Regeling vervallen per 01-01-2013

Beleidsregels Buitenwettelijk beleid, algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag

Geldend van 14-08-2008 t/m 31-12-2012

Intitulé

Beleidsregels buitenwettelijk beleid, algemene bijstand, bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag.

1. Algemene toelichting

De Wet werk en bijstand (WWB) is het sluitstuk op het terrein van de sociale zekerheid, de zo genoemde vangnetfunctie. In de WWB zijn door de rijksoverheid landelijke normen geformuleerd, mede ter realisatie van deze vangnetfunctie. Om te waarborgen dat de WWB en daarmee deze vangnetfunctie goed functioneert zijn in de wet meerdere ‘kan-bepalingen’ en open formuleringen opgenomen. Voorts worden in de WWB concrete keuzemogelijkheden aan de gemeente gelaten. De ruimte die op deze wijze is gecreëerd, is de garantie dat in individuele situaties de vangnetfunctie waar gemaakt kan worden.

Daar waar de regelgeving onvoldoende expliciet is om hieruit het recht op bijstand als direct en onbetwistbaar te concluderen, moet op basis van feiten en omstandigheden van het concrete geval in combinatie met onderstaande uitgangspunten geredeneerd worden.

De opdracht tot individuele beoordeling en maatwerk die uit de wet voortvloeit laat onverlet dat gemeenten daarvoor beleidsregels kunnen opstellen. Uit oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid en doelmatigheid van bedrijfsvoering is dit van belang, hiermee wordt richting gegeven aan de uitvoering.

De WWB kent vier essentiële uitgangspunten die als leidraad dienen ter invulling van het gemeentelijk beleid.

Eigen verantwoordelijkheid : De eigen verantwoordelijkheid van de burger staat centraal om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in de kosten van het eigen bestaan te voorzien.

Complementariteit : Pas als de burger niet in staat blijkt te zijn in de kosten van het eigen bestaan te voorzien en er geen andere voorziening of regeling is die in de betreffende kosten voorziet, heeft de burger aanspraak op ondersteuning op grond van de WWB. In verband met het uitgangspunt dat deze wet in het stelsel van bestaansvoorziening de plaats inneemt van de laatste voorziening, speelt het begrip voorliggende voorziening een bepalende rol. De begripsomschrijving brengt tot uitdrukking dat elke andere bestaansvoorziening voor deze wet, als sluitstukvoorziening, het karakter heeft van een voorliggende voorziening, die met voorrang op deze wet dient te worden toegepast. Indien zich in het bereik of de werking van een voorliggende voorziening wijzigingen voordoen, dient de uitvoering van deze wet daarbij aan te sluiten. Voorkomen moet worden dat door andere overheidsorganen en instanties bewust gevoerd beleid wordt doorkruist middels bijstandsverlening. Als de betreffende kosten niet meer worden vergoed op grond van de voorliggende voorziening omdat deze niet meer als noodzakelijk worden aangemerkt, kan er evenmin bijzondere bijstand voor verstrekt worden. Als de vergoeding is gestaakt enkel vanwege budgettaire redenen, kan voor deze kosten wel bijzondere bijstand worden verleend. Niettemin behoudt de WWB als sluitstuk voor de sociale zekerheid altijd een taak voor individuele noodsituaties, een vangnet, art. 16 WWB geeft hiervoor de rechtsgrond.

Noodzakelijkheid : De vraag welke kosten noodzakelijk zijn, laat zich niet eenvoudig beantwoorden. De wet geeft hier nauwelijks informatie over. In de toelichting op de wet wordt dit omschreven als hetgeen naar de eisen van de samenleving noodzakelijk is, het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Het is een dynamisch begrip en wordt plaats- en tijdgebonden bepaald en ondergaat wijzigingen door ontwikkelingen in de tijd. De concrete omstandigheden in de individuele situatie, de bijzondere individuele omstandigheden zijn medebepalend. De hoogte van de bijstand wordt mede bepaald door de noodzaak van de kosten, waarbij enerzijds recht aan de vangnetfunctie gedaan moet worden en anderzijds mag er geen sprake zijn van doorkruising van wet- en regelgeving en beleid op andere terreinen.

Individualisering : De bijstand moet als regel worden afgestemd op de feitelijke behoeften en omstandigheden van het individuele geval. Bijzondere individuele omstandigheden kunnen leiden tot noodzakelijke bestaanskosten, die niet uit de algemene bijstandsnorm bestreden kunnen worden. Dan ontstaat in beginsel recht op bijzondere bijstand.

Bijzondere individuele omstandigheden kunnen zich voordoen bij:

calamiteit;

samenloop onvoorziene omstandigheden;

het ontbreken van reserveringscapaciteit en het ontbreken van een mogelijkheid tot afsluiten van een geldlening.

2. Buitenwettelijk beleid

Naast de eerder beschreven criteria voor bijstandsverlening is het bij vele gemeenten gebruikelijk om bijstand te verlenen voor kostensoorten waarvoor de WWB geen mogelijkheden biedt, het zogenaamde buitenwettelijke beleid. Uit het oogpunt van rechtszekerheid is het goed om het buitenwettelijk beleid in beleidsregels vast te leggen. Alhoewel uit constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat gemeenten op meerdere onderdelen eigen beleid hebben ontwikkeld wat verder gaat dan de mogelijkheden van de WWB, accepteert de CRvB de aanwezigheid en toepassing van dat beleid. De CRvB toetst alleen of het buitenwettelijke beleid op consistente en redelijke wijze is toegepast. Overigens is de vaststelling of een kostensoort als buitenwettelijk aangemerkt moet worden regelmatig onderwerp van discussie. Dit hangt namelijk af van het antwoord, op de soms ingewikkelde vraag, of een kostensoort door een voorliggende voorziening om budgettaire redenen of om redenen van noodzakelijk niet (langer)in het pakket is opgenomen.

Ook onze gemeente kent een traditie van het voeren van buitenwettelijk beleid. De oorzaken om buitenwettelijk beleid te voeren zijn tweeledig:

De CRvB beslist op basis van strikt juridische overwegingen terwijl het college mede kijkt naar de gevolgen voor de klant en de daaruit voortvloeide negatieve consequenties.

Het college streeft een goede dienstverlening na. Het strikt volgen van de letter van de wet staat dit streven in de weg.

De gemeente voert buitenwettelijk beleid met betrekking tot onderstaande onderwerpen/kostensoorten.

  • 2.1

    Ziektekosten in relatie tot een aanvullende verzekering; - het afsluiten van een aanvullende verzekering behoort tot de eigen verantwoordelijkheid. (zie ook 4.4)

  • 2.2

    de kosten van noodzakelijke psychologische zorg

  • 2.3

    de kosten van tandheelkundige hulp voor personen vanaf 18 jaar

  • 2.4

    de kosten van alternatieve geneeswijzen

  • 2.5

    overige medische of paramedische kosten

  • 2.6

    het verstrekken van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht in andere gevallen dan waarin dat door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd

  • 2.7

    de kosten van doorbetaling van vaste woonlasten tijdens detentie

  • 2.8

    de kosten van de LBIO-bijdrage residentiële opvang

  • 2.9

    de ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

Toelichting op 2.1 t/m 2.5

In het algemeen is het zo dat de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) alle noodzakelijke kosten vergoeden die verband houden met een medische of paramedische behandeling. Beide regelingen gelden samen als een aan de WWB voorliggende voorziening die passend en toereikend is. Bijstandsverlening voor deze kosten is daarom in beginsel uitgesloten (artikel 15 lid 1 WWB). Uitgangspunt is dat de WWB geen functie heeft indien binnen de voorliggende regeling een bewuste beslissing is genomen over de noodzakelijkheid van de voorziening in het algemeen of in een specifieke situatie. Indien op grond van een dergelijk noodzakelijkheidsoordeel de keuze is gemaakt om één of meer kostensoorten niet in de voorziening op te nemen of de voorziening in een bepaalde situatie niet noodzakelijk te achten, dient de WWB zich bij die keuze aan te sluiten en komt men ten aanzien van die kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Wordt de voorziening in het individuele geval op grond van de Zvw wel noodzakelijk geacht, maar worden de kosten om budgettaire redenen niet of niet volledig vergoed, dan heeft het college de bevoegdheid (aanvullende) bijstand te verlenen voor zover die kosten door de voorliggende voorziening voor belanghebbende noodzakelijk worden geacht. Als voorbeeld kan hier genoemd worden de eigen bijdragen welke rechtstreeks voortvloeien uit de Zvw.

Kortom, kosten welke niet door de Zvw of AWBZ worden vergoed kunnen in beginsel, los van budgettaire redenen, niet beschouwd worden als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35 lid 1 WWB.

Bijstandsverlening is, in afwijking van hetgeen in het bovenstaande is gesteld toch mogelijk indien en zolang, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen aanwezig zijn (artikel 16 lid 1 WWB). Het criterium "zeer dringende redenen" mag echter niet al te ruim worden geïnterpreteerd. Het kan alleen worden toegepast bij acute noodsituaties . Daarvan zal, gelet op constante jurisprudentie, ook bij aanvragen om bijzondere bijstand voor medische kosten niet snel sprake zijn.

Betreft het een aanvraag om bijzondere bijstand voor medische kosten en is er geen sprake van zeer dringende redenen, lees acute noodsituatie, dan heeft het college op grond van de WWB niet de bevoegdheid om bijstand te verlenen voor de betreffende kosten.

De enige optie welke de gemeente dan nog ter beschikking staat is het voeren van buitenwettelijk beleid. Omdat het college van mening is dat op grond van individuele omstandigheden uitzonderingen mogelijk moeten blijven is bijstandsverlening voor medische kosten in afwijking van het basispakket van de Zorgverzekeringswet mogelijk. In deze beleidsregels zijn niet uitputtend alle medische kosten genoemd welke voor bijstandsverlening in aanmerking kunnen komen. Het gaat om het principe dat bij (para-) medische kosten afgeweken kan worden van de WWB. Het college hecht daarbij waarde aan de eigen verantwoordelijkheid van de klant welke geacht wordt een aanvullende ziektekostenverzekering te hebben afgesloten.

AV-Frieso

De Zorgverzekeringswet (Zvw) biedt een basispakket aan voorzieningen. Omdat dit basispakket veelal niet toereikend is, denk aan bijvoorbeeld tandartskosten, wordt het afsluiten van een aanvullende verzekering door het college als algemeen gebruikelijk aangemerkt. De gemeente hoeft geen beleid te formuleren voor ziektekosten omdat de Zorgverzekeringswet in principe als passende toereikende voorliggende voorziening kan worden aangemerkt. Onze gemeente wil de burger echter ondersteunen in situaties waarbij extra noodzakelijke ziektekosten voor diens rekening blijven. Het college vindt het daarbij redelijk om bij de berekening van de te verstrekken bijstand er van uit te gaan dat een mogelijke vergoeding op basis van de collectieve verzekering AV-Frieso in mindering wordt gebracht op te verstrekken bijstand, in de situatie dat de persoon geen aanvullende verzekering heeft afgesloten. De eigen verantwoordelijkheid van de burger voor het afsluiten van een aanvullende verzekering wordt hiermee benadrukt. Het maakt hierbij niet uit wat voor soort aanvullende verzekering is afgesloten of bij welke ziektekostenverzekeraar deze is afgesloten. Wanneer een andere aanvullende verzekering geen of een lagere vergoeding kent als de AV-Frieso komt het verschil voor bijzondere bijstand in aanmerking. Indien door een andere aanvullende verzekering een hoger bedrag wordt uitbetaald als de AV-Frieso, wordt voor de berekening van de bijstand (uiteraard) rekening gehouden met de hogere vergoeding van die andere aanvullende verzekering. Wellicht ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat het hier moet gaan om noodzakelijke medische kosten op basis van individuele omstandigheden.

Zie hoofdstuk 4.4 voor het beleid met betrekking tot niet-uitkeringsgerechtigden zonder aanvullende ziektekostenverzekering.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale zaken is/wordt in werkinstructies beschreven welke medische kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

2.6 Het verstrekken van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht in andere gevallen dan waarin dat door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd

Toelichting op 2.6

Artikel 44 lid 1 WWB verbiedt bijstandsverlening tegen een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld voor de aanvraag.

Op grond van jurisprudentie van de CRvB moet worden aangenomen dat onder omstandigheden bijstandsverlening tegen een eerdere datum wel mogelijk is, indien deze omstandigheden bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.

Voor zover het gemeentelijke beleid inhoudt dat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend in andere gevallen dan waarin dat door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd, dient dat beleid te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid.

Een strikte uitleg van het verbod op bijstand met terugwerkende kracht kan echter leiden tot administratieve lastenverzwaring omdat belanghebbende dan voor elke afzonderlijke kostenpost een aanvraag moet indienen. Ook op basis van dienstverlening wordt het redelijk geacht om af te wijken van een strikte toepassing van de WWB.

Onderstaande werkwijze geldt uitdrukkelijk niet voor de aanvragen van (aanvullende) bijzondere bijstand voor de kosten van levensonderhoud voor jongeren tot 21 jaar. Net als bij personen vanaf 21 jaar wordt voor de kosten van levensonderhoud de wet en jurisprudentie gevolgd.

Concreet wordt de volgende werkwijze toegepast;

Als hoofdregel geldt dat verzoeken om bijzondere bijstand, moeten worden ingediend vóór het maken van de kosten.

Als uitzondering op de hoofdregel geldt dat een aanvraag, uitgezonderd een aanvraag voor kosten van levensonderhoud voor jongeren onder de 21 jaar, ook als tijdig wordt beschouwd als de noodzaak van de gemaakte kosten nog kan worden vastgesteld en de kosten niet langer dan vijftien* maanden voorafgaande aan de aanvraag zijn gemaakt.

Van het bovenstaande kan alleen worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

De duur van 15 maanden is gebaseerd op eerdere regelgeving waarbij de kosten van het lopende jaar ingediend konden worden tot 1 april van het jaar daaropvolgend.

2.7 De kosten van doorbetaling van vaste woonlasten tijdens detentie

Toelichting op 2.7

Gelet op het bepaalde in artikel 13 lid 1 onderdeel a WWB is een persoon wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen uitgesloten van het recht op (algemene en bijzondere) bijstand. Het college kan een uitzondering maken op grond van artikel 16 lid 1 WWB als daartoe zeer dringende redenen zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet er dan al sprake zijn van een acute noodsituatie. Maar gezien het feit dat in het levensonderhoud van een gedetineerde reeds wordt voorzien door het ministerie van Justitie zal dat doorgaans niet het geval zijn. Het ten aanzien van gedetineerden gebruikmaken van artikel 16 WWB kan dus niet helemaal worden uitgesloten, maar zal in verreweg de meeste gevallen niet aan de orde zijn.

Omdat het college toch een beleid van bijstandsverlening voor het aanhouden van de woning gedurende detentie wil voeren, kan dit dus alleen op grond van zogenaamd buitenwettelijk beleid.  Het college is voorstander van haar afwijkend beleid omdat een dergelijk beleid veel beter aansluit op de resocialisatie van de (ex-)gedetineerde, waarbij terugkeer naar de eigen woning grote voordelen heeft. Daarnaast voorkomt het problemen bij het vinden van nieuwe woonruimte en daarmee gepaard gaande aanvragen voor bijzondere bijstand voor woninginrichting. Ter voorkoming van oneindige bijstandsverlening wordt het redelijk geacht om alleen bij een verwacht verblijf van korter dan 8 maanden in een justitiële inrichting bijstand in de doorbetaling van vaste lasten te verlenen.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale zaken is in werkinstructies beschreven aan welke criteria voldaan moet worden om voor bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens detentie in aanmerking te komen. Tevens wordt de toepassing van een periode van 8 maanden nader toegelicht.

2.8 De kosten van de LBIO-bijdrage residentiële opvang

Toelichting op 2.8

De plicht van de ouder(s) om zorg te dragen voor hun kind(eren) blijft bestaan ook als het kind uit huis is geplaatst. De bijdrage die de ouder(s) of stiefouder(s) voor de verzorging van hun uit huis geplaatst kind moeten betalen, wordt bepaald door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). Het LBIO draagt ook zorg voor de inning van de bijdragen. De hoogte van de bijdrage is afhankelijk van de leeftijd van het uit huis geplaatste kind en de duur van het verblijf gedurende een etmaal. Verder ligt het besparingmotief ten grondslag aan de hoogte van de eigen bijdrage. Ten gevolge van de verzorging elders, is er sprake van kostenbesparing voor de ouder.

Ondanks de besparing blijkt de LBIO-bijdrage in bepaalde situaties dermate belastend te zijn voor een inkomen op bijstandsniveau dat een beroep op bijzondere bijstand noodzakelijk wordt geacht. In de situatie dat door de ouder geen kinderbijslag wordt ontvangen voor het uit huis geplaatste kind en toch bijstand wordt verleend in de kosten van de LBIO-bijdrage is er volgens de Centrale Raad van Beroep sprake van buitenwettelijk beleid. In de situatie dat er door de ouder wel kinderbijslag wordt ontvangen is er volgens de rechtbank Leeuwarden sprake van een voorliggende voorziening. Ook in deze situatie is er sprake van buitenwettelijk beleid.

Het college is desondanks van mening dat op basis van individuele omstandigheden bijstandsverlening tot de mogelijkheden moet behoren.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale zaken is in werkinstructies beschreven aan welke criteria voldaan moet worden om voor bijzondere bijstand voor de LBIO-bijdrage in aanmerking te kunnen komen.

2.9 De ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

Toelichting op 2.9

Artikel 23 WWB bepaalt dat bij verblijf in een inrichting afwijkende bedragen gelden voor de te verlenen bijstand. Van verblijf in een inrichting is sprake vanaf het moment van opname in een inrichting. 

Vanwege het praktische gegeven dat opnames in een inrichting van (zeer) korte duur kunnen zijn en er, met name in het geval van opname in psychiatrische inrichting, sprake kan zijn van herhaalde (korte) opnames kort achter elkaar, is het - mede gelet op de administratieve last - niet wenselijk om de norm (telkens) meteen om te zetten. Dit is eens te meer het geval als het wegvallen van belangrijke bestaanskosten voor belanghebbende niet of slechts in beperkte mate aan de orde is.

Bovendien zou in voorkomende gevallen ook steeds bijzondere bijstandsverlening aan de orde kunnen zijn voor de doorlopende vaste lasten.

Indien bij voorbaat duidelijk is dat een opname definitief is wordt de bijstandsnorm per datum opname omgezet.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale zaken is in werkinstructies beschreven in welke situaties en op welk tijdstip de bijstandsnorm wordt omgezet naar de norm welke van toepassing is in een inrichting.

2.10 Bijstand voor studiekosten voor jongeren tot 18 jaar

Studiekosten ten behoeve van jongeren in de leeftijd tot 18 jaar, moeten door de ouders/verzorger uit het inkomen worden betaald, aangevuld met de vergoeding via de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS).

Dit wordt gezien als een passende voorliggende voorziening en in het algemeen is aanvullende bijstand dan niet aan de orde.

Vastgesteld is dat in een aantal specifieke situatie, de WTOS onvoldoende is om alle voorkomende kosten te betalen en het college kiest er voor dat in individuele situaties bijstandsverlening voor studiekosten van jongeren tot 18 mogelijk is.

Dit sluit ook aan bij de opvatting van de minister bij de invoering van de WTOS, dat waar deze regeling tekort schiet, gemeenten een taak kunnen hebben.

In de volgende omstandigheden kan hiervan sprake zijn:

Reiskosten voor het bezoeken van een school buiten de gemeente Leeuwarden

Huiswerkbegeleiding

Voorgeschreven schoolbenodigdheden

Excursies en/of schoolreizen

Toelichting:

Reiskosten: Hiervan is sprake in twee situaties:

De gekozen opleiding kan alleen in een andere plaats worden gevolgd. De meest voorkomende vervolgopleidingen zijn in Leeuwarden aanwezig, maar enkele specifieke opleiding zijn alleen elders te volgen, bijvoorbeeld op het gebied van zeevaart. Als vaststaat dat hier sprake is van een weloverwogen schoolkeus en de reiskosten zijn hoger dan de vergoeding die daarvoor is begrepen in de WTOS, kan voor deze hogere kosten bijstand worden verleend.

Er is sprake van onderwijs vanuit een bepaalde levensovertuiging of denominatie. Het betreft dan een vervolg op het in Leeuwarden gevolgde basisonderwijs vanuit de zelfde overtuiging.

Het bedrag dat voor reiskosten in de WTOS is begrepen wordt vastgesteld in 2008 op € 47,- per maand en wordt jaarlijks verhoogd met het prijsindexeringspercentage

Huiswerkbegeleiding

Dit kan bestaan uit:

huiswerkbegeleiding voor 1 of meerdere vakken

algemene begeleiding bij huiswerk

privéles, om tekorten in bepaalde vakken bij te schaven

In de volgende situaties kan huiswerkbegeleiding als noodzakelijk worden aangemerkt:

Er is sprake van leerachterstand door ziekte of andere bijzondere omstandigheden.

Bijzondere gezinssituatie

Zonder hulp zal de jongere de opleiding niet kunnen afronden.

Een eerdere opleiding betrof een slechte presterende school.

Vanwege een aantal persoonlijkheidskenmerken is er kans op schooluitval.

Een noodzaak wordt niet aanwezig geacht:

Als is vastgesteld dat de gekozen opleiding van een te hoog niveau voor de jongere.

Taalachterstand wordt niet gezien als een zodanige bijzondere omstandigheid.

Hoogbegaafdheid is ook geen bijzondere of dringende reden voor extra begeleiding of onderwijs.

Voorwaarden:

De noodzaak beperkt zich tot het opleidingsniveau VMBO/HAVO en MBO niveau

Advies wordt gevraagd van bv. school, onderwijsbegeleidingsinstellingen of maatschappelijk werk.

De mogelijkheden die de eigen school biedt voor begeleiding of extra lessen moeten voldoende zijn benut .

Begeleiding moet plaatsvinden op school of door een instituut waarvan de nodige professionaliteit is vast te stellen

Schoolbenodigdheden.

Betreft in het bijzonder duurdere voorzieningen voor deelname aan specifieke opleidingen, zoals sport-, muziek- of ICT- opleidingen.

Bijstand is pas mogelijk als een hogere vergoeding WTOS, voorzieningen van de school of fondsen geen uitkomst bieden.

Excuresie-schoolreizen.

Deze kosten kunnen zich voordoen bij zowel het basis- als vervolgonderwijs.

Deelname is altijd vrijwillig, maar de gemeente Leeuwarden wil stimuleren dat aan alle schoolactiviteiten kan wordt meegedaan, om sociale uitsluiting voorkomen. De algemene regel dat de kosten hiervan door de ouders uit de beschikbare middelen moeten worden voldaan, kan niet in alles situaties gelden.

Bijzondere situaties die bijstandsverlening mogelijk maken, kunnen zijn:

De eerste periode na een echtscheiding, komst uit het buitenland of andere calamiteit.

Andere regelingen of fondsen moeten eerst worden aangesproken.

Als ouders voor genoemde kosten niet hebben gereserveerd als gevolg eigen nalatigheid, kan deze bijstand worden verleend in de vorm van een lening.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de sector Sociale Zaken is een werkinstructie geschreven met een bredere beschrijving van de criteria.

Reiskosten omgangsregeling

Reiskosten vanwege een omgangsregeling behoren tot de normale bestaanskosten in het kader van het familieverkeer en moeten daarom uit het inkomen worden betaald.

Volgens vaste jurisprudentie komen deze kosten ten laste van de verzorgende ouder.

Aan dit uitgangspunt kleven een aantal bezwaren.

De niet verzorgende ouder kan betaling niet afdwingen.

Als deze onvoldoende middelen heeft, kan de verhouding tussen de ouders verder onder druk komen te staan en de omgangsregeling verstoord raken.

Een verzorgende ouder die zijn verplichting wel nakomt, kan worden geconfronteerd met hoge kosten als er sprake is van een grote afstand en/of het halen en brengen van het kind.

Het college is van mening dat reiskosten geen belemmeringen mogen vormen voor een goede omgangsregeling tussen ouder en kind.

Om die reden is besloten dat voor de reiskosten die voortkomen uit de omgangsregeling, bijstandsverlening mogelijk is.

Voor alle situaties geldt, dat bij vaststelling van de hoogte van de bijstand geen rekening wordt gehouden met het in de bijstandsnorm begrepen bedrag voor familieverkeer.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de sector Sociale Zaken is in een werkinstructie beschreven welke criteria gelden voor frequentie en vaststelling van de kosten.

2.12 Kosten eigen bijdrage bij verblijf in Hospice

Het Hospice:

Een Hospice kenmerkt zich door het geven van huisvesting / verzorging / verpleging in de laatste levensfase, z.g. palliatieve terminale zorg, maar de invulling daarvan vindt op verschillende manieren plaats.

Verpleeghuizen kennen soms hiervoor voorzieningen, maar vaak is sprake van een aparte stichting met een “bijna-thuis-huis” genoemende locatie.

Het medisch of verpleegkundig personeel is niet in dienst maar op afroep beschikbaar en er werken hoofdzakelijk vrijwilligers.

Leeuwarden kent het Hospice “Marcelis Goverts Gasthuis” aan de Noordersingel, met zes appartementen.

Hier is ook sprake van een bijna thuissituatie, bedoeld voor een zo aangenaam mogelijk verblijf van mensen met een niet meer te behandelen ziekte.

Kosten

Van de bewoners wordt een eigen bijdrage gevraagd van € 20,- per dag of € 600,- per maand als tegemoetkoming in de kosten van voeding, energie, telefoon, tv aansluiting internet enz.

Het betalen van de eigen bijdrage kan een bezwaar zijn voor mensen met een laag inkomen, vooral als ook vaste lasten van de eigen woning (nog) doorlopen of als er sprake is van een partner die is achter gebleven.

Opname in een Hospice is het gevolg van een vrijwillige keus om de laatste fase in het leven daar door te brengen.

Voor de extra kosten van €,- per maand kan bijzondere bijstand worden gevraagd.

Noodzaak

Gezien de bijzondere situatie waarin de cliënt zich bevindt, wordt de wens van de cliënt om in het Hospice te worden opgenomen, als voldoende reden gezien om daarmee de noodzakelijkheid vast te stellen. Een individueel onderzoek blijft dus achterwege.

Het gaat om een beperkt aantal aanvragen van een beperkte duur, waardoor de financiële risico’s voor de gemeente niet groot zijn.

Hoogte van de bijstand:

De omschrijving over de doelstelling van de Hospice komt overeen met een inrichting, nl “die blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging en verzorging”

Dit wordt ook bevestigd door het Hospice, dat de kosten van de cliënten (behoudens de eigen bijdrage) daarmee zijn te vergelijken.

Het is dus redelijk uit te gaan van de norm zak- en kleedgeld

Er dient verder rekening te worden gehouden met andere individuele kosten, zoals aanhouden woning.

Voor de berekening van de bijstand wordt uitgegaan van de regels die gelden bij opname in een instelling voor maatschappelijke opvang.

Dat betekent dat na opname in ieder geval een inkomen nodig is van zak en kleedgeld.

Daar boven heeft de cliënt de kosten van de Hospice van €,- per maand.

Voor het meerdere kosten kan bijzondere bijstand worden verleend, zoals het aanhouden van de eigen woning met bijkomende kosten.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de sector Sociale Zaken is een werkinstructie geschreven met een bredere beschrijving van de criteria.

3. Beleidsregels Algemene bijstand

In dit hoofdstuk worden drie onderwerpen besproken welke vanuit de WWB om een nadere invulling vragen.

3.1 Co-ouderschap

Van co-ouderschap is sprake indien een kind, op grond van een tussen de niet-samenwonende ouders overeengekomen regeling, overwegend in gelijke mate wordt verzorgd en onderhouden door beide ouders, waarbij beide ouders minimaal 2/7 van de tijd (bv. het weekend) het kind moeten verzorgen en onderhouden.

Bij een regeling waarbij de kinderen slechts een dag per week of af en toe een weekend bij de andere ouder is, spreken we van een omgangsregeling en is er geen aanleiding de bijstand hierop aan te passen.

In situaties waar sprake is van co-ouderschap, wordt de hoogte van de bijstand afgestemd op het feitelijk verblijf van het kind of kinderen bij een ouder.

Het is niet noodzakelijk dat de afspraken tussen de ouders over het verblijf van de kinderen zijn vastgelegd in een formele in rechte af te dwingen regeling.

Voor de berekening van de afstemming van de uitkering is niet van invloed wie de kinderbijslag ontvangt.

Toelichting

In de WWB is niet vastgelegd wat moet worden verstaan onder co-ouderschap. De juridische grond voor het afwijkend berekenen van de bijstand ingeval van co-ouderschap is gelegen in de individualiseringsbepaling van artikel 18 lid 1 WWB. Voor de uitvoering van een "co-ouderschapsregeling" is het verstandig om eenduidig vast te leggen wat in het kader van de WWB door het college onder co-ouderschap wordt verstaan. In lid 1 is daarom vastgelegd dat er alleen sprake kan zijn van co-ouderschap wanneer het kind minimaal 2/7 deel van de tijd bij een ouder verblijft.

De wijze van berekening van de hoogte van de bijstand is als volgt. De aan de ouder als alleenstaande te verlenen bijstand zal worden verhoogd met het verschil tussen de basisnorm voor een alleenstaande en die voor een alleenstaande ouder en wel naar evenredigheid van het deel van de week c.q. maand dat het kind bij de desbetreffende ouder verblijft.

Samengevat:

de bijstandsnorm alleenstaande +

naar evenredigheid het verschil norm alleenstaande ouder en norm alleenstaande, +

een toeslag afhankelijk van de woonsituatie op grond van de toeslagenverordening.

3.2 Dak- en thuislozen

Bevorderd wordt dat cliënten uit deze doelgroep zoveel mogelijk gebruik maken van de diensten van de erkende hulpverleningsinstanties voor deze groep. De adressen van deze instanties worden als briefadres erkend. In Leeuwarden zijn hiervoor “ het Leger des heils” en “ Straathoekwerk” aangewezen instanties.

Daar waar geen toepassing gegeven kan worden aan het gestelde onder 3.2.1, wordt als briefadres voor de  groep dak- en thuislozen Oldehoofsterkerkhof 2 aangewezen.

Toelichting

Daklozen, door de wetgever 'adreslozen' genoemd, vormen sinds jaar en dag een speciale groep bijstandscliënten met specifieke problemen. Om de bijstandsverlening aan deze groep in goede banen te kunnen leiden, zijn op grond van artikel 40 lid 1 WWB in artikel 11 van het Besluit WWB 2007 regels gesteld over de bijstandsverlening aan adreslozen. Bijstandsverlening aan adreslozen is opgedragen aan 43 daarvoor aangewezen gemeenten, waaronder Leeuwarden. Gemeenten die zelf geen aangewezen gemeente zijn, dienen adreslozen die bijstand aanvragen door te sturen naar een van de aangewezen gemeente.

De speciale daklozenregeling geldt alleen voor adreslozen. Dit zijn zwervende daklozen welke niet zelf over een (brief)adres kunnen beschikken. Daklozen die bij opvanginstellingen worden opgevangen, en daar een adres hebben of die een briefadres bij vrienden, familie of een hulpverleningsinstantie hebben, kunnen in iedere gemeente bijstand aanvragen.

Nagestreefd wordt dat deze personen zoveel mogelijk gebruik maken van de diensten van de hulpverleningsinstanties. Om dit te bevorderen worden deze adressen erkend als briefadres. Pas als dit niet lukt, kan gebruik gemaakt worden van het adres als bedoeld in lid 2.

3.3 Verplichtingen ter zekerheid

Aan de bijstandsgerechtigde die een eigen woning bewoont zoals bedoeld in art. 50 Wet werk en bijstand wordt:

  • 1.1

    Niet de verplichting opgelegd bij reguliere geldverstrekkers een verdere bezwaring middels een hypothecaire lening op de woning te nemen.

  • 1.2

    Wel de verplichting opgelegd zekerheid te stellen voor de nakoming van de aan de leenbijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.

In de uitvoering van deze zekerheidsstelling wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de voorwaarden uit het voormalige Besluit Krediethypotheek. (Stb.1995, 204 en 1995, 496)

Toelichting

De vaststelling van het vermogen gebonden in de woning, wordt bepaald door taxatie van de woning door een erkend taxateur. Ingeval het vermogen de geldende vrijlatinggrens te boven gaat, wordt de bijstand verleend in de vorm van een geldlening, waarvoor zekerheid wordt gesteld in de vorm van een te vestigen krediethypotheek. Omdat ten gevolge van het ontbreken van inkomsten verdere bezwaring van het onroerend goed middels een hypothecaire lening bij een commerciële geldverstrekker niet tot de mogelijkheden zal behoren, wordt hier al bij voorbaat van uitgegaan. Voor de zekerheidsstelling gelden zoveel mogelijk de voorwaarden die voorheen waren vastgelegd in het landelijke Besluit Krediethypotheek. Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling Sociale Zaken is/worden in werkinstructies de exacte voorwaarden tot zekerheidsstelling geformuleerd.

3.4 Bijstand aan minderjarigen ( <18 jaar)

In bijzondere situaties wordt bijstand voor het levensonderhoud aan deze doelgroep verstrekt.

De bijzondere omstandigheden kunnen bestaan uit:

een verstoorde en onherstelbare relatie met de ouder(s);

het redelijkerwijze van de jongere niet kunnen verlangen terug te keren naar de ouder;

het niet kunnen effectueren van de onderhoudsplicht van de ouder als gevolg van de verstoorde relatie, het overlijden van de ouders of in verband met verblijf van de ouders in het buitenland.

Toelichting

Aan (weggelopen) minderjarigen kan met toepassing van artikel 18 lid 1 en 4 WWB bijstand worden verleend in afwijking van artikel 13 lid 1 onderdeel e WWB en het beginsel van gezinsbijstand. Uiteraard zal van deze mogelijkheid alleen gebruik gemaakt mogen worden als er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Een voorbeeld hiervan is het geval waarin een kind in een crisissituatie het ouderlijk huis verlaat en terugkeer naar het gezin niet verantwoord is.

4. Beleidsregels Bijzondere bijstand

4.1 De kosten van doorbetaling van vaste woonlasten bij opname in een inrichting

Indien de hoogte van de bijstand als gevolg van een opname in een inrichting is gewijzigd is met toepassing van artikel 35 lid 1WWB tijdelijk bijzondere bijstand mogelijk voor de noodzakelijke onontkoombare kosten van het behouden van de woonruimte. Tot onontkoombare kosten worden gerekend; huur minus huurtoeslag, hypotheekrente minus hieruit voortvloeiende belastingteruggave, vastrechtbedragen van energievoorzieningen, gemeentelijke belastingen waarvoor geen kwijtschelding mogelijk is. De tijdelijke verstrekking bedraagt maximaal 1 jaar. De hoogte van de bijstand wordt afgestemd op de individuele noodzakelijk te maken kosten.

Toelichting

Bijstandsverlening wegens doorlopende vaste lasten tijdens een verblijf in een inrichting leiden tot hogere uitgaven van bijzondere bijstand. Maar bij kortdurende verblijven wegen die uitgaven waarschijnlijk op tegen de kosten van verhuizing en woninginrichting waar belanghebbende dan mee geconfronteerd wordt, en waarvoor hij mogelijk ook bijzondere bijstand kan aanvragen. Er is geen noodzaak voor het aanhouden van een woning als belanghebbende permanent in een inrichting verblijft. Gesteld kan worden dat de noodzaak voor het aanhouden van een woning omgekeerd evenredig is met de duur van het verblijf in de inrichting; hoe langer het verblijf in een inrichting hoe kleiner de noodzaak om een woning aan te houden. Er moet dus een moment worden aangewezen waarop, gelet op de duur van het verblijf in de inrichting, van belanghebbende verwacht mag worden dat hij zijn woning opgeeft. Het college vindt het redelijk om in deze kosten bijzondere bijstand te verlenen tot maximaal 1 jaar vanaf het moment dat de bijstand voor levensonderhoud is aangepast in verband met de opname. De genoemde periode van maximaal 1 jaar is willekeurig maar komt redelijk overeen met het landelijk gemiddelde.

4.2 Bijstand voor levensonderhoud aan jongeren van 18 tot 21 jaar

  • 4.2.1

    Bijstand aan jongeren 18-21 jaar zelfstandig uitwonend.

    Bijzondere bijstand voor de meerkosten voor het uitwonend zijn wordt alleen verstrekt indien aan onderstaande voorwaarden is voldaan.

    een verstoorde en onherstelbare relatie met de ouder(s);

    het redelijkerwijze van de jongere niet kunnen verlangen terug te keren naar de ouder;

    het niet kunnen effectueren van de onderhoudsplicht van de ouder als gevolg van de verstoorde relatie, het overlijden van de ouders of in verband met het verblijf van de ouders in het buitenland.

  • 4.2.2

    Voor de hoogte van de bijzondere bijstand voor het levensonderhoud, als aanvulling op de algemene bijstand, wordt aansluiting gezocht bij de bedragen die gelden voor personen van 21 jaar.

  • 4.2.3

    Bijstand aan jongeren 18-21 jaar in een inrichting verblijvend.

Bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten van levensonderhoud wordt verleend aan jongeren van 18-21 jaar die in een inrichting verblijven. Voor de hoogte van de bijstand wordt aansluiting gezocht bij de algemeen geldende bijstandsnorm voor in inrichting verblijvenden (artikel 23 WWB), rekening houdend met de onderhoudsplicht van de ouders.

Toelichting

  • 4.2.1

    Indien een persoon van 18, 19 of 20 jaar  hogere bestaanskosten heeft dan waarin wordt voorzien en de middelen van zijn ouders hiertoe ontoereikend zijn of hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken, zal het college op grond van artikel 12 WWB, voor deze kosten bijzondere bijstand verlenen.

  • 4.2.2

    De hoogte van de bijstand wordt gelijk gesteld aan die van 21 jarigen.

  • 4.2.3

    De WWB kent voor een persoon van 18, 19 of 20 jaar die in een inrichting verblijft geen bijstandsnorm. In hun algemene kosten van het bestaan wordt in beginsel voorzien door de inrichting waarin zij verblijven. Daarom moet in voorkomende gevallen alle bijstand die wordt verstrekt aan de belanghebbende van 18 t/m 20 jaar die in een inrichting verblijft, worden verstrekt als bijzondere bijstand. Bij personen in deze leeftijdscategorie wordt van de ouders over het algemeen een bijdrage gevraagd in de kosten van het verblijf in de inrichting. De bijstand die, rekening houdend met deze onderhoudsplicht, moet worden verleend, zal in voorkomende gevallen minder bedragen dan het voorgestelde landelijke normbedrag als bedoeld in artikel 23 WWB. Een juiste aansluiting op de bestaanskosten van de betrokkene en de ouderlijke onderhoudsplicht kan dus alleen worden bereikt door de hoogte van de bijstand geheel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de betrokkene. Daarvoor vormt de bijzondere bijstand het aangewezen instrument.

4.3 Eigen bijdrage tandartskosten

  • 4.3.1

    De vergoeding vanuit de AV Frieso voor tandartskosten is gebonden aan een maximum bedrag per jaar.

    Als noodzakelijke tandartskosten hoger zijn dan de vergoeding vanuit de AV Frieso, dan is hiervoor bijzondere bijstand mogelijk.

Toelichting

De aanspraak op tandheelkundige hulp vanuit de Zorgverkeringswet kan beperkt worden om redenen van budgettaire aard. Dit geeft het college op grond van artikel 35 lid 1 WWB de mogelijkheid om bijzondere bijstand te verlenen voor niet langer op grond van de Zorgverzekeringswet vergoedde kosten van tandheelkundige hulp. Er is in die specifieke situaties dus geen sprake van buitenwettelijk beleid. Als bijstand wordt verleend voor tandartskosten welke niet om budgettaire redenen uit de Zorgverzekeringswet zijn gehaald is er wel sprake van buitenwettelijk beleid.

4.4 Aanvullende ziektekostenverzekering niet uitkeringsgerechtigden

Aan niet-uitkeringsgerechtigden zonder aanvullende ziektekostenverzekering met een inkomen tot maximaal 105% van  de toepasselijke bijstandsnorm wordt eenmaal de keuze met betrekking tot deelname aan de AV Frieso voorgelegd.

Toelichting

De gemeente Leeuwarden kent de AV Frieso, voor personen met een inkomen tot 105% van het minimum inkomen. De AV Frieso biedt een uitgebreid pakket van aanvullende voorzieningen. Voor personen met een inkomen op bijstandsniveau anders dan een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) , geldt een andere afweging. Aan hen is (nog) niet de directe keuze voorgelegd om deel te nemen aan deze aanvullende ziektekostenverzekering, de AV Frieso in Leeuwarden. Ondanks uitgebreide voorlichting over de AV Frieso, kan niet gesteld worden dat de gehele doelgroep in de gemeente Leeuwarden bereikt is. Daarom wordt bij een 1e aanvraag om bijzondere bijstand van een persoon met een ander minimum inkomen , geen consequentie verbonden aan het niet hebben van een aanvullende verzekering. Er is dan gelegenheid voorlichting te geven over de AV Frieso, waarna betrokkene de mogelijkheid heeft de afweging te maken om al of niet de AV Frieso of andere aanvullende verzekering af te sluiten. Bij een volgende aanvraag wordt deze op de zelfde manier beoordeeld als van degenen met een periodieke bijstandsuitkering.

Als de betrokkene is verzekerd bij een andere zor3gverzekeraar is voldaan aan de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan. Het ontbreken van een specifieke vergoeding kan dan niet leiden tot afwijzing van de bijzondere bijstand, omdat de vrijheid van het kiezen van een andere zorgverzekering niet kan worden ontnomen. Is er geen sprake van een aanvullende verzekering dan wordt voor de berekening van de bijstand rekening gehouden met de vergoeding welke de AV-frieso geboden zou hebben.

4.5 Duurzame gebruikgoederen

Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel in de vorm van een bedrag om niet. Het college stelt de prioriteit van de vorm als volgt vast:

Borgtocht voor een lening bij een kredietverlenende instantie;

Lening in eigen beheer;

A fonds perdu; 

Bijzondere bijstand voor de noodzakelijke vervanging van een wasmachine, gasfornuis of koelkast wordt à fonds perdu verstrekt indien de aanvrager minimaal 3 jaar ononderbroken een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm heeft gehad. Indien de betreffende kosten gemaakt moeten worden als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is geen bijstand a fonds perdu mogelijk.

Toelichting

Onderzoeken in het kader van het minimabeleid hebben uitgewezen dat de mogelijkheid tot het doen van reserveringen met een minimum inkomen, door de lange duur steeds geringer wordt. Na verloop van jaren ontstaan er meer grote en kleine vervangingskosten, die een steeds groter beslag leggen op het inkomen. Om een huishouding minimaal draaiende te kunnen houden zal men moeten kunnen beschikken over een wasmachine, gasfornuis en koelkast. Om deze garantie te kunnen bieden maakt het college voor deze duurzame gebruiksgoederen een uitzondering met betrekking tot de prioriteitsvolgorde van de vorm van de bijstand. Deze uitzondering geldt alleen voor personen welke ononderbroken minimaal 3 jaar een inkomen hebben ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm en er geen sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Het ontvangen van een langdurigheidtoeslag wordt, net als bij overige aanvragers, buiten beschouwing gelaten.

4.6 De kosten van leges voor een verblijfsvergunning en naturalisatie

Bijzondere bijstand voor legeskosten is alleen mogelijk indien de aanvrager niet voor deze kosten heeft kunnen reserveren en tevens de mogelijkheid ontbreekt om voor deze kosten een geldlening af te sluiten. De mogelijkheid om voor deze kosten te kunnen reserveren of een lening af te sluiten wordt onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van sociale zaken in een werkinstructie beschreven.

Toelichting

De kosten van leges behoren volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke kosten de belanghebbende in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen. Ondanks het gegeven dat de legeskosten per 1 januari 2003 sterk zijn verhoogd en een verblijfsvergunning in beginsel tijdelijk is, brengt dat volgens de CRvB niet mee dat belanghebbende voor die kosten niet heeft kunnen reserveren, dan wel dat voor hem de mogelijkheid ontbrak om door middel van het afsluiten van een lening in die kosten te voorzien.

Afhankelijk van de daadwerkelijke kosten kan er sprake zijn van kosten welke de reserveringscapaciteit te boven gaan. In werkinstructies zal vastgelegd worden hoeveel de aanvrager geacht wordt te reserveren voor deze kosten en in hoeverre het afsluiten van een geldlening tot de mogelijkheden kan behoren.

4.7 Woonkostentoeslag

  • 4.7.1

    Voor de berekening van de hoogte van de bijzondere bijstand voor woonkosten van huurders en eigenaren wordt op hoofdlijnen aansluiting gezocht bij de Wet op de huurtoeslag.

  • 4.7.2

    De hoogte van de woonkostentoeslag voor eigenaren wordt berekend op basis van de kosten zoals die op het moment van aanvraag van toepassing zijn.

  • 4.7.3

    De woonkostentoeslag voor eigenaren wordt toegekend tot de eerstvolgende datum 01 juli waarbij tussentijdse wijzigingen in de woonkosten niet van invloed zijn op de hoogte van de woonkostentoeslag.

Toelichting

Woonkostentoeslag is een veel voorkomende soort bijzondere bijstand. Kort gezegd vult het voor huurders bepaalde gaten op die de huurtoeslag laat vallen. De Wet op de huurtoeslag, die sinds 1 september 2005 de Wet op de huursubsidie is opgevolgd, is in relatie tot de woonkostentoeslag aan te merken als voorliggende voorziening. Om in aanmerking te komen voor woonkostentoeslag moet er sprake zijn van aan wonen verbonden lasten. In zijn algemeenheid gaat het daarbij om de kosten van huur of de kosten die voor een eigenaar aan zijn woning zijn verbonden.

Eigenaren van woningen hebben geen recht op huurtoeslag. Bij een laag inkomen en hoge woonkosten kunnen zij in aanmerking komen voor woonkostentoeslag. Bij bepaling van de hoogte hiervan wordt in grote lijnen aangesloten bij de regels voor woonkostentoeslag aan huurders, dus het systeem van de Wet op de huurtoeslag. Een verschil is echter dat woonkostentoeslag aan eigenaren jarenlang kan voortduren, terwijl huurders doorgaans doorschuiven naar de huurtoeslag. Het is daarom bij de vaststelling van de hoogte van woonkostentoeslag bij eigenaren van belang om wijzigingen periodiek bij te stellen. Daarom is gekozen voor een systeem waarbij de woonkostentoeslag steeds tijdelijk wordt toegekend tot de datum 01.juli is bereikt. De klant wordt hiervan per beschikking in kennis gesteld en kan daardoor tijdig een nieuw verzoek indienen. De hoogte van de woonkostentoeslag wordt bepaald door de kosten zoals die op het moment van aanvraag van toepassing zijn . Dit eenmaal vastgestelde bedrag wordt om uitvoeringstechnische redenen tussentijds niet aangepast als gevolg van wijzigingen in de hoogte van de woonkosten (bijvoorbeeld wijziging van hyptheekrente, waterschapslasten, onroerendgoedbelasting, rioolrechten).

Bij een variabele rente zou dan namelijk iedere maand een nieuwe berekening gemaakt moeten worden. Bovendien zijn toekomstige wijzigingen in bedragen op het moment van aanvraag niet bekend en zijn de verschillen normaal gesproken minimaal. Voor alle duidelijkheid, het inkomen van de aanvrager, voor zover dat boven de toepasselijke bijstandsnorm uitkomt (draagkracht), wordt iedere maand voor 100% op de woonkostentoeslag gekort.

Onder verantwoordelijkheid van de sectormanager van de afdeling sociale zaken is in werkinstructies de berekeningswijze van de woonkostentoeslag nader uitgewerkt.

4.8 Bijstand voor schulden bij zeer dringende redenen

Bij een dreigende uithuiszetting of ter voorkoming van afsluiting van gas, water, elektrisch, kan de aanwezigheid van jonge kinderen in het gezin een dringende reden zijn voor bijstandsverlening in de schulden. Welke aanleiding zijn tot uithuiszetting en/of afsluiting.

De bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening.

Toelichting

In afwijking van de hoofdregel dat bijstandsverlening voor schulden niet mogelijk is, kan het college op grond van artikel 49 onderdeel b WWB hiervoor toch bijzondere bijstand verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en een borgstelling voor een saneringskrediet geen uitkomst biedt. Of zich zeer dringende redenen voordoen die een afwijking van de gegeven hoofdregel rechtvaardigen, is ter beoordeling aan het college. 

Verlening van bijstand voor de betaling van een schuld kan gerechtvaardigd zijn, indien het ontstaan en voortbestaan van die schuld is veroorzaakt doordat de belanghebbende in het verleden slechts beschikte over een inkomen onder het bijstandsniveau en in zijn geval ook overigens van ontoereikende middelen kan worden gesproken. De schuldenlast hoeft lang niet altijd voort te vloeien uit een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Bijstandsverlening is in die situaties meer voor de hand liggend dan in situaties waarin overduidelijk sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. De kwetsbaarheid van jonge kinderen kan een reden zijn om uithuiszetting te voorkomen. De individuele situatie is daarbij altijd doorslaggevend. De aanwezigheid van kinderen kan, met name bij herhaling van een aanvraag voor schulden, niet automatisch als excuus worden gebruikt voor bijstandsverlening. Oorzaken en eigen verantwoordelijkheid spelen een grote rol.

4.9 Draagkracht en bijzondere bijstand

De financiële draagkracht welke ingezet moet worden om de bijzonder noodzakelijke kosten te bestrijden, alvorens de vorm en hoogte van de bijzondere bijstand beoordeeld kan worden, wordt bepaald door:

Het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm;

Het drempelbedrag, als bedoeld in art. 35 lid 2 WWB. Dit wordt niet toegepast.

De vrijlatingbepalingen voor het vermogen zoals bedoeld in art. 34 WWB. Deze gelden hier eveneens.

Een extra vermogensvrijlating van maximaal € 5000.- per persoon voor personen > 65 jaar , als aantoonbaar een onvoldoende dekkende verzekering aanwezig is voor begrafeniskosten.

De langdurigheidstoeslag. Deze wordt niet betrokken bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand.

De draagkracht die is vastgesteld conform het gestelde in lid 1, wordt voor 20% ingezet, behoudens het gestelde onder lid 3.

De draagkracht wordt voor 100% ingezet, indien bijstand voor kostensoorten wordt gevraagd welke een sterke samenhang hebben met algemeen noodzakelijke bestaanskosten, waaronder:

Woonkosten

overbrugging- en garantietoeslagen

aanvullende bijstand aan 18 tot 21 jarigen.

Toelichting

Het college heeft alle vrijheid om haar eigen draagkrachtregels vast te stellen. In het kader van haar minimabeleid kiest het college er voor geen gebruik te maken van een drempelbedrag. Ook de toekenning van een langdurigheidstoeslag heeft geen invloed op de beoordeling van een verzoek om bijzondere bijstand.

5. Langdurigheidstoeslag

5.1 Voldoende trachten arbeid te behouden, verkrijgen en/of aanvaarden

Indien een aanvrager op een moment, gelegen tussen 01 januari van het betreffende kalenderjaar en de peildatum van de langdurigheidstoeslag, een maatregel opgelegd heeft gekregen als gevolg van het niet voldoende trachten te verkrijgen en/of aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, wordt de toeslag afgewezen.

Toelichting

Indien aan de persoon in de periode tussen 01 januari en de peildatum van het jaar waarin de langdurigheidstoeslag uitgekeerd wordt, geen maatregel is opgelegd vanwege het niet zoeken en accepteren van werk, dan voldoet de aanvrager aan het criterium dat hij of zij voldoende heeft getracht werk te vinden.  Hierbij is de afweging gemaakt dat juist de actuele opstelling ten opzicht van de reïntegratie op de arbeidsmarkt van de aanvrager van doorslaggevend belang is. Bijkomende argumenten die ten grondslag liggen aan deze interpretatie hebben betrekking op rechtsgelijkheid en de beheersbaarheid van de uitvoering. Immers zolang de aanvrager bij de gemeente Leeuwarden bekend is zou de nodige informatie over de afgelopen 60 maanden wel te achterhalen zijn. Moeilijker wordt het echter indien de persoon andere woonplaatsen en middelen van bestaan heeft gehad. Een en ander kan een ongewenst verschil in behandeling en beoordeling teweegbrengen en is zeer arbeidsintensief.

5.2 Zeer geringe inkomsten van zeer geringe duur

  • 5.2.1

    Indien de aanvrager in de periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum van de langdurigheidstoeslag, gedurende zeer geringe duur, zoals bedoelt in artikel 36 WWB, eerste lid, onderdeel b, arbeid heeft verricht en deze arbeid heeft plaatsgevonden in 3 maanden per kalenderjaar dan blijft deze periode van geringe duur waarin arbeid is verricht buiten beschouwing en komt het recht op de langdurigheids-toeslag niet te vervallen mits de inkomsten uit of in verband met arbeid niet hoger zijn dan de van toepassing zijnde maximale bijstandsnorm, zoals bedoelt in de WWB.

  • 5.2.2

    In afwijking van lid 1 kan ook in vergelijkbare situaties gesproken worden over zeer geringe inkomsten van zeer geringe duur als bedoeld in artikel 36 WWB, eerste lid, onderdeel b.

Toelichting

Het college moet op basis van artikel 36 WWB eerste lid, onderdeel b een oordeel vellen over iemands arbeidsmarktperspectief op basis van de door de aanvrager in de referteperiode ontvangen zeer geringe inkomsten uit of in verband met arbeid en de zeer geringe duur van deze arbeid. Dat is een erg lastige opdracht omdat iedere grens onredelijkheden met zich meebrengt. Ter voorkoming van een zeer rigide toepassing is daarom lid 2 toegevoegd. Dit lid biedt de mogelijkheid om in vergelijkbare situaties net zo te handelen als onder het eerste lid. Als voorbeeld kan gedacht worden aan een persoon welke binnen 1 kalenderjaar in 4 maanden betaalde arbeid heeft verricht als tijdelijke oppas waarmee 50 euro per maand is verdiend. Deze persoon heeft uiteraard niet automatisch meer arbeidsmarktperspectief dan de persoon welke voldoet aan het gestelde onder het eerste lid.