Regeling vervallen per 29-04-2023

Beleidsregels behorende bij de Verordening sociaal domein gemeente Laren 2018

Geldend van 01-01-2021 t/m 28-04-2023

Intitulé

Beleidsregels behorende bij de Verordening sociaal domein gemeente Laren 2018

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Laren,

overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen voor de uitvoering van de wetten in het sociaal domein (Jeugdwet, Participatiewet, Wet op het primair onderwijs (Wpo), Wet op het voortgezet onderwijs (Wvo), Wet op de expertisecentra (Wec), (Passend onderwijs) en Wmo) en de Verordening sociaal domein gemeente Laren 2018;

gelet de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, van de Jeugdwet, de artikelen 6, 8, 8a, 8b, 10b, 36 en 36b en 47 van de Participatiewet, artikel 35 van de IOAW en artikel 35 van de IOAZ artikel 4 van Wpo, Wvo en Wec (Passend onderwijs), de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en gelet op de Verordening sociaal domein gemeente Laren 2018;

besluit vast te stellen de volgende beleidsregels behorende bij de Verordening sociaal domein gemeente Laren 2018:

Hoofdstuk 1 tot en met 3 Algemene bepalingen, Integrale benadering en Jeugdhulp

Geen beleidsregels

Hoofdstuk 4 en 5 Inkomensvoorziening Participatie

Artikel 4.1. Begrippen

  • 1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, het Bijstandsbesluit zelfstandigen 2004 (Bbz), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • Geldlening: geldlening als bedoeld in artikel 50, lid 2 van de Participatiewet;

  • Krediethypotheek: een te vestigen recht ter meerdere zekerheid op registergoederen;

  • Stil pandrecht: een te vestigen recht ter meerdere zekerheid op niet-registergoederen;

  • Woning: woning als bedoeld in 50 lid 1 en artikel 3, lid 6 van de Participatiewet;

Artikel 4.2. Uitsluitingen individuele inkomenstoeslag

Niet voor een individuele inkomenstoeslag komt in aanmerking de cliënt:

  • a. die uit Rijkskas bekostigd onderwijs volgt of tijdens de referte periode heeft gevolgd.

  • b. van wie het perspectief op inkomensverbetering is verminderd ten gevolge van enige schending van de arbeids- of re-integratieverplichting.

Artikel 4.3. Uitsluitingen studietoeslag

Niet voor een individuele studietoeslag komt in aanmerking de cliënt die een uitkering op grond van de Wajong ontvangt.

Artikel 4.4. Verlaging bij ontbreken woonkosten (indien geen kostendelersnorm van toepassing is)

Het college verlaagt de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21 met 15% van de norm van gehuwden als bedoeld in artikel 21 onderdeel b, van de Participatiewet als de cliënt lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het bewonen van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden of het niet aanhouden van een woning.

Artikel 4.5. Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a. het opschorten van het recht op een bijstand of uitkering als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 17, eerste lid, van de IOAW, artikel 17, eerste lid, van de IOAZ;

  • b. herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand of uitkering op grond van de IOAW of IOAZ indien ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand of uitkering is verleend, anders dan als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW en artikel 13, eerste lid, van de IOAZ;

  • c. het terugvorderen van de kosten van bijstand of uitkering zoals bedoeld in artikel 58, tweede lid, en artikel 59, van de Participatiewet, paragraaf 5 van de IOAW, paragraaf 5, van de IOAZ;

  • d. invorderen bij dwangbevel zoals bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Participatiewet, artikel 28, van de IOAW of artikel 28, van de IOAZ;

  • e. het betekenen van een dwangbevel per post als bedoeld in artikel 60, vijfde lid, Participatiewet, of artikel 28, vijfde lid, IOAW en artikel 28, vijfde lid, IOAZ;

  • f. verrekening van een vordering zoals bedoeld in artikel 60a, van de Participatiewet.

  • g. verrekening van een geldlening als bedoeld in artikel 48, vierde lid, van de Participatiewet.

Artikel 4.6 Afzien van terugvordering

Het college kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit:

  • a. indien het terug te vorderen bedrag lager is dan € 150;

  • b. voor zover het betalingen betreft die zijn gedaan na een periode van zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het college had moeten afleiden, dat ten onrechte of te veel werd betaald, tenzij de cliënt de inlichtingenplicht heeft geschonden;

  • c. indien hiertoe naar oordeel van het college een dringende reden aanwezig is.

Artikel 4.7 Kwijtschelding bij schuldregeling (vordering niet het gevolg van schending van de inlichtingenplicht)

Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of uitkering op grond van de IOAW of IOAZ indien naar het oordeel van het college:

  • a. de cliënt niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in artikel 4.8 bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand, uitkering op grond van de IOAW of IOAZ ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • d. de vordering is niet het gevolg van schending van de inlichtingenplicht

Artikel 4.8 Afzien van kwijtschelding bij schuldregeling

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 4.7 is niet mogelijk indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Artikel 4.9 Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering, als bedoeld in artikel 4.7, treedt niet in werking voordat tussen het college en/of schuldeisers en cliënt een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 4.10 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering als bedoeld in artikel 4.7 wordt ingetrokken of ten nadele van de cliënt gewijzigd indien:

  • a. de cliënt zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • b. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid

  • c. niet binnen twaalf maanden, nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 4.11 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting bij terugvordering

Het college kan besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, met uitzondering van de gevallen waarbij de vordering door schending van de inlichtingenplicht is ontstaan, indien de cliënt:

  • a. gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en tenminste 50% van de hoofdsom heeft voldaan, of;

  • b. gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 50% van de hoofdsom heeft voldaan, of;

  • c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten in één keer aflost, of;

  • e. naar oordeel van het college op grond van dringende redenen voor kwijtschelding in aanmerking komt.

Artikel 4.12 Geen kwijtschelding bij pand of hypotheekrecht

Kwijtschelding als bedoeld in artikel 4.11 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

Artikel 4.13 Verplichtingen met betrekking tot de invordering

  • 1. De verplichting tot betaling en de betalingstermijn worden in het besluit tot terugvordering medegedeeld.

  • 2. Het college kan op verzoek van cliënt of in het kader van een schuldregeling uitstel van betaling verlenen. Indien uitstel van betaling wordt verleend stelt het college een betalingsregeling vast.

  • 3. Het aflossingsbedrag in het besluit tot terugvordering of het aflossingsbedrag van de betalingsregeling geldt als opgelegde betalingsverplichting.

  • 4. Indien tijdens de looptijd van de betalingsregeling een tweede vordering ontstaat, kan de betalingsregeling wordenbeëindigd.

  • 5. Het college verricht periodiek onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van de vordering.

  • 6. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

Artikel 4.14 Verrekening en beslaglegging

  • 1. Indien de cliënt algemene bijstand of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ ontvangt wordt de opgelegde betalingsverplichting als bedoeld in artikel 4.13 verrekend met de algemene bijstand of de uitkering.

  • 2. Indien verrekening als bedoeld in het eerste lid niet (geheel) mogelijk is en cliënt de opgelegde betalingsverplichting niet nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a. een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • b. beslag in de zin van het Tweede boek van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering; of

  • c. een conservatoir beslag in de zin van het Derde Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

Artikel 4.15 Afzien van verrekening met vorderingen op het college

Het college kan afzien van verrekening zoals bedoeld in artikel 60a, vierde lid van de Participatiewet indien hiertoe naar oordeel van het college een dringende reden aanwezig is.

Artikel 4.16 Rente en kosten

  • 1. De kosten van de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel door een gerechtsdeurwaarder worden bij de cliënt in rekening gebracht (artikel 4:119 en artikel 4:120 Awb).

  • 2. Indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld (artikel 4:119, tweede lid Awb).

  • 3. Indien het dwangbevel door een gerechtsdeurwaarder ten uitvoer wordt gelegd, wordt het te vorderen bedrag verhoogd met de aanmaningskosten (artikel 4:113 Awb) en de wettelijke rente (artikel 4:98 lid 1 Awb). De wettelijke rente wordt berekend vanaf het moment waarop de vordering is overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

Artikel 4.17 Gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt behoudens de in deze regels beschreven uitzonderingen gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a. het opleggen van de verplichting ingevolge artikel 55 van de Participatiewet een verzoek in te stellen tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud voor kinderen krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voor zover de cliënt hierop aanspraak heeft;

  • b. het verhalen van de kosten van bijstand tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in artikel 62 van de Participatiewet;

  • c. het verhalen van de kosten van bijstand op de ontvanger van een schenking zoals bedoeld in artikel 62 f, onderdeel a van de Participatiewet;

  • d. het verhalen van kosten van bijstand op een nalatenschap als bedoeld in artikel 62 f, onderdeel b van de Participatiewet;

  • e. Het doen van een verzoek aan de rechter tot wijziging van de vastgestelde verhaalsbedrag als bedoeld in artikel 62 e van de Participatiewet.

Artikel 4.18 Afzien van verhaal

Het college kan afzien van het nemen van een verhaalbesluit indien:

  • a. de kosten van bijstand meer dan vijf jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt;

  • b. het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 25,00 per maand bij een verhaalsbedrag voor levensonderhoud van kinderen;

  • c. de periode waarover bijstand is verstrekt beperkt is en het verhaalsbedrag op jaarbasis niet meer bedraagt dan € 600,00;

  • d. daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Artikel 4.19 Kwijtschelding bij schuldregeling

Het college kan op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

  • a. redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

  • b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van alle schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c. de vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 4.20 Inwerkingtreding van het besluit tot kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal, als bedoeld in artikel 4.19, treedt niet in werking voordat tussen het college en/of schuldeisers en persoon een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 4.21 Intrekking besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal als bedoeld in artikel 4.19 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a. de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • b. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • c. niet binnen twaalf maanden, nadat het besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen.

Artikel 4.22 Verhaal in rechte

  • 1. In het besluit tot verhaal, anders dan met toepassing van artikel 62b van de Participatiewet, wordt het verhaalsbedrag en de betalingstermijn medegedeeld.

  • 2. Indien de cliënt niet alle informatie aan het college verstrekt die voor verhaal van belang is dan wel niet, of niet tijdig de verlangde gelden aan het college betaalt, gaat het college over tot verhaal in rechte.

  • 3. Het college ziet, in afwijking van het tweede lid, af van verhaal in rechte indien het te verhalen bedrag een bedrag van € 600,00 per jaar niet te boven gaat.

Artikel 4.23 Verhaal volgens rechterlijke uitspraak (artikel 62b van de Participatiewet)

  • 1. Met inachtneming van het recht van degene die bijstand ontvangt om zelf de inning van alimentatie over te dragen aan het LBIO, vindt inning van alimentatieverplichtingen bij onderhoudsplichtigen, voor zover niet vrijwillig door deze onderhoudsplichtigen aan de betalingsverplichting wordt voldaan, plaats volgens lid 2 t/m 4 van dit artikel.

  • 2. Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak ongeacht de hoogte van het verhaalsbedrag.

  • 3. Het besluit tot verhaal wordt aan cliënt medegedeeld, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van het besluit te voldoen.

  • 4. Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven vordert het college het verschuldigde met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt.

Artikel 4.24 Rente en kosten

  • 1. De kosten van de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel door een gerechtsdeurwaarder worden bij de cliënt in rekening gebracht (artikel 4:119 en artikel 4:120 Awb).

  • 2. Indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld (artikel 4:119, tweede lid Awb).

  • 3. Indien het dwangbevel door een gerechtsdeurwaarder ten uitvoer wordt gelegd, wordt het te vorderen bedrag verhoogd met de aanmaningskosten (artikel 4:113 Awb) en de wettelijke rente (artikel 4:98 lid 1 Awb). De wettelijke rente wordt berekend vanaf het moment waarop de vordering is overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

Artikel 4.25 Onderzoek naar draagkracht

  • a. Het college verricht periodiek onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbedrag.

  • b. Indien gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • c. Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van het verhaalsbedrag indien de wijziging van de draagkracht minder bedraagt dan € 50,00 per maand of € 25,00 per maand bij een verhaalsbedrag voor levensonderhoud van kinderen.

  • d. Er wordt geen verzoek aan de rechter gedaan tot wijziging van het verhaalsbedrag als bedoeld in artikel 62 e van de Participatiewet indien de wijziging van de draagkracht minder bedraagt dan € 50,00 per maand.

Artikel 4.26 Hoogte geldlening

De geldlening als bedoeld in artikel 50, tweed lid van de Participatiewet bedraagt ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden.

Artikel 4.27 Krediethypotheek

  • 1. De algemene bijstand voor de cliënt die eigenaar is van een woning, heeft de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek indien de overwaarde in de woning, na toepassing van de vermogensvrijlating van artikel 34, tweede lid, onder d van de Participatiewet, hoger is dan € 10.000,00.

  • 2. Indien het, in de situatie als bedoeld in het eerste lid, niet mogelijk is een hypotheek te vestigen, dan wordt pandrecht gevestigd.

  • 3. Als de verwachting bestaat dat de woning binnen korte tijd verkocht kan worden, dan kan worden afgezien van het vestigen van hypotheek.

Artikel 4.28 Medewerkingsplicht

  • 1. Bij verlening van de algemene bijstand onder verband van hypotheek of pandrecht wordt aan de cliënt de verplichting opgelegd dat hij meewerkt aan de vestiging van de hypotheek of het stil pandrecht.

  • 2. Het niet verlenen van de medewerking als bedoeld in het eerste lid heeft tot gevolg dat de in de vorm van een geldlening verleende uitkering wordt teruggevorderd (artikel 58, tweed lid, onderdeel b, van de Participatiewet.

Artikel 4.29 Vaststelling waarde woning

  • 1. Ter vaststelling van de waarde van de woning vindt taxatie plaats door een taxateur voor onroerende zaken die door het college in overeenstemming met de cliënt wordt aangewezen.

  • 2. De kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, het opmaken van de akte van pandrecht, inschrijving van het pandrecht in de registers van de Inspectie der Registratie en Successie van de Belastingdienst, evenals de bijkomende kosten, komen ten laste van de cliënt. De eventuele uitkering voor deze kosten wordt aangemerkt als bijzondere bijstand

Artikel 4.30 Voorwaarden

  • 1. Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in artikel 4.31 en artikel 4.32 van deze regels.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of akte van pandrecht.

Artikel 4.31 Aflossing en rente geldlening

  • 1. De aflossing van de geldlening vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstand en vindt maandelijks plaats.

  • 2. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld overeenkomstig de draagkrachtberekening voor bijzondere bijstand.

  • 3. Bij een inkomen, dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedoeld in hoofdstuk 3 van de Participatiewet, wordt geen aflossing gevergd.

  • 4. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • 5. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vierde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van cliënt komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 6. Indien cliënt tijdens de aflossingsperiode in verzuim is met het voldoen van de vastgestelde aflossingen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is de wettelijke rente verschuldigd over de achterstallige aflossingstermijnen gedurende de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest.

  • 7. Over een rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 4.32 Verkoop woning

  • 1. Bij verkoop, overdracht of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 4.31, lid 6 bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2. Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van cliënt dan wel wegens werkaanvaarding elders door cliënt, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat cliënt het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het vierde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 4.33 Tussentijdse herbeoordeling geldlening

  • 1. Gedurende de periode van bijstandsverlening vindt herbeoordeling van de waarde van de woning plaats en wordt bezien of de verlening van bijstand om niet in die vorm kan worden gehandhaafd.

  • 2. Indien de situatie als omschreven in het eerste lid zich voordoet, wordt met toepassing van deze regels een (nieuwe) geldlening verstrekt.

Artikel 4.34 Opnieuw recht binnen twee jaar

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of akte van pandrecht.

Artikel 4.35 Opgave stand van de geldlening en rentevorderingen

Aan cliënt wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Hoofdstuk 6 Leerlingenvervoer

Geen beleidsregels

Hoofdstuk 7 Wet maatschappelijke ondersteuning

Deze beleidsregels hebben als doel om de uitkomsten van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet, te objectiveren. Tegelijkertijd bieden de beleidsregels ruimte tot maatwerk. Dat betekent automatisch dat gelijke gevallen leiden tot een gelijke uitkomst en dat ongelijke gevallen leiden tot een ongelijke uitkomst.

7.1 Resultaat

Het belangrijkste resultaat waar de maatwerkvoorziening Huishoudelijke Hulp voor kan worden ingezet is een 'schoon en leefbaar huis'. Een schoon en leefbaar huis betekent dat het huis niet vervuilt, dat gezondheidsrisico’s worden voorkomen en dat periodiek wordt schoongemaakt om zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van schoon te realiseren. Dit betekent dat de cliënt gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als vast slaapvertrek in gebruik zijnde ruimte(s) (inclusief schoon beddengoed), de keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap, hierna aangeduid als de noodzakelijke ruimtes. De genoemde ruimtes dienen met enige regelmaat te worden schoongemaakt. Een schoon huis wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Een leefbaar huis staat voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Naast een schoon en leefbaar huis kan huishoudelijke hulp ook worden ingezet voor enkele andere resultaten, deze resultaten worden in 7.2 benoemd.

7.2 Indicatiestelling

Indien er beperkingen zijn in het voeren van het huishouden, komt de cliënt mogelijk in aanmerking voor de maatwerkvoorziening Hulp bij het huishouden. De resultaten die bij deze maatwerkvoorziening horen zijn:

  • zelfstandig wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften (boodschappen kunnen doen);

  • beschikken over maaltijden; brood- en warme maaltijden;

  • het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • dagelijkse organisatie van het huishouden.

Huishoudelijke hulp kan worden ingezet om één of meer van deze resultaten te behalen.

Een indicatie voor huishoudelijke hulp wordt afgegeven in de vorm van een omvang in minuten per week. De professionele hulp verdeelt zelf de uit te voeren werkzaamheden en de beschikbaar gestelde omvang in de tijd, uiteraard in overleg met de cliënt. Zo worden uiteindelijk alle activiteiten uit het ondersteuningsplan met de overeengekomen frequentie uitgevoerd (dus ook de activiteiten die niet elke week hoeven worden uitgevoerd).

De (hoogte van de) indicatie voor de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp wordt bepaald aan de hand van de gegevens uit het onderzoek. Indien nodig wordt er extra informatie opgevraagd. De volgende factoren worden in elk geval onderzocht en zijn van invloed op de indicatie:

• aard en omvang van de beperkingen;

• aanwezigheid van gebruikelijke/particuliere hulp;

• aanwezigheid van minderjarige kinderen;

• woonvorm;

• mogelijke inzet van voorzieningen op basis van andere wetgeving, of algemene voorzieningen.

Op basis van de persoonlijke situatie van de cliënt stelt de consulent van de gemeente op maat een indicatie op. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het KPMG “Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019” door bureau HHM.

7.3 Gebruikelijke Hulp

Er wordt geen maatwerkvoorziening getroffen wanneer er sprake is van gebruikelijke hulp als bedoeld in bijlage 2 van de Verordening sociaal domein 2018.

7.4 Algemene uitgangspunten

a. Indicaties worden per week afgegeven in combinatie met het daarvoor gestelde budget.

b. De gemeente ziet erop toe dat de huishoudelijke hulp duurzaam, passend en proportioneel wordt ingezet. Vanuit deze gedachte worden voor het frequente schoonmaakwerk alleen de 'noodzakelijke ruimtes' meegenomen in de indicatie. De noodzakelijke ruimtes zijn ruimtes die schoon moeten zijn om het zelfstandig wonen en participeren van de cliënt te kunnen realiseren. De omvang van de overige ruimtes kan vanuit de visie van de gemeente niet leiden tot een hogere indicatie, omdat de cliënt een eigen verantwoordelijkheid draagt om in een geschikt huis te wonen.

Overige uitgangspunten:

  • voor achterstallig werk wordt geen extra tijd geïndiceerd;

  • er wordt geen standaard extra tijd geïndiceerd vanwege aanwezigheid van huisdieren;

  • de cliënt is zelf verantwoordelijk dat de hulp zijn/haar werk goed kan doen. Bijv. zorgen voor opgeruimde kamer, zodat de hulp kan stofzuigen;

  • de cliënt is zelf verantwoordelijk voor de aanschaf van de noodzakelijke schoonmaakmiddelen en materialen.

  • Het schoonmaken van de buitenruimten bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maken geen onderdeel uit van Huishoudelijke Ondersteuning.

7.4.1 Normtijden

Bij het bepalen van de normtijden maken we gebruik van het door bureau HHM opgestelde KPMG Normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019 en de bijbehorende activiteiten en de frequentie van uitvoering hiervan, waarop het normenkader is gebaseerd. Hiermee wordt voldaan aan de eisen die de Centrale Raad in mei 2016 heeft gesteld aan de onderbouwing van normtijden voor hulp bij het huishouden.

7.4.2 Maatwerk

Het college bekijkt aan de hand van het KPMG-normenkader met de cliënt, wat de cliënt met hulp van het netwerk, zelf kan en wat vanuit de Wmo 2015 aangevuld moet worden. Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding.

Het college kan op basis van het KPMG-normenkader extra tijd indiceren, indien er sprake is van specifieke aandoeningen. Deze aandoeningen kunnen om twee redenen leiden tot een hogere indicatie:

Als gevolg van de aandoening raakt het huishouden ernstiger en sneller vervuild, waardoor het schoonhouden meer tijd kost;

Als gevolg van de (medische) aandoening worden aantoonbaar hogere eisen gesteld aan de hygiëne dan gebruikelijk.

De extra noodzakelijke schoonmaak dient een (medische) oorzaak te hebben, welke aantoonbaar is.

TOELICHTING

Ad. artikel 7.4 onder overige uitgangspunten:

Het algemene uitgangspunt is dat geen extra uren worden toegekend vanwege de aanwezigheid van huisdieren. Wanneer uit het maatwerkonderzoek en de door cliënt aangevoerde omstandigheden volgt dat dit wel nodig is, kan er gemotiveerd wel extra tijd worden toegekend bij de aanwezigheid van huisdieren. Zie hiervoor ook de jurisprudentie hierover (o.a. ECLI:NL:CRVB:2019:2585)

Ondertekening