Regeling vervallen per 01-01-2022

Financiële verordening gemeente Leeuwarden 2020

Geldend van 12-12-2020 t/m 31-12-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Financiële verordening gemeente Leeuwarden 2020

Verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Leeuwarden.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. Administratie

Het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

b. Afdeling

Iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

c. Inkomsten

Totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves.

d. Netto schuld per inwoner

Bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen gedeeld door het aantal inwoners op 31 december van het begrotingsjaar.

Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteurenvorderingen en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen wordt verstaan het totaal van leningen aan deelnemingen, leningen aan overige verbonden partijen, leningen aan derden, langlopende uitzettingen, kortlopende uitzettingen, debiteurenvorderingen, liquide middelen en overlopende activa.

e. Onbenutte belastingcapaciteit onroerende zaakbelasting

Verschil tussen de opbrengst onroerende zaakbelasting bij de tarieven die minimaal nodig zijn voor toegang tot de procedure van artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en de (geraamde) opbrengst onroerende zaakbelasting.

f. Overheidsbedrijf

Onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

g. Majeure projecten

Door de gemeenteraad aangewezen belangrijke projecten die van zodanige importantie zijn dat hiervoor een aparte rapportagestructuur is opgezet naast de reguliere P&C cyclus.

h. Tijdelijke IM-middelen

Het budget in de begroting voor de noodzakelijke (wettelijke plichten) of gewenste investeringen/uitgaven in het vervangen of verbeteren van bestaande ICT- en informatievoorzieningen ten behoeve van de kwaliteit van de bedrijfsvoering.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

2. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de beleidsproducten per programma vast.

3. De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

4. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen (thema's) naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

5. Bij de voorbereiding van de besluitvorming over de in het voorgaande leden vermelde voorstellen wordt door het college de Auditcommissie betrokken.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken worden naast de programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen, het overzicht van de overhead, het overzicht van de vennootschapsbelasting en het overzicht van de onvoorziene uitgaven, de baten en lasten per beleidsproduct weergegeven. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de beleidsproducten per programma vast.

  • 2.

    In het Meerjaren investeringsprogramma (bijlage begroting) worden als uitvloeisel van de financiële positie van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen in de jaarrekening het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven (restant kredietenlijst).

  • 3.

    In de paragraaf Financiering wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4.

    In het overzicht van de incidentele baten en lasten per programma, worden per programma alle posten vanaf € 50.000 afzonderlijk gespecificeerd.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Aan het begin van elke nieuwe raadsperiode wordt het financiële kader - zoals vastgelegd in het collegeprogramma - vertaald in de meerjarenraming die samenvalt met deze raadsperiode; halverwege de raadsperiode wordt het financiële kader heroverwogen in een tussentijdse evaluatie.

  • 2.

    Alleen op de twee in lid 1 genoemde momenten vindt een brede integrale afweging plaats van beleid.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders informeert de gemeenteraad in het voorjaar door middel van een raadsbrief over de financiële positie.

  • 4.

    De financiële positie uit lid 3 is gebaseerd op ongewijzigd beleid en mutaties die een onontkoombaar karakter hebben (mee- en tegenvallers).

  • 5.

    Als de financiële positie uit de in lid 3 genoemde raadsbrief daartoe aanleiding geeft, kan het college van burgemeester en wethouders bezuinigingsvoorstellen doen.

  • 6.

    In de ontwerpbegroting wordt een post voor incidentele onvoorziene uitgaven opgenomen van minimaal € 1,10 per inwoner.

  • 7.

    Het college van burgemeester en wethouders legt een structureel sluitende ontwerpbegroting aan de gemeenteraad voor. Van een structureel sluitende begroting is sprake als de laatste jaarschijf van de meerjarenraming een positief of neutraal saldo laat zien en eventuele tekorten in de voorgaande drie jaren opgevangen kunnen worden ten laste van de algemene reserve zonder dat deze de benodigde ondergrens overschrijdt. Deze ondergrens wordt bepaald in de kader van de minimaal benodigde weerstandscapaciteit voor het opvangen van financiële risico’s en staat in de paragraaf weerstandsvermogen. Hier kan alleen van worden afgeweken als de provinciale toezichthouder daarvoor ruimte biedt.

  • 8.

    Bij het vaststellen van de primitieve begroting van het jaar ‘t + 1’ in het jaar ‘t’ worden de gevolgen van de na 1 juli in het jaar ‘t’ door het Rijk uitgebrachte circulaires niet meer meegenomen. De gevolgen hiervan worden verwerkt in de financiële positie van de begroting van het jaar ‘t + 2’.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per beleidsproduct.

  • 2.

    Naast de benodigde budgetruimte voor de kapitaallasten stelt de gemeenteraad gelijktijdig met de primitieve begroting ook de bijbehorende investeringskredieten vast. Tevens geeft het college van burgemeester en wethouders aan voor welke investeringen op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet aan de gemeenteraad zal worden aangeboden.

  • 3.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor (separaat voorstel en/of verzamelvoorstel).

  • 4.

    De gemeenteraad autoriseert de nieuwe investeringskredieten bij de begroting per groep van samenhangende investeringskredieten. Het college van burgemeester en wethouders heeft de mogelijkheid binnen de groep budgetten over te hevelen tussen individuele investeringskredieten.

  • 5.

    Door de gemeenteraad geautoriseerde investeringskredieten vallen 2 jaar na toekenning weer vrij indien deze nog niet gestart zijn.

  • 6.

    Het college informeert de raad als ze verwacht, dat de investeringsuitgaven van een investeringskrediet of groep van investeringskredieten het geautoriseerde budget te boven gaat.

  • 7.

    In de paragraaf Meerjaren investeringsprogramma in de begroting wordt een toelichting gegeven op de belangrijkste investeringen.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage en informatie

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders informeert de gemeenteraad door middel van een tussentijdse rapportage (TURAP) over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste acht maanden van het lopende begrotingsjaar. Belangrijkste doelstelling van de TURAP is om richting en omvang van het rekeningresultaat over het lopende jaar te schatten.

  • 2.

    De TURAP wordt voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het nieuwe jaar aan de gemeenteraad aangeboden.

  • 3.

    De inrichting van de TURAP sluit aan bij de programma-indeling van de begroting.

  • 4.

    De TURAP gaat alleen in op de materiële afwijkingen van de lasten en de baten. Hierbij gaat het in ieder geval om alle afwijkingen groter dan € 100.000.

  • 5.

    De begroting wordt niet gewijzigd naar aanleiding van de TURAP. Verschillen tussen begroting en realisatie worden primair verklaard bij de jaarrekening.

  • 6.

    Ten minste één keer per jaar wordt de raad geïnformeerd over de majeure projecten.

  • 7.

    De raad wordt periodiek geïnformeerd over de verbonden partijen. De informatiewens en periodiciteit wordt vastgelegd in een nota verbonden partijen.

Artikel 7. Informatieplicht

Het college besluit niet over:

1. de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 2.500.000;

2. het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 250.000;

3. het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9.Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de nota afschrijvingen. Uitgangspunt is dat er lineair afgeschreven wordt. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in het kader van een goed financieel beheer tussentijds wijzigingen in de nota afschrijvingen aan te brengen. Het college maakt pas gebruik van de voorgaande bevoegdheid, nadat de Audit commissie is geïnformeerd over het voornemen tot wijziging van de nota afschrijvingen en in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

  • 2.

    Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 25.000 worden bij voorkeur niet geactiveerd. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

  • 3.

    Er wordt gestart met afschrijving vanaf het boekjaar volgend op het jaar waarin het kapitaalgoed gereed komt/verworven wordt.

  • 4.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt door het college van burgemeester en wethouders een voorziening wegens oninbaarheid gevormd.

Artikel 11. Reservering en vrijval niet bestede budgetten

  • 1.

    In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2.

    Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt in ieder geval:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding van voorzieningen.

  • 3.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve; en

    • d.

      de maximale looptijd.

  • 4.

    Uitgangspunt is dat niet bestede (jaargebonden) budgetten bij de jaarrekening vrij vallen ten gunste van het rekeningresultaat.

  • 5.

    Jaaroverstijgende budgetten, zoals investeringskredieten en voorzieningen, vallen vrij in het jaar dat de middelen niet meer benodigd zijn voor het doel waarvoor ze beschikbaar gesteld waren. Bij de jaarrekening en tussentijdse rapportage informeert het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad over de stand van zaken.

  • 6.

    Eventuele onderuitputting op kapitaallasten van het totaal aan investeringskredieten respectievelijk uitgaven in het vervangen of verbeteren van bestaande ICT- en informatievoorzieningen uit de tijdelijke IM -middelen mag door het college van burgemeester en wethouders worden ingezet als dekking voor andere tijdelijke IM-middelen.

  • 7.

    In de onderstaande situaties worden in afwijking van het gestelde onder lid 5 de niet bestede middelen gestort in een reserve ‘budgetoverheveling’, mits de te ondernemen activiteiten dusdanig concreet zijn en te herleiden zijn naar eerdere raads- en collegebesluiten:

    • a.

      Van andere overheidslichamen ontvangen tijdelijke middelen voor een bepaald doel zonder bestedingsverplichting, maar waar wel een nadrukkelijke politieke wens van de gemeenteraad is om de middelen voor het aangegeven doel aan te wenden;

    • b.

      Door de gemeenteraad voor een of meerdere jaren tijdelijk beschikbaar gestelde middelen voor een specifiek doel, waarbij het wenselijk is dat de niet bestede middelen besteed kunnen worden aan dit specifieke doel in het volgende dienstjaar;

    • c.

      Het niet bestede deel van de in artikel 11 lid 6 bedoelde middelen voor zover hier budgettaire verplichtingen voor zijn aangegaan.

    • d.

      Het niet bestede deel van het budget Impuls Sociale Investeringen (ISI).

  • 8.

    Indien er sprake is van geoormerkte middelen die nog vragen om formele besluitvorming over de exacte inzet ervan en de daarbij behorende activiteiten wordt er afgeweken van het gestelde onder lid 7. Deze niet bestede middelen worden gestort in de reserve 'voorwaardelijke budgetoverheveling'. Deze gevallen houden een voorlopige overheveling-status tot ze worden geclaimd middels een college besluit.

  • 9.

    Bij de tussentijdse rapportage en de jaarrekening geeft het college van burgemeester en wethouders een duidelijk inzicht in de omvang en samenstelling van de reserve(s) budgetoverheveling.

  • 10.

    Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd bij de volgende reserves in de jaarrekening mutaties op te voeren zonder dat daar door de raad een toereikend bedrag in de begroting voor is goedgekeurd:

    • a.

      de reserve parkeren;

    • b.

      de reserve grondexploitatie;

    • c.

      de reserve sociaal domein;

    • d.

      de reserve budgetoverheveling;

    • e.

      de reserve vastgoed.

Artikel 12.Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken. Tevens wordt er rente toegerekend aan de grondexploitaties conform de in de BBV toegeschreven systematiek.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het programma overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten per taakveld van de geraamde personele inzet.

  • 6.

    De overhead wordt uitgedrukt in een opslag overhead per full time equivalent (FTE). De opslag wordt berekend door de totale kosten van het programma overhead te delen door het aantal FTE dat werkzaam is in het primaire proces.

  • 7.

    Omdat in sommige gevallen niet de volledige overhead dienstbaar is aan bepaalde activiteiten, wordt in die gevallen een correctie toegepast op de in lid 6 berekende opslag. Deze korting wordt in ieder geval toegepast bij de doorberekening van de overhead aan dienstverlening voor derden. De hoogte van de correctie wordt jaarlijks vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders bij het vaststellen van de begroting.

  • 8.

    De onder lid 6 berekende opslag voor overhead wordt intracomptabel toegerekend aan de grondexploitatie, investeringen en dienstverlening voor derden. Het totaal toegerekende bedrag wordt in mindering gebracht op de totale kosten van het programma overhead als een correctie.

  • 9.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten en het rentepercentage van de rentevergoeding over de verstrekte leningen. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een kwart procent afgerond.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk, na consultatie van de auditcommissie, een voorstel aan de raad, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd en door de audit commissie namens de Raad wordt bevestigd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

  • f.

    leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

  • g.

    een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

  • h.

    een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

  • i.

    een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

  • j.

    een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

  • k.

    een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

  • l.

    een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college van burgemeester en wethouders doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen en rechten waaronder rioolheffingen, afvalstoffenheffing en leges. De uitgangspunten van dit voorstel staan in de paragraaf lokale heffingen van de begroting.

  • 2.

    Bij de volgende kostendekkende heffingen wordt het werkelijke saldo van lasten en baten na afloop van het jaar verrekend met een voorziening ‘Egalisatie heffingen’:

    - Afvalstoffenheffing;

    - Rioolheffing;

    - Hondenbelasting (zie lid 11).

  • 3.

    In de paragraaf lokale heffingen van de begroting wordt voor de in lid 2 genoemde heffingen een voorstel gedaan op welke wijze een eventueel in de voorziening ‘Egalisatie heffingen’ aanwezig saldo geheel of gedeeltelijk ingezet wordt voor een eenmalige tariefsverlaging.

  • 4.

    Gederfde opbrengsten als gevolg van het kwijtscheldingsbeleid worden als kosten meegenomen in de tariefberekening voor de gemeentelijke heffingen.

  • 5.

    In de paragraaf lokale heffingen van de begroting wordt voor de zogenaamde kostendekkende heffingen een overzicht opgesteld waarin de mate van juridische kostendekkendheid wordt berekend. Met behulp van dit overzicht kan vastgesteld worden of de wettelijk toegestane kostendekkendheid van maximaal 100% niet overschreden wordt. In dit overzicht worden behalve de intracomptabele lasten en baten ook een aantal extracomptabele posten meegenomen.

  • 6.

    Bij de intracomptabele lasten en baten in het overzicht kostendekkendheid in de paragraaf lokale heffingen worden eventuele onttrekkingen uit de voorziening egalisatie heffingen niet meegenomen.

  • 7.

    Bij de extracomptabele lasten en baten worden de volgende posten meegenomen:

  • a.

    De compensabele omzetbelasting;

  • b.

    Perceptiekosten voor heffing en invordering;

  • c.

    De kosten van oninbaarheid, voor zover deze niet in de tarieven zijn verwerkt.

  • d.

    Overhead conform de in artikel 12 beschreven werkwijze, waarbij gebruik gemaakt wordt van in artikel 12 lid 7 omschreven correctie van 20% op de berekende opslag voor overheid per FTE.

  • 8.

    Het college van burgemeesters en wethouders kan uit veiligheidsoverwegingen bij het bepalen van de tarieven een veiligheidsmarge bij de kostendekkendheid aanhouden, zodat de maximale juridische kostendekkendheid lager is.

  • 9.

    Het college van burgemeester en wethouders biedt aan de gemeenteraad nota’s ter vaststelling aan met de kaders voor de prijzen van gemeentelijke diensten, zoals de verhuur en verkoop van onroerende zaken, prijzen voor de uitgifte van gronden en erfpachtcanons, et cetera.

  • 10.

    De besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen worden ter kennisneming aan de gemeenteraad gezonden.

  • 11.

    Voorziening egalisatieheffingen: Deze voorziening bestaat uit de deelvoorzieningen rioolheffing, afvalstoffenheffing en hondenbelasting. Bij een negatief dan wel positief saldo (verschil werkelijke opbrengsten en werkelijke kosten) in de exploitatie van deze onderdelen wordt dit verrekend met de voorziening. Het primaire doel van de voorziening is om te voorkomen dat er door verschillen in de gecalculeerde kosten en opbrengsten en de werkelijke kosten en opbrengsten van de betrokken activiteiten grote schommelingen in het exploitatie resultaat ontstaan. De expliciete bovengrens (plafond) van de voorziening bedraagt 2% van de begrote baten. Tot aan deze grens fungeert de voorziening als buffer om eventuele nadelige exploitatie-uitkomsten op te vangen. Boven deze grens vindt terugbetaling aan de belastingplichtigen plaats via het tarief in de volgende jaren.

Artikel 15. Financieringsfunctie

Het college van burgemeester en wethouders draagt bij de uitoefening van de financieringsfunctie zorg voor:

  • a.

    het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de gemeenteraad vastgestelde kaders van de begroting uit te kunnen voeren;

  • b.

    het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s en kredietrisico’s;

  • c.

    het beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen;

  • d.

    dat in geval van uitzettingen van overtollige middelen het rendement ondergeschikt is aan het beperken van het risico;

  • e.

    het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

Artikel 16 – Verstrekken garanties en geldleningen

  • 1.

    Uitgangspunt is dat maatschappelijke organisaties zelf hun financiering verzorgen en dat de gemeente geen garanties en geldleningen verstrekt.

  • 2.

    Van het onder lid 1 vermelde uitgangspunt wordt alleen afgeweken als sprake is van een zwaarwegend publiek belang.

  • 3.

    In het geval van verstrekken van garanties en geldleningen wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • 1. (mede)garantie verstrekken via een waarborgfonds;

  • 2. Garantie verstrekken door gemeente zelf;

  • 3. Geldlening verstrekken.

  • 4.

    Het risico van verstrekte garanties en geldleningen wordt afgedekt bij de jaarlijkse berekening van de minimaal benodigde weerstandscapaciteit. Alleen in geval van substantiële risico’s wordt een separate voorziening op de balans gevormd ten laste van de begroting ter grootte van het risico dat de gemeente met de garantie of geldlening loopt.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 17. Lokale heffingen

  • 1.

    In de paragraaf lokale heffingen van de begroting neemt het college van burgemeester en wethouders naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    een weergave van het tarievenbeleid voor het komende jaar;

  • b.

    de wijze waarop teveel ontvangen opbrengsten uit voorgaande jaren die gestort zijn in de voorziening egalisatie heffingen verrekend worden met de tarieven in de komende jaren.

  • c.

    een overzicht waaruit de juridische kostendekkendheid blijkt van de kostendekkende heffingen.

Artikel 18. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de kasgeldlimiet;

  • b.

    de renterisiconorm;

  • c.

    ontwikkeling gemeentelijke schuldpositie, waarbij in de jaarstukken nieuw aangetrokken geldleningen expliciet vermeld worden;

  • d.

    de renteontwikkeling;

  • e.

    de gegarandeerde geldleningen

  • f.

    betaalgedrag van de gemeente (alleen bij de jaarstukken).

Artikel 19. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

  • 1.

    In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • een berekening van de minimaal benodigde omvang van de algemene reserve op basis van een risicoanalyse.

  • 2.

    Het college biedt de raad, na consultatie van de auditcommissie, tenminste eens in de vier jaar een nota Risicomanagement en weerstandsvermogen aan.

Artikel 20. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval de voortgang van het geplande onderhoud aan openbaar groen, water, wegen, kunstwerken, riolering en gebouwen op.

  • 2.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een kadernota openbare ruimte aan. De nota geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt de nota vast.

  • 3.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een beheerplan riolering aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een kadernota gemeentelijk vastgoed aan. De nota bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke vastgoed. De raad stelt het plan vast.

  • 5.

    Voorzieningen onderhoud kapitaalgoed: Deze voorzieningen bestaan uit de onderdelen onderhoud aan water, wegen, kunstwerken, riolering en gebouwen. Om tegenvallers of onvoorziene omstandigheden op te vangen en ervoor te zorgen dat het saldo van de voorziening toereikend is, wordt er een bandbreedte gehanteerd tussen 0% en 20% van de gemiddelde storting. Indien het eindsaldo hoger is dan de bandbreedte dan kan deze worden gekwalificeerd als te hoog en kan afroming plaatsvinden tot de bandbreedte middels een afroming ineens dan wel aanpassing jaarlijkse storting.

Artikel 21. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

a. Omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en loonkosten;

b. Omvang, ontwikkeling en kosten van externe inhuur.

Artikel 22. Verbonden partijen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

Artikel 23. Grondbeleid

  • 1.

    In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in ieder geval de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 2.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een nota grondbeleid ter vaststelling aan met daarin de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente.

  • 3.

    Jaarlijks vindt een hercalculatie plaats van de grondexploitaties waarvan de resultaten worden verwerkt in de begroting van het lopende jaar.

  • 4.

    De voorziening voor verliesgevende grondexploitaties wordt gewaardeerd tegen contante waarde.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 24. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen en schulden, contracten enzovoort;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijk effecten van het gemeentelijk beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevant wet- en regelgeving.

Artikel 25. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de programma’s;

  • g.

    het beleid voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 26. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd. Voor registergoederen en bedrijfsmiddelen worden afhankelijk van de omvang en aard van het risico specifieke beheersmaatregelen genomen. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 27. Nadere uitwerking in richtlijnen

Het college kan deze verordening nader uitwerken in richtlijnen. Het college stelt in ieder geval richtlijnen vast voor de volgende onderwerpen:

  • a.

    De ambtelijke organisatie, het zogenaamde organisatiebesluit;

  • b.

    Verstrekken en waarborgen van geldleningen;

  • c.

    Contant geldverkeer en financiering;

  • d.

    Inkoop en aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • e.

    De wijze van rentetoerekening;

  • f.

    Het aangaan van verplichtingen met derden welke financiële gevolgen hebben voor de gemeente;

  • g.

    Het maken van begrotingswijzigingen;

  • h.

    Formatiebeheer;

  • i.

    Vastlegging prestatieverklaring;

  • j.

    Budgethouderschap.

  • 2.

    De door het college op grond van het voorgaande lid vastgestelde richtlijnen worden ter kennisneming aan de gemeenteraad gezonden.

  • 3.

    Het college stelt de in de voorgaande leden bedoelde richtlijnen niet vast nadat deze voor wensen en bedenkingen aan de Auditcommissie te hebben voorgelegd.

Artikel 28. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Financiële verordening Leeuwarden 2017, vastgesteld bij raadsbesluit van 30 januari 2017 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening 2019 en het jaarverslag 2019 en bijbehorende stukken en op de begroting 2019.

  • 2.

    Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de Tweede wijziging van de Financiële verordening Leeuwarden 2014, vastgesteld bij raadsbesluit van 13 juni 2016 van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 29.Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht op 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: “Financiële verordening gemeente Leeuwarden 2020”.

Ondertekening