. Onder indirecte schoolkosten worden verstaan: kosten van een schooltas, huur van een schoolkluisje, schoolreisjes, excursies en/of werkweken, gymkleding, sportactiviteiten en een fiets.

  • 8. Een bijdrage in de kosten van een fiets wordt per kind maximaal eens per drie jaar verstrekt en betreft uitsluitend de vergoeding van een tweedehands fiets tot een maximale aanschafprijs van € 275,-.

  • 9. De tegemoetkoming voor de in lid 7 genoemde kosten wordt niet verstrekt indien de school ten behoeve van die kosten een voorziening heeft getroffen voor ouders met een laag inkomen.

Paragraaf 2 De procedure

Artikel 24. De aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend op het daarvoor bestemde formulier.

  • 2. Kosten die door de aanvrager in het kader van het Fonds Inkomensondersteuning zijn gemaakt, kunnen worden vergoed zolang de kosten betrekking hebben op het kalenderjaar waarin een aanvraag wordt ingediend en werken dus met terugwerkende kracht.

  • 3. Kosten die zowel betrekking hebben op het lopende als op het volgende kalenderjaar kunnen ineens uitbetaald worden. In een dergelijk geval worden de kosten geacht betrekking te hebben op het lopende kalanderjaar.

  • 4. Toepassing van het derde lid kan niet als gevolg hebben dat voor dezelfde kosten twee maal een bijdrage wordt verstrekt.

  • 5. Een aanvraag om een bijdrage geldend voor een kalenderjaar kan worden ingediend tot en met 31 januari van het jaar volgend op het jaar waarop de voorziening betrekking heeft.

  • 6. De volgende bescheiden dienen bij de aanvraag overlegd te worden:

    • a.

      originele papieren waaruit het (gezins)inkomen en vermogen blijkt;

    • b.

      originele papieren waaruit het burgerservicenummer van de aanvrager en eventuele partner blijkt;

    • c.

      legitimatiebewijs;

    • d.

      betaalbewijzen met betrekking tot de te declareren kosten, waaruit blijkt wat, wanneer en voor wie betaald is of betaald moet worden.

  • 7. Overgelegde gegevens kunnen geverifieerd worden bij derden.

  • 8. Aanvragen voor vergoedingen lager dan € 50,- per huishouden worden niet in behandeling genomen. Hiervan wordt afgeweken als een aanvraag wordt gedaan aan het eind van het kalenderjaar.

  • 9. Binnen 6 weken na indiening van de aanvraag wordt een besluit genomen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 25. Uitvoering

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders is belast met de uitvoering van hetgeen in deze beleidsregels is bepaald.

  • 2. Het college kan de uitvoering van één of meerdere bepalingen opdragen aan door hem in het mandaatbesluit aan te wijzen ambtenaren, met behoud van zijn verantwoordelijkheid.

Artikel 26. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 27. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels Inkomensondersteuning Lansingerland 2014.

Artikel 28. Inwerkingtreding

  • 1. De Beleidsregels Inkomensondersteuning Lansingerland 2014 treden in werking met ingang van 1 januari 2014. Artikel 11a van deze beleidsregels treedt in werking met ingang van 15 april 2014.

  • 2. De Beleidsregels Bijzondere Bijstand 2011 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2014, met dien verstande dat de voor 1 januari 2014 ingediende aanvragen om bijzondere bijstand worden afgehandeld volgens de regels van deze in te trekken beleidsregels.

  • 3. Het Uitvoeringsbesluit langdurigheidstoeslag 2009 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

  • 4. De Beleidsregels Fonds Inkomensondersteuning Lansingerland 2013 worden ingetrokken met ingang van 1 februari 2014, waarbij de werkingskracht van deze in te trekken beleidsregels in januari 2014 beperkt blijft tot aanvragen om vergoedingen die betrekking hebben op kosten die het kalenderjaar 2013 betreffen.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente Lansingerland op 8 april 2014.
Burgemeester en wethouders van Lansingerland
drs.ing. Ad Eijkenaar Coos Rijsdijk
Secretaris Burgemeester