BELEIDSREGELS OPIUMWET 13B

Geldend van 22-01-2020 t/m heden

Intitulé

BELEIDSREGELS OPIUMWET 13B

Zaaknummer: Z218214-2019

DE BURGEMEESTER VAN DE GEMEENTE LEEUWARDEN;

Overwegende:

-dat de beleidsregels met betrekking tot de toepassing van artikel 13b Opiumwet zijn aangepast en zijn geactualiseerd;

-dat de belangrijkste wijziging ten opzichte van de Beleidsregels Opiumwet 13b van 16 december 2015 is; het uitbreiden van het toepassingsbereik van de beleidsregels, waarbij ook het voorhanden hebben van voorwerpen of stoffen als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3o, of artikel 11a Opiumwet in een woning of lokaal leidt tot toepassing van de bevoegdheid als in artikel 13b Opiumwet;

-dat de Beleidsregels Opiumwet 13b, vastgesteld op 16 december 2015, kunnen worden ingetrokken.

BESLUIT:

- De ‘Beleidsregels Opiumwet 13b’ van 16 januari 2020 vast te stellen;

- te bepalen dat deze beleidsregels een dag na publicatie in werking treden;

- een en ander onder gelijktijdige intrekking van de ‘Beleidsregels Opiumwet 13b’ van 16 december 2015.

Leeuwarden, 16 januari 2020

De burgemeester voornoemd,

1. INLEIDING

Gemeenten worden steeds vaker geconfronteerd met drugshandel in verschillende vormen (dealen en/of productie van harddrugs, hennepkwekerijen) vanuit woningen, lokalen en daarbij behorende erven (hierna voor de leesbaarheid aangeduid als: panden). Artikel 13b van de Opiumwet (de zogenaamde Wet Damocles) is het juridisch instrument om hiertegen bestuurlijk op te treden. Op grond van dit artikel is de burgemeester bevoegd om bestuursdwang toe te passen, waarbij gedacht kan worden aan sluiting van het betreffende pand, als vastgesteld wordt dat daar sprake is van (kort gezegd) drugshandel.

Sinds 1 januari 2019 is dit artikel verruimd, in die zin dat deze bevoegdheid nu ook kan worden toegepast ingeval er geen verdovende middelen in het betreffende pand zijn aangetroffen, maar wel overige stoffen of voorwerpen ten behoeve van – kort gezegd – de productie, de bewerking, de handel en/of het vervoer van harddrugs dan wel de beroeps-bedrijfsmatige en/of grootschalige productie, bewerking, handel en/of vervoer van softdrugs.

In de gemeente Leeuwarden bestaan al jaren beleidsregels met betrekking tot de toepassing van deze bevoegdheid van de burgemeester, en er is met regelmaat van die bevoegdheid gebruik gemaakt. De tot nu geldende beleidsregels waren nog niet toegesneden op de hierboven genoemde verruiming van artikel 13b van de Opiumwet. Het is wenselijk de beleidsregels daarop aan te passen. Er zijn, zoals de afgelopen jaren herhaaldelijk is gebleken, ook panden die een rol spelen in de handel van drugs, waarbij tijdens de instap van de politie geen verdovende middelen zijn aangetroffen. In dergelijke panden worden niet zelden wél (bijvoorbeeld) grondstoffen voor de productie van harddrugs, versnijdingsmiddelen, kweektenten, geldtelmachines of drugsverpakkingen (et cetera) aangetroffen. Dit soort producten viel tot 1 januari 2019 niet onder de werking van artikel 13b van de Opiumwet. Tegenwoordig is dat dus anders.

Locaties waar dergelijke goederen voorhanden zijn en/of waar dergelijke stoffen of voorwerpen worden verkocht en/of verstrekt, spelen een grote rol in het in stand houden van de handel in drugs, doordat daarmee de productie, handel, verwerking en transport van verdovende middelen wordt gefaciliteerd. De handel in drugs, en derhalve ook het faciliteren ervan, vormt een ernstige aantasting van de openbare orde. Deze handel gaat gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde vermogensdelicten ter financiering van hun behoefte aan drugs. Met de toepassing van het gewijzigde artikel 13b van de Opiumwet, is de burgemeester beter in staat om de drugsproblemen in de gemeente Leeuwarden het hoofd te bieden.

In dit document staat beschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze de burgemeester gebruik maakt van deze bevoegdheid.

2. JURIDISCH KADER

Opiumwet

Op grond van artikel 2 en 3 van de Opiumwet is het verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I (harddrugs) en lijst II (softdrugs), dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, aanwezig te hebben en te vervaardigen.

Voor de bestuursrechtelijke handhaving van deze verboden, is artikel 13b in de Opiumwet opgenomen. Op basis van artikel 13b van de Opiumwet heeft de burgemeester de bevoegdheid een last onder bestuursdwang op te leggen indien in woningen of lokalen, dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is. Uit de heersende jurisprudentie hierover volgt, dat bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik (zoals die hieronder, in de indicatorenlijst, nader is geduid), het in beginsel aannemelijk is dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. De enkele ontkenning dat de drugs bestemd waren om te worden verhandeld, is daartoe onvoldoende.

Sinds de verruiming van de Opiumwet per 1 januari 2019 – met de tekst die nu is genoemd bij het eerste lid, onder b. van dit artikel – heeft de burgemeester deze bevoegdheid óók, als in het pand een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3o, of artikel 11a Opiumwet voorhanden is. Het gaat hier het ‘faciliteren’; om voorwerpen of stoffen waarvan men weet, of waarvan men ernstige reden heeft te vermoeden, dat zij bestemd zijn voor de productie, de bewerking, de handel en/of het vervoer van harddrugs dan wel de beroeps-bedrijfsmatige en/of grootschalige productie, bewerking, handel en/of vervoer van softdrugs. Dit kan al blijken uit de aard en hoeveelheid van de aangetroffen stoffen of voorwerpen, of uit de aangetroffen voorwerpen en stoffen in onderlinge combinatie. Daarnaast kan dit ook blijken uit overige bevindingen uit het door de politie verrichte onderzoek (bijvoorbeeld uit tapgesprekken, observaties, getuigenverklaringen (et cetera). Bij het aantreffen van dergelijke stoffen en voorwerpen in een pand, is de burgemeester derhalve ook bevoegd tot sluiting van het pand over te gaan, dus ook ingeval er geen middelen van lijst I of II van de Opiumwet zijn aangetroffen.

Niet alle op grond van artikel 10 of 11a Opiumwet strafbare voorbereidingshandelingen wegen hier mee. Alleen het in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden hebben van de hierboven genoemde voorwerpen of stoffen, verschaffen de bevoegdheid aan de burgemeester om over te gaan tot sluiting. Dit is niet het geval bij het aantreffen van (uitsluitend) vervoermiddelen, gelden of andere betaalmiddelen als bedoeld in artikel 10a lid 1 onder 3 Opiumwet.

Artikel 13b van de Opiumwet is een bestuursrechtelijk element in de Opiumwet. Het biedt de burgemeester de mogelijkheid van een herstelsanctie, teneinde de met drugshandel samenhangende verstoring van de openbare orde tegen te gaan. Het behoeft geen betoog dat de handel, teelt, productie, gebruik en aanwezigheid van drugs een nadelig effect hebben op de openbare orde. Dit volgt ook uit de vaste rechtspraak hierover: bij de handel in drugs wordt de aantasting van de openbare orde zonder meer aangenomen. De aantasting van de openbare orde is geabstraheerd, met andere woorden: de openbare ordeverstoring hoeft niet door middel van concrete feiten of omstandigheden te worden aangetoond.

De burgemeester kan ten aanzien van zijn bevoegdheid beleidsregels vaststellen op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Met de onderhavige beleidsregels geeft de burgemeester daar uitvoering aan.

Algemene Plaatselijke Verordening (APV)

De gemeente Leeuwarden heeft een verbod op het binnentreden van een gesloten pand opgenomen in artikel 2.41 APV, dat luidt:

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden. (…)

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

4. De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Relatie met coffeeshopbeleid en handhavingsarrangement bijzondere wetten, horeca, coffeeshops, prostitutie en kansspelen

De nota Coffeeshopbeleid Leeuwarden beschrijft het toepassen van de Opiumwet wanneer drugs wordt verhandeld in een gedoogde coffeeshop in de gemeente Leeuwarden. Vastgelegd is dat er maximaal twaalf coffeeshops gevestigd mogen zijn in Leeuwarden. Voor de handel in softdrugs moet de coffeeshop beschikken over een geldige gedoogverklaring. Volgens deze nota wordt (ook) ingeval van niet naleving van de in de nota opgenomen gedoogvoorwaarden door een coffeeshop opgetreden op grond van artikel 13b Opiumwet. De onderhavige beleidsregels zijn in dat geval niet toepasselijk.

Het handhavingsarrangement bijzondere wetten, horeca, coffeeshops, prostitutie en kansspelen beschrijft de kaders die de burgemeester hanteert bij de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet, wanneer het een horeca-, coffeeshop, prostitutie- of kansspelinrichting betreft, zoals beschreven in het handhavingsarrangement.

Dat brengt mee dat de onderhavige beleidsregels niet gelden voor zover in dit onderwerp wordt voorzien in de hierboven genoemde nota, in combinatie met het handhavingsarrangement.

Relatie met hennepconvenant

In regionaal verband is een hennepconvenant afgesloten waarin samenwerkingsafspraken zijn vastgelegd over het bestrijden van hennepteelt. Hierin is afgesproken dat de bestuursrechtelijke aanpak van hennepteelt aan de hand van artikel 13b van de Opiumwet lokaal wordt vormgegeven. Deze beleidsregels geven daar – onder meer – uitvoering aan.

3. INKADERING EN DOELEN VAN HET BELEID

Deze beleidsregels beschrijven de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet, als het gaat om:

- voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (bijvoorbeeld winkels);

- niet voor publiek toegankelijke lokalen en bijbehorende erven (bijvoorbeeld bedrijfsruimten, loodsen, magazijnen en woningen die feitelijk niet worden bewoond);

- woningen en bijbehorende erven.

Deze maatregel is een herstelsanctie en is niet bedoeld als straf. Sluiting is gericht op het herstel van de openbare orde en het weren en terugdringen van (het faciliteren van) de drugshandel in of vanuit een pand. Het doel daarbij is om de bekendheid van het pand als drugspand binnen het drugscircuit te doorbreken. Een strikte handhaving is noodzakelijk, om overlast en andere negatieve verschijnselen tegen te gaan.

Vaak beëindigt de inzet van deze bevoegdheid een situatie die schadelijk is voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Die schadelijkheid kan zich in verschillende vormen voordoen. Door de in- en uitloop van dealers, gebruikers en andere aan illegale activiteiten gerelateerde personen kunnen omwonenden hinder ervaren van deze activiteiten en krijgt de omgeving een slechte reputatie. Ook kan de lokale veiligheid in het geding zijn, zoals wanneer een pand wordt overvallen door andere criminelen. Met de sluiting wordt ook een locatie weggenomen waar criminele activiteiten plaatsvinden. Daarmee wordt een barrière opgeworpen en het criminele ondernemingsproces verstoord. Bovendien gaat van deze pandgerichte aanpak een sterke signaalfunctie uit die naast een preventieve werking (anderen afschrikken en het voorkómen van herhaling) ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Dit effect wordt versterkt door de snelheid van de interventie. Een krachtig signaal waarmee de onwenselijke situatie op korte termijn kan worden beëindigd. Ten slotte heeft de toepassing van deze bevoegdheid ook nog een ander preventief effect, in die zin dat mensen kritischer worden bij het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van ruimten in gevallen dat daartoe aanleiding bestaat.

Dit laat zich vertalen in de volgende beleidsdoelen:

- Geconstateerde overtredingen laten volgen door een reactie die qua intensiteit zo goed mogelijk aansluit bij de aard en de ernst van de overtreding (proportionaliteit en subsidiariteit);

- Bewerkstellingen dat er door de gekozen bestuursdwangmaatregel een einde komt aan de verboden situatie ter bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat;

- Bewerkstellingen dat herhaling van de overtreding wordt voorkomen, en

- Generaal-preventieve werking, door duidelijk te maken welke reactie de burger van de overheid kan verwachten, na overtredingen als deze. Daarbij heeft de burgemeester niet alleen het oog op bewoners van panden in de gemeente Leeuwarden, maar ook op pandeigenaren, in die zin dat zij bewust zijn van de eigen verantwoordelijkheid als verhuurder voor bijvoorbeeld het contracteren van huurders, de daarbij behorende screening en het toezicht op het gebruik van het gehuurde.

Het inzetten van artikel 13b Opiumwet is uitzonderlijk en wordt alleen ingezet in ernstige situaties. Bij bestudering van de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet, komt naar voren dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet echter worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.

Van een ernstige situatie is sprake als het aannemelijk is dat drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit een pand plaatsvindt, of als de aanwezigheid van drugs hierop duidt. Om te kunnen nagaan of er sprake is van een dergelijke aannemelijkheid is onderstaande indicatorenlijst samengesteld. De indicatorenlijst heeft een alternatief en geen cumulatief karakter. Dat betekent dat ook op basis van enkele indicatoren aannemelijkheid, zoals hiervoor wordt bedoeld, aan de orde kan zijn. De indicatorenlijst is nadrukkelijk een hulpmiddel. Voor toepassing van de maatregel moet uiteraard altijd eerst gekeken worden of voldaan wordt aan de criteria van artikel 13b van de Opiumwet en de voorwaarden zoals gesteld in dit beleid.

Een algemeen uitgangspunt bij de beoordeling van de ernst van de situatie, is dat bij harddrugs, meer dan 30 gram softdrugs of meer dan 20 hennepplanten altijd sprake is van een ernstige situatie en in beginsel tot sluiting zal worden overgegaan. Bij het aantreffen van (alleen) een geringe handelshoeveelheid softdrugs – minder dan 30 gram of minder dan 20 hennepplanten- kan onder voorwaarden zoals nader beschreven in hoofdstuk 4 (toelichting bij indicator a.), worden volstaan met een waarschuwing.

De burgemeester zet bij de toepassing van deze bevoegdheid de gevolgen van sluiting van het pand af tegen de gevolgen die het met zich meebrengt voor de overtreder of andere belanghebbenden. De grondrechten van de betrokken partijen (bijvoorbeeld het huisrecht en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer) worden meegewogen in het uiteindelijke besluit. Bij daadwerkelijke sluiting zal beoordeeld moeten worden of volstaan kan worden met een deel van de woning, het lokaal en/of het erf. Indien blijkt dat een op het erf van de woning gelegen opstal (bijvoorbeeld schuur/garage e.d.) het middelpunt is van de handel en niet de woning zelf, dan ligt het in de rede om alleen de op het erf gelegen opstal te sluiten. Indien de woning zelf gebruikt wordt voor de handel, dient bezien te worden of volstaan kan worden met het sluiten van een deel van de woning. Dit kan bijv. aan de orde zijn als er sprake is van kamerverhuur.

Afwijking van het beleid is mogelijk (de inherente afwijkingsbevoegdheid is neergelegd in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, verder: Awb). Afwijking van het beleid kan noodzakelijk zijn indien zich bijzondere feiten of omstandigheden voordoen, die maken dat de gevolgen van dat beleid onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Toepassing van deze maatregel is maatwerk. 

4. INDICATORENLIJST

Bij de beoordeling van de ernst van de situatie, worden de volgende indicatoren betrokken:

a. De hoeveelheid aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I of lijst II van de Opiumwet. Daarbij ligt de grens bij de hoeveelheid die volgens het Openbaar Ministerie als voorraad voor eigen gebruik kan worden aangemerkt.

- Dit is voor harddrugs één bolletje, één pil, 0,5 gram of 5 ml.

- Voor softdrugs is dit maximaal 5 gram en voor hennep betreft dit maximaal 5 hennepplanten. Onder softdrugs vallen ook bewerkte en onbewerkte ‘paddo’s’ (paddenstoelen die van nature de stof psilocine, psylocybine, muscimol dan wel iboteenzuur bevatten). Ten aanzien van het bezit van paddo’s dient bij het bepalen van wat een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik is, een onderscheid gemaakt te worden in verse paddo’s en gedroogde paddo’s. Onder een gebruikershoeveelheid wordt doorgaans verstaan 0,5 gram gedroogde paddo’s en 5 gram verse dan wel niet gedroogde paddo’s.

Indien meer dan dergelijke hoeveelheden hard- of softdrugs wordt aangetroffen, kan op grond van de jurisprudentie aangenomen worden dat het gaat om handel, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt. Is dat laatste niet het geval, dan hoeft er geen sprake te zijn van vaststelling van daadwerkelijke verkoop, aflevering of verstrekking.

Ingeval een handelshoeveelheid harddrugs, meer dan 30 gram softdrug of meer dan 20 hennepplanten wordt aangetroffen, is in beginsel sprake van een ernstige situatie. Bij het aantreffen van (alleen) een geringe handelshoeveelheid softdrugs – minder dan 30 gram of minder dat 20 hennepplanten - kan worden volstaan met een waarschuwing, tenzij op grond van de overige onderstaande indicatoren (alsnog) sprake is van een ernstige situatie.

b. Ingeval van softdrugs (lijst II van de Opiumwet): de mate van beroeps- en/of bedrijfsmatigheid, als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet.

In dit verband wordt aangesloten bij de Aanwijzing Opiumwet en de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs, van het Openbaar Ministerie, waarin deze begrippen nader zijn ingevuld. Voor beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt is de mate van professionaliteit en het doel van de teelt van belang. In bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet is een lijst opgenomen met indicatoren aangaande de professionaliteit: als aan twee of meer punten van hoge professionaliteit op die lijst is voldaan, wordt, beroeps- of bedrijfsmatig handelen aangenomen. Ook indien er sprake is van het telen van hennep met geldelijk gewin als doel, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.

c. Andere feiten of omstandigheden die duiden op drugshandel in georganiseerd verband. Hierbij kan worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, getuigenverklaringen van dergelijke personen met betrekking tot de drugshandel vanuit dat pand, dan wel het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, versnijdingsmiddelen of verpakkingsmaterialen in de woning. Tenslotte kan bij deze indicator ook gedacht worden aan omstandigheden die erop wijzen dat het betreffende pand bekendheid heeft als een locatie waar voorwerpen en/of stoffen kunnen worden gekocht of verkregen, die zijn bestemd voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van drugs, dan wel voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige hennepteelt.

d. Er is sprake van gewelds- of andere openbare orde delicten.

e. Er is sprake van één of meer (vuur) wapen(s)/verboden wapenbezit als bedoeld in de Wet Wapens en Munitie.

f. Er is een vermoeden van verwijtbaarheid van de bewoner(s)/betrokkenen.

g. Er is een vermoeden dat de bewoner(s)/betrokkenen verkeert/verkeren in kringen van personen met antecedenten, of zelf antecedenten heeft (hierbij moet met name worden gedacht aan antecedenten t.a.v. de Opiumwet of de Wet Wapens en Munitie, maar ook antecedenten op het gebied van geweld jegens personen of zaken, zoals mishandeling, bedreiging, vernietiging of diefstal e.d. kunnen een rol spelen.

h. Er is sprake van recidive. Bij herhaling van de overtreding binnen 2 jaar is op grond van deze indicator sprake van recidive.

i. Er is sprake van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en lijst II Opiumwet

j. De mate van gevaar voor in de omgeving, mate van risico voor omwonenden.

k. De mate van overlast.

l. Aannemelijkheid dat de woning niet overeenkomstig de (woon)functie wordt gebruikt.

m. Aannemelijkheid dat behalve de woning, het (niet) voor het publiek toegankelijke lokaal of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband of als aanwezigheid van drugs hierop duidt.

Aanvullende indicatoren bij strafbare voorbereidingshandelingen

In aanvulling op voorgaande indicatoren, wordt in de situatie dat geen verdovende middelen in het betreffende pand zijn aangetroffen, maar wel sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen zoals hiervoor bedoeld, rekening gehouden met de volgende indicatoren:

n. De aard en hoeveelheid van de aangetroffen stoffen of goederen, niet zijnde middelen als genoemd in lijst I en/of II bij de Opiumwet. Hierbij kan gedacht worden aan het voorhanden hebben van een chemische stof, bepaalde apparatuur en/of artikelen waarvan het, mede gezien de aard van de goederen, de aangetroffen hoeveelheid en/of de combinatie met andere goederen, aannemelijk is dat deze zijn bestemd voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van drugs.

o. De mate waarin de overtreder weet of het ernstige vermoeden heeft dat de aangetroffen stoffen of goederen - niet zijnde middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II bij de Opiumwet – bestemd zijn tot het plegen van de in het vierde of vijfde lid van artikel 10 en/of de in het derde en vijfde lid van artikel 11 Opiumwet gestelde strafbare feiten.

p. De mate van beroeps- en/of bedrijfsmatigheid, als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet. In dit verband wordt aangesloten bij de Aanwijzing Opiumwet en de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs, van het Openbaar Ministerie, waarin deze begrippen nader zijn ingevuld. Voor beroeps- of bedrijfsmatigheid is de mate van professionaliteit en het doel van de teelt van belang. In bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet is een lijst opgenomen met indicatoren aangaande de professionaliteit: als aan twee of meer punten van hoge professionaliteit op die lijst is voldaan, wordt, beroeps- of bedrijfsmatig handelen aangenomen. Ook indien er sprake is van het telen van hennep met geldelijk gewin als doel, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. 

5. PROCEDURE

Voorbereiding

De politie constateert aan de hand van een melding (bijvoorbeeld via Meld Misdaad Anoniem), een klacht van derden of door eigen onderzoek illegale drugshandel of hennepteelt vanuit een woning of lokaal, dan wel voorbereidende handelingen daartoe. Het aantreffen van voorwerpen of stoffen die bestemd zijn voor het telen, bereiden, verstrekken of leveren van drugs, of het aantreffen van daartoe aanwezige drugs, is voldoende om op grond van artikel 13b Opiumwet bestuurlijk op te treden. De politie verstrekt in dat geval een bestuurlijke rapportage aan de burgemeester, waarin alle relevante meldingen en feitelijke constateringen zijn opgenomen. De gemeente verzamelt en bundelt deze samen met eventuele waarschuwingsbrieven aan de bewoners, eigenaar of exploitant. Op grond van deze feiten kan de burgemeester uiteindelijk overgaan tot sluiting van de woning of (niet) voor het publiek toegankelijke lokaal.

Zienswijze

Het bevel tot sluiting van een lokaal of woning is een besluit in de zin van artikel 1: 3 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). De overige bepalingen van deze wet zijn dan ook van toepassing. In dat kader worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Het indienen van een zienswijze kan zowel schriftelijk (bijvoorbeeld met het concept voorgenomen besluit) als mondeling (evt. telefonisch).

Bekendmaking sluitingsbevel

Het sluitingsbevel op grond van artikel 13b Opiumwet wordt op schrift gesteld en aangetekend verzonden. In het bevel tot sluiting worden de volgende elementen opgenomen;

a. Sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet;

b. Welk pand het betreft;

c. Waarom tot sluiting is overgegaan (proportionaliteit en subsidiariteit);

d. De termijn van de sluiting;

e. De begunstigingtermijn;

f. Welke dwangmiddelen zullen worden toegepast;

g. Dat tegen het besluit bezwaar en beroep mogelijk is.

De kosten van de sluiting kunnen op grond van artikel 5: 25 eerste lid, Awb op de overtreder worden verhaald.

Sluitingstermijn: drie maanden tot maximaal een twaalf maanden

Zowel voor woningen als lokalen (al dan niet publiek toegankelijk) wordt bij een sluiting in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van zes maanden. Deze termijn is nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de overige hiervoor genoemde doelen te bereiken die met de sluiting worden voorgestaan. Op dit uitgangspunt wordt een uitzondering gemaakt bij het aantreffen van (alleen) een handelshoeveelheid softdrugs of hennep. In dat geval wordt in beginsel uitgegaan van een sluitingsperiode van 3 maanden. Verder is het uitgangspunt dat maatwerk geleverd kan worden passend bij de ernst van de situatie. Zo kan bijvoorbeeld bij verzwarende omstandigheden (bijv. aanwezigheid van een minderjarig(n), combinatie van indicatoren, weging van de indicatoren) de termijn opgehoogd worden, met dien verstande dat niet langer dan twaalf maanden gesloten kan worden.

Motivering sluitingstermijn langer dan zes maanden

Een sluitingstermijn langer dan zes maanden dient in het besluit extra gemotiveerd te worden. Een langere sluitingstermijn dan het maximum van twaalf maanden is niet aan de orde. Deze maximale termijn staat in verhouding tot de aard van de te sluiten locatie (woning) en de daarmee samenhangende grondrechten (o.a. recht op ongestoord woongenot, privéleven e.d.), het doel van de maatregel (een termijn van maximaal twaalf maanden moet voldoende worden geacht om de bekendheid van de woning of het daarbij behorende erf als drugspand te doorbreken) en het reparatoire karakter van de maatregel (het gaat om een herstelsanctie en niet om een strafsanctie)

Geen verlenging van de termijn.

In verband met de rechtszekerheid wordt de termijn van sluiting direct bij oplegging van de maatregel bepaald. Tussentijdse verlenging is niet aan de orde. Indien zich gedurende een sluitingstermijn nieuwe feiten of omstandigheden voordoen, die een sluiting rechtvaardigen, bestaat wel de mogelijkheid dat opnieuw een besluit tot toepassing van bestuursdwang wordt genomen. Ook kan na afloop van de termijn een nieuw besluit worden genomen waarbij wederom gesloten wordt, indien zich opnieuw feiten en omstandigheden voordoen, die een sluiting rechtvaardigen.

Eerdere opheffing sluiting

Op gemotiveerd verzoek van belanghebbende(n) kan de sluiting worden ingetrokken. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de burgemeester een huurwoning heeft gesloten, de verhuurder het huurcontract heeft laten ontbinden en een nieuwe huurder zich aandient. In dat geval kan de verhuurder verzoeken om de last tot sluiting van de woning op te heffen. Bij de behandeling van dit verzoek zal de burgemeester onder meer afwegen of de handel in drugs inmiddels is beëindigd en de bekendheid van de woning als drugspand, binnen het drugscircuit, is doorbroken. Ingeval daarvan blijkt, kan ervan worden uitgegaan dat het met de sluiting beoogde herstel van de openbare orde eerder is bereikt, waardoor een kortere sluitingsduur te rechtvaardigen is.

Het opheffen van de sluiting is in beginsel niet eerder aan de orde dan na het verstrijken van de helft van de termijn waarvoor de woning of het lokaal is gesloten.

Rechtsmiddelen

Alle belanghebbenden kunnen tegen het besluit bezwaar aantekenen en vervolgens, na beslissing op het bezwaarschrift, beroep bij de bestuursrechter instellen. Belanghebbenden zijn in ieder geval de bewoners en gebruikers van de woning of het lokaal en/of de eigenaar.

Begunstigingstermijn en feitelijke sluiting

Bij effectuering van de maatregel zal in beginsel aan betrokkenen enige tijd gegund worden (de ‘begunstigingstermijn’) voordat de woning daadwerkelijk gesloten wordt, zodat bewoners in de gelegenheid worden gesteld om bijv. persoonlijke spullen, huisraad, bederfelijke waar e.d. uit de woning te verwijderen. Gelet op de ernst van de situatie ligt het in de rede dat dit niet langer is dan hooguit enkele dagen. Bij spoedeisendheid kan direct gesloten worden.

Bij de uitvoering van de sluiting zijn de rechthebbenden op het pand bij voorkeur aanwezig. Het pand wordt zo nodig ontruimd, ontsmet, nutsvoorzieningen worden zo nodig afgesloten en de deuren en ramen worden zo nodig dichtgetimmerd. Toegangsdeuren worden verzegeld. Tevens wordt een bekendmaking op de toegangsdeur of het raam opgehangen, met daarop de mededeling dat het pand op last van de burgemeester gesloten is.

Van belang is hier nog dat het doorbreken van een zegel een strafbaar feit oplevert (artikel 199 van het Wetboek van Strafrecht), evenals het beschadigen, wederrechtelijk afscheuren of onleesbaar maken van de bekendmaking van de last (de kennisgeving), op grond van artikel 187 van het Wetboek van Strafrecht.

Registratie op grond van de WKPB

Het besluit tot sluiting van een woning of lokaal op grond van artikel 13b Opiumwet wordt geregistreerd en gepubliceerd in de zin van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (WKPB). Het WKPB-register houdt deze publiekrechtelijke beperking betreffende onroerende zaken bij. Indien de sluiting wordt opgeheven, wordt dit ook aangepast in het WKPB-register.

Kostenverhaal

De kosten van de daadwerkelijke toepassing van bestuursdwang kunnen de overtreder in het geheel of gedeeltelijk worden toegerekend. In de dwangbeschikking wordt hier melding van gemaakt. Het bestuursorgaan stelt de hoogte van de verschuldigde kosten vast (artikel 5:25 Awb). Betrokkenen kunnen tegen dit besluit in bezwaar gaan bij het bestuursorgaan, gevolgd door de mogelijkheid van beroep en hoger beroep.

Minderjarigen

Indien er sprake is van minderjarige bewoner(s)/betrokkene(n) wordt door de politie melding bij Veilig Thuis gedaan.

Opvang/huisdieren

Betrokkene(n) dienen in beginsel zelf voor hun huisraad, huisdieren of alternatieve huisvesting te zorgen.

Wijkteam

Indien betrokkenen binnen hun netwerk geen onderdak kunnen vinden, minder zelfredzaam zijn of geen financiële middelen hebben, kunnen zij zich melden bij het betreffende Wijkteam, die betrokkenen ondersteuning kan bieden bij het regelen van praktische zaken of het bieden van hulpverlening.

6. OVERIGE AFSPRAKEN

Informatie uitwisseling

Indien er sprake is van een overtreding als genoemd in artikel 13b Opiumwet rapporteert de politie schriftelijk aan de burgemeester ten behoeve van de bestuurlijke handhaving. Op grond van de Wet Politiegegevens worden politiegegevens aan de burgemeester verstrekt voor zover deze gegevens nodig zijn in het kader van de handhaving van de Openbare Orde (artikel 16, eerste lid, sub b en onder 2°, van de Wet politiegegevens).

Meldingen of klachten die binnenkomen bij de gemeente kunnen ook aanleiding zijn om de politie om nadere informatie te vragen.

Informatieplicht

De burgemeester en de teamchef van de politie kunnen bestuurlijke maatregelen ter informatie inbrengen in het driehoeksoverleg.

Wijziging

Indien daartoe aanleiding is, bijvoorbeeld op grond van jurisprudentie, veranderde wetgeving of inzichten, zal dit beleid wordt gewijzigd.

Met het vaststellen van deze beleidsregels worden de “Beleidsregels Opiumwet 13b”, vastgesteld op 16 december 2015 ingetrokken.

Ondertekening