Regeling vervallen per 01-10-2007

Beleidsregels Algemene en Bijzondere Bijstand

Geldend van 01-01-2005 t/m 30-09-2007

Intitulé

Beleidsregels Algemene en Bijzondere Bijstand

Beleidsregels Algemene bijstand, Bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag en uitgangspunten dienstverlening

Gemeente Leeuwarden

Algemene toelichting

De Wet werk en bijstand (wwb) is het sluitstuk op het terrein van de sociale zekerheid, de zo genoemde vangnetfunctie. In de Wet werk en bijstand zijn door de rijksoverheid landelijke normen geformuleerd, mede ter realisatie van deze vangnetfunctie. Om te waarborgen dat de wet en daarmee deze vangnetfunctie goed functioneert zijn in de wet meerdere ‘kan-bepalingen’ en open formuleringen opgenomen. Voorts worden in de Wwb concrete keuzemogelijkheden aan de gemeente gelaten. De ruimte die op deze wijze is gecreëerd, is de garantie dat in individuele situaties de vangnetfunctie waar gemaakt kan worden. De wet kent vier essentiële uitgangspunten die als leidraad dienen ter invulling van deze ruimte. Op deze uitgangspunten dient de redenering gebaseerd te worden ter uiteindelijke beoordeling van het recht op bijstand. Daar waar de regelgeving onvoldoende expliciet is om hieruit het recht op bijstand als direct en onbetwistbaar te concluderen, moet op basis van feiten en omstandigheden van het concrete geval geredeneerd te worden. Deze wezenlijke redenering dient te stoelen op de uitgangspunten. Deze opdracht tot individuele beoordeling en maatwerk die uit de wet voortvloeit laat onverlet dat gemeenten daarvoor beleidsregels kunnen opstellen. Uit oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid en doelmatigheid van bedrijfsvoering is dit van belang, hiermee wordt richting gegeven aan de uitvoering. Om recht te doen aan het individuele geval, werkelijk maatwerk te kunnen leveren, wordt op beperkte wijze invulling gegeven aan de beleidsregels op basis van de uitgangspunten.

In het hiernavolgende worden de vier essentiële uitgangspunten nader toegelicht.

Eigen verantwoordelijkheid: De eigen verantwoordelijkheid van de burger staat centraal om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in de kosten van het eigen bestaan te voorzien.

Complementariteit: Pas als de burger niet in staat blijkt te zijn in de kosten van het eigen bestaan te voorzien en er geen andere voorziening, regeling is die in de betreffende kosten voorziet, heeft de burger aanspraak op ondersteuning op grond van de Wwb. In verband met het uitgangspunt dat deze wet in het stelsel van bestaansvoorziening de plaats inneemt van de laatste voorziening, speelt het begrip voorliggende voorziening een bepalende rol. De begripsomschrijving brengt tot uitdrukking dat elke andere bestaansvoorziening voor deze wet, als sluitstukvoorziening, het karakter heeft van een voorliggende voorziening, die met voorrang op deze wet dient te worden toegepast. Indien zich in het bereik of de werking van een voorliggende voorziening wijzigingen voordoen, dient de uitvoering van deze wet daarbij aan te sluiten. Voorkomen moet worden dat door andere overheidsorganen en instanties bewust gevoerd beleid wordt doorkruist middels bijstandsverlening. Als de betreffende kosten niet meer worden vergoed op grond van de voorliggende voorziening omdat deze niet meer als noodzakelijk worden aangemerkt, kan er evenmin bijzondere bijstand voor verstrekt worden. Als de vergoeding is gestaakt enkel vanwege budgettaire redenen, kan voor deze kosten wel bijzondere bijstand worden verleend. Niettemin behoudt de Wwb als sluitstuk voor de sociale zekerheid altijd een taak voor individuele noodsituaties, een vangnet, art. 16 Wwb geeft hiervoor de rechtsgrond.

Noodzakelijkheid: De vraag welke kosten noodzakelijk zijn, laat zich niet eenvoudig beantwoorden. De wet geeft hier nauwelijks informatie over. In de toelichting op de wet wordt dit omschreven als hetgeen naar de eisen van de samenleving noodzakelijk is, het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Het is een dynamisch begrip en wordt plaats- en tijdgebonden bepaald en ondergaat wijzigingen door ontwikkelingen in de tijd. De concrete omstandigheden in de individuele situatie, de bijzondere individuele omstandigheden zijn medebepalend. Voor de bepaling wat een toereikende minimumvoorziening is, wordt aangesloten bij het uit de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) bekende begrip: “goedkoopst adequaat”.

Individualisering: De bijstand moet als regel worden afgestemd op de feitelijke behoeften en omstandigheden van het individuele geval. Bijzondere individuele omstandigheden kunnen leiden tot noodzakelijke bestaanskosten, die niet uit de algemene bijstandsnorm bestreden kunnen worden. Dan ontstaat in beginsel recht op bijzondere bijstand.

Bijzondere individuele omstandigheden kunnen zich voordoen bij:

  • ·

    calamiteit;

  • ·

    samenloop onvoorziene omstandigheden;

In individuele gevallen kan op grond van dit uitgangspunt afgeweken worden van het gemeentelijk beleid.

Op basis van deze essentiële uitgangspunten zijn de gemeentelijke beleidsregels geformuleerd voor de algemene bijstand (hoofdstuk 1), de bijzondere bijstand (hoofdstuk 2) en de langdurigheidstoeslag (hoofdstuk 3). De wijze waarop de bijstandsverlening tot stand komt, samengevat in het begrip dienstverlening, is voor de burger van groot belang. De invulling van dienstverlening laat zich moeilijk vormgeven in beleidsregels in de strikte zin des woords. Daarom is er voor gekozen als laatste hoofdstuk van deze beleidsregels de uitgangspunten van dienstverlening te benoemen die een richtsnoer dienen te zijn voor de sector Sociale Zaken bij de uitvoering van de opgedragen wetten en regels.

1. Beleidsregels Algemene bijstand.

1.1 Gezamenlijke huishouding

Aan cliënt wordt op verzoek een kennismakingsperiode toegestaan, met het oog op een nieuw te vormen gezamenlijke huishouding. Behoudens in situaties waar volgens de Wwb direct sprake is van een gezamenlijke huishouding.

Toelichting:

In de Wwb worden de criteria benoemd ter bepaling of er sprake is van een gezamenlijke huishouding. Derhalve zou in de situatie waar deze beleidsregel het oog op heeft, tot een gezamenlijke huishouding geconcludeerd kunnen worden. In individuele situaties kan een andere conclusie gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld ter voorkoming van andere hogere kosten die gemaakt moeten worden als weer huisvesting geregeld moet worden. De wet kent geen regeling voor deze kennismakingsperiode waarin men als test of tijdelijk bij elkaar woont, en beide belanghebbenden blijven beschikken over een zelfstandige woonruimte. Op grond van objectieve feiten en omstandigheden dient beoordeeld te worden of inderdaad sprake is van meerkosten ten gevolge van het aanhouden van de woning, in verband met deze situatie.

1.2 Co-ouderschap

  • 1.2.1

    In situaties waar sprake is van co-ouderschap, wordt de hoogte van de bijstand afgestemd op het feitelijk verblijf van kind(eren) bij een ouder.

  • 1.2.2

    Het is niet noodzakelijk, dat de afspraken tussen de ouders over het verblijf van de kinderen zijn vastgelegd in een formele, in rechte af te dwingen regeling.

  • 1.2.3

    Wie de kinderbijslag ontvangt doet aan het principe van de bijstandsberekening (norm alleenstaande plus toeslag) niets af.

Toelichting:

De wijze van berekening van de hoogte van de bijstand is als volgt. De aan de ouder als alleenstaande te verlenen bijstand zal worden verhoogd met het verschil tussen de basisnorm voor een alleenstaande en die voor een alleenstaande ouder en wel naar evenredigheid van het deel van de week c.q. maand dat het kind bij de desbetreffende ouder verblijft:

  • ·

    de bijstandsnorm alleenstaande inclusief vakantietoeslag, en

  • ·

    naar evenredigheid het verschil norm alleenstaande ouder en norm alleenstaande, en

  • ·

    toeslag 20% netto minimumloon vanwege zelfstandig wonen.

1.3. Dak- en thuislozen

  • 1.3.1

    Bevorderd wordt dat cliënten uit deze doelgroep zoveel mogelijk gebruik maken van de diensten van de erkende hulpverleningsinstanties voor deze groep. De adressen van deze instanties worden als briefadres erkend.

  • 1.3.2

    Daar waar geen toepassing gegeven kan worden aan het gestelde onder 1.3.1, wordt als briefadres voor de groep dak- en thuislozen Oldehoofsterkerkhof 2 aangewezen.

Toelichting:

Art. 40 Wet werk en bijstand (wwb) geeft de opdracht aan de gemeente Leeuwarden als centrumgemeente een briefadres beschikbaar te stellen voor hen die geen adres hebben als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Nagestreefd wordt dat deze personen zoveel mogelijk gebruik maken van de diensten van de hulpverleningsinstanties. Om dit te bevorderen worden deze adressen erkend als briefadres. Pas als dit niet lukt, kan gebruik gemaakt worden van het adres in lid 2.

1.4. Verplichtingen ter zekerheid

  • 1.4.1

    Aan de bijstandsgerechtigde die een eigen woning bewoont zoals bedoeld in art. 50 Wet werk en bijstand (wwb) wordt:

    • a)

      Niet de verplichting opgelegd bij reguliere geldverstrekkers een verdere bezwaring middels een hypothecaire lening op de woning te nemen.

    • b)

      Wel de verplichting opgelegd zekerheid te stellen voor de nakoming van de aan deze leenbijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.

  • 1.4.2

    In de uitvoering van deze zekerheidsstelling wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de voorwaarden uit het voormalige Besluit Krediethypotheek. (Stb.1995, 204 en 1995, 496)

Toelichting:

De vaststelling van het vermogen gebonden in de woning, wordt bepaald door taxatie van de woning door een erkend taxateur. Ingeval het vermogen de geldende vrijlatinggrens te boven gaat, wordt de bijstand verleend in de vorm van een geldlening, waarvoor zekerheid wordt gesteld in de vorm van een te vestigen krediethypotheek. Omdat ten gevolge van het ontbreken van inkomsten verdere bezwaring van het onroerend goed middels een hypothecaire lening bij een commerciële geldverstrekker niet tot de mogelijkheden zal behoren, wordt hier al bij voorbaat van uitgegaan. Voor deze zekerheidslening gelden zoveel mogelijk de voorwaarden die voorheen waren vastgelegd in het landelijke Besluit Krediethypotheek.

2. Beleidsregels Bijzondere bijstand.

2.1. Hoogte bijzondere bijstand.

  • 2.1.1.

    Indien recht bestaat op bijzondere bijstand als bedoeld in art. 35 Wwb, wordt voor de hoogte van de bijstand aansluiting gezocht bij (landelijke) regelgeving die betrekking heeft op de kosten waarvoor het recht op bijstand bestaat.

Toelichting:

De algemene bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn ter voorziening in de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan. Doen zich in de individuele situatie bijzondere omstandigheden voor en leiden deze tot extra noodzakelijke bestaanskosten dan bestaat er in principe recht op bijzondere bijstand. Om de hoogte van deze bijstand te kunnen vaststellen moet enerzijds recht aan de vangnetfunctie gedaan worden en anderzijds mag er geen sprake zijn van doorkruising van wet- en regelgeving en beleid op andere terreinen. Dit is de bestaansgrond van deze beleidsregel, om richting en handvat voor de uitvoering te zijn. Een voorbeeld hiervan zijn woonkosten die tot de algemene kosten gerekend kunnen worden. Echter als gevolg van bijzondere omstandigheden, in de persoon gelegen dan wel in de hoogte van de kosten gelegen, kunnen deze kosten tot bijzonder noodzakelijk bestempeld worden. Voor de hoogte van de dan te verstrekken bijzondere bijstand wordt aansluiting gezocht bij de Wet individuele huursubsidie.

2.2 Opname in inrichting >21 jaar

  • 2.2.1.

    Bijstandsverlening anders dan bijstand voor het levensonderhoud bedoeld in art. 23 Wwb, is mogelijk. Dit wordt in de vorm van bijzondere bijstand verstrekt. De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de individuele noodzakelijk te maken kosten.

Toelichting:

Voor verblijf in een inrichting gelden landelijke normen, echter in individuele situaties kan een zeer rigide toepassing hiervan leiden tot ongewenste consequenties. Daarom wordt hier de ruimte gegeven voor bijzondere bijstand. Van belang is dat er een soepele overgang plaatsvindt van de zelfstandige huisvesting naar de inrichting. De kosten van de opname worden vanuit diverse bronnen betaald, hetzij via de eigen inkomsten hetzij door het betalen van een bijdrage. Dikwijls zijn er nog verplichtingen die na de opname nog enige tijd betaald moeten worden. Bijzondere bijstand voor deze noodzakelijke kosten is mogelijk.

2.3 Bijstand aan jongeren

  • 2.3.1

    Bijstand aan jongeren <18 jaar.

    In bijzondere situaties kan bijstand voor het levensonderhoud aan deze doelgroep worden verstrekt. De bijzondere omstandigheden kunnen bestaan uit:

    • ·

      verstoorde en onherstelbare relatie met de ouder;

    • ·

      het redelijkerwijze niet van de jongere niet kunnen verlangen terug te keren naar de ouder;

    • ·

      het niet kunnen effectueren van de onderhoudsplicht van de ouder.

  • 2.3.2

    Bijstand aan jongeren 18-21 jaar zelfstandig uitwonend Bijzondere bijstand voor de meerkosten voor het uitwonend zijn kan alleen verstrekt worden indien aan dezelfde voorwaarden als onder 2.3.1 is voldaan.

    Voor de hoogte van de bijzondere bijstand voor het levensonderhoud wordt aansluiting gezocht bij de bedragen die gelden bij de studiefinanciering voor een uitwonende.

  • 2.3.3

    Bijstand aan jongeren 18-21 jaar in een inrichting verblijvend

    Bijzondere bijstand voor het levensonderhoud wordt verleend aan jongeren van 18-21 jaar die in een inrichting verblijven. Aansluiting wordt gezocht bij de algemeen geldende bijstandsnorm voor in inrichting verblijvenden.

Toelichting:

Deze groepen worden in de Wet werk en bijstand (wwb) deels uitgesloten van het recht op algemene bijstand voor het levensonderhoud. Echter in bijzondere situaties zal de vangnetfunctie van de Wet werk en bijstand (wwb) in werking moeten treden. Deze regel geeft de richting aan hoe geredeneerd dient te worden in uitzonderingssituaties. In de situaties als bedoeld in lid 1 en 2 is sprake van een uitzonderingssituatie als de relatie met de ouder dusdanig ernstig is verstoord en terugkeer naar het ouderlijk huis is uitgesloten. De ouderlijke onderhoudsplicht kan niet feitelijk afgedwongen worden vanwege deze breuk, of omdat de ouders zijn overleden danwel in het buitenland verblijven. Deze voorwaarden gelden niet in de situatie als bedoeld in lid 3. In lid 2 van deze regel wordt conform het gestelde in regel 2 aansluiting gezocht bij de Wet studiefinanciering.

2.4 Aanvullende ziektekostenverzekering

  • 2.4.1

    Een aanvullende ziektekostenverzekering is een passende voorliggende voorziening.

  • 2.4.2

    Aan niet-uitkeringsgerechtigden zonder aanvullende Ziektekostenverzekering met een inkomen tot maximaal 105% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt eenmaal de keuze met betrekking tot deelname aan de AV Frieso voorgelegd. Daarna geldt deze voorziening voor deze doelgroep als passende voorliggende voorziening.

Toelichting:

De afgelopen jaren zijn er belangrijke wijzigingen geweest in het verstrekkingenpakket van het ziekenfonds, een ontwikkeling die ook de komende jaren zich zal voortzetten. Daardoor is een algemene ziektekostenverzekering niet meer toereikend om de algemeen noodzakelijk geachte ziektekosten te dekken.

Een in het oogspringend voorbeeld daarvan zijn de tandartskosten. Daardoor is het afsluiten van een aanvullende ziektekostenverzekering gaan behoren tot algemeen gebruikelijke bestaanskosten. Dit wordt nog versterkt door de omstandigheid dat van 90% van alle verzekerden bij de Friesland, er enige vorm van aanvullende verzekering aanwezig is.

De gemeente Leeuwarden kent de AV Frieso, voor personen met een inkomen tot 105% van het minimum inkomen. De AV Frieso biedt een uitgebreid pakket van aanvullende voorzieningen en is door 80% van de Wwb-cliënten is afgesloten.

Daarmee zijn deze kosten gaan behoren tot algemene bestaanskosten en is het ieders eigen keus en verantwoordelijkheid deze verzekering af te sluiten.

Voor personen met een inkomen op bijstandsniveau anders dan een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (wwb) , geldt een andere afweging. Aan hen is (nog) niet de directe keuze voorgelegd om deel te nemen aan deze aanvullende ziektekostenverzekering, AV Frieso in Leeuwarden. Ondanks uitgebreide voorlichting over AV Frieso, kan niet gesteld worden dat de gehele doelgroep in de gemeente Leeuwarden bereikt is. Daarom wordt deze ruimte gegeven Als een persoon met een ander minimum inkomen bijzondere bijstand vraagt voor kosten die worden vergoed door de AV Frieso, maar deze verzekering ontbreekt, zal dat de eerste keer geen belemmering zijn voor bijstandverlening. Er is dan gelegenheid voorlichting te geven over de AV Frieso, waarna betrokkene de mogelijkheid heeft de afweging te maken om al of niet de AV Frieso af te sluiten. Bij een volgende aanvraag wordt deze op de zelfde manier beoordeeld als van degenen met een periodieke bijstandsuitkering.

Als de betrokkene is verzekerd bij een andere zorgverzekeraar en daar een adequate aanvullende verzekering heeft afgesloten, is voldaan aan de eigen verantwoordelijkheid voor voorziening van het bestaan. Het ontbreken van een specifieke vergoeding kan dan niet leiden tot afwijzing van de bijzondere bijstand, omdat de vrijheid van het kiezen van een andere zorgverzekering niet kan worden ontnomen.

2.5. Duurzame gebruiksgoederen.

Indien recht bestaat op bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, dan wordt dit verstrekt hierna genoemde vormen waarbij de volgende

prioriteitsvolgorde wordt gehanteerd:

  • -

    Borgtocht voor een lening bij een geldverstrekker;

  • -

    Lening in eigen beheer;

  • -

    A fonds perdu.

  • -

    Bijzondere bijstand voor noodzakelijke, duurzame gebruiksgoederen uit de categorie “bruin- en witgoed” wordt à fonds perdu verstrekt indien de cliënt minimaal 3 jaar een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm heeft gehad. Behoudens de situaties waar cliënt ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid de betreffende kosten moet maken.

Toelichting:

Onderzoeken in het kader van het minimabeleid hebben uitgewezen dat de mogelijkheid tot het doen van reserveringen met een minimum inkomen, door de lange duur steeds geringer wordt. Na verloop van jaren ontstaan er meer grote en kleine vervangingskosten, die een steeds groter beslag leggen op het inkomen.

Daarom wordt er van uitgegaan dat in situaties waarin gedurende drie jaar het inkomen gelijk is geweest aan de bijstandsnorm, het daarna, niet langer mogelijk is te reserveren voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Het ontvangen van een langdurigheidtoeslag wordt daarbij buiten beschouwing gelaten. Bij noodzakelijke vervanging van bepaalde (nader vast te stellen) duurzame gebruiksgoederen kan de bijzondere bijstand dan à fonds perdu worden verleend, mits er geen sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Hiervan kan sprake zijn bij verwijtbaar gedrag, bijvoorbeeld het nalaten een toereikende inboedelverzekering af te sluiten. Het betreft hier goederen die vallen in de categorie “wit- en bruingoed”, waarvan algemeen wordt aangenomen dat zij minimaal noodzakelijk zijn in een huishouding of qua prijs en levensduur daarmee vergelijkbaar zijn.

2.6 Draagkracht en bijzondere bijstand

  • 2.6.1

    De financiële draagkracht welke ingezet moet worden om de bijzonder noodzakelijke kosten te bestrijden, alvorens de vorm en hoogte van de bijzondere bijstand beoordeeld kan worden, wordt bepaald door:

    • 2.6.1.1

      Het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnormen;

    • 2.6.1.2

      Het zogenaamde drempelbedrag, als bedoeld in art. 35 lid 2 Wwb wordt niet toegepast.

    • 2.6.1.3

      De vrijlatingbepalingen voor het vermogen zoals bedoeld in art. 34 Wwb gelden hier eveneens.

    • 2.6.1.4

      Voor personen > 65 jaar, wordt een extra vermogensvrijlating van maximaal € 5000.- per persoon gerekend, als aantoonbaar een onvoldoende dekkende verzekering aanwezig is voor begrafeniskosten.

    • 2.6.1.5

      Langdurigheidstoeslag vormt geen draagkracht bij de bepaling van het recht op bijzondere bijstand.

  • 2.6.2

    De draagkracht die is vastgesteld conform het gestelde in lid 1, wordt voor 20%ingezet, behoudens het gestelde onder lid 3.

  • 2.6.3

    De draagkracht wordt voor 100% ingezet, indien bijstand voor de kostensoorten wordt gevraagd de welke een sterke samenhang hebben met algemeen noodzakelijke bestaanskosten waaronder:

    • Ø

      woonkosten

    • Ø

      particuliere ziektekostenverzekering

    • Ø

      overbrugging- en garantietoeslagen

    • Ø

      aanvullende bijstand aan 18 tot 21 jarigen.

3. Langdurigheidstoeslag

3.1 Langdurigheidstoeslag

3.1.1 Indien een aanvrager op een moment, gelegen tussen 01 januari van het betreffende kalenderjaar en de peildatum van de langdurigheidstoeslag, een sanctie op de uitkering heeft gekregen, als gevolg van het niet voldoende trachten te verkrijgen en/of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, wordt de toeslag afgewezen.

Toelichting:

Indien aan de persoon in de periode tussen 01 januari en de peildatum van het jaar waarin de langdurigheidstoeslag uitgekeerd wordt, geen maatregel is opgelegd vanwege het niet zoeken en accepteren van werk dan voldoet de aanvrager aan het criterium dat hij of zij voldoende heeft getracht werk te vinden.

Hierbij is de afweging gemaakt dat juist de actuele opstelling ten opzicht van de reïntegratie op de arbeidsmarkt van de aanvrager van doorslaggevend belang is. Bijkomende argumenten die ten grondslag liggen aan deze interpretatie heeft betrekking op de rechtsgelijkheid en de beheersbaarheid van de uitvoering.

Immers zolang de aanvrager bij de gemeente Leeuwarden bekend is zou de nodige informatie over de afgelopen 60 maanden wel te achterhalen zijn. Moeilijker wordt het echter wel indien de persoon andere woonplaatsen en middelen van bestaan heeft gehad. Een en ander kan een ongewenst verschil in behandeling en beoordeling teweegbrengen en is overigens ook arbeidsintensief.

4. Dienstverlening.

De sector Sociale Zaken is er in de meest directe zin voor de burgers als het gaat om dienstverlening. Het gaat daarbij om heel concrete dingen als de mogelijkheden te bespreken rondom reïntegratie, aanvragen om een bijstandsuitkering en allerlei zaken die hiermee annex zijn.

Er worden door de sector zeer verschillende producten en diensten geleverd aan de cliënten van de sector. Belangrijk is dat deze cliënten correct benaderd en te woord gestaan worden, en hun vragen en mededelingen goed afgehandeld worden.

4.1. Strategisch doel programma Dienstverlening.

De gemeente Leeuwarden heeft als strategisch doel van het programma Dienstverlening geformuleerd:

Een goede publieke dienstverlening met een positieve bijdrage aan het maatschappelijk verkeer en het uitvoeren van de gemeentelijke taken.

Dit vertaalt zich in:

  • ·

    Een cliëntgerichte en transparant ingerichte dienstverlening.

  • ·

    De dienstverlening is beschikbaar, goed toegankelijk.

  • ·

    De burgers zijn op de hoogte van de dienstverlening.

  • ·

    Burgers zijn tevreden met de dienstverlening.

De hiervoor genoemde normen betekenen niet dat de burger tegemoet wordt getreden vanuit het concept: “u vraagt en wij draaien”. De gemeente in casu, de sector Sociale Zaken, is uitvoerder van een publieke taak. De inhoud daarvan is op democratische wijze vastgesteld en ligt vast in wet- en regelgeving en

gemeentelijk beleid. Dat betekent dat naast dienstverlening ook een handhavingbelang aanwezig is. Dit betekent wel dat de ambtenaar zich in de positie van de burger dient in te denken, dat de burger snel en correct wordt behandeld en niet van het kastje naar de muur wordt gestuurd. En dat het de burger duidelijk is waarom hij wel of niet het gevraagde krijgt.

4.2. Sector Sociale Zaken en optimale dienstverlening.

Binnen de sector Leeuwarden wordt optimale dienstverlening ingebed in de visie van Hoogwaardig Handhaven.

Optimale dienstverlening is één van de pijlers van Hoogwaardig Handhaven.

In dit kader wordt optimale dienstverlening nagestreefd door:

  • ·

    Kwaliteit van de dienstverlening, het verlenen van zekerheid en duidelijkheid. De cliënt kan erop vertrouwen dat terechte verwachtingen gehonoreerd worden. De cliënt wordt hiertoe vroegtijdig geïnformeerd in begrijpelijk taalgebruik. De verstrekte informatie heeft zowel betrekking op organisatorische als inhoudelijke zaken.

  • ·

    Cliëntgericht handelen, het kennen van de klantbeleving, voorkomend en correct tegemoet treden.

  • ·

    Het vergroten van het mogelijke gemak voor de cliënt en het wegnemen van onnodige organisatorische, procedurele en administratieve belemmeringen die de spontane nalevingbereidheid van de cliënt in de weg kunnen staan.

Informatie die de sector op een eenvoudige manier elders kan verkrijgen, wordt daar ook ingewonnen. Gegevens die de sector al heeft, worden aan de cliënt ter verificatie voorgelegd. Administratieve last en procedures die feitelijk nutteloos zijn, zijn of worden afgeschaft. Cliënt kan kiezen of hij de sector, digitaal, telefonisch, schriftelijk dan wel mondeling wil benaderen. Cliënt mag zich altijd bij laten staan door een vertrouweling of raadspersoon.

4.3. Instrumenten.

Ter realisatie van de hiervoor gestelde normen zijn en worden de volgende instrumenten ontwikkeld.

  • ·

    Algemene informatie door middel van het uitreiken van de Info-map tijdens het eerste gesprek met de casemanager.

  • ·

    Doelgroepspecifieke informatie door middel van folders over speci- fieke onderwerpen.

  • ·

    Dienstverleningsgesprek, dit is het eerste gesprek, na de claimbeoordeling, dat de cliënt met zijn casemanager heeft. In dit gesprek worden alle aspecten, rechten en plichten die in relatie staan tot de uitvoering van de Wet werk en bijstand (wwb) besproken.

  • ·

    Correspondentie in “Klare Taal”, zodat de cliënt weet wat en waarom besloten is.

  • ·

    Wijzigingsformulier: alleen indien er wijzigingen in de omstandigheden van de cliënt optreden, kan hij dit middels een wijzigingsformulier doorgeven. De gegevens die de sector reeds heeft, behoeft de cliënt niet telkenmale opnieuw in te leveren. Daarmee is het maandelijkse inkomstenformulier afgeschaft.

  • ·

    Uitbreiden van de telefonische bereikbaarheid alsmede mogelijkheid om de sector per mail te berichten.

  • ·

    Jaarlijkse cliëntenmonitor. De klanttevredenheidsonderzoeken zijn input voor heroverwegingen en verbeteringen op dit terrein.