Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Lansingerland houdende regels omtrent erfgoed Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2016

Geldend van 15-11-2016 t/m heden

Intitulé

Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2016

§ 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland;

  • -

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    kerkelijk monument: monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging;

  • -

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Het college houdt een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door het college van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

§ 2. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing

  • 1. Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 wordt door het college schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voert het college overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 5. Voorbescherming

  • 1. De bescherming van paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 4 is bekendgemaakt.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 6. Advies Commissie cultureel erfgoed

  • 1. Het college stelt een Commissie cultureel erfgoed in waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Leden van het gemeentebestuur en leden van raadscommissies maken geen deel uit van de adviescommissie.

  • 2. Het college vraagt over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3 advies aan de Commissie cultureel erfgoed.

  • 3. De Commissie cultureel erfgoed betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 4. De Commissie cultureel erfgoed brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies als bedoeld in het tweede lid, uit.

  • 5. De Commissie cultureel erfgoed brengt binnen vier weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit over een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.

Artikel 7. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1. Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 8. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1. De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2. Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 9. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1. In een spoedeisend geval kan het college een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 6 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2. Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als het college een besluit heeft genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.

  • 3. Paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van het college tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 10. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1. Het college kan ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2. Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 3 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

§ 3. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 11. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 12. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3. Het college vraagt alvorens te beslissen op de aanvraag om omgevingsvergunning advies aan de Commissie cultureel erfgoed.

  • 4. Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 13. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan door het college worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

Artikel 14. Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet.

  • 2. Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

§ 4. Rijksmonumenten

Artikel 15. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Het college zendt onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 6, eerste lid. Artikel 6, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 16. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Het college zendt het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 6, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5. De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7. Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 17. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van het college, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 18, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 18, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 18. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning

  • 1. Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3. De artikelen 15 en 16 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

§ 6. Handhaving en toezicht

Artikel 19. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde krachtens artikel 14, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 20. Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de aangewezen Wabo-toezichthouders van de gemeente Lansingerland.

  • 2. Het college kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

§ 7. Subsidie

Artikel 21. Toepassing Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland

De Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland 2014, OF DIENS RECHTSOPVOLGER is van toepassing op het verstrekken van subsidies in gevolge deze verordening, behalve voor zover bij of krachtens deze verordening op enig punt van het gestelde bij of krachtens de Algemene subsidieverordening gemeente Lansingerland 2014, OF DIENS RECHTSOPVOLGER wordt afgeweken.

Artikel 22. Reikwijdte

Onderhavig hoofdstuk van deze verordening is van toepassing op subsidieaanvragen voor werkzaamheden aan gemeentelijke monumenten, die beogen de monumentale waarden in stand te houden.

Artikel 23. Subsidieplafond

  • 1. Het college stelt jaarlijks het subsidieplafond vast. Het college kan dit subsidieplafond slechts vaststellen, binnen de door de gemeenteraad vastgestelde begroting;

  • 2. Het college maakt het subsidieplafond voor aanvang van het tijdvak waarvoor ze zijn vastgesteld, bekend;

  • 3. De gemeenteraad kan richtlijnen vaststellen op basis waarvan het vaststellen van het subsidieplafond door het college dient plaats te vinden;

  • 4. Het college verdeelt het beschikbare subsidiebudget op grond van het subsidiebeleidskader, de nadere regels en de voor het specifieke terrein vastgestelde beleid.

Artikel 24. Bevoegdheid

  • 1. Het college is - binnen het kader van het jaarlijks vast te stellen subsidieplafond als bedoeld in artikel 23 - bevoegd tot het verlenen, vaststellen en uitbetalen van subsidies als bedoeld in deze verordening;

  • 2. Het college is bevoegd tot het intrekken of wijzigen van subsidieverlening- of subsidievaststelling, en tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van uitbetaalde subsidiegelden; ten aanzien van deze bevoegdheden is afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht onverkort van toepassing.

Artikel 25. Subsidietoekenning

  • 1. Aan de eigenaar van een beschermd gemeentelijk monument kan een subsidie in de kosten van instandhouding van monumentale waarden worden verstrekt;

  • 2. Beschermde gemeentelijke monumenten in eigendom van de gemeente of andere overheden worden uitgesloten van subsidiëring.

Artikel 26. Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie ten behoeve van de instandhouding van een beschermd gemeentelijk monument bedraagt 50% van de door het college vastgestelde subsidiabele kosten met een maximum van € 5.000,-;

  • 2. De totale subsidie bedraagt 50% van de door het college vastgestelde subsidiabele kosten met een maximum van € 7.500,- per aanvraag bij een ensemble van twee of meer beschermde gemeentelijke monumenten dat eigendom is van dezelfde eigenaar.

  • 3. Indien de werkzaamheden, zoals bedoeld in lid één en twee van dit artikel, geheel in zelfwerkzaamheid worden uitgevoerd, wordt alleen subsidie verleend in de materiaalkosten tot 50% van deze kosten met een maximum van € 2.500,-;

  • 4. In daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komende bijzondere gevallen kan de subsidie op een hoger bedrag worden vastgesteld dan voortvloeit uit het eerste en tweede lid van dit artikel;

  • 5. De in het eerste en tweede lid genoemde maximale bedragen kunnen slechts eenmaal per twee kalenderjaren per object of ensemble worden verstrekt;

  • 6. Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen de goedgekeurde subsidiabele kosten minstens € 500,- te bedragen.

Artikel 27. Subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie moet schriftelijk door de eigenaar bij het college worden ingediend op een daartoe beschikbaar te stellen formulier;

  • 2. De aanvraag moet ten minste de volgende gegevens bevatten:

    • a.

      een recent bouwkundig inspectierapport, opgesteld door een, door het college aanvaardbaar geachte, onafhankelijke deskundige of instantie;

    • b.

      een werkomschrijving c.q. bestek;

    • c.

      een begroting die is gespecificeerd naar activiteit, uren en materialen;

    • d.

      foto’s van de huidige toestand en van de directe omgeving van het monument.

  • 3. Het college kan bepalen dat naast de in het tweede lid genoemde bescheiden nog andere stukken worden overlegd, waaronder:

    • a.

      tekeningen van zowel de bestaande als de nieuwe toestand;

    • b.

      een situatietekening (schaal 1:1000) gebaseerd op door of namens het college aangegeven kaartmateriaal, die inzicht geeft in de situering van het monument.

    • c.

      de plattegrond van iedere verdieping van het monument (schaal 1:100);

    • d.

      lengte- en dwarsdoorsneden (schaal 1:100);

    • e.

      alle gevelaanzichten (schaal 1:100);

    • f.

      relevante details die verband houden met het uiterlijk van het monument (schaal 1:10).

Artikel 28. Aanvullende gegevens

  • 1. Indien de aanvraag niet volledig is, of niet is voorzien van alle in artikel 21 genoemde bescheiden, dan wel wanneer de aangeleverde gegevens onvoldoende duidelijk zijn om de aanvaag in behandeling te kunnen nemen, doet het college daarvan binnen vier weken na ontvangst schriftelijk mededeling aan de aanvrager;

  • 2. De aanvrager dient binnen de in de mededeling aangegeven termijn zijn aanvraag aan te vullen met de nog ontbrekende gegevens of deze gegevens desgevraagd te verduidelijken. Indien de gevraagde gegevens en/of duidelijkheid niet binnen deze termijn zijn verstrekt, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 29. Advies Commissie cultureel erfgoed

  • 1. Alvorens het college een beslissing neemt op een subsidieaanvraag kan het college advies inwinnen van de Commissie cultureel erfgoed;

  • 2. De Commissie cultureel erfgoed adviseert binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag aan het college;

  • 3. Het college kan de adviestermijn in bijzondere gevallen verlengen met maximaal acht weken. Van deze beslissing wordt de aanvrager in kennis gesteld.

Artikel 30. Beschikking subsidieverlening

Voorafgaande aan de subsidievaststelling wordt op de aanvraag een beschikking tot subsidieverlening gegeven. Het college geeft deze beschikking binnen acht weken, nadat de Commissie cultureel erfgoed advies heeft uitgebracht.

Artikel 31. Weigeringsgronden

Subsidie wordt in ieder geval geweigerd:

  • 1.

    indien de vergunning, bedoeld in artikel 11 e.v. van de Monumentenwet 1988 (van toepassing krachtens Artikel 9 Overgangsrecht van de Erfgoedwet) dan wel artikel 2.2 van de Wabo, niet is verleend;

  • 2.

    indien met de werkzaamheden is begonnen, voordat de eigenaar van het college een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen, dan wel bericht heeft gekregen welke kosten als subsidiabele kosten zijn aangemerkt;

  • 3.

    als de kosten op grond van een verzekeringsovereenkomst zijn gedekt;

  • 4.

    indien het beschermde gemeentelijke monument waarop de aanvraag betrekking heeft niet is verzekerd onder een zogenaamde uitgebreide opstalverzekering, gebaseerd op de (herbouw)waarde van het monument;

  • 5.

    als dezelfde werkzaamheden binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend al voor subsidie in aanmerking zijn gekomen;

  • 6.

    als door het verlenen van subsidie het in artikel 23 bedoelde subsidieplafond wordt overschreden.

Artikel 32. Kettingbeding

  • 1. De in dit hoofdstuk opgenomen subsidieverplichtingen gelden zowel voor de eigenaar aan wie de subsidie wordt verleend als voor iedere opvolgende eigenaar van het beschermde gemeentelijke monument, tenzij hierna in dit artikel anders is bepaald.

  • 2. Bij iedere overdracht of overgang van de eigendom, het recht van erfpacht of opstal ten aanzien van een beschermd gemeentelijk monument of deel daarvan, rust zowel op de vervreemdende als de verkrijgende partij(en) de plicht om het college hiervan schriftelijk in kennis te stellen, met dien verstande dat wanneer een van de partijen aan deze verplichting heeft voldaan de andere daarvan is ontheven.

  • 3. Bij elke overdracht van de eigendom, het recht van erfpacht of opstal, is de overdragende partij gehouden van de wederpartij te bedingen dat deze op zich neemt de verplichtingen jegens de gemeente, zoals beschreven in dit hoofdstuk, met dien verstande dat ingeval de overdracht plaatsvindt na de voltooiing van de werkzaamheden, de oplegging van de verplichtingen, achterwege kan blijven.

  • 4. De overdragende partij is verplicht om het college tijdig in kennis te stellen van uur en plaats van overdracht, zodat de gemeente bij de overdracht vertegenwoordigd kan zijn, teneinde het ten haren behoeve gemaakte beding, als bedoeld in het vorige lid, bij de akte te doen aanvaarden.

Artikel 33. Termijn aanvang en beëindiging werkzaamheden

  • 1. De eigenaar is verplicht om zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden na verlening van de subsidie, te beginnen met de uitvoering van de werkzaamheden. Als niet aan deze verplichting wordt voldaan, komt de subsidieverlening te vervallen.

  • 2. De eigenaar moet, met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gesteld formulier, twee weken voor aanvang van de werkzaamheden hiervan melding maken.

  • 3. De werkzaamheden moeten uiterlijk binnen twaalf maanden na verzending van het besluit tot subsidieverlening zijn voltooid.

  • 4. Bij onvoorziene omstandigheden, die buiten de directe invloedsfeer van de aanvrager liggen, kan het college de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen op verzoek van de aanvrager schriftelijk verlengen.

Artikel 34. Toezicht

De eigenaar is verplicht om aan door het college aangewezen personen van de gemeente toegang tot de werkplaats(en) en het werk te verlenen, alsook inzage te geven in alle op het werk betrekking hebbende stukken.

Artikel 35. Verzekering

  • 1. De eigenaar is verplicht het gemeentelijke monument verzekerd te houden onder een zogenaamde uitgebreide opstalverzekering, zodanig dat de kosten van herstel of herbouw steeds door de verzekering voldoende gedekt zijn.

  • 2. In geval van schade, ook wanneer daarvoor geen verzekeringsdekking zou bestaan, is de eigenaar gehouden tot volledig herstel dan wel herbouw van het beschermde gemeentelijke monument in de staat waarin het zich bevond op het moment van het ontstaan van de schade.

Artikel 36. Onderhoud

Na voltooiing van de werkzaamheden is de eigenaar verplicht het beschermde gemeentelijke monument te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden is gebracht.

Artikel 37. Ontheffing

Het college kan uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid van de verplichtingen, zoals omschreven in dit hoofdstuk, gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen.

Artikel 38. Gereedmelding

  • 1. Binnen zes weken na het gereedkomen van de werkzaamheden dient de aanvrager, met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gestelde formulier, een verklaring in dat de werkzaamheden zijn afgerond.

  • 2. Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling van de definitieve subsidie en om uitbetaling.

  • 3. De gereedmelding c.q. aanvraag tot vaststelling van de definitieve subsidie gaat vergezeld van:

    • a.

      in tweevoud en gerelateerd aan de ingediende begroting een verantwoording van de gemaakte kosten, onder overlegging van (kopieën van) de betreffende facturen en betalingsbewijzen;

    • b.

      een verklaring van de verzekeringsmaatschappij waaruit blijkt dat het gemeentelijk monument voldoende verzekerd is.

  • 4. Indien de gereedmelding naar het oordeel van het college niet voldoet aan het bepaalde in het derde lid, doen zij daarvan binnen vier weken na ontvangst schriftelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de nog te verstrekken gegevens.

  • 5. De aanvrager moet binnen de in de mededeling aangegeven termijn de ontbrekende gegevens alsnog aanleveren of deze gegevens desgevraagd verduidelijken.

  • 6. Het recht op vaststelling en uitbetaling vervalt, indien niet is voldaan aan het bepaalde in het derde of vijfde lid. De aanvrager ontvangt hiervan een schriftelijk besluit.

Artikel 39. Subsidievaststelling

  • 1. De definitieve vaststelling van de hoogte van de subsidieverlening vindt plaats nadat:

    • a.

      de in de aanvraag opgenomen werkzaamheden conform artikel 38, eerste lid schriftelijk zijn gereed gemeld, onder overlegging van de daarop betrekking hebbende gegevens, bedoeld in artikel 38, derde lid;

    • b.

      de onder a. bedoelde werkzaamheden namens het college zijn gecontroleerd en akkoord bevonden;

  • 2. De definitieve subsidie is in principe gelijk aan de verleende subsidie, tenzij de werkelijke subsidiabele kosten hoger of lager zijn dan aanvankelijk geraamd, dan wel er sprake is van meer- of minderwerk.

  • 3. Ingeval er sprake is van meerwerk dient de aanvrager vóór aanvang van de betreffende werkzaamheden, hiervoor goedkeuring te vragen aan het college.

  • 4. Het besluit tot subsidievaststelling wordt binnen acht weken na indiening van de gereedmelding als bedoeld in artikel 38 genomen.

  • 5. Uitbetaling geschiedt binnen acht weken na bekendmaking van het besluit tot subsidievaststelling op een bij de gereedmelding door aanvrager op te geven bankrekeningnummer.

Artikel 40. Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college in het belang van de instandhouding van een beschermd gemeentelijk monument afwijken van de bepalingen van deze verordening. De commissie cultureel erfgoed adviseert over de afwijking.

§ 8. Slotbepalingen

Artikel 41. Intrekken oude verordening

De Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2011 wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop de nieuwe verordening van kracht wordt.

Artikel 42. Overgangsrecht

  • 1. Een krachtens de Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2011 aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2011.

Artikel 43. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de 8e dag na de officiële elektronische bekendmaking.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening gemeente Lansingerland 2016.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 27 oktober 2016,
de griffier,
drs. Marijke Walhout

Toelichting

Toelichting