Regeling vervallen per 01-01-2019

Verordening Wmo 2018 gemeente Leeuwarden

Geldend van 01-01-2018 t/m 31-12-2018

Intitulé

Verordening Wmo 2018 gemeente Leeuwarden

De gemeenteraad van de gemeente Leeuwarden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 oktober 2017

gelet op artikel 108, tweede lid en artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet;

gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

b e s l u i t

vast te stellen de:

Verordening Wmo 2018 gemeente Leeuwarden

Deze verordening is vastgesteld op 13 november 2017.

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

1. aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een individuele maatwerkvoorziening te leveren;

2. algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

3. algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

4. andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

5. Awb: algemene wet bestuursrecht;

6. Besluit: het (financieel) Besluit van de gemeente Leeuwarden, dat jaarlijks door het college wordt vastgesteld;

7. bijdrage: bijdrage als bedoeld in Wmo artikel 2.1.4 lid 1;

8. cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

9. deskundige: beroepskracht met specifieke kennis en vaardigheden ten aanzien van de beperking van de bewoner en/of de benodigde individuele maatwerkvoorziening, die kan aantonen dat hij voldoet aan de in de branche geldende kwaliteitseisen.

10. formele ondersteuning: ondersteuning die met een vergoeding vanuit het persoonsgebonden budget wordt geboden door een deskundige, niet zijnde een persoon uit het sociaal netwerk van de bewoner;

11. gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

12. gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in de Wmo artikel 2.3.2 lid 1;

13. hulpvraag: behoefte van een bewoner aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wmo artikel 2.3.2 lid 1;

14. individuele maatwerkvoorziening: op de bewoner toegesneden voorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt op basis van een besluit;

15. informele ondersteuning: ondersteuning die met een vergoeding vanuit het persoonsgebonden budget geboden wordt door een persoon die niet formele ondersteuning biedt, zoals een persoon uit het sociale netwerk van de bewoner of een beroepskracht niet zijnde een deskundige.

16. mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

17. melding: melding van een hulpvraag aan het college als bedoeld in de Wmo artikel 2.3.2, eerste lid

18. Persoonsgebonden budget (PGB): persoonsgebonden budget als bedoeld in de Wmo artikel 1.1.1, zijnde een bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een individuele maatwerkvoorziening behoren, en die een bewoner van derden heeft betrokken;

19. persoonlijk plan: een door de bewoner opgesteld plan met een omschrijving van de situatie en de mogelijkheden en onmogelijkheden die de bewoner heeft bij het oplossen van zijn beperking in zelfredzaamheid en/of participatie.

20. voorliggende voorziening: algemene voorziening of andere voorziening waarmee aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen;

21. Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. Vormen van ondersteuning

De gemeente Leeuwarden biedt vanuit de Wmo de volgende vormen van ondersteuning:

1. Hulp bij Huishouden: ondersteuning bij het schoonhouden van het huis

2. Praktische Thuisondersteuning: ondersteuning bij het schoonhouden van het huis, verzorging van kinderen en/of zelfstandig (kunnen blijven) wonen.

3. Thuisondersteuning: ondersteuning bij het zelfstandig (kunnen blijven) wonen.

4. Persoonlijke verzorging: ondersteuning bij de zelfzorg.

5. Kortdurend Verblijf: tijdelijk verblijf (logeren) ter ontlasting van gebruikelijke hulp of mantelzorger.

6. Dagbesteding: ondersteuning in de vorm van een aanbod van activiteiten voor één of meer dagdelen per week, gericht op het behouden of versterken van (vaardigheden ten behoeve van) de zelfredzaamheid en participatie.

7. Woonvoorziening: ondersteuning in de vorm van een aanpassing van de woning, woningsanering of verhuiskostenvergoeding ter compensatie van belemmeringen die de bewoner aan zijn woning ondervindt bij het voeren van een huishouden.

8. Rolstoel: hulpmiddel ter ondersteuning van het kunnen verplaatsen in of om de woning en/of korte afstanden.

9. Vervoersvoorziening: ondersteuning ten behoeve van het kunnen verplaatsen voor korte of langere afstanden.

10. Beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de bewoner of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

11. ThuisPLUS: Beschermd Wonen thuis bij de bewoner die zelfstandig woont.

12. Opvang: het bieden van een tijdelijk en veilig onderdak, begeleiding, informatie en advies aan een bewoner die, door één of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie heeft verlaten. Opvang betreft deels een algemene voorziening en deels een individuele maatwerkvoorziening.

Artikel 3. Gegevensverwerking en Privacy

1. Het college is, bij de verwerking van persoonsgegevens, gehouden aan de wettelijke bepalingen in de Wmo, de daaruit afgeleide regelgeving, de Algemene Wet Bestuursrecht, de Wet bescherming Persoonsgegevens en de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

2. Het college informeert actief de bewoner over zijn privacyrechten en de gegevensverwerkingen die in het kader van de ondersteuning plaats vinden.

Artikel 4. Melding hulpvraag

1. Een hulpvraag kan door of namens een bewoner bij het college worden gemeld.

2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding, zijnde een hulpvraag, schriftelijk tenzij de bewoner dit niet wenst.

3. In spoedeisende gevallen, als bedoeld in Wmo artikel 2.3.3, treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke individuele maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 5. Cliëntondersteuning

1. Het college zorgt ervoor dat bewoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, geboden door het sociaal wijkteam, waarbij het belang van de bewoner het uitgangspunt is.

2. Het college wijst de bewoner en zijn mantelzorger voorafgaand aan het onderzoek, bedoeld in Wmo artikel 2.3.2 lid 1, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 6. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in de Wmo artikel 2.3.2 lid 1, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de bewoner en zijn situatie én maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

2. Het college brengt de bewoner op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in de Wmo artikel 2.3.2. lid 2 op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

3. Voor of tijdens het gesprek verschaft de bewoner het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de bewoner op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De bewoner verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

4. Als de bewoner genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de bewoner afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en derde lid

Artikel 7. Gesprek

1. Het college onderzoekt in een gesprek met de bewoner, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst iemand uit het sociale netwerk van de bewoner, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

a. de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de bewoner;

b. het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

c. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen, de eigen zelfredzaamheid of participatie te handhaven of te verbeteren.

d. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociaal netwerk van bewoner te komen tot verbetering van de eigen zelfredzaamheid of participatie,

e. de (ervaren) belasting van de mantelzorger(s) en het sociale netwerk van de bewoner en de daaruit voortvloeiende behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger(s) en het sociale netwerk van de bewoner.

f. de mogelijkheden om met gebruik van een algemene voorziening of een andere voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, de mogelijkheden om een individuele maatwerkvoorziening te verstrekken;

g. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg en ondersteuning, onderwijs, jeugdhulp, wonen, werk en inkomen met het oog op een verbetering van de zelfredzaamheid of participatie;

h. welke mogelijke bijdragen in de kosten van toepassing zijn in relatie tot de (zorg)kosten die de bewoner conform de Wmo gaat maken (Wmo artikel 2.1.4);

i. de mogelijkheden om onder bepaalde voorwaarden te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de bewoner in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

2. Als de bewoner een persoonlijk plan (artikel 6 lid 2 van deze verordening) aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

3. Het college informeert de bewoner over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

4. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in de Wmo artikel 2.3.2in overleg met de bewoner afzien van een gesprek.

Artikel 8. Verslag

1. Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek als bedoeld in artikel 7.

2. Binnen vier weken (twintig werkdagen) na het gesprek verstrekt het college aan de bewoner een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij de bewoner dit niet wenst.

3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de bewoner worden aan het verslag toegevoegd.

Artikel 9. Aanvraag

1. Een bewoner of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een individuele maatwerkvoorziening schriftelijk of digitaal indienen bij het college.

2. Een aanvraag kan ook namens de bewoner door een sociaal werker of een medewerker van het KCC (Klant contactcentrum) digitaal, via het door de gemeente daarvoor gebruikte systeem, worden ingediend.

3. Uit de aanvraag blijkt welke ondersteuning wordt aangevraagd en welk doel deze ondersteuning dient.

Artikel 10. Criteria voor een individuele maatwerkvoorziening

1. Het college neemt het verslag en, indien aanwezig het persoonlijk plan, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een individuele maatwerkvoorziening.

2. Een bewoner komt in aanmerking voor een individuele maatwerkvoorziening:

a. ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de bewoner ondervindt of ter compensatie van de overbelasting van mantelzorger(s) van de bewoner. Dit voor zover de bewoner deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk –voor zover dit niet ten koste gaat van baan, inkomen of welzijn van mantelzorger(s) en het sociale netwerk- kan verminderen of wegnemen. Ook dient nagegaan te worden of deze beperkingen verminderd of weggenomen kunnen worden door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en/of wettelijk voorliggende voorzieningen. Pas indien ook dit naar het oordeel van het college geen toereikende oplossing biedt, kan de bewoner in aanmerking komen voor een individuele maatwerkvoorziening. De individuele maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de bewoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven of

b. ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van

i. de bewoner met psychische of psychosociale problemen én

ii. de bewoner die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

Dit voor zover de bewoner deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk – voor zover dit niet ten koste gaat van baan, inkomen of welzijn van mantelzorger(s) en het sociale netwerk- kan verminderen of wegnemen. Ook dient nagegaan te worden of deze beperkingen verminderd of weggenomen kunnen worden door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en/of wettelijk voorliggende voorzieningen. Pas indien ook dit naar het oordeel van het college gaan toereikende oplossing biedt, kan bewoner in aanmerking komen voor een individuele maatwerkvoorziening. De individuele maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de bewoner aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de bewoner in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

3. Een individuele maatwerkvoorziening blijft achterwege indien de voorziening voorzienbaar was en van de bewoner redelijkerwijs verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de ondersteuningsvraag overbodig had gemaakt.

4. Voorzieningen op grond van deze verordening worden niet verstrekt indien er voorliggende voorzieningen aanwezig zijn.

5. Als een individuele maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven en niet meer veilig en doeltreffend te gebruiken is,

a. tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de bewoner zijn toe te rekenen;

b. tenzij de bewoner geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

c. als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de bewoner aan maatschappelijke ondersteuning.

6. Als een individuele maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 11. Advisering

1. Het college kan aan een externe partij sociaal/medisch advies vragen als het college dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag voor een individuele maatwerkvoorziening.

2. De advisering en overige dienstverlening voortvloeiend uit deze verordening en de daarop berustende nadere regels, wordt opgedragen aan een door het college aan te wijzen instelling.

Artikel 12. Inhoud beschikking

1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als PGB wordt verstrekt. Tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

2. Bij het verstrekken van een individuele maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

b. wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

c. hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en

d. welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

3. Bij het verstrekken van een individuele maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

a. voor welk resultaat het PGB kan worden aangewend;

b. welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het PGB;

c. wat de hoogte van het PGB is en hoe hiertoe is gekomen;

d. wat de duur is van de verstrekking waarvoor het PGB is bedoeld, en

e. de wijze van verantwoording van de besteding van het PGB.

4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de bewoner daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 13. Regels voor PGB

1. Het college kan een individuele maatwerkvoorziening verstrekken in de vorm van een PGB in overeenstemming met de Wmo artikel 2.3.6.

Een PGB kan worden verstrekt indien:

a. de bewoner naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

b. de bewoner zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de individuele maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;

c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de individuele maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

2. Het college verstrekt in principe geen PGB voor:

a. spoedeisende ondersteuning

b. opvang

3. Onverminderd de Wmo artikel 2.3.6 lid 2 en lid 5 verstrekt het college geen PGB voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de bewoner voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

4. De hoogte van een PGB:

a. wordt vastgesteld aan de hand van een door de bewoner opgesteld en door de gemeente goedgekeurd budgetplan over hoe hij het PGB gaat besteden.

b. wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de individuele maatwerkvoorzieningen behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

c. bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare individuele maatwerkvoorziening in natura.

5. Het college stelt in het Besluit de tarieven van PGB’s, inclusief de regionale voorziening Beschermd Wonen, vast.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van ondersteuning (formele en informele ondersteuning) en voor zover van toepassing, de te bieden deskundigheid en/of de in de branche geldende kwaliteitseisen.

a. het tarief voor formele ondersteuning wordt gebaseerd op 80% van het zorg in natura tarief

b. het tarief voor informele ondersteuning wordt gebaseerd op 60% van het zorg in natura tarief, met een maximum van €20,- per uur voor thuisondersteuning en een maximum van €60,- per etmaal voor kortdurend verblijf (met zorg).

c. indien het om een woonvoorziening, (sport)rolstoel of vervoersvoorziening gaat, worden de kosten op basis van de laagste kostprijs vergoed.

6. Een bewoner aan wie een PGB wordt verstrekt, kan individuele maatwerkvoorzieningen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk indien:

a. deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van het vierde en vijfde lid gehanteerde tarief.

b. tussenpersonen, belangenbehartigers of anderszins niet uit het PGB worden betaald.

c. het geen Thuisondersteuning 3, Thuisondersteuning 4 of Dagbesteding Zwaar betreft, vanwege de vereiste specifieke deskundigheid.

d. met in achtneming van de in de Beleidsregels vastgestelde bestedingsregels.

Artikel 14. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

1. De bewoner is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van de Algemene Schoonmaakvoorziening.

2. De hoogte van de bijdrage van bewoners voor de kosten van de Algemene Schoonmaakvoorziening is:

a. € 2,- per uur, voor bewoners met een inkomen tot 150% van het wettelijk minimumloon.

b. € 7,- per uur, voor bewoners met een inkomen vanaf 150% tot 200% van het wettelijk minimum loon.

c. € 18,- per uur, voor bewoners met een inkomen vanaf 200% van het wettelijk minimumloon

3. In afwijking op lid 1 is een bewoner die al een voorziening heeft en een eigen bijdrage via het CAK betaalt geen bijdrage in de kosten voor de Algemene Schoonmaakvoorziening verschuldigd.

15. Bijdrage in de kosten van individuele maatwerkvoorzieningen (in natura en PGB)

1. Een bewoner is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB), zolang de bewoner van de individuele maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het PGB wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de bewoner en zijn echtgenoot.

2. De bijdrage is gelijk aan de kostprijs, tenzij overeenkomstig het van het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 een lagere bijdrage is verschuldigd.

3. De bedragen, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de bijdrage zijn gelijk aan die genoemd in het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Daarbij geldt dat de bewoner als bijdrage de maximale bijdrage zoals genoemd in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 betaalt.

4. In afwijking op lid 2 en 3 betaalt een pashouder (bewoner met een indicatie) voor collectief vervoer een bijdrage van:

a. € 0,25 per kilometer, indien de pashouder jonger dan 65 jaar is

b. € 0,16 per kilometer, indien de pashouder 65 jaar of ouder is

c. € 0,16 per kilometer voor meereizende kinderen jonger dan 12 jaar

d. geen bijdrage voor meereizende kinderen jonger dan 4 jaar, met een maximum van twee per rit

e. geen bijdrage voor een begeleider op (medische) indicatie

5. In aanvulling op lid 4 geldt de bijdrage voor collectief vervoer tot een maximum van 25 km vanaf het woonadres per rit en 1500 km per jaar. Boven het maximum geldt het marktconform tarief.

6. De kostprijs van een:

a. individuele maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

b. PGB is gelijk aan de hoogte van de in de beschikking opgenomen hoogte van het PGB.

7. In de gevallen, bedoeld in de Wmo 2.1.4. lid 7, wordt de bijdrage voor een individuele maatwerkvoorziening (Zorg in natura of PGB) door het Centraal Administratie Kantoor vastgesteld en geïnd.

8. De bijdrage voor een individuele maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige bewoner is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over de minderjarige bewoner.

9. Een bewoner die gebruik maakt van een individuele maatwerkvoorziening in de Opvang is een bijdrage in de kosten verschuldigd aan de individuele maatwerkvoorziening. Het college legt de hoogte van de bijdrage voor een individuele maatwerkvoorziening voor Opvang nader vast in het Besluit. Bedoelde bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door de door het college aan te wijzen instellingen.

Artikel 16. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

a. het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de bewoner;

b. het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

c. erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

d. voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken en/of kwaliteitseisen.

2. Het college heeft middels het Kwaliteitskader Sociaal Domein bepaald welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de bewoner ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 17. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in de Wmo artikel 6.1, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

4. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 18. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele maatwerkvoorzieningen (in natura of PGB) en misbruik of oneigenlijk gebruik

1. Het college informeert bewoners of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

2. Onverminderd de Wmo artikel 2.3.8 doet een bewoner op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van een beslissing als bedoeld in de Wmo artikel 2.3.5 of 2.3.6. .

3. Onverminderd de Wmo artikel 2.3.10 kan het college een beslissing aangaande een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) als bedoeld in de Wmo artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

a. de bewoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

b. de bewoner niet langer op de individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) is aangewezen;

c. de individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) niet meer toereikend is te achten óf op een lager niveau vastgesteld dient te worden;

d. de bewoner niet voldoet aan de aan de individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) verbonden voorwaarden, of

e. de bewoner de individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) niet of voor een ander doel gebruikt.

f. de bewoner langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet.

4. Een beslissing tot verlening van een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid sub a van dit artikel heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de bewoner opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de bewoner en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB).

6. Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte individuele maatwerkvoorziening is ingetrokken, kan deze individuele maatwerkvoorziening worden teruggevorderd.

7. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele maatwerkvoorzieningen (in natura én PGB) met het oog op de beoordeling van de kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid daarvan.

Artikel 18A. Opschorting betaling uit het PGB

1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een bewoner een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in de Wmo artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e.(zie artikel 18, lid 3 sub a, d en e)

2. Indien de bewoner langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het PGB voor de duur van de opname.

3. Het college stelt de PGB-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van lid 1 en 2.

Artikel 19. Waardering mantelzorgers

1. De gemeenteraad draagt het college op een blijk van waardering voor mantelzorgers van bewoners in de gemeente te organiseren in de vorm van activiteiten en niet in de vorm van een financiële tegemoetkoming, tenzij de mantelzorger veel kosten moet maken om zijn taak als mantelzorger te vervullen en deze niet zelf gedragen kunnen worden. Het college kan dan tegemoetkomen in de onkosten via de inkomensmaatwerkvoorziening.

2. Bij overbelasting of preventie van overbelasting van de mantelzorger van een bewoner in de gemeente voorziet de gemeente in een passende ondersteuning ter ontlasting van de mantelzorger.

Artikel 20. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen (inkomensregeling)

1. Aan bewoners met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, kan een financiële tegemoetkoming verstrekt worden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.

Het gaat hier om bewoners met een beperkte financiële draagkracht en/of een inkomen op bijstandsniveau. De gemeente Leeuwarden heeft dit vormgegeven in een collectieve ziektekosten verzekering voor de meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten (AV Frieso). Deze regeling is opgenomen in de gemeentelijke Nota Armoedebeleid en wordt beschouwd als een minimaregeling. De minimaregelingen binnen de gemeente Leeuwarden, waaronder de collectieve ziektekosten verzekering, zijn tevens beschreven in de beleidsregels.

Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

1. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

a. de aard en omvang van de te verrichten taken;

b. een redelijke toeslag voor overheadkosten;

c. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

d. kosten voor bijscholing van het personeel;

e. de kosten van de beroepskracht, waaronder de loonkosten en overige kosten voortvloeiend uit de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en de overige kosten van wettelijke verplichtingen verbonden aan het leveren van een dienst.

2. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren voorzieningen, anders dan diensten, in ieder geval rekening met:

a. de marktprijs van de voorziening, en

b. de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

i. aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

ii. instructie over het gebruik van de voorziening;

iii. onderhoud van de voorziening, en

iv. verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld in sociaal wijkteams en bij burgerinitiatieven).

Artikel 22. Klachtregeling

1. Het college heeft een regeling vastgesteld voor afhandeling van klachten van bewoners die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

2. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van hun cliënten ten aanzien van alle voorzieningen vallend binnen het Wmo domein.

3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door in ieder geval periodieke overleggen met de aanbieders te voeren én een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek uit te voeren.

Artikel 23. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

1. Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van hun cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen vallend binnen de Wmo.

2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door in ieder geval periodieke overleggen met de aanbieders te houden en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek uit te voeren.

Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

3. Het college zorgt er in ieder geval voor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

4. Het college heeft ter uitvoering van het eerste, tweede en derde lid de verordening Adviesraad voor het Sociaal Domein gemeente Leeuwarden opgesteld.

Artikel 25. Right to challenge

1. Het college wijst bewoners actief op de mogelijkheid initiatieven te ontplooien die het uitvoeren van taken van het college op grond van de wet betreffen, zoals vastgelegd in de Wmo artikel 2.6.7.

2. Het college biedt bewoners en maatschappelijke initiatieven minimaal eenmaal per jaar de mogelijkheid tot intekening op de uitvoering van (delen van) de in lid 1 genoemde taken. Het college legt deze mogelijkheid vast in de inkoopprocedure en/of contracten van voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning.

3. Bewoners en maatschappelijke initiatieven kunnen alleen taken van het college op grond van de wet overnemen als zij zich organiseren in een rechtspersoon en een plan overleggen.

4. In het plan, zoals bedoeld in lid 3, staat beschreven welke resultaten beoogd worden, op welke wijze de continuïteit is gegarandeerd en hoe aan de kwaliteitseisen zoals beschreven in artikel 13 wordt voldaan.

5. Het plan, zoals bedoeld in lid 3, dient tenminste door 3 bewoners te zijn ondertekend.

6. Het college wijst een of meerdere onafhankelijke organisaties aan die zorg draagt/dragen voor:

a. Ondersteuning van de bewoners en maatschappelijke initiatieven gedurende de onderzoeksfase en de uitvoering van de taken;

b. Ondersteuning bij de verantwoording aan het college van de realisatie van het plan, zoals bedoeld in lid 3;

c. De afhandeling van klachten;

d. De beoordeling van initiatieven, zoals bedoeld in lid 1.

7. Het college maakt het besluit op de aanvraag voor een initiatief, zoals bedoeld in lid 1, binnen 14 dagen openbaar en informeert de gemeenteraad hierover.

Artikel 26. Hardheidsclausule

1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de bewoner afwijken van de bepalingen van deze verordening indien naar het oordeel van het college, toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 27. Overige aanvullende bepalingen

1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening en de hierop gebaseerde regelgeving niet voorziet, beslist het college.

2. Het college legt alle bedragen voor het te verstrekken individuele voorzieningen vast in het Besluit.

3. Het college is bevoegd ter zake van de uitvoering van deze verordening en de daarop berustende besluiten nadere regels te stellen, overeenkomsten met derden aan te gaan en algemene voorwaarden te stellen.

Artikel 28. Evaluatie

1. Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt tenminste eenmaal per 2 jaar geëvalueerd, waarbij onder andere de ervaringen van bewoners en de bij het college over een aanbieder ingediende klachten in het kader van de klachtenregeling betrokken worden.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

1. De verordening Wmo 2018 gemeente Leeuwarden treedt in werking op 1 januari 2018, onder gelijktijdige intrekking van de verordening Wmo 2015 gemeente Leeuwarden.

2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo 2018 gemeente Leeuwarden.

Artikel 30. Overgangsbepalingen

1. De verordening Wmo 2018 gemeente Leeuwarden treedt in werking op 1 januari 2018 en is van toepassing op alle aanvragen die vanaf deze datum worden ingediend.

2. Beschikkingen van bewoners uit de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel die doorlopen na 1 januari 2018, eindigen op de einddatum die in de beschikking vermeld staat, doch uiterlijk 1 januari 2019.

3. Beschikkingen van bewoners uit de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel die doorlopen tot na 1 januari 2019, worden voor 1 juli 2018 individueel herbeoordeeld conform deze verordening, het Besluit en de Beleidsregels van de gemeente Leeuwarden. Op grond van deze herbeoordeling geeft het college een beschikking af.

4. In aanvulling op lid 3 geldt, indien de beschikking na herbeoordeling conform deze verordening, het Besluit en de Beleidsregels van de gemeente Leeuwarden inbreuk maakt op de beschikking die door de voormalige gemeente Leeuwarderadeel en Littenseradiel afgegeven is, een overgangstermijn van maximaal zes maanden binnen welke termijn de door de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel afgegeven beschikkingen doorlopen.

5. In aanvulling op lid 2, 3 en 4 ontvangen bewoners uit de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel aan wie een PGB is toegekend, voor de periode dat de afgegeven beschikking in 2018 nog doorloopt of tot aan de nieuwe beschikking na een herbeoordeling, een budget conform de door de voormalige gemeente afgegeven beschikking.

6. In afwijking op lid 2 en 3 zijn voor bewoners uit de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en Littenseradiel, die gebruik maken van een voorziening voor collectief vervoer, per 1 januari 2018 de binnen de gemeente Leeuwarden geldende tarieven en de in artikel 21, lid 3c van de beleidsregels genoemde kenmerken van toepassing.

TOELICHTING VERORDENING WMO 2018 GEMEENTE LEEUWARDEN

Inleiding

Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo).

Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de bewoner en zijn sociaal netwerk, de mogelijkheden van het gebruik maken van een algemene of wettelijke voorzieningen of – als dat niet volstaat – een individuele maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.

In deze toelichting wordt per artikel de keuze omschreven en waar het uitvoeringszaken betreft, wordt verwezen naar de beleidsregels en besluit.

Door deze werkwijze is het mogelijk om in te spelen op wijzigingen in beleid, rekening houden met de dynamiek van de praktijk.

Waar in deze verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb. Verstrekte mandaten worden vastgelegd in het mandaatoverzicht.

Bij het opstellen van deze verordening is gebruik gemaakt van de modelverordening Wmo, inclusief de latere actualisatie februari 2015 en de update 2016, ter beschikking gesteld door de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten). De verordening is geschreven op basis van de vastgestelde Wmo 2015 en het door de gemeenteraad op 26 mei 2014 vastgestelde ‘Koersdocument hervorming sociaal domein’.

Wettelijk kader verordening

• op welke wijze en op basis van welke criteria wordt vastgesteld of een bewoner voor een individuele maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt;

• op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

• welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten;

• ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten vereist is;

• ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn vereist is;

• op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij uitvoering van de wet, voorstellen voor beleid kunnen doen, gevraagd en ongevraagd advies kunnen uitbrengen over verordeningen en beleidsvoorstellen, worden voorzien van ondersteuning en deel kunnen nemen aan periodiek overleg;

• op welke wijze de kostprijs van een individuele maatwerkvoorziening wordt berekend;

• op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van bewoners in de gemeente.

• voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) , en van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet;

• ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de Wmo artikel 1.1.1 al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. De wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals allemaal opgenomen in deze verordening.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn.

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wmo en de AwB.

Artikel 2. Vormen van ondersteuning

De bewoner heeft recht op een duidelijk beeld van het aanbod van voorziening binnen de gemeente.

De bewoner kan hier rechtszekerheid aan ontlenen en willekeur wordt hierdoor vermeden.

Het aanbod kan echter per gemeente verschillen en binnen een gemeente in de tijd variëren. Het gaat dus niet om het standaard ‘in huis hebben’ van een bepaald aanbod, maar het kunnen bieden van bepaalde vormen van ondersteuning bij een gelijkluidende behoefte aan ondersteuning.

Artikel 3. Gegevensverwerking en Privacy

Deze bepaling is opgenomen om zorgvuldigheid ten aanzien van het omgaan met persoonlijke gegevens van de bewoner te waarborgen en het belang hiervan te benadrukken.

Artikel 4. Melding hulpvraag

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling (Wmo artikel 2.1.3 lid 1 en 2 sub a) van de wet. Daarbij is onder meer bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze een bewoner in aanmerking komt voor een individuele maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang.

In de wet (Wmo artikel 2.3.2 lid 1) wordt al bepaald dat indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college deze melding onderzoekt. Deze bepaling verankert ook in de verordening dat bij het college een melding kan worden gedaan en door wie. In artikel 2.3.2, negende lid, van de wet is bepaald dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat (naar aanleiding van de melding) onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de termijn van zes weken.

Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. De melding kan ‘door of namens de bewoner’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de bewoner kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen.

In artikel 1 van deze verordening is de term ‘hulpvraag’ gedefinieerd. Een persoon met een hulpvraag die enkel bestaat uit een informatieverzoek of die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Registratie en een ontvangstbevestiging is dan niet nodig.

In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een aanvraag elektronisch (onder meer per email) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is.

In de Wmo is de ontvangstbevestiging beschreven (Wmo artikel 2.3.2 lid 1). Conform artikel 4:3a van de Awb is het bestuursorgaan gehouden een elektronisch ingediende aanvraag te bevestigen.

Aangezien het onderzoek na een melding maximaal zes weken mag beslaan (Wmo artikel 2.3.2 lid 1) is registratie van de melding in het kader van deze termijn van belang.

Er is een uitzondering opgenomen voor spoedeisende gevallen. Het college is op grond van de wet verplicht in dergelijke gevallen een passende tijdelijke individuele maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat volgt na de melding.

Artikel 5. Cliëntondersteuning

De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van bewoners te geven. Hierbij is benadrukt dat de cliëntondersteuning op grond van de wet voor de bewoner kosteloos is en dat bewoner na melding van de hulpvraag hierover ingelicht dient te worden.

Artikel 6. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

Deze bepaling is opgenomen voor het borgen van een zorgvuldige procedure. Dit betreft zowel een inspanningsverplichting voor het college als ook voor bewoner.

Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek op basis van de melding waarbij in samenspraak met de bewoner bekende gegevens in kaart worden gebracht en bewoner niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn.

In het tweede lid is overeenkomstig de wet (Wmo artikel 2.3.2 lid 2 ), de verplichting voor het college opgenomen om informatie te verschaffen over de mogelijkheid voor de bewoner om een persoonlijk plan op te stellen en deze aan het college te overhandigen.

In het kader van de rechtmatigheid is het (Wmo artikel 2.3.4) in ieder geval verplicht om de identiteit van de bewoner vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en is de bewoner die een aanvraag doet voor een individuele maatwerkvoorziening ook verplicht dat document ter inzage te geven. Bij de gegevensverzameling zullen de grenzen van de Wet bescherming persoonsgegevens in acht genomen moeten worden.

Op grond van het vierde lid kan worden afgezien van het vooronderzoek indien dat een onnodige herhaling van zetten zou betekenen.

Artikel 7. Gesprek

Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en kan worden gezien als een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling (Wmo artikel 2.1.3 lid 1 en 2 sub a).

In de wet (Wmo artikel 2.3.2 lid 1) wordt niet de aanduiding “het gesprek” gebruikt maar “een onderzoek in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger”.

Het eerste lid bepaalt dat het onderzoek moet plaatsvinden in samenspraak met betrokkene. De vorm van het onderzoek is vrij maar heeft een duidelijke voorkeur voor een face to face gesprek. Uitzondering is bijvoorbeeld via het transferpunt in het ziekenhuis waarbij met spoed kortdurende ondersteuning nodig is.

In de Wmo artikel 2.3.3 lid 5 ligt verankerd dat het college een door of namens de bewoner ingediend persoonlijk plan betrekt bij het onderzoek.

Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het vierde lid). Het kan bijvoorbeeld om een bewoner gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.

Artikel 8. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig de Wmo artikel 2.3.2 lid 5 opgenomen.

Er wordt altijd een verslag opgemaakt. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de bewoner een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een individuele maatwerkvoorziening. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.

Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede “Binnen 20 werkdagen na het gesprek”.

Artikel 9. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de wet (Wmo artikel 2.1.3 lid 1 en 2 sub a) waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een bewoner voor een individuele maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen twee weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet geven (Wmo artikel 2.3.5, tweede lid).

Naast de bewoner kan alleen een daartoe door hem gemachtigd persoon of een vertegenwoordiger een aanvraag kan indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de bewoner die een melding kan doen. Zie hiervoor artikel 2 en de toelichting daarbij. Aangezien het hier gaat om de formele aanvraag om een beschikking in de zin van de Awb, is hier de formele eis van machtiging of vertegenwoordiging gesteld.

Een aanvraag kan ook namens de bewoner door een sociaal werker of een medewerker van het KCC (Klantcontactcentrum) digitaal via het door de gemeente daarvoor gebruikte systeem worden ingediend. Daarbij is de voorwaarde dat deze aanvraag en het bijbehorende zwaarwegend advies vooraf met de bewoner besproken is.

Artikel 10. Criteria voor een individuele maatwerkvoorziening

In de wet (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub a) is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een bewoner voor een individuele maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een individuele maatwerkvoorziening op persoonlijk maatwerk aankomt.

Artikel 11. Advisering

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs in zekere zin verplicht.

In de wet (Wmo artikel 2.3.8 lid 3) is een medewerkingsplicht opgenomen. De bewoner is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 12. Inhoud beschikking

Indien de bewoner een formele aanvraag bij het college indient, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen de bewoner bezwaar en beroep op grond van de Awb kan indienen.

De eerste drie leden behoeven geen toelichting.

Het vierde lid dient uitsluitend ter informatie aan de bewoner. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. In de wet (Wmo artikelen 12 en 2.14 lid 6) is bepaald dat de bijdrage voor een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB), met uitzondering van die voor opvang, wordt vastgesteld en voor de gemeente geïnd door het CAK. De mogelijkheid van bezwaar en beroep ten aanzien van deze bijdrage loopt eveneens via het CAK.

Artikel 13. Regels voor PGB

Het college kan op grond van de wet (Wmo artikel 2.3.6) een PGB verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een PGB alleen wordt verstrekt indien de bewoner dit gemotiveerd vraagt (Wmo artikel 2.3.6, tweede lid, onder b).

In de wet (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub b) staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een PGB wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn.

De gemeente heeft de mogelijkheid om een differentiatie aan te brengen in de hoogte van het PGB. Er kunnen verschillende tarieven gehanteerd worden voor verschillende vormen van ondersteuning.

Het tarief voor PGB is lager dan het tarief voor zorg in natura, omdat de zorgaanbieder die op basis van een PGB werkt lagere overheadkosten heeft.

Het tarief voor een PGB middels informele ondersteuning is lager dan voor een PGB middels formele ondersteuning, omdat aan informele ondersteuning lagere deskundigheids- en kwaliteitseisen worden gesteld.

Het derde lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

Een aanvraag voor een PGB kan geweigerd worden voor zover de kosten van het PGB hoger zijn dan de kosten van de individuele maatwerkvoorziening (Wmo artikel 2.3.6 lid sub a). De situatie waarin het door de bewoner beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het PGB om die reden geheel geweigerd kan worden. Bewoners kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder hoger is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het PGB slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.

Ten aanzien van het zesde lid is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder het sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

Artikel 14. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en individuele maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen worden door de gemeenteraad vastgesteld en door de aanbieder geïnd.

Artikel 15. Bijdrage in de kosten van individuele maatwerkvoorzieningen (in natura en PGB)

De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en individuele maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van individuele maatwerkvoorzieningen worden, met uitzondering van de bijdragen voor Collectief vervoer, conform het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 door het CAK vastgesteld en geïnd.

De bijdragen voor Collectief vervoer worden vastgesteld door de gemeenteraad en door de aanbieder geïnd.

Artikel 16. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub c).

Hierin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder(s). In het eerste lid is aangegeven aan welke minimale kwaliteitseisen de aanbieder dient te voldoen. Het tweede lid geeft de mogelijkheid om de kwaliteitseisen verder vorm te geven. Het onderdeel kwaliteit wordt door het college bepaald in het specifiek daarvoor vastgestelde document ‘Kwaliteitskader Sociaal Domein’ en het daaruit voortkomende uitvoeringsplan kwaliteit.

Het derde lid geeft aan dat kwaliteit wordt gewaarborgd.

Artikel 17. Regeling en meldingsplicht calamiteiten en geweld

Ten aanzien van calamiteiten en geweld is wettelijk bepaald (Wmo artikel 3.4 lid 1) dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar (Wmo artikel 6.1) onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. Tevens is het college belast met de opdracht om personen aan te wijzen die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 17 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Het college heeft hiervoor het ‘Calamiteiten Protocol Sociaal Domein (Wmo en Jeugd)’ opgesteld.

Artikel 18. Voorkomen en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele maatwerkvoorzieningen (in natura of PGB) en misbruik of oneigenlijk gebruik

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht (Wmo 2.1.3. lid 4) waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele maatwerkvoorziening (in natura of PGB) alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

Het tweede, derde en vijfde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de wet is opgenomen (Wmo artikelen 2.3.8, 2.3.10 en 2.4.1). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele maatwerkvoorziening of een PGB, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

De bepaling in lid 3f is opgenomen naar analogie van artikel 5.20, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg op basis waarvan het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan wijzigen of intrekken indien de verzekerde langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet.

Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van een PGB nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken.

De regels voor verhaal van kosten (Wmo artikelen 2.4.1 t/m 2.4.4) zijn opgenomen en de bevoegdheid is hiermee aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte individuele maatwerkvoorziening of PGB. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op de Wmo artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om individuele maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten individuele maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten individuele maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’

In het vijfde lid is dan ook een bepaling opgenomen die het college de bevoegdheid geven tot terugvordering van in eigendom en in bruikleen verstrekte voorzieningen. De gemeente maakt volledig gebruik van deze bevoegdheid.

In het zevende lid wordt bepaald dat het college het gebruik van ’individuele maatwerkvoorzieningen (in natura en PGB) al dan niet steekproefsgewijs kan onderzoeken op kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid.

Artikel 18A. Opschorting betaling uit het PGB

De bepaling in lid 2 is opgenomen, omdat er situaties zijn waarbij een bewoner tijdelijk geen gebruik kan maken van een PGB door tijdelijke opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn een PGB tijdelijk op te schorten.

Artikel 19. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht (Wmo artikel 2.1.6).

Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van bewoners in de gemeente.

Het moet gaan om mantelzorgers van bewoners in de gemeente.

Dit betreft ook een bewoner die gebruik maakt van een algemene voorziening, individuele maatwerkvoorziening of PGB, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van bewoners die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de bewoner bepalend, zodat mantelzorgondersteuning, met uitzondering van de mantelzorgwaardering, ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Artikel 20. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen (inkomensregeling)

In de wet (Wmo artikel 2.1.7) kan bij verordening worden bepaald dat door het college aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen en die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming kan worden verstrekt ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie. De gemeente Leeuwarden heeft dit vormgegeven middels een collectieve ziektekostenverzekering voor de meerkosten van chronisch zieken en gehandicapten (AV Frieso).

Artikel 21. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

Om te voorkomen dat bij de contractering van aanbieders (Wmo artikel 2.6.4. lid 1) alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Het onderdeel kwaliteit wordt door het college bepaald in het specifiek daarvoor vastgestelde document ‘Kwaliteitsborging in het sociale domein’ en het daaruit voortkomende uitvoeringsplan kwaliteit.

Artikel 22. Klachtregeling

De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier opgenomen in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van bewoners te geven. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan.

In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub e). In de wet is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van hun cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (Wmo artikel 3.2. lid 1 sub a).

In het derde lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven.

Artikel 23. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder.

Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels.

Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

Dit artikel schrijft voor (Wmo artikel 2.1.3 lid 2 sub f en 3.2. lid 1 sub b) dat naast wettelijk voorschrift, ook middels verordening moet worden bepaald op welke wijze medezeggenschap van cliënten geregeld is. Het betreft hier dan een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn. Het gaat hier dan om alle voorzieningen die opgenomen zijn in de verordening en beleidsregels.

Ter verduidelijking: het gaat hier dan om (voorgenomen) besluiten die van invloed zijn op de dienstverlening c.q. ondersteuning geboden door aanbieders aan hun cliënten.

Voor kleine aanbieders wordt een uitzondering gemaakt. Aanbieders met minder dan 50 cliënten hebben geen verplichting tot het hebben van een medezeggenschapsraad. Zij kunnen volstaan met de werkwijze dat inspraak van cliënten belegd is in wijzigingen die direct of indirect invloed hebben op de versterkte ondersteuning.

Artikel 24. Betrekken van ingezetenen bij het beleid (Wmo artikel 2.1.3 lid 3)

In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.

Binnen de gemeente Leeuwarden is hiervoor de Adviesraad Sociaal Domein ingericht.

Artikel 25. Right to challenge

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 26. Hardheidsclausule

Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen.

Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten guste, en nooit ten nadele van de bewoner. Verder is met nadruk gemeld dat dit artikel toegepast wordt in bijzondere gevallen, wanneer de regels in deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard voor de bewoner zouden leiden.

Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Op grond van deze restbepaling kan het college in niet voorziene situaties handelen naar bevind van zaken.

Artikel 27. Overige aanvullende bepalingen

Op grond van dit artikel kan het college het verstrekkingenbeleid en nadere richtlijnen uitwerken.

Artikel 28. Evaluatie

Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau (Wmo artikel 7.10) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.

Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 30. Overgangsbepalingen

De verordeningen Wmo 2018 gemeente Leeuwarden treden in werking op 1 januari 2018 en zijn van toepassing op alle aanvragen die na 1 januari 2018 worden ingediend.

In verband met de herindeling van de gemeente Leeuwarden, waarbij een deel van het grondgebied van de voormalige gemeente Littenseradiel en het hele grondgebied van de voormalige gemeente Leeuwarderadeel per 1 januari 2018 wordt toegevoegd aan de gemeente Leeuwarden, is een extra overgangsbepaling voor de betreffende bewoners opgenomen in deze verordening.

Het uitgangspunt is het Leeuwarder beleid, tenzij…

Het jaar 2018 wordt als overgangsjaar genomen.

Daarbij wordt er voor gekozen om bewoners zoveel als mogelijk per 1 januari 2018 de huidige aard en omvang van de verstrekte individuele maatwerkvoorziening te laten behouden.

Indien het Leeuwarder beleid nadelig afwijkt van het oude beleid van Leeuwarderadeel en Littenseradiel, is volgens jurisprudentie een overgangstermijn noodzakelijk.

Beschikkingen afgegeven door Leeuwarderadeel of Littenseradiel met een einddatum in de loop van 2018, eindigen van rechtswege op de betreffende einddatum, waarna indien nodig een nieuwe aanvraag ingediend kan worden.

Beschikkingen van bewoners uit Leeuwarderadeel en Littenseradiel met een einddatum na 1 januari 2019 worden voor 1 juli 2018 herbeoordeeld, waarna de betreffende bewoners een nieuwe beschikking ontvangen.

Voor de Wmo voorziening collectief vervoer kiezen we om af te wijken van deze uitgangspunten, omdat de gevolgen voor bewoners klein zijn en de gebruikers van collectief vervoer vanuit Leeuwarderadeel en Littenseradiel voor de betreffende aanbieder binnen de gemeente Leeuwarden daardoor eenvoudiger in te passen zijn.

Daarbij blijft de aard en omvang van de voorziening collectief vervoer voor bewoners grotendeels gelijk, maar zal de bijdrage in de kosten veranderen.

Ondertekening