Regeling vervallen per 01-01-2016

Bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart gemeente Leeuwarden

Geldend van 15-09-2005 t/m 31-12-2015

Intitulé

Bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart gemeente Leeuwarden

INHOUDSOPGAVE

  • 3.

    Inleiding

  • 4.

    Bodemkwaliteitskaart

    • 4.1.

      Inleiding

    • 4.2.

      Gehanteerde methodiek

    • 4.3.

      Resultaten

    • 4.4.

      Gezondheidsrisico’s

  • 5.

    Grondverzet volgens het bodembeheerplan

    • 5.1.

      Wettelijke kaders

    • 5.2

      Voorwaarden hergebruik van grond als bodem

    • 5.3

      Aanvullende criteria voor hergebruik van grond als bodem

  • 6.

    Organisatie, procedures en handhaving

    • 6.1

      Melding

    • 6.2

      Toezicht en handhaving

    • 6.3

      Kwaliteitsborging bij gemeentelijk grondverzet

    • 6.4

      Rapportage

    • 6.5

      Transport

  • 7.

    Verantwoording

    • 7.1

      Algemeen

    • 7.2

      Evaluatie

    • 7.3

      Minerale olie en EOX

    • 7.4

      Stand-still beginsel

    • 7.5

      Meldingsplicht

Bijlagen:

  • 1

    Referenties en begrippen

  • 2

    Schema afstemming Bouwstoffenbesluit en Bodembeheerplan

  • 3

    Toelichting statistiek bij bodemkwaliteitskaarten

  • 4

    Motivatie herindeling homogene deelgebieden

  • 5

    Meldingsformulier grondverzet op basis van bodembeheerplan

  • 6

    Kaarten: > Figuur 1: homogene deelgebieden gemeente Leeuwarden > Figuur 2: zoneringskaart bovengrond gemeente Leeuwarden

  • 7.

    Achtergrondgehalten diffuse bodemverontreiniging gemeente Leeuwarden

3 INLEIDING

Aanleiding

De bovenlaag van de bodem is in bebouwde stedelijke, maar ook landelijke gebieden als gevolg van langdurig menselijk handelen in meer of mindere mate nadelig beïnvloed. De bodem van de gemeente Leeuwarden vormt hierop geen uitzondering. Door wonen en werken zijn op allerlei manieren puinhoudend materiaal, kooldeeltjes en ander afval in de bodem van Leeuwarden terechtgekomen. Ook langdurige belasting via neerslag (bijvoorbeeld roet), lood door autoverkeer en uitstoot van verzurende stoffen, heeft diffuse verontreiniging veroorzaakt. De diffuse verontreiniging bestaat vaak uit metalen zoals lood, zink en koper.

Probleemstelling

De lichte bodemverontreiniging die hierdoor in de loop der jaren is ontstaan, heeft geen risico’s voor volksgezondheid of milieu tot gevolg. In de praktijk vormt deze diffuse bodemverontreiniging echter vaak een probleem bij grondverzet (aan- en afvoer van grond).

Het Bouwstoffenbesluit is de wettelijke basis voor hergebruik van licht verontreinigde grond. Volgens het Bouwstoffenbesluit mag licht tot matig verontreinigde grond onder een aantal voorwaarden worden toegepast in werken (bijvoorbeeld onder een weg of in een geluidswal), maar niet als bodem. De complexe regelgeving en de strenge voorwaarden van het Bouwstoffenbesluit bieden hierdoor onvoldoende afzetmogelijkheden voor licht verontreinigde grond. Dit heeft financiële consequenties, mede in verband met de hoge kosten van het benodigde bodemonderzoek en de beperkingen bij het hergebruiken van grond.

Op 1 oktober 1999 is de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet, de VRG, in het leven geroepen waardoor vrijstelling wordt verleend van een aantal voorwaarden uit het Bouwstoffenbesluit. Zo kan licht verontreinigde grond als bodem worden hergebruikt en is bemonstering vaak niet meer nodig. Hiermee worden de afzetmogelijkheden aanzienlijk vergroot en zal grondverzet vaak goedkoper worden.

Aan grondverzet volgens de Vrijstellingsregeling Grondverzet is een aantal voorwaarden verbonden. Eén daarvan is dat de gemeente over een vastgesteld bodembeheerplan dient te beschikken en dat de gemeente inzicht moet hebben in de diffuse bodemkwaliteit door middel van een bodemkwaliteitskaart. Met dit bodembeheerplan wordt aan deze voorwaarden voldaan.

Dit bodembeheerplan is opgesteld voor deskundigen die vaak te maken hebben met de regelgeving rondom grondverzet. Een samenvatting van dit bodembeheerplan is opgenomen in een folder die speciaal is opgesteld voor inwoners van de gemeente Leeuwarden of professionele instanties die weinig ervaring hebben met grondverzet.

Actief bodembeheer Leeuwarden

Om met de diffuse bodemverontreiniging op een duurzame, efficiënte en verantwoorde manier om te gaan, is landelijk het concept “Actief Bodembeheer” ontwikkeld. De lokale overheid heeft daarmee de mogelijkheid om eigen beleid te ontwikkelen voor haar diffuse bodemverontreiniging.

In 1997 is in samenwerking met de provincie Fryslân een pilotproject gestart om gezamenlijk een kader te vormen voor de invulling van Actief Bodembeheer in stedelijk gebied. Het gehele project bestond uit 15 deelprojecten. De ervaringen uit dit project zijn door de provincie Fryslân gebruikt als basis voor de “Handreiking voor het opstellen en gebruiken van bodemkwaliteitskaarten bij Actief Bodembeheer", provincie Fryslân.

In het kader van dit project is onder andere in Leeuwarden onderzoek uitgevoerd naar diffuse bronnen en puntbronnen. Tevens is de diffuse bodemkwaliteit in beeld gebracht. De resultaten vormen een belangrijke basis voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart.

Duurzaamheidsplan Leeuwarden

Het duurzaamheidsplan van de gemeente Leeuwarden biedt de basis van waaruit de gemeente invulling geeft aan haar ambitie om een schone, gezonde en leefbare gemeente te zijn. Het bodembeheerplan helpt mee aan deze ambitie. Grondstromen worden gereguleerd met het oog op de volgende generatie en er kan zuiniger en eficiënter omgegaan worden met voorraden. Ook wordt de kwaliteit van landschap, natuur en groen gekoesterd.

Doel

Het bodembeheerplan heeft tot doel hergebruik van schone en licht verontreinigde grond als bodem te stimuleren, waardoor aanzienlijk wordt bespaard op het gebruik van grondstoffen. Hiermee draagt het bodembeheerplan bij aan een verantwoord en duurzaam bodemgebruik.

Kader

Het bodembeheerplan heeft uitsluitend betrekking op hergebruik van grond als bodem en is niet van toepassing op waterbodems en grondwater. Voor hergebruik van schone en licht tot matig verontreinigde grond in werken (bijvoorbeeld aanleg van wegen, parkeerplaatsen, etc.) geldt het Bouwstoffenbesluit. In bijlage 2 is schematisch aangegeven wanneer de Vrijstellingsregeling Grondverzet of het Bouwstoffenbesluit van toepassing is.

Het bodembeheerplan heeft betrekking op het grondgebied van de gehele gemeente Leeuwarden. Het beheergebied is afgebakend door de gemeentegrens. een uitzondering hierop vormt de vliegbasis, hiervoor is door de dienst Gebouwen, Werken en Terreinen van het ministerie van defensie een separate bodemkwaliteitskaart opgesteld.

Het bodembeheerplan is van toepassing voor partijen grond met een volume groter dan 2 m3. Partijen met een omvang kleiner dan 2 m3 zijn vrijgesteld.

Hergebruik van schone en licht verontreinigde grond conform het bodembeheerplan is gebaseerd op de milieuhygiënische kwaliteit van zowel de grond die hergebruikt gaat worden als de ontvangende bodem. Parameters van belang voor de landbouw, zoals bepaalde ziekten (fytosanitaire pathogenen), aardappelmoeheid, bruinrot, wratziekte en meststoffen zijn niet meegenomen in de afweging of grond kan worden hergebruikt. Wel zijn aanbevelingen opgenomen hoe hiermee om te gaan. Ook andere aspecten zoals de civieltechnische kwaliteit zijn niet meegenomen in de beoordeling.

Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt zowel het ontstaan van de bodemkwaliteitskaart als de resultaten van deze kaart toegelicht. Hoofdstuk 3 beschrijft de daadwerkelijke mogelijkheden voor grondverzet. Hoofdstuk 4 behandelt de organisatie rondom de meldingen en toezicht en handhaving. In hoofdstuk 5 wordt verantwoording afgelegd voor een aantal keuzes die bij het totstandkomen van het bodembeheerplan is gemaakt.

In bijlage 1 is een literatuurlijst opgenomen. In de tekst wordt naar deze bijlage verwezen door de aanduiding [Lit. x], waarbij x het nummer is van de opgenomen literatuurverwijzing in bijlage 1.

4 BODEMKWALITEITSKAART

4.1 Inleiding

Om grond her te gebruiken als bodem is inzicht in de mate van diffuse verontreiniging in een gebied noodzakelijk. Hiervoor is een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze bodemkwaliteitskaart is opgesteld op basis van:

  • -

    de “Interim-richtlijn opstellen en toepassen bodemkwaliteitskaarten in het kader van de Vrijstellingregeling grondverzet”, van het Ministerie van VROM [ lit. 1]

  • -

    handreiking voor het opstellen en gebruiken van bodemkwaliteitskaarten bij actief bodembeheer, Hoofdrapport + Bijlagenrapport, provincie Fryslân, maart 1999 [lit.2].

De resultaten van het pilotproject Actief Bodembeheer zijn de basis geweest voor de uiteindelijke bodemkwaliteitskaart.

Een bodemkwaliteitskaart is opgebouwd uit een aantal kaartlagen die als geheel een beschrijving geven van de bodemkwaliteit in een bepaald gebied. Voor toepassing van de Vrijstellingsregeling Grondverzet zijn de volgende kaartlagen beschikbaar:

1.Verdachte locaties

Overzicht van alle locaties waar de bodem mogelijk verontreinigd is (bijzondere omstandigheden, verdachte locaties zoals voormalige bedrijfsterreinen, ondergrondse tanks, etc.) Dit overzicht is opgenomen in het Historisch bodembestand van de gemeente Leeuwarden;

2.Onderzochte locaties

Overzicht van alle locaties waar een bodemonderzoek is uitgevoerd. Dit overzicht is in het Bodem Informatie Systeem (BIS) van de gemeente Leeuwarden opgenomen;

3.Achtergrondgehalten

Deze kaart geeft inzicht in de diffuse bodemkwaliteit van een bepaald gebied.

De informatie van kaartlaag 1 en 2 is digitaal beschikbaar en bij de sector milieu van de gemeente Leeuwarden aanwezig. Dit hoofdstuk gaat over kaartlaag 3.

Ingenieursbureau Oranjewoud heeft het proces dat in Leeuwarden tot de bodemkwaliteitskaart heeft geleid gerapporteerd in de documenten:

  • -

    “Actief bodembeheer Leeuwarden”, welke bestaat uit 15 deelrapporten. Op 19 maart 1999 is het eindrapport verschenen; Bijzonder inventariserend onderzoek UPM 1996 cluster 2 - onderzoek naar diffuse bronnen en puntbronnen in verstedelijkt gebied [lit. 3].

  • -

    “Actief bodembeheer in de gemeente Leeuwarden; Hoofdrapport vaststellen achtergrondwaarden in de gemeente Leeuwarden, december 2001” [lit. 4].

4.2 Gehanteerde methodiek

De totstandkoming van kaartlaag 3 wordt uitgebreid beschreven in bovengenoemde rapportages. Hieronder volgt een korte samenvatting.

De kaart met achtergrondgehalten is voor 2 trajecten opgesteld:

  • -

    0,0 - 0,5 meter beneden het maaiveld (bovengrond);

  • -

    0,5 - 1,0 meter beneden het maaiveld (ondergrond).

De bodemkwaliteitskaart is in een aantal stappen opgesteld.

  • 1.

    Het gemeentelijke grondgebied is ingedeeld in 37 homogene deelgebieden. Homogene deelgebieden zijn delen van het grondgebied waar, op basis van een aantal factoren (bijvoorbeeld historisch bodemgebruik en/of bodemtype), een min of meer gelijke diffuse bodemkwaliteit wordt verwacht. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld “Wonen voor 1900 op zandgronden” of “Landbouw op kleigronden”. (Zie figuur 1).

  • 2.

    In Leeuwarden zijn de afgelopen twintig jaar om diverse redenen bodemonderzoeken uitgevoerd. Alle resultaten van representatieve bodemonderzoeken zijn per homogeen deelgebied geselecteerd. Het betreffen uitsluitend gegevens van locaties waarvan bekend is dat de bodemkwaliteit niet het gevolg is van menselijk handelen, en daarmee representatief voor de diffuse verontreiniging van dit gebied.

  • 3.

    Per homogeen deelgebied zijn minimaal 20 representatieve waarnemingen per stof noodzakelijk om per deelgebied de achtergrondwaarde betrouwbaar te kunnen vaststellen. In een aantal homogene deelgebieden waren onvoldoende representatieve bodemkwaliteitsgegevens beschikbaar. Hiervoor is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd.

  • 4.

    Per deelgebied is voor zowel de boven– als de ondergrond van elf stoffen een aantal statistische waarden bepaald (gemiddelde, 95-percentielwaarde). Dit is gedaan voor acht metalen: arseen, lood, koper, zink, nikkel, kwik, chroom en cadmium, voor PAK (teerachtige stoffen), voor EOX (groep stoffen, met name bestrijdingsmiddelen) en voor minerale olie. In bijlage 3 zijn de statistische waarden in relatie tot de bodemkwaliteit nader toegelicht. Op basis van de statistische analyse is één homogeen deelgebied gesplitst, waardoor uiteindelijk 38 homogene deelgebieden resteerden.

  • 5.

    Ter voorbereiding van het opstellen van het bodembeheerplan is het aantal homogene deelgebieden, na een statistische analyse, teruggebracht tot 9. Hierdoor wordt het hergebruik van grond overzichtelijker. De motivatie hiervoor is uitgewerkt in bijlage 4. De statistische evaluatie over de mogelijkheid om verantwoord deelgebieden samen te voegen is separaat gerapporteerd [lit. 5]. De uiteindelijke deelgebieden zijn in paragraaf 2.3 opgenomen en op kaart in figuur 1 weergegeven.

4.3 Resultaten

De homogene deelgebieden in het bebouwde gebied van de gemeente Leeuwarden zijn ingedeeld op bebouwingsperiode, bebouwingsdichtheid en functie. In landelijk gebied is deze indeling op basis van landgebruik (grasland, akker) en bodemtype (zand, veen, klei) verricht. Hierdoor komen de grenzen van de homogene deelgebieden niet altijd overeen met de grenzen van de buurtindeling van de gemeente Leeuwarden.

De 9 homogene deelgebieden in Leeuwarden zijn in tabel 1 opgenomen en op kaart in figuur 1 weergegeven. De vliegbasis is hierin niet opgenomen aangezien hiervoor een separate eigen bodemkwaliteitskaart is opgesteld.

afbeelding binnen de regeling Figuur 1: homogene gebieden

afbeelding binnen de regeling

Voor een gedetailleerde kaart: zie bijlage 6

Per homogeen deelgebied zijn alle waarnemingen per stof gerangschikt. Vervolgens is een aantal statistische kentallen bepaald zoals het gemiddelde en de P95 (de waarde waaronder 95% van de waarnemingen zich bevinden). De statistische kentallen zijn belangrijk voor het bepalen of, en zo ja, waar, hergebruik van grond als bodem mogelijk is. Deze kentallen zijn voor zowel de boven- als de ondergrond opgenomen in bijlage 7. Een toelichting op de gebruikte statistiek is opgenomen in bijlage 3.

De bodemkwaliteit in de binnenstad (zones 1 en 2: wonen voor 1935) is zoals verwacht van mindere kwaliteit dan de in een later stadium bebouwde gebieden. De bodem is diffuus verontreinigd geraakt met enkele metalen en PAK. Ook de bodemkwaliteit in het industriegebied van voor 1940 is van mindere kwaliteit. Alle gemiddelde gehalten tonen maximaal een lichte verontreiniging aan. Dit vormt geen probleem voor het huidig gebruik, echter wel bij grondverzet en hergebruik van grond als bodem. De overige deelgebieden zijn (zeer) licht verontreinigd of schoon. Het buitengebied is milieuhygiënisch schoon.

4.4 Gezondheidsrisico’s

Voor het vaststellen van gezondheidsrisico’s worden gehalten in de bodem getoetst aan de MTR-waarden (Maximaal Toelaatbaar Risico). Dit is de concentratie van een stof waarboven ontoelaatbare effecten voor de mens of het milieu op zouden kunnen treden. Deze MTR-waarden zijn afhankelijk van het bodemgebruik.

De kentallen van de homogene deelgebieden zijn vergeleken met deze MTR-waarden. Op basis hiervan is vastgesteld dat in gebied 1, de binnenstad, in meer dan 5% van de monsters het loodgehalte de MTR-waarde overschrijdt voor de functie moestuin en kinderspeelplaatsen. Bij het vaststellen van de MTR voor moestuin wordt ervan uitgegaan dat deze moestuin voorziet in 80 % van alle groente die de bewoner zijn of haar leven lang eet. Het gaat hierbij dus om een zeer omvangrijke moestuin. Voor kinderspeelplaatsen wordt ervan uitgegaan dat kinderen in contact kunnen komen met de bodemverontreiniging, dus dat de speelplaats onverhard is.

In de binnenstad worden naar verwachting geen omvangrijke moestuinen onderhouden. Er zijn echter wel kinderspeelplaatsen. Veelal zijn deze verhard en kunnen kinderen niet in contact komen met de verontreinigde grond. Het verdient echter aanbeveling dat, voordat een kinderspeelplaats in deelgebied 1 wordt aangelegd, de oorspronkelijke grond wordt onderzocht en eventueel vervangen.

Ten gevolge van de diffuse bodemkwaliteit is er nergens in Leeuwarden een gezondheidsrisico voor de functie ‘wonen met tuin’. Bij deze functie wordt rekening gehouden met het op beperkte schaal nuttigen van groente uit eigen tuin en dat de kinderen die er wonen regelmatig spelen in de (onverharde) tuin.

Ook voor de overige (minder gevoelige) functies levert de diffuse verontreiniging geen gezondheidsrisico’s op.

5 GRONDVERZET VOLGENS HET BODEMBEHEERPLAN

5.1 Wettelijke kaders

Hergebruik in werken: Bouwstoffenbesluit

Het Bouwstoffenbesluit [Lit.7] regelt grondverzet van licht verontreinigde grond in werken, waarbij een werk wordt gedefinieerd als een grondwerk, wegenbouwkundig werk, waterbouwkundig werk of bouwwerk.

Aan het hergebruik van schone grond in werken zijn in principe geen voorwaarden verbonden. Zo hoeft dit niet aan de gemeente gemeld te worden. Wel moeten kwaliteitsgegevens aantonen dat daadwerkelijk schone grond is toegepast in het werk.

De regelgeving rond hergebruik van lichtverontreinigde grond in werken is complex. Er is een partijkeuring of ander bewijsmiddel nodig om de bodemkwaliteit te bepalen. Daarnaast zijn er voorwaarden verbonden aan de wijze van toepassing, deze zijn afhankelijk van de kwaliteit van de grond. De regelgeving rond het Bouwstoffenbesluit is in het bodembeheerplan niet verder toegelicht.

Hergebruik als bodem: Ministeriële Vrijstellingsregeling

De Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet [Lit. 7] (hier verder Vrijstellingsregeling Grondverzet genoemd) maakt het mogelijk om onder bepaalde voorwaarden licht verontreinigde grond te hergebruiken als bodem. Het hergebruik wordt daarbij vrijgesteld van een aantal eisen in het Bouwstoffenbesluit, waaronder de terugneembaarheid en eisen ten aanzien van partijkeuringen. Voorwaarden voor hergebruik als bodem zijn:

  • a)

    voor het betreffende grondgebied dient een goedgekeurd bodembeheerplan beschikbaar te zijn;

  • b)

    er bestaat inzicht in de kwaliteit van de ontvangende bodem, vastgelegd in een bodemkwaliteitskaart;

  • c)

    de grond die wordt toegepast is van vergelijkbare of betere kwaliteit dan de ontvangende bodem;

  • d)

    de eigenaar van de ontvangende bodem moet hergebruik voorafgaand melden aan de gemeente;

  • e)

    mogelijke risico’s ten gevolge van bodemverontreiniging mogen niet toenemen.

Aan deze voorwaarden wordt voldaan met dit bodembeheerplan, waarin ook de bodemkwaliteitskaart is opgenomen.

In bijlage 2 is een schema opgenomen dat de verschillen tussen toepassing conform het Bouwstoffenbesluit en het bodembeheerplan inzichtelijk maakt.

5.2 Voorwaarden voor hergebruik van grond als bodem

De mogelijkheden voor grondverzet zijn afhankelijk van de bodemkwaliteit in een zone. In de gemeente Leeuwarden wordt onderscheid gemaakt tussen een groene zone (P95 = tussenwaarde: het gemiddelde tussen de streef- en de interventiewaarde) en een rode zone (P95 > tussenwaarde). Aan hergebruik vanuit de groene zone zijn minder voorwaarden verbonden dan aan hergebruik vanuit de rode zones.

De zoneringskaart voor de bovengrond is opgenomen in figuur 2. Deze figuur is tevens gedetailleerd opgenomen in bijlage 6. Op basis van deze zoneringskaart zijn de grondverzetmogelijkheden vastgesteld.

afbeelding binnen de regeling

Voor enkele zones is een onderscheid aan te geven in grondverzetmogelijkheden tussen bovengrond (0 - 0,5 m-mv) en ondergrond (0,5 - 1,0 m-mv). Omdat uiteenlopende regelgeving voor boven- en ondergrond in één zone niet efficiënt en praktisch is, worden de grondverzetmogelijkheden op basis van de kwaliteit van de bovengrond bepaald (“worst case” scenario).

Vanaf 1 m-mv is de grond veelal ongeroerd, en derhalve niet of nauwelijks belast door menselijk handelen. De bodemkwaliteit is daarom beter dan de lagen daar boven. Voor grond afkomstig uit lagen dieper dan 1 m-mv gelden daarom de zelfde voorwaarden als voor grond afkomstig uit lagen tot 1 m-mv. De zoneringskaart is daarom ook geldig voor grond afkomstig van een grotere diepte.

Groene zone: vrij grondverzet (P95 = Tussenwaarde).

Binnen de groene zone (deelgebied 3, 4, 5, 7, 8 en 9) is vrij grondverzet mogelijk. Hiermee wordt bedoeld dat hergebruik van grond als bodem mogelijk is zonder de kwaliteit van de toe te passen grond te onderzoeken. Wel gelden de volgende voorwaarden:

  • -

    De grond mag niet afkomstig zijn van een verdachte locatie (kaartlagen 1 en 2). Informatie over verdachte locaties kan bij de gemeente Leeuwarden worden opgevraagd, zie tevens toelichting par. 2.1. Als er sprake is van een verdachte locatie moet onderzoek (conform NEN5740: Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond.) aantonen of de grond verontreinigd is of niet. Als de verdachte locatie niet verontreinigd blijkt, is vrij grondverzet toegestaan. Als blijkt dat de grond verontreinigd is, dan gelden de voorwaarden van de rode zone.

  • -

    Minimaal 2 dagen voorafgaand aan het toepassen van grond dient de eigenaar (of pachter) van de ontvangende bodem de voorgenomen toepassing te melden aan de gemeente Leeuwarden. In deze periode kan de gemeente Leeuwarden nagaan of sprake is van een verdachte locatie.

  • Deze voorwaarden gelden voor grond afkomstig uit alle gebieden in de groene zone, ongeacht de bestemming binnen de gemeente Leeuwarden.

Rode zone: partijkeuring (P95 > Tussenwaarde).

Voor gebieden in de rode zone (deelgebied 1,2, en 6) geldt dat feitelijk onderzoek, conform de regelgeving van het Bouwstoffenbesluit moet uitwijzen of hergebruik mogelijk is. Het analysepakket van de partijkeuring moet minimaal de parameters bevatten van het NEN 5740 pakket voor grond.

Op basis van de partijkeuring wordt voor alle stoffen de gemiddelde concentratie in de toe te passen grond vastgesteld. Vervolgens vinden twee toetsingen plaats om te bepalen of, en waar, hergebruik van de partij als bodem mogelijk is:

Toets 1: bepalen of hergebruik als bodem mogelijk is:

  • -

    Als het gemiddelde voor één of meer stoffen de interventiewaarde overschrijdt, mag de partij niet worden hergebruikt. Het kader voor het vervolgtraject is sanering in het kader van de Wet Bodembescherming.

  • -

    Als de gemiddelden voor alle stoffen de interventiewaarde niet overschrijden maar wel de streefwaarde, dient toets 2 te worden uitgevoerd.

  • -

    Als de gemiddelden voor alle stoffen lager zijn dan de streefwaarde, dan is hergebruik mogelijk. Toets 2 is niet nodig. Hergebruik vindt plaats volgens de regels van grond afkomstig uit de groene zone.

Toets 2: bepalen in welke zones hergebruik als bodem mogelijk is:

Voor de kritische stoffen (streefwaarde-overschrijdingen in de partij grond) geldt dat het gemiddelde gehalte (Het gemiddelde gehalte wordt bepaald conform de regelgeving in het Bouwstoffenbesluit)

in de partij grond op basis van de partijkeuring kleiner moet zijn dan 1,2 x het gemiddelde gehalte van de zone waarin de ontvangende bodem ligt. Het gemiddelde gehalte van de ontvangende bodem is terug te vinden in de kentallen per homogeen deelgebied, bijlage 7.

afbeelding binnen de regeling Grond afkomstig uit de groene zones mag ook worden hergebruikt in de rode zones. Andersom, van rood naar groen, mag alleen conform de regelgeving zoals hiervoor genoemd, die van toepassing is voor de rode zones.

5.3 Aanvullende criteria voor hergebruik van grond als bodem

Melding hergebruik

Hergebruik van grond als bodem moet altijd tenminste 2 werkdagen voorafgaand aan het toepassen worden gemeld aan de sector Milieu van de gemeente Leeuwarden. Voor deze melding moet gebruik gemaakt worden van het door de gemeente vastgestelde meldingsformulier (bijlage 5).

Toepassen van grond ter plaatse van “gevoelige” bestemmingen

Hergebruik van licht verontreinigde grond als bodem is in een aantal gevallen niet gewenst, zoals speelplaatsen (zie par. 2.4). Ook kan gedacht worden aan natuurgebieden en recreatiegebieden. De gemeente Leeuwarden behoudt zich het recht voor om in deze of soortgelijke gevallen af te wijken van de regelgeving zoals opgenomen in dit bodembeheerplan. Eventueel zullen aanvullende eisen aan de kwaliteit en de wijze van toepassen gesteld worden.

Toepassen van grond in oppervlaktewater en oevers

Hergebruik van grond in en onder water valt onder de bevoegdheid van het Wetterskip Fryslân, het bodem beheerplan is in deze gevallen niet zondermeer van toepassing. Het toepassen van grond op oevers kan ook onder de bevoegdheid van het wetterskip vallen (keur), in dit geval zal beoordeeld worden of het bodembeheerplan van toepassing is.

Grondverzet ter plaatse van provinciale en rijksinrichtingen Wet Milieubeheer

De provincie Fryslân is bevoegd gezag binnen een aantal inrichtingen voor de Wet Milieubeheer. In dit geval is zij eveneens bevoegd gezag voor het Bouwstoffenbesluit. Omdat de Vrijstellingsregeling Grondverzet opgenomen is in het Bouwstoffenbesluit is de regelgeving uit dit bodembeheerplan niet van toepassing in inrichtingen waarbij de provincie of het Rijk bevoegd gezag is.

Grond afkomstig van verdachte locaties

De gemeente Leeuwarden heeft een overzicht van verdachte en onderzochte locaties (kaartlagen 1 en 2, zie paragraaf 2.1). Op deze locaties is er mogelijk sprake van een slechtere bodemkwaliteit dan in de omgeving, bijvoorbeeld door voormalige en huidige bedrijfsterreinen, stortlocaties en dempingen, ondergrondse tanks, etc. Wanneer op deze locaties grond vrijkomt, moet de toepassingsmogelijkheid altijd bepaald worden op basis van bodemonderzoek.

Op deze verdachte locaties dient eerst verkennend bodemonderzoek uitgevoerd te worden volgens het daarvoor opgestelde protocol (NEN 5740). Blijkt uit het verkennend onderzoek dat geen sprake is van een lokale bodemverontreiniging (concentraties kleiner of gelijk aan streefwaarden dan wel delokale achtergrondwaarden), dan is hergebruik van de vrijkomende grond conform de regelgeving in dit bodembeheerplan mogelijk.

Grond die vrijkomt op locaties met een bekende lokale bodemverontreiniging, kan veelal niet worden hergebruikt als bodem. Het is mogelijk dat een relatief schone partij van een verontreinigde locatie wel toegepast kan worden volgens de Vrijstellingsregeling grondverzet. Voor dergelijke partijen grond gelden de regels voor grondverzet van grond uit rode zones (partijkeuring, toetsen 1 en 2).

Bodemvreemd materiaal

Hergebruik van schone en licht verontreinigde grond als bodem is alleen toegestaan als de betreffende grond nagenoeg vrij is van bodemvreemd materiaal zoals puin, glas, afval en dergelijke. Grond die vermengd is met meer dan 50% (op basis van volume en/of gewicht) bodemvreemd materiaal wordt niet als grond beschouwd.

Als uit partijonderzoek of bij het ontgraven blijkt dat bodemvreemd materiaal in de te hergebruiken grond aanwezig is, dient voorafgaand aan de toepassing van deze grond altijd contact opgenomen te worden met de sector Milieu van de gemeente Leeuwarden. Deze bepaalt of hergebruik van de partij op de gewenste locatie mogelijk is (stand-still beginsel). Daarnaast kan de gemeente aangeven dat de grond vóór toepassing een bewerking moet ondergaan, bijvoorbeeld dat de grond gezeefd moet worden om het bodemvreemde materiaal te verwijderen.

Zintuiglijke afwijkingen in de toe te passen grond

Her te gebruiken grond waarvan zintuiglijk geconstateerd wordt dat deze mogelijk verontreinigd is, kan niet zonder meer worden toegepast. Dergelijke partijen mogen niet zonder partijkeuring worden hergebruikt. De toepasser dient de partij te laten onderzoeken middels een partijkeuring conform AP04 op het basispakket aan stoffen en eventueel op bijkomende verdachte stoffen. Op basis van de resultaten van de partijkeuring kan de gemeente beoordelen of hergebruik als bodem mogelijk is.

Asbest

Als er sprake is van (of een vermoeden van) asbest in de grond, dan is hergebruik van deze grond als bodem over het algemeen niet toegestaan. In een dergelijk geval dient in overleg met de sector Milieu van de gemeente Leeuwarden te worden bepaald hoe verder te handelen.

Wegbermen van rijkswegen en provinciale en gemeentelijke wegen

Wegbermen van hoofdwegen worden in principe als verdacht aangemerkt. Voor het toepassen van grond uit deze wegbermen gelden de regels van het grondverzet van grond uit rode zones. Voor grondverzet van en naar provinciale wegen en rijkswegen dient ook contact opgenomen te worden met respectievelijk de provincie Fryslân of Rijkswaterstaat.

Landbouwkundige toepassingen

De regulering van grondverzet en hergebruik conform de Vrijstellingsregeling is uitsluitend gebaseerd op de milieuhygiënische kwaliteit van de grond die hergebruikt wordt en van de ontvangende bodem. Voor de landbouw zijn echter in verband met besmettingsgevaar voor bodemziekten (aardappelmoeheid, bruinrot, wrattenziekte, e.d.) andere gegevens over de samenstelling van de grond van cruciaal belang. Als grond wordt toegepast in agrarisch gebied of directe omgeving, wordt daarom aanbevolen om, naast de milieuhygiënische regelgeving, ook de regelgeving ter voorkoming van de verspreiding van bodemziekten in acht te nemen.

Hergebruik van grond uit een andere gemeente binnen de gemeente Leeuwarden

De mogelijkheden van toepassen van grond uit andere Friese gemeenten is afhankelijk van de vraag of de gemeente waaruit de grond afkomstig is beschikt over een formeel vastgestelde bodemkwaliteitskaart welke tevens voorgelegd is aan de provincie Fryslân. Als dit het geval is kan de bodemkwaliteitskaart van deze gemeente als bewijsmiddel dienen voor de kwaliteit van de grond.

Als geen door B&W goedgekeurde bodemkwaliteitskaart beschikbaar is van de gemeente waar de grond vandaan komt, is de toepassing van deze grond ter beoordeling aan de gemeente Leeuwarden. In het uiterste geval gelden de regels voor grond afkomstig uit de rode zone (partijkeuring conform AP04 en toetsen)

Hergebruik van grond in andere gemeenten afkomstig van de gemeente Leeuwarden

Als grond buiten de gemeente Leeuwarden wordt toegepast, valt dit buiten de regelgeving zoals opgenomen in dit bodembeheerplan en geldt het aldaar vigerend beleid. Voorafgaand aan de toepassing dient daarom met de desbetreffende gemeente contact opgenomen te worden over de toepassingsmogelijkheden en hiermee gepaard gaande procedures, voorwaarden en bewijsmiddelen.

Grondverzet van en naar terpen en archeologisch waardevolle gebieden.

Terpen en archeologisch waardevolle gebieden hebben archeologisch een beschermde status (verdrag van Malta). Vrij grondverzet van en naar deze locaties is daarom op archeologische basis niet zonder meer toegestaan. Deze locaties zijn op te vragen via de provinciale website (www.fryslan.nl). Voorafgaand aan grondverzet ter plaatse van deze locaties wordt geadviseerd contact op te nemen met de archeologische dienst of de gemeente. Daarnaast zijn de terpen als gevolg van langdurig gebruik veelal matig tot sterk verontreinigd. Om deze reden worden de terpen als potentieel verdachte locatie beschouwd en is vrij grondverzet op basis van de milieuhygiënische kwaliteit niet toegestaan. Van eventueel vrijkomende grond van terpen dient door middel van een partijkeuring de hergebruikmogelijkheid vastgesteld te worden.

6 ORGANISATIE, PROCEDURESENHANDHAVING

6.1 Melding

Het toepassen van meer dan 2 m3 schone en licht verontreinigde grond als bodem dient minimaal twee werkdagen voorafgaand aan de toepassing te worden gemeld aan de gemeente. De eigenaar van het perceel (of een persoon namens de eigenaar) waarop de grond wordt hergebruikt is verantwoordelijk voor het indienen van de melding bij de gemeente (de sector Milieu van de gemeente Leeuwarden).

In de melding dient minimaal de volgende informatie vermeld te worden:

  • -

    Plaats van herkomst, hoeveelheid en kwaliteit van de her te gebruiken grond;

  • -

    Datum waarop de grond wordt aangebracht;

  • -

    Plaats waar de grond wordt hergebruikt in een grondwerk dat bodem wordt;

  • -

    Doel van het grondwerk dat bodem wordt;

  • -

    Kwaliteit van de ontvangende bodem, aangeduid door de kwaliteitszone waarbinnen de locatie waar de grond wordt hergebruikt is gelegen.

De gemeente Leeuwarden heeft een meldingsformulier waar bij grondverzet conform de Vrijstellingsregeling Grondverzet gebruik van gemaakt moet worden. Dit meldingsformulier is opgenomen in bijlage 5.

6.2 Toezicht en handhaving

De gemeente Leeuwarden heeft de taak om de afzonderlijke activiteiten waarbij schone of licht verontreinigde grond wordt hergebruikt als bodem (eventueel achteraf) te toetsen aan het bodembeheerplan. Omdat de Vrijstellingregeling Grondverzet een onderdeel vormt van het Bouwstoffenbesluit, zijn de handhavingbevoegdheden van de gemeente Leeuwarden ten aanzien van de Vrijstellingsregeling grondverzet dan ook gelijk aan die in het kader van het Bouwstoffenbesluit.

6.3 Kwaliteitsborging bij gemeentelijk grondverzet

Bij projecten waar de gemeente Leeuwarden als opdrachtgever optreedt, is de gemeente zowel uitvoerder als handhaver. Binnen de gemeente zijn deze functies gescheiden. Het team milieuontwikkeling treedt op als adviseur, zowel voor externen als voor afdelingen binnen de gemeente Leeuwarden. Het team bedrijfsmilieuzaken zal de meldingen ontvangen en beoordelen.

6.4 Rapportage

De betrokken landelijke overheden hebben afgesproken dat het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad in het jaarlijkse milieuverslag informeert over de uitvoering van de Vrijstellingsregeling grondverzet. Dit jaarverslag wordt tevens toegezonden aan de provincie en de VROM-inspectie.

In de rapportage worden de volgende onderdelen opgenomen:

  • -

    aantal meldingen van hergebruik van licht verontreinigde grond;

  • -

    volume (m3 los) grond dat is hergebruikt;

  • -

    volume (m3 los) grond dat buiten het deelgebied van herkomst is hergebruikt;

  • -

    door wie de meldingen zijn ingediend (onderverdeling op basis van percentage naar particulieren, bedrijven, gemeente en andere overheden);

  • -

    aantal malen dat meldingen onjuist of onvolledig waren;

  • -

    aantal controles in het veld;

  • -

    aard en aantal geconstateerde overtredingen en de daarop genomen maatregelen;

  • -

    evaluatie van de functiescheiding van controle en uitvoering.

6.5 Transport

Voor de registratie van transport van licht verontreinigde grond naar een hergebruikslocatie is op dit moment geen regelgeving voorhanden. Voor de registratie van het grondtransport wordt door de gemeente Leeuwarden een vergelijkbare werkwijze gehanteerd als voor de registratie van afvalstoffentransport binnen Nederland.

Bij het transport van de grond moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarden.

  • ·

    de transporteur is vermeld op de VIHB-lijst, en;

  • ·

    de opdrachtgever tot het transport verstrekt de transporteur een ondertekende begeleidingsbrief met hierbij een kopie van de melding in het kader van het hergebruik van de grond, en;

  • ·

    de gegevens worden door de toepasser zodanig geregistreerd dat controle mogelijk is en de gegevens worden voor een periode van tenminste vijf jaar bewaard.

In deze voorwaarden is sprake van een opdrachtgever voor het transport en een toepasser, hiermee wordt diegene bedoeld die betaalt voor het transport cq het toepassen. In de praktijk kan dit dezelfde (rechts)persoon zijn.

7 VERANTWOORDING

7.1 Algemeen

Het bodembeheerplan is opgezet conform de eisen in de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet. Daar waar geen duidelijke regels zijn gesteld, heeft de gemeente Leeuwarden hieraan een eigen invulling gegeven. Ook zijn op enkele details de voorschriften op een eigen wijze ingevuld. In dit hoofdstuk worden dit toegelicht en gemotiveerd.

7.2 Evaluatie

Door grondverzet, activiteiten aan het bodemoppervlak, bodemsaneringen en door natuurlijke processen in de bodem is de bodemkwaliteitskaart aan verandering onderhevig. De bodemkwaliteitskaart wordt herzien indien 25 % nieuwe gegevens (rapporten van onverdachte locaties) aan het gegevensbestand zijn toegevoegd, tenzij hierdoor geen wijzigingen in de bodemkwaliteitskaart optreden (conform de Interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten). Daarnaast wordt om de 5 jaar beoordeeld of herziening noodzakelijk is in verband met ruimtelijke- en/of beleidsontwikkeling of eventueel intensief grondverzet. Dit betekent dat uiterlijk 5 jaar na vaststelling de bodemkwaliteitskaart geëvalueerd moet worden.

7.3 Minerale olie en EOX

Bij het opstellen van de bodemkwaliteitskaart zijn gemiddelde gehalten bepaald voor zware metalen, PAK, minerale olie en EOX. Bij het bepalen of hergebruik in een deelgebied is toegestaan (P95 = tussenwaarde) zijn de stoffen EOX en minerale olie niet betrokken.

Voor minerale olie geldt dat verontreiniging met deze stof niet veroorzaakt wordt door diffuse bronnen maar vrijwel altijd door een puntbron wordt veroorzaakt. Een verontreiniging met minerale olie kan daarom niet als achtergrondgehalte dienen.

De analyseresultaten van bodemmonsters met veel organisch materiaal, bijvoorbeeld veenachtige bodems, geven veelal een verhoging met minerale olie aan. Deze veenachtige materialen verstoren namelijk de analyses voor minerale olie. Tegenwoordig zijn de analysemethoden aangepast en komt deze storing minder voor, in oude analyseresultaten speelt dit echter nog wel. Voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart is niet gekeken naar de analysemethode of de ouderdom van de analyses. Hierdoor zullen ook analyseresultaten meegenomen zijn waarvan het gehalte aan minerale olie wordt veroorzaakt door organisch materiaal.

Om bovenstaande redenen is besloten om minerale olie niet te betrekken bij de toetsing voor het bepalen van hergebruikmogelijkheden.

EOX is de naam voor een groep van stoffen die voor een groot deel uit bestrijdingsmiddelen bestaat. EOX heeft een triggerfunctie: als een verhoging van het EOX-gehalte wordt aangetroffen moet nader, uitgebreid onderzoek aantonen met welke stof uit deze stofgroep het monster verontreinigd is geraakt. EOX wordt standaard onderzocht bij bodemonderzoek.

Omdat EOX niet één stof is maar een stofgroep, is hiervan geen interventiewaarde bekend. Daarom is toetsing aan de tussenwaarde voor het bepalen van hergebruikmogelijkheden eveneens niet mogelijk. EOX is daarom eveneens niet betrokken bij de toetsing ten behoeve van het vaststellen van de zoneringskaart.

Gevolg van het voorgaande is dat als uit een partijkeuring blijkt dat minerale olie of EOX verhoogd is aangetroffen, deze grond niet zonder meer hergebruikt kan worden als bodem. In dit geval dient contact opgenomen te worden met de gemeente Leeuwarden.

7.4 Stand-still beginsel

Algemeen

De Ministeriële Vrijstellingregeling Grondverzet schrijft voor dat de bodemkwaliteit ten gevolge van het grondverzet niet mag verslechteren, dit is het stand-still beginsel. Dit stand-still beginsel kan op diverse niveaus bekeken worden. Een eerste onderbouwing van dit beginsel is de toets waarbij de P95-waarde vergeleken wordt met de tussenwaarde. Grond met relatief hoge gehalten aan verontreinigingen wordt hierdoor uitgesloten van vrij grondverzet.

De groene zone tot een diepte van 1 m (boven- en onderlaag)

De eerste voorwaarde voor vrij grondverzet is dat de volgende vergelijking: ‘P95 = tussenwaarde’ waar moet zijn. In de groene zone is dit het geval en er kan dus sprake zijn van vrij grondverzet.

De groene zone omvat echter zowel de weinig belaste stedelijke gebieden als het buitengebied. Aanvullend kan de vraag gesteld worden of, uit het oogpunt van vergelijkbare kwaliteit, deze twee delen voldoende overeenkomen om vrij grondverzet toe te staan èn tevens te voldoen aan het stand-still beginsel. Immers, het volledig vrijgeven van het grondverzet kan in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld wanneer de P95 de tussenwaarde benadert) strijdig zijn met het stand-still beginsel.

Om dit te voorkomen is in de richtlijn voor het opstellen van een bodemkwaliteitskaart in paragraaf 2.4.1 aangegeven dat voor grondverzet als aanvullende eis een controle kan worden uitgevoerd. Deze toets vindt plaats aan de hand van de toets van vergelijkbare kwaliteit. Aanbevolen wordt te overwegen deze controle uit te voeren in die deelgebieden waarvoor geldt dat de gemiddelde gehalten groter zijn dan tweemaal de streefwaarde.

In de Leeuwarder situatie blijkt dat de gemiddelde gehalten in de deelgebieden 3 en 4 licht boven de streefwaarde liggen, maar niet hoger zijn dan tweemaal de streefwaarde. De gemiddelden in de deelgebieden 5, 7, 8 en 9 liggen onder de streefwaarde. De afweging of een aanvullende toets noodzakelijk zou kunnen zijn is hierdoor niet van belang. Bij het verplaatsen van grond wordt door de lage gehalten voldaan aan het stand-still beginsel.

De groene zone dieper dan 1 m (diepere bodem)

In de groene zone is de bovengrond niet of nauwelijks met verontreinigingen belast. Hierdoor is er geen wezenlijk onderscheid aan te geven in de kwaliteit tussen de boven- en onderlaag en de hier onderliggende diepere bodem. Voor grond afkomstig uit de diepere bodem gelden daarom dezelfde voorwaarden als voor grond afkomstig uit lagen tot 1 m-mv. Bij het verplaatsen van grond wordt door de lage gehalten voldaan aan het stand-still beginsel.

De rode zones tot een diepte van 1 m (boven- en onderlaag)

De eerste voorwaarde voor vrij grondverzet is dat de volgende vergelijking: ‘P95 = tussenwaarde’ waar moet zijn. In de rode zones is dit niet het geval. Daardoor wordt aan grondverzet in en vanuit de rode zones eisen gesteld in de vorm van onderzoeksresultaten en toetsing op vergelijkbare kwaliteit.

De rode zones dieper dan 1 m (diepere bodem)

Voor de rode zones is een onderscheid aan te geven in de kwaliteit tussen enerzijds de boven- en onderlaag en anderzijds de diepere bodemlagen (ongeroerde bodem: De dikte van de ongeroerde laag varieert van plaats tot plaats. In gebieden die al lange tijd bewoond zijn (of eerder bewoond zijn geweest) zoals terpen kan de geroerde laag dikker zijn dan 1 m Maar lokaal kan deze laag ook minder dik zijn dan een meter)

Uit het oogpunt van efficiëntie worden de grondverzetmogelijkheden op basis van de kwaliteit van de bovengrond bepaald (zie paragraaf 3.2). Voor grond afkomstig uit de diepere bodem gelden daarom dezelfde voorwaarden als voor grond afkomstig uit de bovenste meter.

Door het sterkst beïnvloede gedeelte (de bovengrond) maatgevend te maken bij het vaststellen van de kwaliteit van de grond in dat gebied, is sprake van een worst case-scenario. Vanaf 1 m-mv is de grond veelal ongeroerd en dus niet of nauwelijks belast door menselijk handelen. De kwaliteit van deze ongeroerde grond zal beter zijn dan de bovenliggende lagen.

Het gebruik van de bodemkwaliteitskaart voor het bepalen van de kwaliteit van de uitkomende diepere grond zal een onderschatting zijn van de kwaliteit. Voor de bepaling van het toepassingsgebied kan de gekozen worst-case benadering echter een verruiming van het toepassingsgebied toe gevolg hebben. Relatief verontreinigde bovengrond mag dan worden toegepast ter plaatse van de schone(re) diepere grondlaag.

Hierbij kan op micro-niveau het stand-still beginsel eventueel in het gedrang komen. Op een wat groter schaalniveau bezien (deelgebied of rode zone) verslechtert de bodemkwaliteit niet. De grond blijft namelijk allemaal binnen hetzelfde gebied en hierbinnen zal de bodemkwaliteit dus niet veranderen.

Tevens zullen deze situaties in de praktijk maar weinig voorkomen. Dit doordat:

  • 1.

    hiervan alleen sprake is als grond uit de rode zone wordt hergebruikt. Grond uit de groene zone voldoet namelijk altijd aan de eisen van vrij grondverzet;

  • 2.

    het afstemmen van grondverzet voor grote(re) projecten erg lastig is. Er moet voor hergebruik zowel vraag als aanbod zijn op hetzelfde moment. In de praktijk beperkt dit zich tot de kleinere projecten;

  • 3.

    het overgrote deel van het hergebruik zich zal beperken tot het aanbrengen van grond op of in de bovenste meter. Het zal hierbij gaan om: plantgaten voor bomen en struiken, uitvlakken van kuilen en rijsporen in grasvelden en plantsoentjes etc. In slechts weinig gevallen zal hierbij dieper dan 1 m gegraven worden (we spreken niet voor niets van de ongeroerde laag, hier heeft nog geen activiteit plaatsgevonden);

  • 4.

    er sprake moet zijn van hergebruik als bodem. Zodra een werk wordt aangelegd kan geen beroep gedaan worden op dit bodembeheerplan maar zijn de eisen van het Bouwstoffenbesluit van toepassing.

Door de praktische beperkingen is de kans zeer klein dat er werkelijk grond uit de rode zone wordt hergebruik in de diepere bodemlaag. In combinatie met de waarborging van het stand-still beginsel binnen het deelgebiedniveau, is besloten om in het bodembeheerplan naast de meldingsplicht, alleen onderzoek en toetsing op vergelijkbare kwaliteit te eisen.

Afronding

In de groene zone blijkt dat er nauwelijks kwaliteitsverschillen zijn tussen de onderdelen waaruit de zone bestaat. Er zijn ook geen verschillen tussen de bovenste meter en de diepere laag. Er is dan ook besloten om in het bodembeheerplan met uitzondering van de meldingsplicht geen nadere eisen te stellen aan grondverzet binnen of vanuit de groene zone.

In de rode zones geldt dat de grond die hier is vrijgekomen pas kan worden toegepast nadat de toets van vergelijkbare kwaliteit is uitgevoerd. Bij het toepassen van grond uit de rode zone in de diepere ongeroerde lagen kan er op micro-niveau mogelijk beïnvloeding zijn van het stand-still beginsel. Omdat door praktische beperkingen de kans hierop zeer klein is, èn op deelgebiedniveau het stand-still beginsel wel gewaarborgd is, is besloten om in het bodembeheerplan naast de meldingsplicht, alleen onderzoek en toetsing op vergelijkbare kwaliteit te eisen. Er worden dus geen aanvullende eisen gesteld voor de bescherming van de grond dieper dan 1 m-mv.

7.5 Meldingsplicht

Conform de Ministeriele Vrijstellingsregeling Grondverzet moet het toepassen van grond vijf dagen van te voren aan de gemeente Leeuwarden gemeld worden. Meldingen in het kader van het Bouwstoffenbesluit dienen twee dagen van te voren gemeld te worden. De gemeente Leeuwarden heeft besloten om deze termijnen gelijk te trekken. Daarom is voor toepassing in het kader van de Vrijstellingsregeling Grondverzet een melding twee dagen voorafgaand aan hergebruik van grond afdoende.

Bijlagen

Bijlage 1

Referenties en begrippen

REFERENTIES

  • 1.

    Interim-richtlijn Opstellen en toepassen bodemkwaliteitskaarten in het kader van de Vrijstellingsregeling Grondverzet, VROM (1999)

  • 2.

    Handreiking voor het opstellen en gebruiken van bodemkwaliteitskaarten bij actief bodembeheer, Hoofdrapport + Bijlagenrapport, provincie Fryslân (maart 1999).

  • 3.

    Actief bodembeheer, eindrapportage, Oranjewoud (maart 1999).

  • 4.

    Actief bodembeheer in de gemeente Leeuwarden; Hoofdrapport vaststellen achtergrondwaarden in de gemeente Leeuwarden, (december 2001).

  • 5.

    Statistische Evaluatie homogene deelgebieden, bodemkwaliteitskaart gemeente Leeuwarden, Royal Haskoning, 9M8424 (26 mei 2004).

  • 6.

    Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterbescherming, VROM (1995)

  • 7.

    Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet, Staatscourant nr. 180/pag. 8, VROM (1999)

BEGRIPPEN

Actief bodembeheer

Actief bodembeheer is het proces dat de keten preventie, beheer, sanering en nazorg omvat, met als doel het op een maatschappelijk verantwoorde wijze realiseren van een duurzaam bodemgebruik.

Beheersgebied

Gebied waarvoor geldt dat één organisatie de bodemkwaliteit beheert. De organisatie kan bijvoorbeeld een gemeente, provincie of waterschap zijn.

Bodemkwaliteitskaart

Diverse kaarten die als geheel een beschrijving geven van de bodemkwaliteit in een bepaald gebied. De bodemkwaliteitskaart bestaat uit verschillende “lagen” waarbij elk van de lagen gericht is op de ruimtelijke presentatie van een bepaald kenmerk dat bepalend is voor de (verwachte) bodemkwaliteit. Voorbeelden zijn: een kaart waarop per deelgebied de diffuse achtergrondwaarden zijn weergegeven, een kaart met onderzochte locaties of een kaart met potentieel verontreinigde (verdachte) locaties.

Bodemkwaliteitszone

Deel van het beheersgebied waarvoor geldt dat een zelfde regiem geldt voor grondverzet.

EOX

Extraheerbare Organische Gehalogeneerde koolwaterstoffen. Deze stofgroep bestaat uit veel stoffen die vaak als bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Voor EOX is alleen een streefwaarde beschikbaar. Het gehalte aan EOX dient als indicatie voor het voorkomen van bestrijdingsmiddelen in de grond of het grondwater. Als een verhoogd EOX gehalte wordt gemeten zal aanvullende analyse uit moeten wijzen waar de bodem daadwerkelijk mee verontreinigd is.

Gemiddelde

Alle representatieve waarden opgeteld en vervolgens gedeeld door dit aantal waarnemingen.

Hergebruik

Opnieuw toepassen van (schone of licht verontreinigde) grond. Er is een onderscheid aangebracht in hergebruik van grond als bodem en hergebruik als bouwstof in werken.

(Homogeen) deelgebied

Homogene deelgebieden zijn delen van het grondgebied waar op basis van een aantal factoren een min of meer gelijke homogene diffuse bodemkwaliteit wordt verwacht (gebiedsspecifieke achtergrondwaarden). Hierbij kan worden gedacht aan factoren als bodemgebruik (wonen, industrie), historie (oude stadskern, nieuwe buitenwijken) en bodemtype (zand, veen of klei). Homogene deelgebieden worden op basis van deze factoren gedefinieerd als bijvoorbeeld “Wonen voor 1900 op zandgronden” of “Landbouw op kleigronden”.

Interventiewaarde

Waarde waarmee voor verontreinigende stoffen het concentratieniveau wordt aangegeven waarbij sprake is van ernstige vermindering of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.

Kritische stof

Een stof waarvoor geldt dat de gehalten binnen (een deel van) het beheersgebied zodanig hoog en/of variabel zijn in vergelijking tot de andere stoffen, dat de betreffende stof bepalend kan zijn voor de bodemkwaliteit in (het betreffende deel van) het beheersgebied. Elke stof waarvoor geldt of wordt verwacht dat de 95-percentielwaarde (P95) de voor die stof geldende tussenwaarde overschrijdt wordt in ieder geval als kritische stof worden aangemerkt. In de praktijk wordt veelal een stof als kritische stof beschouwd indien het gemiddeld gehalte de streefwaarde overschrijdt, omdat dan wellicht eveneens de P95 >Tussenwaarde kan zijn.

Licht verontreinigde grond

Grond die bij toetsing conform de methodiek uit de Vrijstellingsregeling Samenstellings- en Immissiewaarden Bouwstoffenbesluit niet voldoet aan de streefwaarden bodemkwaliteit, maar waarbij voor géén van de stoffen sprake is van overschrijding van de interventiewaarden.

PAK

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Onder deze stofgroep vallen o.a. teerachtige stoffen en kooldeeltjes. Standaard worden 10 stoffen uit deze stofgroep geanalyseerd. Ook het totaalgehalte van deze 10 stoffen (PAK10) wordt getoetst aan de streef- en interventiewaarden.

Percentielwaarde

Bijvoorbeeld de 95-percentielwaarde (P95): het getal in de reeks (populatie) representatieve waarnemingen waarvoor geldt dat 95 % van de waarnemingen lager is en 5 % hoger. De P95 wordt in dit kader gebruikt om te bepalen of in een gebied een partijkeuring nodig is bij het vrijkomen en hergebruiken van deze grond. Dit is het geval indien de P95 de tussenwaarde overschrijdt.

Streefwaarde

Waarde die het kwaliteitsniveau aangeeft waarop de multifunctionele eigenschappen van de bodem zijn gewaarborgd.

Tussenwaarde

De waarde gelijk aan de helft van de som van de Streefwaarde en de Interventiewaarde uit de Wet bodembescherming.

Uitbijter

Uitbijters of uitschieters zijn ongebruikelijk hoge of lage waarnemingen in een steekproef. Het zijn waarnemingen die niet voldoen aan het patroon dat door de andere waarnemingen wordt bevestigd. Met andere woorden een gehalte dat niet tot de populatie van de diffuse bodemverontreiniging behoort. De waarde van dit gehalte (wanneer is een getal een uitbijter) wordt met behulp van statistiek vastgesteld.

Variabiliteit

Mate waarin de individuele gehalten binnen de bodemkwaliteitszone variëren. In dit verband gaat het om de vraag of een deelgebied al dan niet tot één bodemkwaliteitszone kan worden gerekend. Voor het opstellen van de bodemkwaliteitskaart moeten de deelgebieden mede worden beoordeeld op basis van de variabiliteit.

Verdachte locatie

Locatie waarvoor op basis van vooronderzoek concrete aanwijzingen bestaan dat die locatie, of een deel ervan, is verontreinigd met één of meer stoffen als gevolg van menselijk handelen.

Vergelijkbare kwaliteit

Er is sprake van vergelijkbare kwaliteit indien voor de kritische stoffen geldt dat het gemiddelde gehalte in de partij grond kleiner is dan 1,2 x het gemiddelde gehalte van de ontvangende bodem.

Bijlage 2 Schema afstemming tussen grondverzet in het kader van het Bouwstoffenbesluit en het Bodembeheerplan, op basis van herkomst (groene of rode zone)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3:

Toelichting statistiek bij bodemkwaliteitskaarten

Stoffen en meetwaarden

Per homogeen deelgebied is voor zowel de boven– als ondergrond van elf stoffen (het zogenaamde basispakket voor een bodemkwaliteitskaart) een aantal statistische waarden bepaald (gemiddelde, 95-percentielwaarde). Het betreft de metalen arseen, lood, koper, zink, nikkel, kwik, chroom en cadmium en PAK (10-VROM), EOX en minerale olie. Deze zijn getoetst aan streef- en interventiewaarde uit de Wet bodembescherming. In onderstaande figuur zijn de statistische waarden in relatie tot de bodemkwaliteit toegelicht.

afbeelding binnen de regeling

Gemiddelde:

Gemiddelde concentratie/gehalte van een stof in een deelgebied. Hiertoe worden alle concentraties van de representatieve waarnemingen bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal waarnemingen. Van de 11 stoffen uit het basispakket wordt het gemiddelde bepaald per homogeen deelgebied. De stof die het hoogst wordt gemeten t.o.v. de streef– en interventiewaarden bepaalt uiteindelijk de karakteristiek van de diffuse bodemkwaliteit in dit deelgebied; schoon, licht- of sterk verontreinigd. Als bijvoorbeeld het loodgehalte de streefwaarde overschrijdt en de overige stoffen lager zijn dan de streefwaarden, dan wordt dit deelgebied als “licht verontreinigd” gekarakteriseerd op basis van het gemiddeld loodgehalte. Het (gemiddeld) loodgehalte wordt dan de “kritische parameter” van dit deelgebied genoemd.

95 percentielwaarde (P95):

Deze waarde geeft per stof en per deelgebied een concentratieniveau, aan en wel het niveau dat door 95% van de representatieve waarnemingen niet wordt overschreden; 5% van de representatieve waarnemingen is dus hoger dan deze waarde.

Als bijvoorbeeld in een deelgebied de P95 voor lood 200 mg/kg ds is, dan heeft 95% van de waarnemingen een loodgehalte in dit gebied lager of gelijk aan 200 mg/kg ds.

De P95 wordt bepaald omdat in de interim richtlijn [lit. 1] beleidsmatig de volgende keuze is gemaakt: indien in een deelgebied voor één van de stoffen uit het basispakket de P95 de tussenwaarde (T) overschrijdt, dan mag geen vrij grondverzet worden gepleegd. De kwaliteit van vrijkomende grond zal altijd m.b.v. een partijkeuring moeten worden vastgesteld, ook indien het gemiddelde gehalte schoon is of licht verhoogd (overschrijding streefwaarde). Hiermee wordt voorkomen dat ongemerkt sterk verontreinigde grond wordt hergebruikt; zie verder hoofdstuk 3.

* milligram lood per kilogram grond (op basis van droge stof)

Bijlage 4

Motivatie herindeling homogene deelgebieden

Een homogeen deelgebied is een gebied waarbinnen sprake is van een gelijke maat van diffuse verontreiniging.

Voordat wordt begonnen met het verwerken van analyseresultaten wordt een hypothese opgesteld van homogene deelgebieden, op basis van een aantal kenmerken zoals bebouwingsperiode of gebruik. Analyseresultaten worden vervolgens per homogeen deelgebied verzameld.

Statistische evaluatie van de analyseresultaten moet uitwijzen of de hypothese van homogene deelgebieden juist was of dat er enige aanpassing nodig of mogelijk is. Zo kan het noodzakelijk of mogelijk zijn om deelgebieden te

Inleiding

E en homogeen deelgebied is een gebied waarbinnen sprake is van een gelijke maat van diffuse verontreiniging.

Voordat wordt begonnen het verwerken van analyseresultaten wordt een hypothese opgesteld van homogene deelgebieden, op basis van een aantal kenmerken zoals bebouwingsperiode of gebruik. Analyseresultaten worden vervolgens per homogeen deelgebied verzameld.

Statistische evaluatie van de analyseresultaten moet uitwijzen of de hypothese van homogene deelgebieden juist was of dat er enige aanpassing nodig of mogelijk is. Zo kan het noodzakelijk of mogelijk zijn om deelgebieden te

In het kader van de Pilot Actief bodembeheer in Stedelijk gebied is in Leeuwarden in 1997 en 1998 het eerste concept voor een bodemkwaliteitskaart ontwikkeld. In deze fase waren de provincie Fryslân en de gemeente Leeuwarden pioniers op dit gebied. De interim-richtlijn Bodemkwaliteitskaarten van het Ministerie van VROM was nog niet opgesteld. Na totstandkoming van de interim-richtlijn bleek dat het concept van de bodemkwaliteitskaart van Leeuwarden goed aansloot bij de methodiek die in de interim-richtlijn werd beschreven.

Bij de eerste versie van de bodemkwaliteitskaart uit 1997 zijn 37 homogene deelgebieden gedefinieerd. Deze gebieden zijn ingedeeld op basis van bebouwingsperiode, bebouwingsdichtheid, gebruik en landschappelijke eenheid.

In de in 1999 verschenen interim-richtlijn bodemkwaliteitskaarten wordt het proces voor de totstandkoming van bodemkwaliteitskaarten vrij nauwkeurig voorgeschreven voor vrijwel alle processtappen. Het indelen in homogene deelgebieden is hierop echter een uitzondering. In de interim-richtlijn is nauwelijks aangegeven welke criteria als onderscheidend worden gezien en welke bandbreedte hierbij van belang is.

In 1999 is in de gemeente Leeuwarden verder gewerkt aan de bodemkwaliteitskaart. Zo zijn aanvullende gegevens verzameld in die gebieden waar niet genoeg gegevens voor handen waren voor het statistisch betrouwbaar vaststellen van achtergrondgehalten. Op basis van die gegevens is een nieuw concept van de bodemkwaliteitskaart ontwikkeld. In dit tweede concept, gerapporteerd in 2001[lit 7], werd ook de indeling in homogene deelgebieden op basis van statistisch onderzoek geëvalueerd. In het tweede concept is één homogeen deelgebied gesplitst, waardoor uiteindelijk 38 homogene deelgebieden zijn gedefinieerd in de gemeente Leeuwarden. In dit onderzoek bleek het niet verantwoord om meer homogene deelgebieden op basis van een statistische evaluatie samen te voegen.

Ter voorbereiding van het opstellen van het bodembeheerplan in 2003 is wederom kritisch gekeken naar het aantal homogene deelgebieden. Reden hiervoor was dat inmiddels landelijk veel ervaring is opgedaan met bodemkwaliteitskaarten. Het aantal homogene deelgebieden in Leeuwarden bleek erg hoog te zijn ten opzichte van bodemkwaliteitskaarten elders in Nederland.

Door het grote aantal homogene deelgebieden is het uitvoeren van het grondstromenbeleid complexer. Daarnaast zijn er zijn veel deelgebieden, met name van de ondergrond, waarin niet voldoende waarnemingen (<20) aanwezig zijn voor het bepalen van betrouwbare statistische kentallen. Hierdoor zou in deze gebieden het bodembeheerplan niet van toepassing zijn.

Om deze reden is aan Royal Haskoning gevraagd om een evaluatie uit te voeren van de homogene deelgebieden in Leeuwarden en te komen met een voorstel tot een nieuwe indeling. Daarbij is uitdrukkelijk meegegeven dat de grenzen van de deelgebieden niet mogen veranderen. Er mocht derhalve alleen sprake zijn van het eventueel samenvoegen van homogene deelgebieden. Deze voorwaarde is meegegeven opdat daarmee de inmiddels ontwikkelde dataset met analysegegevens per deelgebied gebruikt kon worden en dat niet het hele werk opnieuw uitgevoerd behoefde te worden.

In deze notitie zijn de uitkomsten van dit onderzoek gepresenteerd en is een afweging gemaakt tussen de oorspronkelijke en nieuwe indeling van homogene deelgebieden. Voor de rapportage van de statistische evaluatie wordt verwezen naar het betreffende rapport van Royal Haskoning uit 2003 [lit. 5]

Landelijke ervaring

Een groot aantal gemeenten in Nederland beschikt over een bodemkwaliteitskaart. Hierbij zijn veelal de volgende criteria gebruikt voor de indeling in homogene deelgebieden:

Bebouwd gebied:

  • -

    Historisch bodemgebruik (hoe lang wordt een activiteit al uitgevoerd in het gebied)

  • -

    Aard van het gebruik (wonen, industrie of anderszins)

Landelijk gebied:

  • -

    gebruik (landbouw, veeteelt, etc)

  • -

    bodemtype (zand, veen, klei)

Er is nog een aantal andere criteria te noemen, bijvoorbeeld nader onderscheid in bodemtypen zoals zeeklei, rivierklei of typen bewoning. Bij het indelen in deelgebieden worden deze echter in de praktijk niet meegenomen, omdat ze geen relevant verschil in bodemkwaliteit opleveren.

De grenzen tussen gebieden worden langs praktische scheidingslijnen zoals kanalen of doorgaande wegen gelegd. Daarnaast wordt bij de indeling rekening gehouden met een van de belangrijkste doelen van de bodemkwaliteitskaart, namelijk grondverzet conform de Vrijstellingsregeling Grondverzet, waarbij een praktische werkbare kaart gewenst is. Dit resulteert in een bodemkwaliteitskaart met gemiddeld 7-12 homogene deelgebieden per gemeente.

Bodemkwaliteitskaart gemeente Leeuwarden

De gemeente Leeuwarden heeft 38 homogene deelgebieden, wat weliswaar een zeer gedegen bodemkwaliteitskaart oplevert, maar om eerder genoemde redenen niet praktisch is bij de uitvoering van grondverzet.

De oorzaak van het grote aantal deelgebieden in Leeuwarden ligt met name in de gedetailleerde indeling in bebouwingsperioden. In Leeuwarden is een bebouwingsperiode van ca. 50 jaar als onderscheidend kenmerk aangehouden. Daarnaast is onderscheid gemaakt in bewoningsdichtheid (middel, hoog) en dorpen op knipklei, kwelderrug en middelzeegebied.

In de bodemkwaliteitskaart uit 1999 bleek dat van de 38 deelgebieden van een groot aantal deelgebieden te weinig analyseresultaten beschikbaar waren om van iedere stof om betrouwbare kentallen te produceren. Hierdoor was de bodemkwaliteitskaart in deze deelgebieden niet op te stellen bruikbaar. Dat maakte tevens dat het bodembeheerplan in deze gebieden niet zou gelden.

In de ondergrond waren van 18 gebieden onvoldoende gegevens beschikbaar, van de bovengrond in 7 gebieden.

Om over voldoende gegevens te beschikken zou aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. Ook kan ervoor gekozen worden om te wachten tot, door middel van regulier bodemonderzoek, geschikte gegevens in de betreffende deelgebieden voorhanden komen.

Methodiek nieuwe indeling

De herindeling heeft plaatsgevonden door de aannames op basis waarvan in 1997 homogene deelgebieden zijn samengesteld aan te passen. Op de volgende wijze heeft herindeling plaats gevonden:

Tabel: Nieuwe indeling homogene deelgebieden

Periode

Motivatie

Oude deelgebieden

voor 1880

Periode voor de grootschalige industrialisatie

1 - 12, 35 - 37

1890 – 1935

veel bedrijvigheid in woongebieden, aanvang gebruik organische en synthetische stoffen (bestrijdingsmiddelen, etc)

13-21

1940 – 1970

grote uitbreidingen, splitsing woongebieden en industriegebieden

22-28

1970 – heden

overstap op aardgas, verdwijnen van kolen en olietanks, milieubewustwording.

29-34

deelgebied 38 (het buitengebied) is buiten de herindeling gehouden

Vervolgens is onderscheid aangebracht in woon- en industriegebieden; de deelgebieden 13, 15, 28, 34 betreffen industriegebieden. Als laatste zijn de bijzondere gebieden onderscheiden: 22 (vliegbasis), 25 (Magere weide), 31 (Greuns en Wielepôle II).

De dichtheid van de bebouwing wordt niet als significante parameter beschouwd voor de verwachte bodemkwaliteit (bovendien is bijna alles als “middel” of “hoog” gekwalificeerd, dus is het niet echt onderscheidend). Dit geldt ook voor de bodemtypen knipklei, Middelzeegebied en kwelderruggebied welke allemaal kleigebieden betreffen.

Deelgebieden die op basis van deze criteria gescheiden waren, gaan op in de overige deelgebieden.

Tot slot is een statistische evaluatie uitgevoerd. Hierbij is nagegaan of de voorgaande samenvoeging van homogene deelgebieden verantwoord is op basis van de feitelijke getallen. Deze rapportage is separaat gerapporteerd [lit. 5]. Uit de statistische evaluatie bleek dat deelgebied 2 beter opgesplitst kan worden in twee deelgebieden i.v.m. een lichte afwijkende bodemkwaliteit.

Bij de statistische evaluatie van de indeling in homogene deelgebieden door Royal Haskoning is gebruik gemaakt van een andere statistische toetsingsmethode dan ten behoeve van het opstellen van de eerdere bodemkwaliteitskaart. Royal Haskoning is van mening dat de methode die destijds is gebruikt niet geschikt was voor het relatief beperkte aantal waarnemingen.

Bovenstaande analyse inclusief de statistische evaluatie resulteert uiteindelijk in 9 homogene deelgebieden:

  • 1

    wonen voor 1880 (voorheen 1 - 12, 35 - 37)

  • 2

    wonen 1890-1935 (voorheen 14, 16 - 18)

  • 3

    wonen 1910-1940 (voorheen 19 - 21)

  • 4

    wonen 1940-1970 (voorheen 23, 24, 26, 27)

  • 5

    wonen na 1970 (voorheen 29, 30, 32 - 34)

  • 6

    industrie voor 1940 (voorheen 13, 15)

  • 7

    industrie na 1940 (voorheen 28, 34)

  • 8

    bijzondere gebieden (voorheen 25, 31)

  • 9

    buitengebied (voorheen 38)

De vliegbasis is buiten beschouwing gebleven, aangezien hiervoor een separate bodemkwaliteitskaart is opgesteld.

Op basis van deze indeling beschikt ieder homogeen deelgebied over voldoende gegevens om betrouwbare achtergrondgehalten vast te stellen voor zowel de boven- als de ondergrond.

Bijlage 5

Meldingsformulier grondverzet op basis van het bodembeheerplan

Bijlage 6

Kaarten

afbeelding binnen de regeling

Zoneringskaart bovengrond gemeente Leeuwarden afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 7