Bodemsaneringsverordening gemeente Leeuwarden 2014

Geldend van 11-01-2014 t/m heden

Intitulé

Bodemsaneringsverordening gemeente Leeuwarden 2014

Hoofdstuk 1 Melding

Artikel 1.1 Melding

  • 1.

    Voor de melding wordt gebruik gemaakt van een door Burgemeester en wethouders daartoe vastgesteld meldingsformulier.

 

  • 2.

    Het meldingsformulier en overige met de melding in te dienen (onderzoeks)gegevens, bescheiden en rapportages worden in tweevoud bij Burgemeester en wethouders ingediend.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over de wijze waarop de in het tweede lid genoemde stukken moeten worden aangeleverd.

Hoofdstuk 2 Indieningsvereisten saneringsplan en melding aanvang sanering

Artikel 2.1 Inhoud saneringsplan

  • 1.

    Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming daaraan worden gesteld, bevat het saneringsplan ten minste de gegevens zoals voorgeschreven in de SIKB-richtlijn 5010 ”Richtlijn inhoud saneringsplan” d.d. 14 oktober 2010 of de daarop volgende of in de plaats tredende richtlijnen voor zover deze door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Bodembeheer definitief zijn vastgesteld.

 

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39, eerste lid van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het saneringsplan van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege blijven indien:

  • a.

    bij de indiening van het saneringsplan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken;

  • b.

    daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken en

  • c.

    die gegevens naar het oordeel van Burgemeester en wethouders niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het saneringsplan.

Artikel 2.2 Kennisgevingen bij sanering

  • 1.

    Degene die feitelijk leiding geeft aan de uitvoering van de sanering op basis van een saneringsplan waarmee door Burgemeester en wethouders is ingestemd doet uiterlijk twee weken voor de feitelijke aanvang daarvan schriftelijk melding bij hen alsmede bij belanghebbenden die van het besluit tot instemming met het saneringsplan een afschrift hebben gekregen. Voor deze melding wordt een door Burgemeester en wethouders daartoe vastgesteld meldingsformulier gebruikt.

  • 2.

    Indien de sanering niet zal worden gestart op de overeenkomstig de in het eerste lid gemelde aanvangsdatum meldt degene zoals in dat lid bedoeld dit zo spoedig mogelijk doch uiterlijk vóór die oorspronkelijke aanvangsdatum op dezelfde wijze als omschreven in het eerste lid onder opgave van de nieuwe aanvangsdatum.

  • 3.

    Indien bij de sanering verontreinigde grond wordt ontgraven meldt degene zoals bedoeld in het eerste lid het bereiken van de einddiepte bij Burgemeester en wethouders voordat tot aanvulling van de ontgraving wordt overgegaan door middel van een daartoe door hen vastgesteld meldingsformulier. Daarbij worden kwaliteitsgegevens van de aanvulgrond overgelegd. 

  • 4.

    Uiterlijk twee werkdagen na de beëindiging van de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering deelt degene zoals bedoeld in het eerste lid dat schriftelijk mee aan Burgemeester en wethouders. 

  • 5.

    Indien de in het eerste lid bedoelde persoon niet degene is die het saneringsplan heeft ingediend, gelden de in dit artikel genoemde verplichtingen tot het doen van meldingen of mededeling niet indien degene die het saneringsplan heeft ingediend die meldingen of mededeling overeenkomstig dit artikel heeft gedaan.

 

Artikel 2.3 Gegevens melding wijziging

Bij een melding inzake de wijziging van het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, vierde lid van de Wet bodembescherming dienen de volgende gegevens te worden verstrekt:

  • a.

    alle gegevens die afwijken van het saneringsplan, waarmee Burgemeester en wethouders op grond van artikel 39, tweede lid van de Wet bodembescherming hebben ingestemd;

  • b.

    de inhoud van de wijziging;

  • c.

    de reden van de wijziging;

  • d.

    de gevolgen van de wijziging voor de oorspronkelijke beoogde saneringsdoelstelling en de ter uitvoering daarvan te treffen saneringsmaatregelen.

Hoofdstuk 3 Evaluatieverslag

Artikel 3.1 Inhoud evaluatieverslag

  • 1.

    Onverminderd de eisen die op grond van artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming daaraan worden gesteld, bevat het verslag indien er sprake is van een conventionele sanering ten minste de inhoudelijke gegevens zoals opgenomen in bijlage 2A bij het SIKB-protocol 6001 ’Milieukundige begeleiding landbodemsanering met conventionele methoden en nazorg’ , versie 4.0 d.d. 13 december 2012 of de daarop volgende of in de plaats tredende richtlijnen voor zover deze door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Bodembeheer definitief zijn vastgesteld. Indien er sprake is van een in-situ sanering bevat het verslag ten minste de inhoudelijke gegevens zoals opgenomen in bijlage 3A bij het SIKB-protocol 6002 ’Milieukundige begeleiding van landbodemsanering met in-situ methoden en nazorg’, versie 4.0 d.d. 13 december 2012 of de daarop volgende of in de plaats tredende richtlijnen voor zover deze door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Bodembeheer definitief zijn vastgesteld.

 

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39c, eerste lid van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het evalutatieverslag van de gegevens zoals in het vorige lid bedoeld achterwege blijven indien:

  • a.

    bij de indiening van het evaluatieverslag  wordt aangegeven welke gegevens ontbreken;

  • b.

    daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken en

  • c.

    die gegevens naar het oordeel van Burgemeester en wethouders niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het  evaluatieverslag.

 

Hoofdstuk 4 Nazorgplan

Artikel 4.1 Inhoud nazorgplan

  • 1.

     Onverminderd de eisen, die op grond van artikel 39d van de Wet bodembescherming daaraan worden gesteld, bevat het verslag ten minste de inhoudelijke gegevens zoals opgenomen in bijlage 6 bij het SIKB-protocol 6002 ’Milieukundige begeleiding van landbodemsanering met in-situ methoden en nazorg’, versie 4.0 d.d. 13 december 2012 of de daarop volgende of in de plaats tredende richtlijnen voor zover deze door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Bodembeheer definitief zijn vastgesteld.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 39d van de Wet bodembescherming kan het vermelden in het nazorgplan van de gegevens zoals in het vorige lid bedoeld achterwege blijven indien:

  • a.

    bij de indiening van het nazorgplan wordt aangegeven welke gegevens ontbreken;

  • b.

    daarbij de reden wordt aangegeven waarom die gegevens ontbreken en

  • c.

    die gegevens naar het oordeel van Burgemeester en wethouders niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het nazorgplan.

Hoofdstuk 5 Strafbaarheid en toezicht

Artikel 5.1 Strafbaarheid

Overtreding van artikel 2.2 is een strafbaar feit en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboe­te van de tweede categorie en kan boven­dien worden gestraft met openbaar­making van de rechterlijke uit­spraak.

Artikel 5.2 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van Burgemeester en wethouders aangewezen dan wel aan te wijzen personen.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Op saneringsplannen, evaluatieverslagen en nazorgplannen die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening blijft de Gemeentelijke bodemsaneringsverordening 2006 van toepassing zoals deze gold voor het tijdstip van inwerkingtreding zoals bedoeld in artikel 6.2.

  • 2.

    Op een sanering of een fase van een sanering zoals bedoeld in artikel 38, derde lid van de Wet bodembescherming die is uitgevoerd voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening zoals bedoeld in artikel 6.2 zijn artikel 2.2 en hoofdstuk 3 en 4 niet van toepassing. Op deze sanering of fase van sanering blijft de verordening van toepassing zoals deze gold voor dat tijdstip.

Artikel 6.2 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Bodemsaneringsverordening gemeente Leeuwarden 2014”.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking en onder gelijktijdige vervallenverklaring van de Gemeentelijke Bodemsaneringsverordening 2006, vastgesteld op 18 december 20006.

ALGEMENE TOELICHTING BIJ GEMEENTELIJKE BODEMSANERINGSVERORDENING 2006

Algemeen

Ingevolge het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming van 12 december 2000 (Stb. 2000, 591) is de gemeente Leeuwarden vanaf 1 januari 2003 bevoegd gezag Wet bodembescherming (hierna: Wbb). Bij of krachtens de Wbb zijn regels gesteld die bepalen of, hoe en wanneer sanering van een aangetroffen bodemverontreiniging noodzakelijk. Tevens wordt geregeld welke maatregelen voorafgaand aan, tijdens of na de sanering nodig zijn. De Wbb biedt de gemeenteraad de mogelijkheid om nadere eisen te stellen aan gegevens die in een saneringsplan, een evaluatieverslag en een nazorgplan moeten worden opgenomen. Van die mogelijkheid wordt met deze verordening gebruik gemaakt. Daarmee is het niet alleen voor Burgemeester en wethouders goed mogelijk om een saneringsplan, een evaluatieverslag en een nazorgplan goed te kunnen beoordelen, maar weet een melder bovendien van tevoren waaraan hij moet voldoen. Er is voor gekozen om in deze verordening geen gegevens op te nemen die reeds op basis van de Wbb in een saneringsplan, een evaluatieverslag en een nazorgplan moeten zijn opgenomen. Degene die deze documenten bij Burgemeester en wethouders indient moet zich dus tevens vergewissen van de eisen die daaraan op grond van de Wbb worden gesteld. Daarnaast worden in onderhavige verordening regels gesteld met betrekking tot de te volgen procedure naar aanleiding van een op grond van de Wbb binnengekomen melding. Ook de wijze en het moment waarop Burgemeester en wethouders en belanghebbenden van belangrijke onderdelen van de sanering op de hoogte moeten worden gesteld zijn in de verordening geregeld

Naar aanleiding van de verschillende meldingen die op grond van de Wbb kunnen of moeten worden gedaan, zullen Burgemeester en wethouders een besluit moeten nemen. Het gaat dan met name om het besluit inzake de ernst en spoedeisendheid waarin wordt bepaald of er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en tevens wordt bepaald of spoedig met de sanering moet worden begonnen vanwege eventuele risico’s. Verder zullen Burgemeester en wethouders moeten besluiten over ingediende saneringsplannen waarin de aanpak van de bodemverontreiniging is beschreven. Tenslotte moet worden beoordeeld of met het saneringsresultaat zoals dat is vastgelegd in een evaluatieverslag en met eventuele nazorg zoals verwoord in een nazorgplan kan worden ingestemd.

Procedure

Op de voorbereiding van deze besluiten is ingevolge deze verordening in principe titel 4.1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Soms is het echter noodzakelijk vanwege de bij de besluitvorming betrokken belangen afdeling 3.4 Awb te volgen. Dat wil zeggen dat eerst gedurende zes weken een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd voordat een definitief besluit wordt genomen. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden eventuele zienswijzen kenbaar maken. Indien titel 4.1 Awb wordt gevolgd wordt niet eerst een ontwerp ter inzage gelegd maar meteen een definitief besluit genomen. Daartegen kan vervolgens wel door belanghebbenden bezwaar worden gemaakt. Bijvoorbeeld bij complexe saneringen of saneringen waarbij veel belanghebbenden zijn betrokken kan het echter wenselijk zijn om afdeling 3.4 Awb te volgen. Indien een sanering in opdracht van Burgemeester en wethouders zal worden uitgevoerd zal afdeling 3.4 Awb worden gevolgd.

Uiteraard is het uiteindelijk mogelijk om tegen een besluit beroep in te stellen bij de bestuursrechter, ongeacht welke procedure wordt gevolgd. Daarvoor zal het in principe wel nodig zijn dat zienswijzen zijn ingediend naar aanleiding van het ontwerp of bezwaar is aangetekend indien direct een definitief besluit is genomen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ GEMEENTELIJKE BODEMSANERINGSVERORDENING 2006

Artikel 1.1

De verschillende mogelijke meldingen die op grond van de Wbb bij Burgemeester en wethouders kunnen worden gedaan zijn hier genoemd. Verder is een definitie opgenomen van wat wordt verstaan onder een onafhankelijke milieukundige begeleider. Deze mag op geen enkele wijze met de melder of de uitvoerder zijn verbonden. In het saneringsplan zal de melder moeten verklaren dat de milieukundig begeleider onafhankelijk is.

Artikel 2.1

In dit artikel is de naar aanleiding van een binnengekomen melding te volgen procedure geregeld. Hiervoor werd al aangegeven dat in principe titel 4.1. Awb wordt gevolgd maar dat het soms vanwege de betrokken belangen beter is om afdeling 3.4 Awb te volgen en eerst een ontwerp van het besluit ter inzage te leggen. Dit artikel voorziet in die mogelijkheid. Een reden om afdeling 3.4 Awb te volgen is bijvoorbeeld het grote aantal belanghebbenden dat bij de besluitvorming is betrokken of de aard en omvang van de verontreiniging.

Indien reacties van belanghebbenden naar aanleiding van de kennisgeving van een melding in een huis-aan-huisblad daartoe aanleiding geven, kunnen Burgemeester en wethouders overigens alsnog besluiten om afdeling 3.4 Awb te volgen. De kennisgeving van de melding is een wettelijke verplichting om ervoor te zorgen dat belanghebbenden die mogelijkerwijs "over het hoofd" zijn gezien alsnog van de melding kennis kunnen nemen.

Artikel 2.2

Om een goede beoordeling van de meldingen mogelijk te maken is voorgeschreven dat een door Burgemeester en wethouders vastgesteld meldingsformulier moet worden gebruikt. Zo worden alle relevante gegevens overzichtelijk aangeleverd.

Voor een goede informatieverstrekking naar derden is het nodig dat (onderzoeks)gegevens, bescheiden en rapportages in drievoud worden ingediend.

Het derde lid biedt de mogelijkheid om nadere regels te geven over de wijze waarop de stukken moeten worden ingediend. Daarbij wordt met name gedacht aan (in de toekomst) digitale aanlevering volgens een format dat aansluit op de gemeentelijke geautomatiseerde systemen. Adviesbureaus noch de gemeente zijn hier op dit moment klaar voor.

Artikel 2.3

Teneinde ook de melding bij Burgemeester en wethouders van zogenaamde nieuwe verontreiniging te reguleren, dient ook deze op basis van een vastgesteld meldingsformulier te geschieden. Het gaat hier om verontreiniging die op basis van het zorgplichtartikel uit de Wbb moet worden gesaneerd.

Artikel 3.1

Deze bepaling is van toepassing op de in artikel 39, lid 1 Wbb bedoelde saneringsplannen welke moeten worden ingediend indien sprake is van een voorgenomen sanering van een geval van ernstige bodemverontreiniging. In dit saneringsplan dienen de in de artikel 3.1 van deze verordening vermelde gegevens te worden opgenomen. Deze gegevens zullen, afhankelijk van het concrete geval, noodzakelijk zijn voor een zorgvuldige beoordeling van de voorgenomen sanering. Er is echter voor gekozen om in dit artikel slechts gegevens op te nemen die niet reeds op grond van artikel 39, lid 1 Wbb al verplicht zijn. Bovendien maakt het tweede lid van dit artikel het mogelijk om bepaalde gegevens achterwege te laten indien die voor Burgemeester en wethouders niet noodzakelijk zijn voor een zorgvuldige beoordeling van het saneringsplan.

De genoemde gegevens worden hieronder nader toegelicht.

Algemene gegevens (A.) en Gegevens bodem, verontreiniging en sanering (B.)

De in deze paragrafen genoemde gegevens zijn bedoeld om een goed beeld te krijgen van de lokale omstandigheden en bijvoorbeeld van de belanghebbenden die bij de besluitvorming zijn betrokken. Bovendien worden gegevens gevraagd die nodig kunnen zijn met het oog op handhaving van de sanering. Verder wordt informatie gevraagd over de bodem in het algemeen en de verontreiniging in het bijzonder.

In het tijdschema, dat het karakter heeft van een planning, dient aandacht te worden besteed aan een eventuele fasering van de uitvoering, bijvoorbeeld in verband met beschikbare financiële middelen (investeringsplannen). Ook dient een overzicht te worden gegeven van de stand van zaken met betrekking tot de te verkrijgen vergunningen en toestemmingen om de sanering te kunnen uitvoeren. Het verkrijgen van de benodigde vergunningen en toestemmingen en het doen van de vereiste meldingen behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de melder. Rekening dient te worden gehouden met de proceduretijd voor het verkrijgen van vergunningen. Het niet beschikbaar zijn van de benodigde vergunningen zal in het algemeen geen grond opleveren voor onthouding van instemming aan het saneringsplan. Wel is de kans aanwezig dat het plan dan niet of slechts ten dele kan worden uitgevoerd. Niet onbelangrijk is verder dat in het saneringsplan wordt aangegeven dat de sanering wordt begeleid door een onafhankelijke milieukundige begeleider. Tenslotte moet worden aangegeven of wordt voldaan aan de eisen uit een oogpunt van veiligheid en arbeidshygiëne, zoals die algemeen gelden voor de uitvoering van saneringswerkzaamheden.

Een bijzonder punt van aandacht is de kwaliteit van de aanvulgrond. Er dient namelijk voorkomen te worden, dat aanvulgrond wordt gebruikt die niet aan wet- en regelgeving voldoet. Onder bepaalde omstandigheden kan verontreinigde grond worden hergebruikt of herschikt binnen het geval van ernstige bodemverontreiniging, indien daarbij wordt voldaan aan de (wettelijke) eisen. Indien grond binnen de locatie wordt hergebruikt dient voordat de grond weer wordt toegepast kwaliteitsgegevens aan het bevoegd gezag te worden overgelegd. Toe te passen grond die op de locatie vrijkomt dient conform protocol 1018 te worden onderzocht. In plaats van een samenstellingspakket kan volstaan worden met een NEN-pakket.

Maatregelen (C.)

De in dit onderdeel opgenomen indieningsvereisten moeten het mogelijk maken te beoordelen op welke wijze en plaats de sanering daadwerkelijk wordt uitgevoerd en hoe bijvoorbeeld verontreinigde grond wordt ontgraven en afgevoerd. Tevens moet worden aangegeven hoe de voortgang van de sanering wordt gecontroleerd alsmede hoe het bereikte resultaat wordt vastgelegd (eindbemonstering).

  • a.

    Behalve met de genoemde maatregelen moet hier worden gedacht aan bijvoorbeeld de sloop van gebouwen en funderingen, het verleggen van kabels en leidingen, de indeling van het werkterrein, de ontsluiting van het werkterrein, aan- en afvoerroutes, het voorkomen van zettingen. De technische uitvoering van de sanering moet worden beschreven. Aangegeven wordt welk type maatregelen wordt genomen: ontgraving, in-situ reiniging, isolatie, te plaatsen damwanden e.a.. Daarbij moet ook de volgorde van de werkzaamheden worden beschreven.

  • b.

    Eventuele maatregelen die hinder voor de omgeving kunnen voorkomen of beperken, moeten worden aangegeven. Soms zullen deze maatregelen in andere vergunningen zijn voorgeschreven. Met een verwijzing kan dan worden volstaan.

  • c.

    In aanvulling op de wettelijke eis ten aanzien van de bestemming van de verontreinigde grond wordt een opgave verwacht van de overige vrijkomende verontreinigde materialen. Doel hiervan is een volledig beeld te krijgen van de milieuhygiënische gevolgen van de maatregelen.

  • d.

    Om (her)verontreiniging van de bodem te voorkomen op plaatsen waar depots worden ingericht, moet worden aangegeven op welke wijze dit wordt voorkomen.

  • e.

    De eindbemonstering is van groot belang voor de beoordeling van het saneringsresultaat en de manier waarop deze wordt uitgevoerd is dan ook een bijzonder aandachtspunt.

  • f.

    Het spreekt voor zich dat de sanering op een deugdelijke wijze moet worden begeleid en dat tussentijds in de gaten moet worden gehouden of de in het saneringsplan beschreven aanpak ook gerealiseerd kan worden. Dit maakt het mogelijk om tussentijds in te grijpen als dat nodig is.

Met name bij eenvoudigere saneringen zal het niet in alle gevallen nodig zijn om alle opgenomen indieningsvereisten in het saneringsplan op te nemen. Om in deze gevallen soepel met de indieningsvereisten om te kunnen gaan, is het mogelijk gemaakt om bepaalde gegevens achterwege te laten als dat voor de beoordeling van de sanering niet nodig is. Het is aan de melder om aan te geven dat bepaalde gegevens niet nodig zijn, alsmede de reden waarom dat zo is.

Artikel 3.2

De melding van het begin en het einde van de sanering, alsmede van het bereiken van de einddiepte van een eventuele ontgraving is met name voor een goede handhaving erg belangrijk. Het vermelden van de vermoedelijke aanvangsdatum in het saneringsplan is daarvoor niet voldoende. Regelmatig komt het namelijk voor dat de feitelijke aanvang van de werkzaamheden na instemming van het saneringsplan door allerlei omstandigheden (ontbrekende vergunningen, ontbrekende materialen, weersomstandigheden en dergelijke) opschuift of dat door dergelijke onvoorziene omstandigheden geen exacte datum kan worden gegeven.

Belanghebbenden, met name omwonenden, moeten worden geïnformeerd zodat zij rekening kunnen houden met eventuele overlast.

Indien pas op het moment dat een eventuele ontgraving weer is aangevuld bij Burgemeester en wethouders bekend wordt dat de grondsanering is uitgevoerd, is het vrijwel niet meer vast te stellen of de in het saneringsplan beschreven terugsaneerwaarden ter plaatse zijn gehaald. Om met het melden van de feitelijke aanvang van de sanering flexibel te kunnen omgaan is ook voorzien in een regeling voor een afwijkende aanvangsdatum.

In veel gevallen zal de opdrachtgever (en de melder) niet deskundig zijn op het gebied van bodemsanering. De uitvoering van de sanering, waaronder het doen van de meldingen of mededeling, zal dan zijn uitbesteed aan een adviesbureau of een aannemer. Bij hen ligt dan de in dit artikel opgenomen verplichting tot het doen van de meldingen of mededeling. Zij geven feitelijk leiding aan de uitvoering van de sanering en zijn precies op de hoogte van de aanvang, het verloop en het einde van de sanering of zouden dat in elk geval moeten zijn. Bovendien kunnen juist het adviesbureau of de aannemer, degenen die feitelijk leiding geven aan de uitvoering van de sanering, een belang hebben bij het achterwege laten van de meldingen of mededeling. Vanzelfsprekend blijven de verplichtingen tot het doen van de meldingen of mededeling rusten bij de melder indien er geen adviesbureau of aannemer bij de uitvoering van de sanering is betrokken.

Om dubbele meldingen of mededelingen te voorkomen, bepaalt het laatste lid van dit artikel dat degene die feitelijk leiding geeft aan de sanering daartoe niet meer verplicht is indien de melder deze meldingen of mededeling heeft gedaan.

Artikel 3.3

Met de wijziging van de Wet bodembescherming is het mogelijk om afwijkingen van het saneringsplan tijdens de uitvoering door middel van een melding te formaliseren zonder dat een nieuw saneringsplan moet worden ingediend. Het gaat dan wel om relatief eenvoudige afwijkingen. Om de omvang van de afwijking goed te kunnen beoordelen, en dus te kunnen beoordelen of de afwijking met een melding kan worden afgedaan, moeten daarbij die gegevens worden verstrekt die afwijken van de in of bij het goedgekeurde saneringsplan overgelegde gegevens. Ook moet worden aangegeven waarom er wordt afgeweken en wat dat betekent voor de beoogde saneringsdoelstelling.

Indien gedurende de sanering afwijkingen van het saneringsplan worden gemeld, zullen Burgemeester en wethouders binnen twee weken beoordelen of deze nog passen binnen de gekozen saneringsoplossing en ook overigens acceptabel zijn. Daarbij kunnen Burgemeester en wethouders aanwijzingen geven omtrent de verdere uitvoering van onderdelen van het saneringsplan waarmee reeds is ingestemd. Als de gemelde afwijking niet past binnen de gekozen en reeds goedgekeurde saneringsoplossing zullen Burgemeester en wethouders aangeven dat ofwel het saneringsplan moet worden gevolgd ofwel een herzien saneringsplan nodig is.

Artikel 4.1

Hoewel de Wbb bepaalt dat na uitvoering van (een fase van) de sanering zo spoedig mogelijk een verslag daarvan moet worden ingediend, is een concrete termijn niet gesteld. In deze verordening wordt deze termijn daarom op dertien weken gesteld. Het moet binnen deze termijn mogelijk zijn om het saneringsresultaat in een verslag vast te leggen.

Artikel 4.2

Teneinde een goede beoordeling van het saneringsresultaat mogelijk te maken zijn in de verordening aanvullende eisen gesteld aan de inhoud van het evaluatieverslag. De melder zal zelf al moeten aangeven of het in het saneringsplan beschreven doel is behaald. Meer concreet gaat het onder meer om de omvang van de gesaneerde grond of het gesaneerde grondwater en de wijze waarop controle en analyse daarvan heeft plaatsgevonden. Ten behoeve van de periodieke verantwoording over de voortgang van de bodemsaneringsoperatie richting het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is het voor Burgemeester en wethouders verder noodzakelijk inzicht te krijgen in de omvang (in m2 en m3) van de sanering. Tenslotte moet inzicht worden verschaft in de gemaakte saneringskosten.

Ook bij het evaluatieverslag geldt dat het niet in alle gevallen nodig is alle genoemde gegevens aan te leveren. Om daar flexibel mee te kunnen omgaan is het mogelijk om gemotiveerd bepaalde gegevens achterwege te laten.

Artikel 5.1

Omdat de Wbb slechts een beperkt aantal eisen stelt aan het nazorgplan, zijn in de verordening aanvullende eisen gesteld die het mogelijk om te beoordelen dat op een verantwoorde wijze met na de sanering achtergebleven restverontreiniging wordt omgegaan. Ook met het oogpunt op handhaving van passieve (met name in de vorm van gebruiksbeperkingen) en actieve (bijvoorbeeld monitoring) nazorg is het nodig om de nazorg duidelijk te omschrijven. Overigens is het mogelijk om het evaluatieverslag en het nazorgplan in een document te combineren. Ten behoeve van de handhaving zal dan wel telkens duidelijk moeten zijn wie voor welke nazorg verantwoordelijk is.

Niet in alle gevallen zullen vanwege achtergebleven restverontreiniging actieve nazorgmaatregelen moeten worden getroffen. Ook overigens kunnen bepaalde gegevens wellicht achterwege blijven. Dit artikel biedt dan ook de mogelijkheid om gemotiveerd bepaalde gegevens achterwege te laten.

Artikel 6.1

Om naleving van de meldingsplichten (feitelijke aanvang sanering, bereiken einddiepte, beëindiging sanering) en verplichting tot het indienen van het evaluatieverslag te bevorderen is voorzien in een strafbaarstelling. Overtreding van soortgelijke bepalingen waren op grond van de vorige bodemsaneringsverordening ook al strafbaar gesteld. Met dit nieuwe artikel is, in tegenstelling tot het oude artikel, wel voorzien in een strafmaat. Strafbaarstelling is noodzakelijk omdat bestuursrechtelijke handhaving naar aanleiding van overtreding van deze artikelen niet altijd goed mogelijk is. Bestuursrechtelijke sancties zijn immers zogenaamde ‘reparatoire’ sancties, waarmee herstel in de toestand voor de overtreding wordt beoogd. Dat is echter moeilijk voorstelbaar indien de melder bijvoorbeeld zonder dat te melden een ontgraving heeft aangevuld.

Artikel 6.2

Het spreekt voor zich dat daartoe door Burgemeester en wethouders aangewezen toezichthouders op de naleving van deze verordening moeten toezien.

Artikel 7.1

Ook in de vorige bodemsaneringsverordening zijn indieningsvereisten voor saneringsplannen opgenomen. Deze blijven gelden voor saneringsplannen die voor inwerkingtreding van deze aangepaste bodemsaneringsverordening zijn ingediend. Voor een (fase van) sanering die is uitgevoerd voor inwerkingtreding van de aangepaste verordening gelden de daarin opgenomen meldingsplichten en de indieningsvereisten voor het evaluatieverslag en nazorgplan niet. De tot de inwerkingtreding van de aangepaste verordening geldende regels zijn daarop van toepassing.

Artikel 7.2

De Gemeentelijke Bodemsaneringsverordening 2006 treedt in werking op dag nadat deze op de gebruikelijke en wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

De gemeentelijke Bodemsaneringsverordening 2006 treedt op 18 januari 2007 (8 dagen na publicatie op 10 januari 2007) in werking.