Regeling vervallen per 02-10-2013

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012

Geldend van 18-04-2013 t/m 01-10-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012

De raad van de gemeente Leek;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 maart 2013, registratienummer 2013000513;

gelet op artikel 147, eerste lid, en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35 eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ;

B E S L U I T :

vast te stellen de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

    • d.

      uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

    • e.

      uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

    • f.

      maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

    • g.

      inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

    • h.

      benadelingsbedrag: het brutobedrag aan IOAW/IOAZ als omschreven in artikel 25, vierde lid van de IOAW en IOAZ dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • i.

      belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zover hij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking alsmede hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAZ;

    • j.

      het bestuur: het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Intergemeentelijke Sociale Dienst Noordenkwartier.

  • 2. Voor zover in deze verordening niet anders gedefinieerd, hebben de begrippen dezelfde betekenis als in de IOAW, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1. Als de belanghebbende naar het oordeel van het bestuur een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan een uitkering verbonden verplichting - anders dan de verplichting bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAZ - schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de belanghebbende die een uitkering ontvangt op grond van de IOAW, wanneer hij de op basis van artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, hieronder wordt tevens begrepen het zich jegens het bestuur zeer ernstig misdragen.

  • 3. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    het percentage of bedrag waarmee de uitkering wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing:

  • d.

    de reden om af te wijken van een standaardmaatregel;

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan; of

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het bestuur of een door haar ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het bestuur ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan twaalf maanden vóór constatering van die gedraging door het bestuur heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden; of:

    • c.

      het bestuur dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het bestuur afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak van de verlaging

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende bekend is gemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd indien:

    • a.

      de uitkering nog niet is uitbetaald of:

    • b.

      de uitkering op het tijdstip van oplegging van de maatregel reeds is beëindigd.

  • 3. Indien toepassing van het tweede lid niet mogelijk of wenselijk is kan de maatregel alsnog ten uitvoer worden gebracht bij een hernieuwd recht op uitkering IOAW/IOAZ mits de periode gelegen tussen de beëindigingdatum van de uitkering en de datum van het nieuwe recht niet meer bedraagt dan twaalf maanden.

  • 4. Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Als voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogte gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van een of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, derde lid van de verordening niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid. onderdeel c van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV-werkbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie als werkzoekende zoals bedoeld in artikel 30, sub b van de Wet SUWI.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

    • c.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het bestuur opgedragen tegenprestatie naar vermogen zoals bedoeld in artikel 37, lid 1, onderdeel f IOAW en IOAZ;

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het bestuur aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen sociale activering en vrijwilligerswerk.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      tien procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      vijftig procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie;

  • 2. De duur van de maatregel, als bedoeld in het eerste lid, wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarbij een maatregel is opgelegd opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onder c legt het bestuur indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de IOAW en de belemmerende gedragingen, bedoeld in artikel 9, derde lid onder a, dusdanige vormen aannemen dat gesproken moet worden van het door eigen toedoen niet verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid voor onbepaalde duur een maatregel op ter hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto-inkomen uit deze arbeid.

  • 4. Het bestuur heroverweegt een besluit als bedoeld in het derde lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Hoofdstuk 3 Het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid, alsmede het nalaten algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden

Artikel 11 Door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 4 legt het bestuur, met inachtneming van artikel 20, vierde lid IOAW/IOAZ, voor onbepaalde tijd een maatregel op indien de belanghebbende door eigen toedoen een inkomen uit of in verband met arbeid is verloren en:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek; dan wel:

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

  • 2. De hoogte van de maatregel is gelijk aan het door dit gedrag verloren netto-inkomen.

  • 3. Het bestuur heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Artikel 12 Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid

  • 1. Onverminderd artikel 4, eerste lid legt het bestuur voor onbepaalde duur een maatregel op indien de belanghebbende een uitkering ontvangt op basis van de IOAW en hij weigert hem aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden.

  • 2. De hoogte van de maategel is gelijk aan het door eigen toedoen niet verkregen netto-inkomen uit deze arbeid.

  • 3. Het bestuur heroverweegt een besluit als bedoeld in het eerste lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

Hoofdstuk 4 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 13 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1. Onverminderd artikel 2, derde lid legt het bestuur een maatregel op van 5 procent van de uitkeringsnorm indien belanghebbende de verplichting, op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ, niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of voortzetting daarvan niet binnen de door het bestuur daartoe gestelde termijn te verstrekken.

  • 2. De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub c.

  • 3. Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, derde lid wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,00: 10 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,00 tot € 2000,00: 20 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,00 tot € 4000,00: 40 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,00 of meer: 100 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub c van deze verordening.

  • 4. Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 15 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 5 procent van de uitkering gedurende een maand.

  • 2. De duur van de maatregel wordt verdubbeld indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, eerste lid sub c van deze verordening.

  • 3. Van het opleggen van een maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geen van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 5 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het bestuur of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, wordt de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging.

  • 2. Onverminderd artikel 2, derde lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij verbaal geweld: 20 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij discriminatie: 50 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij zaakgericht fysiek geweld: 50 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij intimidatie: 100 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand;

    • e.

      bij mensgericht fysiek geweld: 100 procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

  • 3. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het tweede lid, sub a kan worden afgezien en kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

Hoofdstuk 6 Het handhavingsbeleid

Artikel 17 Het handhavingsbeleid

Het bestuur biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 18 De inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking ervan.

  • 2. Deze verordening werkt terug tot en met 1 januari 2012.

  • 3. Met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2012 wordt ingetrokken de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ.

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening kan aangehaald worden als Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2012.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering
van de raad der gemeente Leek,
d.d. 3 april 2013.
B.C. Hoekstra, voorzitter mevrouw A. Damen-Wildeboer, griffier