Regeling vervallen per 01-08-2010

Beleidsregels handhaving Wet Werk en Bijstand en Wet Investeren in Jongeren

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-07-2010

Intitulé

Beleidsregels handhaving Wet Werk en Bijstand en Wet Investeren in Jongeren

Versie geldig per 1 januari 2010, B&W-besluit d.d. 15 december 2009, bekendmaking 29 december 2009

Beleidsregels Handhaving Wet Werk en Bijstand en Wet Investeren in Jongeren

Inhoud

1. Inleiding

2. Hoogwaardig Handhaven

2.1 Vroegtijdig informeren

2.2 Optimalisering dienstverlening

2.3 Controle op maat

2.4 Signaalsturing

2.5 Risicosturing

2.6 Themacontroles

2.7 Sanctie opleggen

3. Terugvordering

3.1 Herziening en intrekken toekenningsbesluit

3.2 Onterecht of te hoog bedrag verleend

3.3 Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

3.4 Bruto of netto terugvorderen

4. Invordering

4.1 Betalingsverplichting

4.2 Verrekening, beslaglegging en eventuele rente en kosten

5. Kwijtschelding

5.1 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

5.2 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

5.3 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

5.4 Kwijtschelding na het voldoen van de betalingsverplichting

5.5 Afzien van kwijtschelding ten aanzien van periode van drie jaar

5.6 Kwijtschelding wegens dringende redenen

6. Verhaal

6.1 Verhaal

7. Inwerkingtreding

7.1 Inwerkingtreding

Bijlage: ''Heimelijke waarneming door sociale diensten"

Inleiding

Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand (Wwb) en de Wet Investeren in Jongeren (WIJ), waaronder ook de handhaving. Artikel 8a van de Wwb luidt als volgt:“De gemeenteraad stelt in het kader van het financiële beheer bij verordening regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet”.Artikel 12 van de WIJ, eerste lid sub c luidt als volgt:”De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van deze wet.” Middels het vaststellen van de Handhavingsverordening Wwb en WIJ voldoet de gemeenteraad aan deze verplichting. Het college is bevoegd om voor de uitvoering van deze verordening nadere regelgeving vast te stellen. Deze regels zijn vastgelegd in de Beleidsregels Handhaving Wwb en WIJ.Onder het begrip handhaving worden alle activiteiten van de gemeente verstaan die er op gericht zijn dat betrokkenen zich aan wet- en regelgeving houden. Misbruik en oneigenlijk gebruik van de bijstand en de inkomensvoorziening dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Hierbij zijn er twee groepen activiteiten te onderscheiden, namelijk preventie en repressie. Bij preventie gaat het om de nalevingsbereidheid van belanghebbenden te bevorderen. Onder repressie wordt verstaan dat geconstateerd misbruik in een zo vroeg mogelijk stadium wordt opgespoord en bestraft.

Het handhavingsbeleid bestaat uit een aantal onderdelen, te weten:

preventieve en repressieve fraudebestrijding;

maatregelen;

terugvordering,

invordering, kwijtschelding en verhaal.

In de handhavingsverordening Wwb en WIJ zijn de doelstellingen en uitgangspunten van het handhavingsbeleid benoemd.

Doelstellingen:

a. bevordering van de zelfredzaamheid van de belanghebbende;

b. naleving van wet- en regelgeving ter voorkoming van fraude, misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet Werk en Bijstand en de Wet investeren in jongeren.

c. instandhouding van het maatschappelijke draagvlak voor het sociale zekerheidsstelsel.

Uitgangspunten:

1. Handhaving is ondersteunend en dienstbaar aan de participatiedoelstellingen van de gemeente.

2. Het recht op bijstand, een inkomensvoorziening of een werkleeraanbod is altijd verbonden aan een of meerdere verplichtingen voor de belanghebbende.

3. Klantsituatie staat centraal.

4. Balans tussen preventie en repressie.

5. Een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van wet. In artikel 1 sub e van de handhavingsverordening Wwb en WIJ is fraude als volgt gedefinieerd: ‘het ten onrechte geheel of gedeeltelijk ontvangen van bijstand door het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen’. Het verkrijgen van een uitkering door het doen of nalaten van handelingen of het al dan niet verstrekken van inlichtingen in strijd met de feitelijke situatie behoort, om van fraude te kunnen spreken, verwijtbaar te zijn. Handhaving omvat het hele terrein van verplichtingen, waaronder de arbeids- en re-integratieverplichting en de informatie- en inlichtingenverplichting, die aan de Wwb en de WIJ zijn verbonden. Indien belanghebbende deze verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, kan het college de bijstand respectievelijk de inkomensvoorziening verlagen. Het college kan de bijstand ook verlagen als de klant onvoldoende besef van verantwoordelijkheid toont. De oplegging van een dergelijke maatregel is gericht op een correctie van het gedrag van de belanghebbende en niet zozeer als straf bedoeld. De gemeente heeft het maatregelenbeleid vastgelegd in de Maatregelenverordening Wwb en Maatregelenverordening WIJ. De beleidsregels Handhaving Wwb en WIJ gaan in hoofdlijnen over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip ‘hoogwaardig handhaven’ en de wijze van terugvordering, invordering, kwijtschelding en verhaal. Deze hoofdlijnen worden nader uitgewerkt in werkinstructies.

Hoofdstuk 2: Hoogwaardig handhaven

De gemeente Leeuwarden voert haar handhavingsbeleid uit binnen het concept van de hoogwaardige handhaving. Hoogwaardige handhaving dient er toe dat wet- en regelgeving beter wordt nageleefd.

De kans dat mensen zich spontaan aan wet en regels houden wordt groter als:

-zij goed en tijdig geïnformeerd zijn over hun rechten en plichten die

verbonden zijn aan het ontvangen van een uitkering;

  • -

    zij de regels en de controlepraktijk die daaruit voortvloeit accepteren;

  • -

    zij weten dat controle op de regels plaatsvindt;

  • -

    zij voldoende worden afgeschrikt door opgelegde en uitgevoerde straffen.

Men onderscheidt in deze controlesystematiek reguliere en intensieve controles. De intensieve controles worden uitgevoerd op basis van fraudesignalen of naar aanleiding van een verhoogd risico op fraude. Bij signaalsturing worden die uitkeringsgerechtigden onderzocht waarvan signalen binnenkomen die op mogelijke fraude wijzen. Bij risicosturing worden belanghebbenden onderzocht die voldoen aan een - vooraf bepaald - risicoprofiel. Beide methodes worden gebruikt ten behoeve van controle op maat: hoe meer risico, hoe intensiever de benodigde controle.

In de WWB en de WIJ is terugvordering een bevoegdheid van gemeenten. De gemeente bepaalt in beleid de terugvorderings- en verhaalsregels.

Wanneer handhavingsbeleid wordt vastgesteld hoeft het college slechts naar het beleid te verwijzen wanneer zij gebruik wenst te maken van haar bevoegdheid.

Vaststellen van kwijtscheldingsbeleid is noodzakelijk omdat in de WWB en de WIJ geen bepalingen zijn opgenomen inzake kwijtschelding.

2.1 Vroegtijdig informeren

2.1.1 Het college informeert belanghebbenden en overige burgers voldoende en tijdig.

2.1.2 De informatie wordt mondeling tijdens de contacten met de

belanghebbende, schriftelijk, digitaal en in individuele besluiten

verstrekt.

2.1.3 De gemeente kan bij het geven van voorlichting gebruik maken van de media en foldermateriaal.

2.1.4 Het college kan voorlichting geven over de ontwikkeling van de fraudebestrijding en de uitvoering van het fraudebeleid.

2.1.5 Het college geeft aan welke gegevens nodig zijn voor de verlening of

voortzetting van de uitkering en wanneer en op welke manier die

gegevens door belanghebbende moeten worden aangeleverd.

2.1.6 Het niet verstrekken van de onder punt 3.1.5 genoemde gegevens kan consequenties hebben voor de verlening of voortzetting van de

bijstandsuitkering.

  • 2.1.7

    Het college is bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en kan de verstrekte documenten of bewijsstukken zowel bij aanvang als tijdens de lopende uitkering, verifiëren bij externe instanties.

  • 2.1.8

    Verificatie vindt plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften die vastgelegd zijn in de Wet bescherming persoonsgegevens en het college verifieert uitsluitend datgene wat nodig is voor de vaststelling van het recht op een uitkering.

  • 2.1.9

    Niet, onjuist of onvolledige verstrekking van voor de bepaling van het recht op uitkering relevante gegevens die aan de belanghebbende te wijten is, wordt gezien als onvoldoende medewerking verlenen en kan aanleiding geven tot een vermoeden van fraude.

2.1.10In geval van het vorige punt kan het college het recht op uitkering voor wat betreft de WWB voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten (artikel 54 lid 1 en 2 WWB). Wat betreft de WIJ kan het college het recht op inkomensvoorziening op grond van artikel 40 lid 1 en 2 WIJ opschorten.

2.1.11Bij het vermoeden van fraude stelt het college een nader onderzoek in en treft maatregelen naar gelang de uitkomst van het onderzoek.

2.1.12Indien op grond van de aangeleverde gegevens er een recht op

uitkering is, kan het college onderzoeken of de belanghebbende de

aanvraag om uitkering had kunnen voorkomen.

2.1.13Indien de belanghebbende de aanvraag om een uitkering had kunnen voorkomen, kan er op grond van de WWB een maatregel opgelegd worden.

2.1.14Het college kan in de contracten die met aanbieders van re-

integratiediensten worden afgesloten, afspraken vastleggen over de wijze waarop deze moeten omgaan met fraude- en verzuimsigna- len, zowel in de richting van de belanghebbende als naar de gemeente.

2.2 Optimalisering dienstverlening

2.2.1 Het college biedt belanghebbenden voldoende zekerheid en

duidelijkheid door middel van vroegtijdige informatie in begrijpelijk taalgebruik.

2.2.2 Het college geeft helder en duidelijk in het dienstverleningsgesprek alle aspecten, rechten en plichten die in relatie staan tot de uitvoering van de wet aan.

2.2.3 Die verstrekte informatie heeft zowel betrekking op organisato- rische als inhoudelijke zaken.

2.2.4 Het college draagt zorg voor een duidelijk, consequent,

doeltreffend, klantgericht, toegankelijk beleid.

2.2.5 Het college maakt gebruik van transparante werkprocessen,

werkinstructies en formulieren.

2.2.6 Het college stelt de belanghebbende in de gelegenheid om tijdig (binnen 7 dagen) wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op (de

hoogte van) de uitkering, te melden door middel van het wijzigingsformulier.

2.2.7 Het college wijst de belanghebbende op de gevolgen van het niet, te laat, onjuist of onvolledig invullen van het wijzigingsformulier.

2.3 Controle op maat

  • 2.3.1

    Het college stelt bij het constateren van een fraudesignaal een intensief onderzoek in.

  • 2.3.2

    Het college stelt controleprotocollen op voor het te voeren onderzoek, waarbij op basis van objectieve criteria de in te zetten middelen van licht naar zwaar kunnen oplopen.

2.3.3 De in te zetten middelen zijn van licht naar zwaar:

a) consult

b) de combinatie dossieranalyse, verificatie en validatie

c) waarneming ter plekke

d) confrontatie

e) huisbezoek

2.3.4 De bevoegdheid om deze middelen in te zetten ontleent het college aan de artikelen 17 en 53 a WWB en de artikelen 44 en 46 van de WIJ.

2.3.5 Het waarnemen vindt plaats volgens de “Procesbeschrijving heimelijke Waarnemingen door sociale diensten” waarvan Leeuwarden het CBP heeft meegedeeld dat Leeuwarden conform deze beschrijving werkt.

2.3.6 Het college kan besluiten om naar aanleiding van de bevindingen van het intensieve onderzoek de Sociale Recherche in te zetten.

2.3.7 Het college hanteert de volgende maximale termijnen voor afhandeling Bijzonder Onderzoek (B.O.);

-9 maanden voor Sociale Zaken tussen binnenkomst signaal en

overdracht B.O

  • -

    6 maanden voor B.O. om onderzoek te starten en

  • -

    3 maanden voor onderzoek.

Indien deze termijnen niet worden gehaald, dan gaat het dossier

retour naar de afdeling Sociale Zaken voor administratieve

afhandeling.

2.3.8Het college zet een strafrechtelijk traject in indien het

benadelingsbedrag hoger is dan bruto € 10.000,- of als het vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag € 10.000,- of meer zal bedragen.

2.3.9Indien er sprake is van recidive zet het college het strafrechtelijk traject reeds in wanneer binnen een periode van vijf jaar beide benadelingsbedragen - bij elkaar opgeteld – ten minste € 10.000,- bedragen.

2.3.10De aangiftegrens van € 10.000,- geldt niet wanneer

  • -

    de uitkering is beëindigd en derhalve geen corrigerende maatregel meer kan worden opgelegd;

  • -

    een combinatie van fraude met één of meer andersoortige strafbare feiten;

  • -

    wanneer belanghebbende een voorbeeldfunctie heeft of wanneer de fraude is gepleegd met medeweten of medewerking van één of meer ambtenaren van Sociale Zaken.

In deze gevallen wordt bij een benadelingsbedrag vanaf € 3.000,- het dossier overgedragen naar de Sociale Recherche.

2.3.11Het doen van aangifte wegens fraude sluit het opleggen van een

maatregel conform de Maatregelenverordeningen WWB en WIJ uit indien het Openbaar Ministerie is overgegaan tot vervolging en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen of als een transactie is overeengekomen met de belanghebbende.

2.4 Signaalsturing

2.4.1Het college besluit om een belanghebbende intensiever te controleren als fraudesignalen zich voordoen.

2.4.2 Het college stelt controleprotocollen op voor de diverse signalen en soorten fraude.

2.5 Risicosturing

2.5.1Het college kan door middel van risicoanalyse vooraf bepalen welke groepen een verhoogd risico op fraude hebben.

2.5.2 Er dient sprake te zijn van een objectief vast te stellen situatie van verhoogd risico.

2.5.3 Het college stelt vooraf een onderzoeksprotocol (risicoprofiel) op waarin wordt aangegeven wanneer controle plaats vindt gericht op een specifieke risico.

2.5.4 Dit onderzoeksprofiel voldoet aan de minimale eisen:

  • -

    omschrijving van het doel dat met de inzet van risicoprofielen wil worden bereikt;

  • -

    het moet administratief traceerbaar zijn;

  • -

    niet gebaseerd zijn op etniciteit en mag niet stigmatiserend zijn;

2.5.5 Het college voert een beperkte steekproef met het risicoprofiel uit alvorens het risicoprofiel breed toe te passen.

2.5.6 Uitleg van risicoprofielen is onderdeel van het vroegtijdig

informeren.

2.5.7Het college besluit om naar aanleiding van een risicoprofiel een

Intensief controletraject in te zetten.

2.5.8 De risicoscorekaart maakt onderdeel uit van risicosturing.

2.6 Themacontroles

2.6.1 Het college kan beslissen om themacontroles uit te voeren.

2.6.2 De controles gebeuren op basis van een objectief thema en kunnen

worden onderverdeeld in een administratief en een feitelijk

onderzoek.

2.6.3 Themacontroles zijn aan een bepaalde tijdsduur gebonden.

2.7 Sanctie opleggen

De gedragingen waarbij en de wijze waarop een sanctie kan worden opgelegd is geregeld in de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand en in de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren.

Toelichting

Vroegtijdig informeren

In de WWB, is het uitgangspunt ‘een uitkering mits’ en staat centraal dat werk boven uitkering gaat. Uitkeringsafhankelijkheid moet daarom zoveel mogelijk worden voorkomen en in duur worden beperkt. De relatie tussen werken /leren en een uitkering is in de WIJ fundamenteel anders dan in de WWB. In de WIJ geldt als uitgangspunt: ‘geen uitkering, tenzij’ en is de samenhang tussen het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening een bepalend element in de WIJ .

In beide wetten geldt een stelsel van rechten en plichten.

Om te voorkomen dat een uitkering wordt verstrekt aan hen die daar geen recht op hebben is het nodig dat al bij de aanvraag de gegevens van de belanghebbende gedegen gecontroleerd en geverifieerd worden. Dit moet leiden tot het voorkomen van onterechte instroom.

De vraagstelling in de aanvraag- en wijzigingsformulieren moet zo zijn dat de belanghebbende als het ware gedwongen wordt alle benodigde informatie te verstrekken, niets kan achterhouden en ook niet voor meerdere uitleg vatbare antwoorden kan geven.

De eerste intake voor een uitkering vindt plaats bij het UWV Werkbedrijf waarna een claimbeoordeling plaatsvindt. In de nauwe samenwerking met deze ketenpartner wordt onder zowel de WWB als de WIJ de rechtmatigheid van de instroom in de uitkering gezamenlijk opgepakt. Alertheid op fraudesignalen kan voorkomen dat ten onrechte een uitkering wordt verstrekt, en wordt schade, zowel voor de gemeente als voor de belanghebbende, voorkomen.

Optimaliseren dienstverlening

Een optimale dienstverlening, door het vergroten van het gemak voor de belanghebbende en het wegnemen van belemmeringen, kan een bijdrage leveren aan de naleving van de rechten en plichten van de belanghebbenden. Naast het gebruik van duidelijke en begrijpelijke aanvraagformulieren zal maximaal gebruik gemaakt moeten worden van de mogelijkheden die het Digitaal Klantdossier biedt. Hierdoor kan en moet worden voorkomen dat een belanghebbende meerdere malen dezelfde informatie aan instanties moet leveren.

Het dienstverleningsgesprek is, na de claimbeoordeling, het eerste gesprek dat belanghebbende met zijn casemanager heeft. In dit gesprek worden de rechten en verplichtingen besproken die verbonden zijn aan het recht op uitkering. Tevens wordt er een informatiemap aan belanghebbende uitgereikt.

Repressief handhaven

Repressie heeft betrekking op de activiteiten die verricht worden nadat het misbruik is vastgesteld. Niet alleen het toepassen van sancties en het terug-en invorderen van ten onrechte uitbetaalde bedragen maar ook die activiteiten die nodig zijn om fraude te kunnen vaststellen. Repressief handhaven kent een aantal instrumenten te weten signaalsturing, risicosturing, themacontroles en sanctioneren.

Signaalsturing

Fraudesignalen kunnen binnenkomen door bestandsvergelijking (Inlichtingenbureau) of -koppeling, een externe melding (tip) of een alerte casemanager. Op het moment dat een mogelijk fraudesignaal binnen komt zal worden getracht de mogelijke fraude zoveel mogelijk te beperken.

Wanneer een belanghebbende tijdens het onderzoek de fraudesignalen onvoldoende kan weerleggen vindt overdracht plaats naar Team Handhaving of de Sociale Recherche.

Risicosturing

Risicosturing is de systematiek waarbij belanghebbenden met een verhoogd risico intensiever worden gecontroleerd. Wanneer vastgesteld is wie, wat en waar je moet controleren kan fraude ook sneller ontdekt, verwerkt en afgehandeld worden. Het doel van risicosturing is controle in te zetten op klantgroepen die op basis van een bepaald profiel (één of meer gemeenschappelijke kenmerken) een verhoogd frauderisico hebben.

Vaststellen van een risicoprofiel heeft inmiddels een verdere verfijning ondergaan door invoering van de risico-scorekaart. Dit instrument wordt

gebruikt om de kans op een verhoogd risico van regelovertreding te bepalen. De score wordt vastgesteld aan de hand van objectieve criteria zoals geslacht, leeftijd, duur werkloosheid, opleiding, werkervaring, woonsituatie en gezinssituatie.

Een risicoprofiel kan aanleiding zijn voor een themacontrole, waarbij in een achteraf situatie het gehele bestand projectmatig gecontroleerd wordt.

Themacontroles

Bij themacontroles wordt periodiek de aandacht op een wisselende themagroep gericht. Dit thema moet administratief detecteerbaar zijn, hetgeen betekent dat de themagroep uit het geautomatiseerde systeem moet kunnen worden gehaald. Het doel van themacontroles is het klantenbestand, of een deel daarvan, op projectmatige wijze te controleren op rechtmatigheid. Deze controles kunnen onderliggende fraudesignalen opleveren die voor een nader intensief onderzoek in aanmerking komen.

Onderdeel van een themaonderzoek kan ook een werkplekcontrole zijn al dan niet in samenwerking met andere instanties. Themacontroles kennen een ander uitgangspunt dan risicoanalyse en zijn aanvullend. Themacontroles vormen een completering van de instrumenten die bij Hoogwaardig Handhaven worden ingezet.

Controle en opsporing

Binnen de gemeente Leeuwarden is ervoor gekozen om de intensieve controletaak bij Team Handhaving te beleggen. Een van de diensten die Team Handhaving biedt is consult. Dit is een lichte vorm van controle en laagdrempelig. Bij consult ligt de verantwoordelijkheid bij de casemanager. Deze schakelt bij aanvragen of tussentijdse wijzigingen, waarbij sprake is van een risicovolle situatie dan wel fraudevermoeden, de medewerker Handhaving in om samen een gesprek aan te gaan eventueel gevolgd door een huisbezoek. In een enkel geval vindt er een waarneming plaats.

Verificatie en validatie

Controle is de andere dienst die Team Handhaving biedt en een zwaarder middel dan consult. Controle kan bestaan uit dossieronderzoek, het checken van verbruiksgegevens, waarneming - eventueel gevolgd door een gesprek met verhoorplan - en huisbezoek. Vervolgens wordt er een rapport gemaakt met daarin een advies richting casemanager danwel Sociale Recherche. Het hele onderzoek kan enige maanden in beslag nemen.

Waarnemingen

Het inzetten van het middel waarneming gebeurt zo beperkt mogelijk, omdat het een zwaar middel is. Het vormt een inbreuk op de privacy. De werkwijze staat aangegeven in de “Procesbeschrijving heimelijke waarnemingen door sociale diensten”. Leeuwarden heeft de Commissie Bescherming Persoonsgegevens (CBP) meegedeeld dat conform deze beschrijving gewerkt wordt.

Confrontatie

Bij elke vorm van fraude wordt aandacht aan het confronteren besteed. In de praktijk doet Team Handhaving deze gesprekken aan de hand van een verhoorplan.

Huisbezoeken

Het afleggen van een (on)aangekondigd huisbezoek is bedoeld om de rechtmatigheid van een uitkering vast te stellen en kan voor zowel algemene als bijzondere bijstand gelden. Een huisbezoek vormt een inbreuk op de levenssfeer als bedoeld in art. 8, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 10, eerste lid van de Grondwet (Gw).

Deze inbreuk kan, indien bijzondere omstandigheden van het geval dit noodzakelijk maken, evenwel gerechtvaardigd zijn.

Protocol huisbezoek

Huisbezoek wordt gezien als een vergaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dit geldt zowel voor onaangekondigde als ook voor aangekondigde huisbezoeken. Medewerking van de belanghebbende aan een huisbezoek kan alleen worden gevraagd, als daarvoor voldoende rechtvaardiging bestaat.

De gemeente Leeuwarden voert het beleid dat een (on)aangekondigd huisbezoek alleen wordt afgelegd als daarvoor in het individuele geval een bijzondere aanleiding bestaat. Er moet sprake zijn van een objectieve grond op basis waarvan er getwijfeld wordt aan de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering. Dit kan zijn in geval wanneer naar het oordeel van het bijstandverlenend orgaan de verstrekte gegevens over de woon- en leefsituatie, in samenhang met de aanwezige informatie, onvoldoende zijn om het recht op bijstand vast te stellen. Wanneer de belanghebbende in deze gevallen niet meewerkt aan het huisbezoek, wordt de bijstand geweigerd of beëindigd.

Het hanteren van huisbezoek als controlemiddel is gebonden aan de navolgende regels:

  • 1.

    Huisbezoek vindt alleen plaats door een casemanager vergezeld van een medewerker handhaving (consult) of door twee medewerkers handhaving (controle);

  • 2.

    Een huisbezoek wordt uit eigen beweging afgelegd wanneer de beschikbare gegevens onvoldoende uitsluitsel geven over de woon- of leefsituatie en dat zonder verificatie van de feitelijke situatie ter plaatse het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

  • 3.

    Een huisbezoek zonder voorafgaande aankondiging vindt alleen plaats, als dit in redelijkheid noodzakelijk is voor het vaststellen van de feitelijke situatie en er gevaar voor “wegmaking” van gegevens bestaat. Huisbezoeken, die in onmiddellijke aansluiting op het verzoek om medewerking plaatsvinden worden ook als onaangekondigd beschouwd;

  • 4.

    De medewerker die het huisbezoek aflegt is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden van de woning;

  • 5.

    De medewerker legitimeert zich door het tonen van een door gemeente uitgegeven legitimatiebewijs;

  • 6.

    De medewerker vraagt uitdrukkelijk de toestemming om binnen te treden;

  • 7.

    Als de toestemming wordt geweigerd wordt de belanghebbende voorgelicht over de mogelijke gevolgen voor het recht op uitkering. Daarna wordt de belanghebbende alsnog in de gelegenheid gesteld op de eerdere weigering terug te komen;

  • 8.

    Het bezoek dient zich in eerste instantie te beperken tot de woonkamer. Voor bezichtiging van de overige ruimten is toestemming van belanghebbende nodig. Het is niet geoorloofd op eigen initiatief deuren te openen en papieren door te nemen. Voor iedere handeling is voorafgaande uitdrukkelijke toestemming nodig;

  • 9.

    Aan het eind van het huisbezoek worden de bevindingen met de belanghebbende besproken en, indien mogelijk, de conclusies van het onderzoek meegedeeld. De bevindingen en conclusies worden vastgelegd in een rapport;

  • 10.

    De persoonlijke levenssfeer van niet uitkeringsgerechtigde medebewoners dient zoveel mogelijk te worden gerespecteerd. Het is uitgesloten dat de door dezen bewoonde ruimten worden betreden zonder toestemming.

Sociale Recherche Friesland (SRF)

In Leeuwarden begint opsporing waar controle eindigt. Het vormt de laatste schakel in de handhavingsketen. Om opsporing succesvol op te kunnen pakken is het van belang inzicht te hebben in de ontwikkelingen die zich in de eerdere fasen van die keten afspelen (preventie, controle, verificatie en validatie).

Omdat het Openbaar Ministerie een strikte scheiding tussen opsporing en controle eist is sinds 1 januari 2004 de Sociale Recherche geregionaliseerd tot één provinciaal samenwerkingsverband Sociale Recherche Friesland. Deze samenwerking beperkt zich tot de opsporingsactiviteiten.

Bij de start van het samenwerkingsverband van SRF heeft de gemeente Leeuwarden bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) gemeld dat zij de procesbeschrijving ''Heimelijke waarneming door sociale diensten" onderschrijven. Daarmee geeft zij aan te werken volgens dit document, het CBP heeft dit proces goedgekeurd.

De medewerkers van SRF beschikken over bijzondere opsporingsbevoegd-heid.

Van deze bevoegdheden wordt gebruik gemaakt wanneer langs andere weg geen betrouwbaar beeld van de situatie van de belanghebbende kan worden verkregen.

Bij vermoedens van fraude die waarschijnlijk het bedrag van € 10.000,- te boven gaan, worden altijd de Sociaal Rechercheurs ingezet, mede vanwege het strafrechtelijk vervolgtraject dat bij een dergelijke fraudeomvang dient te worden gevolgd. Op deze regel gelden een aantal uitzonderingen. Dossiers worden ook naar de SRF doorgestuurd bij fraudebedragen vanaf € 3.000,- wanneer een situatie zich voordoet zoals is beschreven in 2.6.10. Bij de in de regels genoemde andersoortige strafbare feiten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan hennepteelt of drugshandel.

Sanctie opleggen

De gedragingen waarbij en de wijze waarop een sanctie kan worden opgelegd is geregeld in de Maatregelenverordening Wet Werk en Bijstand en in de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren.

Als er een voornemen is om een maatregel op te leggen, dan wordt belanghebbende eerst van de geconstateerde maatregelwaardige gedraging op de hoogte gesteld en in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. Het gaat hier om het verstrekken van informatie als bedoeld in art. 3 lid 2 van de Maatregelenverordening Wwb of art. 2 lid 2 van de Maatregelenverordening WIJ. Het horen kan op twee manieren plaats vinden:

  • ·

    de belanghebbende wordt direct na constatering van de maatregelwaardige gedraging gehoord;

  • ·

    de belanghebbende ontvangt een brief waarin het voornemen om een maatregel op te leggen wordt medegedeeld. In die brief wordt belanghebbende de gelegenheid geboden om binnen zeven werkdagen een reactie te geven.

In principe wordt een belanghebbende altijd gehoord, tenzij art. 7 van de Maatregelenverordening Wwb of art. 6 van de Maatregelenverordening WIJ van toepassing is.

De overige zaken met betrekking tot het opleggen van sancties worden nader uitgewerkt in werkinstructies.

Hoofdstuk 3: Terugvordering

3.1 Herziening en intrekken toekenningsbesluit

3.1.1 Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om een besluit inzake de toekenning of weigering van bijstand te herzien of in te trekken met toepassing van art. 54 lid 3 en 4 WWB.

3.2 Onterecht of te hoog bedrag verleend

3.2.1 Onterecht verleende bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals genoemd in de artikelen 58 tot en met 60 WWB.

3.3 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

3.3.1 Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

o het totaal aan nog terug te vorderen bedragen, inclusief leningen en voorschotten, bij de beëindiging van de uitkering € 118,- of minder bedraagt en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid Wwb; of

o hiertoe een dringende reden aanwezig is.

3.4 Bruto of netto terugvorderen

3.4.1 Terugvordering van de teveel verstrekte bedragen geschiedt:

o bruto in geval van fraude indien en voor zover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en uitvoeringsinstellingen;

o netto in alle overige gevallen.

Toelichting

Het opschorten van het recht op uitkering en het herzien of intrekken en terugvorderen van toekenningsbeschikkingen zijn bevoegdheden. Hiermee krijgt het college ruimte om de te nemen beslissingen af te stemmen op lokaal beleid en specifieke individuele omstandigheden. De gemeente Leeuwarden maakt van deze bevoegdheden gebruik.

Ten onrechte of teveel betaalde bijstand kan worden teruggevorderd. Evenzeer kan bijstand die bij wijze van voorschot is verleend, worden teruggevorderd wanneer vastgesteld is dat geen recht op die bijstand bestaat. Ook bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend wordt teruggevorderd als de belanghebbende de betaalverplichting niet nakomt evenals borgtocht die wordt geëffectueerd. Hierbij kan ook worden gedacht aan de als geldlening verstrekte bijstand waarbij burgemeester en wethouders zekerheidstelling hebben gevraagd op de eigen woning. Ten slotte kan het voorkomen dat de bijstand onverschuldigd is betaald. Ook in die situaties kan de bijstand worden teruggevorderd.

Terugvordering behelst zowel het nemen van het terugvorderingsbesluit als de tenuitvoerlegging daarna. Om een en ander effectief te laten verlopen, dienen een aantal beslissingen te worden genomen. In de eerste plaats dient in daartoe omschreven gevallen de eerder toegekende uitkering te worden herzien waardoor de belanghebbende juridisch in de juiste uitkeringssituatie wordt geplaatst. In de tweede plaats dient een terugvorderingsbesluit te worden genomen. In dat besluit wordt de grond aangegeven waarop wordt teruggevorderd alsmede de hoogte van het terug te vorderen bedrag. Ten slotte wordt een betalingsbesluit genomen waarin wordt vastgesteld over welke periode en met welke termijnbedragen de belanghebbende het verschuldigde bedrag terugbetaalt. Bovengenoemde beslissingen kunnen verwoord worden in één besluit.

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van de terugvordering.

Ten eerste kan in een vroeg stadium worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand zo laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan deze zogenaamde kruimelbedragen. Het kruimelbedrag is in de

gemeente Leeuwarden vastgesteld op € 118,-. De vordering komt in dat geval niet tot stand als de nog niet teruggevorderde openstaande bedragen (incl. leningen en voorschotten) en de nieuwe niet-fraudevordering(en) samen niet meer dan dit bedrag bedragen. Als de nieuwe vordering een fraudevordering is, kan het kruimelbedrag niet worden toegepast. Ook niet op de overige nog niet teruggevorderde bedragen.

Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering (lees: invordering) in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in hoofdstuk 5.

Verder kunnen er in een individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Wanneer op grond van dringende redenen wordt afgezien van een terugvorderingsbesluit zal dit in een besluit aan de belanghebbende kenbaar moeten worden gemaakt. Ook als op grond van het kruimelbedrag wordt afgezien van een terugvorderingsbesluit, wordt de belanghebbende hier van in kennis gesteld.

Art. 58 lid 4 WWB geeft de mogelijkheid om belasting en premies terug te vorderen voor zover deze niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het UWV Werkbedrijf. De mogelijkheid om te verrekenen doet zich voor bij verrekening binnen het kalenderjaar.

In de praktijk levert het bruto bedrag terugvorderen onbegrip bij belanghebbenden op. De belanghebbende moet namelijk meer terug betalen dan dat hij heeft ontvangen en moet via de belastingdienst de betaalde premies en belastingen zien terug te krijgen. Er wordt daarom gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te zien van brutering, met uitzondering van terugvorderingen als gevolg van fraude. Dit op basis van het uitgangspunt dat in geval van fraude alle verstrekte bijstandsbedragen, niet te verrekenen premies en belastingen voor rekening van de belanghebbende moeten blijven.

Voor de aangifte bij justitie wordt uitgegaan van het benadelingsbedrag. In de Aanwijzing Sociale Zekerheidsfraude wordt onder nadeel verstaan het brutobedrag dat ten onrechte ten laste van de uitkerende instantie(s) is gekomen. Afgedragen of af te dragen loonbelasting en eventuele premies zijn derhalve in het nadeel begrepen. Voor de aangifte bij justitie wordt derhalve uitgegaan van het bruto benadelingsbedrag ongeacht of de belasting en premies nog verrekend kunnen worden aan het einde van het kalenderjaar.

Hoofdstuk 4: Invordering

4.1 Betalingsverplichting

4.1.1 Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het terug- of betalingsbesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

4.1.2 In afwijking van art. 4:87 Awb bedraagt de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden 30 dagen.

4.1.3 Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

4.1.4 De wijze van onderzoek en de controle op mogelijke mutaties worden nader beschreven in werkinstructies.

4.1.5 Voor zover de schuldenaar beschikt over activa, die nauw samenhangen met de ontstaansgrond van de vordering, wordt teruggevorderd ten laste van deze activa.

4.1.6 Elk voorstel van de belanghebbende waarbij het totaal bedrag van de nieuwe vorderingen binnen een termijn van respectievelijk 12 of 36 maanden – dit afhankelijk van de reden van het ontstaan van de vordering – volledig kan worden voldaan, wordt geaccepteerd.

Deze regel wordt alleen toegepast bij belanghebbenden waarvan de uitkering wordt beëindigd en er verder geen bestaande vorderingen aanwezig zijn.

4.1.7 Vervolgens wordt zoveel mogelijk ineens teruggevorderd ten laste van het vermogen.

Onder het vermogen verstaan wij alle aan de belanghebbende in eigendom toebehorende roerende en onroerende zaken en vermogensrechten, voor zover deze na aftrek van alle schulden, uitgezonderd de gemeentelijke vorderingen, een bedrag van

€ 1.500,- te boven gaan.

Algemeen gebruikelijke huisraad wordt aan de belanghebbende gelaten.

4.1.8 De betalingscapaciteit in het inkomen is gelijk aan het gedeelte van het inkomen dat de beslagvrije voet (als basis geldt : 90 % van de algemene bijstand inclusief vakantietoeslag) overschrijdt. In de praktijk kunnen zich verfijningen voordoen. Deze moeten in een werkinstructie nader worden uitgewerkt.

4.1.9 Voor zover deze bedragen bekend zijn wordt de beslagvrije voet verhoogd met:

o de premie voor de verplichte zorgverzekering en de eventuele premie voor een aanvullende ziektekostenverzekering, verminderd met het toepasselijke bedrag van artikel 23 lid 2 WWB en verminderd met de daadwerkelijk ontvangen zorgtoeslag;

o de voor rekening van de belanghebbende komende woonkosten verminderd met ontvangen huurtoeslag of woonkostentoeslag, voor zover de woonkosten, na deze vermindering, meer bedragen dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met dien verstande dat de verhoging van de beslagvrije voet niet meer bedraagt dan het huurtoeslag bedrag waarop de belanghebbende, uitgaande van de laagste inkomens- categorie, krachtens artikel 21 van de Wet op de huurtoeslag ten hoogste aanspraak heeft (artikel 475d lid 5 onderdeel b Rv).

4.1.10De hoogte van de betalingsverplichting wordt mede bepaald door de ontstaansgrond van de vordering. Zo zal van de belanghebbende een grotere inzet van het aanwezige inkomen en vermogen worden gevergd bij fraudevorderingen.

4.1.11Met betrekking tot vorderingen die samenhangen met onverschuldigd betaalde uitkeringen als gevolg van fraude, wordt de betalingscapaciteit

volledig in aanmerking genomen; in de overige gevallen van

onverschuldigde betaling wordt 50 % van de betalingscapaciteit als maatstaf genomen.

4.1.12Bij de vaststelling van de betalingscapaciteit in het inkomen wordt rekening gehouden met de bijzondere, financiële en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

4.1.13Met betrekking tot schulden die naar hun oorsprong worden ingevorderd ten laste van de helft van de betalingscapaciteit wordt van de belanghebbende per vordering gedurende maximaal 36 maanden een aflossing gevraagd.

4.1.14De betalingsverplichtingen wegens fraude worden per vordering na 36 maanden gematigd door vervolgens uit te gaan van 50% van de betalingscapaciteit.

4.1.15Bij samenloop van 2 of meer niet-fraudevorderingen wordt de halve betaalcapaciteit als verplichting opgelegd.

4.1.16Het toerekenen van de betalingen gebeurt in een vaste volgorde: de invorderingskosten, de boete, maatregel, oudste fraudevor- dering en jongste vordering.

4.1.17Het college kan de aflossing op een vordering die niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid Wwb, opschorten, als het college van oordeel is dat dit noodzakelijk is voor het welslagen van het participatietraject van de belanghebbende.

4.2 Verrekening, beslaglegging en eventuele rente en kosten

4.2.1 Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het betalingsbesluit ten uit voer gelegd door middel van:

o verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand op grond van artikel 60 lid 3 WWB; of

o bij het ontbreken van deze mogelijkheid en nadat een dwangbevel is verzonden een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of;

o beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

4.2.2 Indien de belanghebbende in gebreke is met tijdige betaling en de

vordering in de beslagfase verkeert, wordt de vordering verhoogd met een forfaitair percentage van 15 % van het op dat moment openstaande bedrag met een minimum van € 100,- en een maximum van € 1000,-.

Toelichting

In afwijking van de wettelijke betaaltermijn van zes weken hanteert Sociale Zaken van de gemeente Leeuwarden een betalingstermijn van 30 dagen. Als betaling binnen deze termijn niet mogelijk is, wordt de aflossingsverplichting overeenkomstig dit hoofdstuk vastgesteld. De termijn om te reageren op een aanmaning danwel dwangbevel bedraagt 14 dagen.

Het is een verplichting om het aflossingsbedrag te voldoen. We hebben dan ook te maken met een betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat een aflossingsbedrag dat is opgenomen in een terug- of betalingsbesluit geldt als aflossingsverplichting. De ontstaansgrond van de vordering bepaalt mede de hoogte van de betalingsverplichting. Zo zal van de belanghebbende een grotere inzet van het aanwezige inkomen en vermogen worden gevergd bij fraudevorderingen. Onder een fraudevordering wordt verstaan het ten onrechte geheel of gedeeltelijk ontvangen van een uitkering door het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan het college.

Voor bijstandsgerechtigden geldt dat de betalingsverplichting op basis van de ruimte in het inkomen als volgt wordt opgelegd: bij fraudeschulden gedurende 36 maanden een maandelijkse inhouding ter hoogte van het verschil tussen de beslagvrije voet en de bijstandsnorm na aftrek van het vakantiegeld. Bovendien gaat het vanaf het moment van vaststellen van de betaalverplichting gereserveerde vakantiegeld in de maand van uitbetaling naar de gemeente. Na 36 maanden vindt halvering plaats door af te zien van het vakantiegeld. Bij niet-fraudevorderingen wordt gedurende maximaal 36 maanden volstaan met een maandelijkse inhouding ter hoogte van het verschil tussen de beslagvrije voet en de bijstandsnorm na aftrek van het vakantiegeld.

Voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau geldt dat in de minnelijke fase bij fraudeschulden in beginsel gedurende 36 maanden een maandelijkse verplichting ter hoogte van het verschil tussen de beslagvrije voet en het actuele inkomen exclusief het vakantiegeld wordt opgelegd. Daarboven doet de gemeente in de maand van uitbetaling een beroep op het - vanaf het opleggen van de betaalverplichting opgebouwde - vakantiegeld. Na 36 maanden wordt de maandelijkse betaalverplichting gehalveerd en tevens gaat de helft van het vanaf het moment van vaststellen van de betaalverplichting gereserveerde vakantiegeld, in de maand van uitbetaling naar de gemeente.

Bij niet-fraudevorderingen wordt gedurende maximaal 36 maanden volstaan met een maandelijkse betaalverplichting. De maandelijkse betaalverplichting bedraagt de helft van het verschil tussen de beslagvrije voet en het actuele inkomen exclusief het vakantiegeld. Daarnaast wordt, in de maand van uitbetaling, een beroep gedaan op de helft van het vanaf het moment van vaststellen van de betaalverplichting gereserveerde vakantiegeld. In overleg met de belanghebbende kan ervoor worden gekozen de maandelijkse aflossing inclusief het opgebouwde vakantiegeld vast te stellen waardoor het vakantiegeld in de maand van uitbetaling kan worden vrijgelaten. Bij samenloop van 2 of meer niet-fraudevorderingen wordt de halve betaalcapaciteit gevraagd.

De aflossingscapaciteit, bestaande uit het verschil tussen netto inkomen en de beslagvrije voet, kan onder invloed van bijzondere, individuele omstandigheden van financiële, sociale of persoonlijke aard worden bijgesteld.

a) bijzondere noodzakelijke kosten

Voorzover geen bijzondere bijstand is verleend in noodzakelijke kosten, kan het bedrag daarvan in mindering worden gebracht op de betalingscapaciteit. Daarbij kan worden gedacht aan ziektekosten en overige kosten waarin bijzondere bijstand zou zijn verleend indien de belanghebbende over niet meer inkomen beschikte dan het sociaal minimum.

b) buitengewone uitgaven

Onder deze categorie vallen uitgaven van buitengewone aard en omvang, waarin het inkomen op het niveau van het sociaal minimum weliswaar niet voorziet, maar die ook niet kunnen worden beschouwd als noodzakelijke kosten, waarin bijzondere bijstand zou kunnen worden verleend. Bijvoorbeeld het betalen van alimentatie, bijdragen in de kosten van het onderwijs en overige bijdragen in de sfeer van medische en maatschappelijke dienstverlening die op het inkomen zijn afgestemd. Buitengewone verwervingskosten ook.

c) andere dringende financiële verplichtingen

Het gaat hier om (achterstallige) betalingen, waarvan eventuele stopzetting de primaire levensbehoeften aan onderdak, warmte en water bedreigt. Mogelijke huisuitzetting kan deze schuldeisers voorrang verschaffen Het belang van de gemeente bij ontvangst van de betalingen, zal moeten worden afgewogen tegenover het individuele belang van de belanghebbende.

d) overige correcties

Als de op te leggen betaalverplichting een bedreiging vormt voor de gezondheid van betrokkene, zal daarmee rekening gehouden kunnen worden.

De casemanager krijgt de ruimte om maatwerk aan de belanghebbende ten aanzien van het participatietraject te bieden. Als extra motivatie of stimulans kan de terugbetalingsverplichting van een niet-fraudevordering gedurende een bepaalde aaneengesloten periode van werk (dus uitkeringsonafhankelijkheid) worden opgeschort. Indien de belanghebbende binnen de afgesproken termijn, door eigen toedoen, terugkeert in de uitkering dan zal de belanghebbende (weer) moeten aanvangen met aflossing op de vordering. Over het voorgaande dienen vooraf heldere afspraken met belanghebbende te worden gemaakt.

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de belanghebbende tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Voorzover het terugvorderingsbesluit is genomen vanaf 1 juli 2009 dient er eerst nog een dwangbevel te worden verzonden alvorens tot beslag kan worden overgegaan. Terugvorderingsbesluiten genomen voor 1 juli 2009 behouden hun executoriale kracht. Dwanginvordering kan plaatsvinden via een aankondiging executie gevolgd door een kennisgeving van beslag.

In plaats van het gemeentelijke invorderingsbeleid gelden dan de gewone regels voor beslag. In de beslagfase wordt altijd een beroep gedaan op een maandelijkse verplichting ter hoogte van het verschil tussen de beslagvrije voet en het actuele inkomen exclusief de beslagvrije voet én het in de maand van uitbetaling - vanaf het opleggen van de betaalverplichting - opgebouwde vakantiegeld.

Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de eerder genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. De kosten worden in beginsel vastgesteld op een percentage van 15 % van de hoofdsom (art. 1 Besluit buitengerechtelijke kosten) met een minimum van € 100,- en een maximum van € 1000,-). Rente en de kosten van een aanmaning en een dwangbevel worden geacht in dit percentage te zijn verdisconteerd en worden niet afzonderlijk bij de klant in rekening gebracht.

Hoofdstuk 5: Kwijtschelding

5.1 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

5.1.1 Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

o redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

o redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens bedoelde vorderingen met dekking zoals beschreven onder 5.2.1 derde°, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

o de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand tenminste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

5.2 Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

5.2.1 Van kwijtschelding als in dit hoofdstuk bedoeld wordt afgezien indien:

o de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

o in afwijking van het gestelde in het vorige lid, is kwijtschelding toch mogelijk indien er sprake is van dringende redenen.

o de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

5.2.2 Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) wegens schuldenproblematiek, treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

5.3 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

5.3.1 Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

o niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

o de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

o onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

5.4 Kwijtschelding na het voldoen aan de betalingsverplichting

5.4.1 Het college besluit om van terugvordering of van verdere terugvordering (lees: invordering) af te zien, indien de belanghebbende:

o gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid Wwb; of

o gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsver- plichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid Wwb;of

o gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid Wwb;of

o gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht, niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten en de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid Wwb en het uit doelmatigheidsoverwegingen wenselijk is deze vordering kwijt te schelden; of

o een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost (zie toelichting) en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid Wwb.

5.5 Afzien van kwijtschelding ten aanzien van periode van drie jaar

5.5.1 Kwijtschelding na drie jaar is niet mogelijk, zodat er geen kwijtschelding wordt verleend, ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

5.6 Kwijtschelding wegens dringende redenen

5.6.1 Kwijtschelding is mogelijk als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Toelichting 5.1

Het gemeentebestuur zal gebruikmaken van de bevoegdheid tot kwijtschelding als, naast de wettelijke voorwaarden, ook tenminste wordt voldaan aan de volgende eisen:

o Er moet sprake zijn van een bedreigende, problematische schuldsituatie;

o De belanghebbende is door het niet nakomen van zijn financiële verplichting vastgelopen in een uitzichtloze situatie, waaraan hij niet op eigen kracht kan ontsnappen;

o Het voortbestaan van de schulden en/of het niet voldoen van de schulden vormt een ernstige bedreiging voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid of het maatschappelijk functioneren van de belanghebbende en zijn gezin, waaronder ook de deelname aan het arbeidsproces;

o Het bestaan van de gemeentelijke vordering mag niet de overwegende factor zijn voor het opzetten van een schuldregeling en medewerking aan de schuldregeling kan worden geweigerd als er grond bestaat voor het oordeel, dat de belanghebbende ten aanzien van het ontstaan of het onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest.

Toelichting 5.2 en 5.3

Het college kan afzien van terugvordering dan wel invordering van ontvangen bijstand als zonder een vorm van kwijtschelding geen schuldenregeling tot stand komt. Schulden die door pand of hypotheek op goederen zijn gedekt vallen buiten de schuldenregeling, tenzij het niet mogelijk is deze schulden te verhalen op de goederen.

Een schuldregeling kan pas tot stand komen nadat een besluit is genomen tot het afzien van (gedeeltelijke) terugvordering. Met het genoemde onder 5.3.1 wordt voorkomen dat, bij het eventueel mislukken van het tot stand komen van een schuldregeling, afgezien wordt van terugvordering. Het kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek wordt ingetrokken indien niet binnen 12 maanden nadat het besluit is genomen een schuldregeling tot

stand is gekomen.

Toelichting 5.4

Als iemand gedurende drie jaar onafgebroken aan zijn opgelegde betaalverplichting heeft voldaan volgt kwijtschelding van de restantvordering. Ongeacht de grootte van de restschuld. Deze regeling is niet van toepassing op terugvorderingen die het gevolg zijn van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid Wwb.

De belanghebbende hoeft hier geen verzoek voor te doen. Kwijtschelding wordt per vordering beoordeeld. Een vordering komt pas voor kwijtschelding in aanmerking wanneer er gedurende drie jaar op deze vordering is afgelost.

Als de belanghebbende het achterstallige bedrag over de achterstallige periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald, kan het college op een daartoe strekkend verzoek afzien van verdere invordering. Het college maakt eenmalig van deze bevoegdheid gebruik, als de achterstand

niet meer dan zes maanden bedraagt. Bij een grotere achterstand of aanzuivering na langere tijd is niet zozeer sprake van aanzuivering van de achterstand, maar eerder van afkoop van de vordering. Deze regel is niet van toepassing als betrokkene niet vrijwillig aan zijn betaalverplichting heeft voldaan maar middels beslag, tenzij betrokkene heeft aangetoond wel te willen betalen maar niet kon betalen.

Heeft de belanghebbende gedurende vijf jaar (drie jaar bij niet-fraude) geen betalingen verricht, dan kan worden aangenomen dat het niet aannemelijk is dat betaling nog op enig moment zal plaats vinden. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan iemand van wie de verblijfplaats onbekend is of aan de persoon die zich definitief in een land heeft gevestigd waarmee Nederland geen executieverdrag heeft. Een ander voorbeeld is de schuld die vijf jaar (drie jaar bij niet-fraude) onbetaald is gebleven vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit van de belanghebbende. Het gaat hier om de situatie, waarin de gemeente de reële verwachting heeft, dat incasso activiteiten niets meer zullen opleveren. Met nadruk wordt er op gewezen dat de gemeente bij haar besluit om af te zien van terugvordering (lees: invordering) de afweging moet maken of nog op enig moment valt te verwachten dat de belanghebbende de openstaande schuld zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost en zicht bestaat op het voldoen aan de betalingsverplichting.

Tenslotte kan er sprake zijn van een afkoopregeling waarbij minstens 50% van de vordering in één keer wordt afgelost. De toepassing van dit artikel is beperkt tot de specifieke situatie waarin;

o de gemeente de reële verwachting heeft dat de afkoop van de uitkeringsschuld meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedure wordt gevolgd, en

o de belanghebbende door de afkoop in de gelegenheid wordt gesteld om in één keer uit zijn schuldsituatie te geraken, waarmee mogelijkheden kunnen ontstaan om een nieuwe start te maken in het maatschappelijk verkeer.

O en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid Wwb.

Toelichting 5.5

De kwijtschelding na drie jaar bij niet-fraudevorderingen is ook aan de orde bij “”gewone” geldleningen en de hieruit voortvloeiende terugvorderingen. Buiten beschouwing blijft de aflossing van geldlening onder verband van krediethypotheek. Hier gelden speciale regels voor. Hetzelfde geldt voor de aflossing van aan zelfstandigen verstrekte geldleningen, waarbij het gerealiseerde bedrijfsinkomen vaak beslissend is.

Toelichting 5.6

De bevoegdheid om een vordering wegens dringende redenen kwijt te schelden kan op verzoek aan het college op elk moment tijdens de invordering worden gebruikt. De afwijking is aangewezen als de invordering voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zou hebben. Het moet gaan om iets uitzonderlijks, dat afwijking van het beleid rechtvaardigt. Financiële en niet-financiële omstandigheden kunnen in de beoordeling worden betrokken.

Het is niet doenlijk om bij voorbaat aan te geven welke omstandigheden op zich of in onderling verband dringende redenen kunnen opleveren. Het betreft een soort hardheidsclausule voor die gevallen waarin de toepassing van de regeling leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Het moet gaan om noodsituaties waarin het voortbestaan van de schuld de lichamelijke of geestelijke conditie van de schuldenaar ernstig schaadt, een noodzakelijk hulpverleningstraject zeer belemmert of voortzetting van de aflossing op de schuld zwaarwegende negatieve consequenties voor de gezinsleden heeft.

Hoofdstuk 6: Verhaal

6.1 Verhaal

6.1.1 Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheden tot verhaal.

6.1.2 Verhaal is slechts mogelijk op basis van in de limitatief door de WWB genoemde gronden.

6.1.3 Het college past verhaal niet alleen toe op nieuwe gevallen maar ook op belanghebbenden die vóór 1 oktober 2007 in de uitkering zaten.

6.1.4 Als bij aanvang van de onderhoudsplicht de draagkracht niet hoger is dan het kruimelbedrag van € 45,- per maand wordt geen betaalverplichting opgelegd.

6.1.5 De verhaalsbijdrage wordt bij een heronderzoek naar de draagkracht niet gewijzigd als deze in vergelijking met het vorig onderzoek niet hoger is dan € 25,- per maand.

6.1.6 Een heronderzoek vindt tenminste eenmaal per 36 maanden plaats, tenzij er geen bijdrage kan worden vastgesteld. Dan vindt het heronderzoek na 12 maanden plaats.

6.1.7 Het college besluit indien nodig tot verhaal in rechte.

6.1.8 De gemeente ziet af van verhaal op onderhoudsplichtigen van jongmeerderjarigen (18 tot 21 jaar).

6.1.9 Bij het bestaan van dringende redenen kan worden afgezien van verhaal.

Toelichting

Inleiding

Op 16 juli 2009 is de Wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) in verband met de inning van partneralimentatie bekend gemaakt (zie Stb. 2009, 303). Hiermee is het dwangmiddel voor de inning van alimentatie voor kinderen uitgebreid met de mogelijkheid om ook partneralimentatie door het LBIO te laten innen.

Voor de verhaalspraktijk heeft dit tot gevolg dat geen gebruik meer hoeft te worden gemaakt van de verhaalsmogelijkheid als bedoeld in artikel 62b WWB. In de plaats daarvan kan de belanghebbende op grond van artikel 55 WWB  verplicht worden de inning van alimentatie over te dragen aan het LBIO als hij een (groter) beroep doet op bijstand, omdat een door de rechter opgelegde alimentatieverplichting niet wordt nagekomen. Deze wetswijziging draagt ertoe bij dat een alimentatiegerechtigde eenvoudiger in staat is dan wel verplicht kan worden zijn eigen verantwoordelijkheid te nemen als de ex-partner de verplichtingen niet nakomt. Voor de WIJ bestaat de mogelijkheid om een dergelijke verplichting op te leggen niet. Hier blijft artikel 62b WWB van toepassing (art. 57 WIJ juncto art. 61 e.v. WWB).

Indien incasso niet tot resultaat leidt of indien in bijzondere gevallen dit in redelijkheid niet van de bijstandsgerechtigde gevergd kan worden, of een rechterlijke uitspraak over alimentatie ontbreekt, zal het college gebruik maken van zijn bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 62 en 62b van de WWB.

Wettelijke grondslag voor verhaal

Verhaal is een bevoegdheid van het college om in een aantal gevallen kosten van bijstand bij derden in rekening te brengen.

Verhaal heeft dus, in tegenstelling tot terugvordering, nooit betrekking op personen die de bijstand zelf ontvangen, maar op derden zoals bijvoorbeeld de gewezen echtgenoot die onderhoudsplichtig is jegens de persoon die bijstand ontvangt. Bij samenloop van de mogelijkheid tot terugvordering en de mogelijkheid tot verhaal op de gewezen echtgenoot, is het aan het college om te kiezen. Verhaal heeft dus geen voorrang boven terugvordering.

Verhaalsgronden

De WWB geeft de volgende drie gronden voor verhaal:

1.Verhaal op onderhoudsplichtige

o Verhaal op degene die de onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot niet of niet behoorlijk nakomt;

o Verhaal op degene die de onderhoudsplicht jegens zijn minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt;

o Verhaal op het minderjarig kind dat de onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

o Verhaal op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt;

o Verhaal op degene die zijn onderhoudsplicht jegens zijn meerderjarig kind van 18 tot 21 jaar, dat bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 WWB ontvangt, niet of niet behoorlijk nakomt.

2.Verhaal op ontvanger schenking

o Verhaal op degene aan wie de belanghebbende die bijstand ontvangt een schenking heeft gedaan.

3.Verhaal op de nalatenschap van de belanghebbende is onder andere mogelijk indien:

o aan die persoon ten onrechte bijstand is verleend en voorzover voor het overlijden nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden;

o de bijstand was verleend in de vorm van een geldlening of als gevolg van borgtocht;

o bijstand wordt verleend voor de kosten van de lijkbezorging van de belanghebbende, begraven of cremeren, op grond van de WWB.

Voor de eerste verhaalsgrond op onderhoudsplichtigen geldt: daar waar verhaal op zijn plaats is zal gebruik gemaakt worden van de verhaalsvormen zoals genoemd in de verhaalsgronden, behalve het verhaal op degene die zijn onderhoudsplicht jegens zijn meerderjarig kind van 18 tot 21 jaar, dat bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 WWB ontvangt, niet of niet

behoorlijk nakomt. De gemeente Leeuwarden past deze grond niet toe in verband met de geringe aantallen meerderjarig kinderen van 18 tot 21 jaar die bijstand ontvangen en het feit dat de relevante gevallen bijna nooit voldoende draagkracht bezitten om effectief te verhalen.

De toepassing van verhaal op de te handhaven verhaalsvormen zal zorgvuldig moeten geschieden daar persoonlijke omstandigheden vaak aanleiding kunnen geven tot het afzien van verhaal. Bij de beoordeling van het recht tot verhaal op een onderhoudsplichtige wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

Voor de berekening van de verhaalsbijdrage worden de Tremanormen als leidraad genomen.

Er dient slechts te worden bijgedragen op grond van de onderhoudsplicht voor zover er behoefte is. Als de draagkracht toereikend is, is de behoefte van de kinderen beslissend, Die behoefte wordt vastgesteld d.m.v. de Trematabel ”Eigen aandeel kosten van kinderen”. De gemeente kan nooit meer verhalen dan de verstrekte bruto bijstand. Ook als de bepaalde bijdrage voor de kinderen zo hoog is dat deze feitelijk niet alleen aan de kinderen ten goede komt, maar ook aan de moeder (meestal), is dit geen reden om het verhaalsbedrag lager vast te stellen. De bijstand is onsplitsbaar. Alle middelen van de in de gezinsbijstand betrokken personen tellen mee. De bijdrage blijft derhalve niet beperkt tot het verschil tussen de norm alleenstaande ouder en die van een alleenstaande. De ingangsdatum van deze vorm van verhaal is altijd de lopende maand uit + 2 maanden. Voorbeeld: 1e aanschrijving is op 14 juli dan wordt de ingangsdatum 1 oktober.

Voor de tweede verhaalsgrond (verhaal op ontvanger schenking) geldt: de regel bepaalt dat kosten van bijstand kunnen worden verhaald op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan, voor zover bij het besluit op de bijstandsaanvraag met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet zou hebben plaatsgevonden. Onder een schenking kan o.a. worden verstaan:

o het geven van geld of goed om niet;

o het kwijtschelden van een schuld;

o het verwerpen van een erfenis;

o het verkopen van een goed beneden de marktwaarde;

o het overbedelen van de ex-echtgenoot bij een boedelscheiding.

Verhaal is evenwel niet mogelijk als de schenker de noodzaak van bijstandsverlening, gelet op alle omstandigheden, ten tijde van de schenking redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien.

Voor de derde verhaalsgrond geldt (verhaal op nalatenschap): indien de terugvordering al tijdens het leven heeft plaatsgevonden kan bij het overlijden de vordering gewoon worden ingebracht om uit de nalatenschap te worden voldaan. Eventuele erfgenamen kunnen worden aangesproken in hun hoedanigheid als opvolgers onder algemene titel. Indien de vordering bij

of na het overlijden wordt ontdekt en nog geen terugvordering heeft plaatsgevonden, kan slechts op de nalatenschap verhaal worden gezocht. Op eventuele erfgenamen kan geen verhaal worden gezocht.

Bij verhaal moet onderscheid worden gemaakt in de situatie waarin er een uitvoerbare rechterlijke uitspraak is, en de situatie waarin die er niet is. De inhoud van het verhaalsbesluit en het karakter van verhaalsbesluit (wel of geen executoriale titel) verschilt naargelang de situatie.

Wel een uitvoerbare rechterlijke uitspraak (alimentatie gevraagd door belanghebbende)

Met een uitvoerbare rechterlijke uitspraak wordt hier bedoeld een uitvoerbare rechterlijke uitspraak in de zin van artikel 62 b WWB, dus een uitvoerbare rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Indien betaling door de onderhoudsplichtige uitblijft kan invordering - anders dan een verhaalsbesluit op grond van artikel 62 wwb en artikel 62f WWB - geschieden door middel van een dwangbevel. Indien een rechterlijke uitspraak niet wordt nagekomen, kan het college conform de rechterlijke uitspraak verhalen. Alsdan moet dit schriftelijk aan de onderhoudsplichtige bekend gemaakt worden, met de aanmaning dat het achterstallige bedrag binnen dertig dagen moet zijn voldaan. Tegen dit besluit kan de onderhoudsplichtige geen bezwaar indienen. Wel kan hij binnen een periode van 30 dagen in verzet komen bij de rechtbank, waarbij hij zich niet kan verzetten tegen het opleggen van de onderhoudsbijdrage.

Het verzet heeft een schorsende werking (artikel 62 b WWB). Pas als

het verzet is ingetrokken of ongegrond is verklaard kan tot invordering worden overgegaan.

Voor het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag hoeft geen deurwaarder te worden ingeschakeld. Als er ten behoeve van de invordering behoefte is aan het leggen van executoriaal beslag op iets anders dan het loon of de uitkering van de onderhoudsplichtige, dan dient een gerechtsdeurwaarder ingeschakeld te worden.

Geen uitvoerbare rechterlijke uitspraak (n.a.v. verzoekschrift gemeente)

Het verhaalsbesluit, anders dan een verhaalsbesluit bij niet nakoming van een rechterlijke uitspraak, heeft geen executoriale titel. Bij het verhaalsbesluit wordt het bedrag of worden de bedragen genoemd, alsmede de termijn of termijnen waarbinnen, betaling wordt verlangd. Bij verhaal op de nalatenschap kan de mededeling worden gericht tot de langstlevende echtgenoot of een der erfgenamen die geacht kan worden bij de afwikkeling van de nalatenschap te zijn betrokken. Indien de belanghebbende, nadat deze de verhaalsbeschikking heeft ontvangen, niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte. Hiertoe wordt een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank (artikel 62 h WWB). Dwanginvordering na een rechterlijke verhaalsuitspraak vangt aan met een dwangbevel.

Dringende redenen

In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Als er bijvoorbeeld in het verleden sprake is geweest van mishandeling, is dit op zich niet voldoende reden om nu af te zien van verhaal. Zelfs incest is niet voldoende reden om af te zien van

verhaal ten behoeve van het kind, indien niet nader wordt ingegaan op de consequenties van verhaal. Er kan besloten worden om tijdelijk van verhaal af te zien bij verblijf van belanghebbende in een "Blijf van mijn lijf"-huis. Indien wordt verhaald, wordt de woonplaats van belanghebbende immers bekend, hetgeen een risico zou kunnen vormen voor de veiligheid van belanghebbende en de eventueel bij belanghebbende verblijvende kinderen.

Met betrekking tot de onderhoudsplichtige kan gedacht worden aan de situatie waarin ingesteld verhaal dermate ernstige psychische problemen tot gevolg heeft, dat doorzetten van verhaal onacceptabel geacht wordt. De aangevoerde redenen dienen geobjectiveerd te worden, oftewel geverifieerd en bevestigd te worden door derden, zoals politie,(vertrouwens)arts, psycholoog en maatschappelijk werkende. Voorkomen moet worden dat de gemeente op grond van niet-bevestigde argumenten besluit om af te zien van verhaal. Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk.

Verhaal in rechte en heronderzoek

Het college besluit tot verhaal in rechte als de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat. De gemeente kan in een verhaalsprocedure op grond van art. 62h WWB in rechte optreden zonder procureur. De gemeente is bij verhaal in rechte geen vast recht en geen vergoeding voor de deurwaarder verschuldigd, met uitzondering van het uitbrengen van exploiten. Voor de behandeling van verzoekschriften met betrekking tot verhaal in rechte en verzoeken tot wijziging van een rechterlijke verhaalsuitspraak, is de rechtbank bevoegd. Het college neemt een apart besluit tot verhaal in rechte. Het indienen van een verzoekschrift is een taak van de burgemeester waartoe de kwaliteitsmedewerker gemandateerd is.

Door de rechter vastgestelde verhaalsbedragen worden van rechtswege gewijzigd. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente ieder jaar na een wijziging van de alimentaties om nieuwe vaststelling van de door de rechter vastgestelde verhaalsbedragen moet verzoeken.

Behoudens ingeval van verhaal op de nalatenschap van kosten van bijstand in de vorm van een geldlening of borgtocht, worden kosten van bijstand die meer dan vijf jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot verhaal zijn gemaakt, niet verhaald. Deze verjaringstermijn staat echter niet in de weg aan latere tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak.

Voor de belanghebbende op wie verhaal wordt gezocht, geldt een afzonderlijke inlichtingenplicht. Hij is verplicht desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor het verhaal van belang zijn. Het niet voldoen aan deze inlichtingenplicht is een overtreding die wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een maand of een geldboete van

de tweede categorie.

Als er geen draagkracht is vastgesteld verricht het college tenminste één keer per jaar onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage. Als er wel draagkracht is vastgesteld verricht het college tenminste één keer per drie jaar een heronderzoek naar de draagkracht. Indien de verwachting is dat de draagkracht binnenkort aanzienlijk hoger zal uitvallen is afwijking van deze heronderzoekfrequentie mogelijk.

Mochten gewijzigde omstandigheden daartoe aanleiding geven, dan wordt als gevolg van dit onderzoek de verhaalsbijdrage gewijzigd vastgesteld. Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een verhaalsbijdrage als de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek dan met € 25,00 per maand.

Hoofdstuk 7: Inwerkingtreding

7.1Inwerkingtreding

7.1.1Deze beleidsregels treden per 1 januari 2010 in werking. De beleidsregels zijn bekend gemaakt in de Huis aan Huis d.d. 29 december 2009.