Regeling vervallen per 01-01-2007

Verordening voorzieningen gehandicapten Leeuwarden

Geldend van 01-03-2001 t/m 31-12-2006

Intitulé

Verordening voorzieningen gehandicapten Leeuwarden

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte;

  • b.

    forfaitaire vergoeding: een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

  • c.

    gemaximeerde vergoeding: een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens;

  • d.

    gemeenschappelijke ruimte(n): gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om een woning vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken;

  • e.

    hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning waar de gehandicapte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres de gehandicapte in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven, dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres als de gehandicapte een briefadres heeft;

  • f.

    indicatieorgaan: het orgaan bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

    • ·

      ligplaats: een door de gemeente aangewezen ligplaats welke door een woonschip wordt ingenomen;

    • ·

      norminkomen: het norminkomen als bedoeld in artikel 1 onder c van de "Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg";

    • ·

      standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

    • ·

      voorziening: een woonvoorziening, een vervoersvoorziening of een rolstoel zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid van de wet;

    • ·

      voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, huur of in bruikleen wordt verstrekt;

    • ·

      vreemdeling: degene die de Nederlandse nationaliteit niet bezit;

    • ·

      wet: Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg);

    • ·

      woningaanpassing: ingreep van bouwkundige of woontechnische aard die gericht is op het opheffen of verminderen van ergonomische belemmeringen die een gehandicapte ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte;

    • ·

      woonschip: elk vaartuig dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te oordelen naar zijn constructie of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot dag- of nachtverblijf van een of meer personen;

    • ·

      woonwagen: een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

Artikel 1.2. Voorwaarden voor verstrekking en uitsluitingen

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

    • b.

      deze langdurig noodzakelijk is om diens (ergonomische) belemmeringen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen;

    • c.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.

    • d.

      de kosten van de voorziening in redelijke verhouding staan tot de resterende technische levensduur van de woonruimte, het vervoermiddel of de rolstoel.

  • 2. In afwijking op hetgeen in het eerste lid onder a is gesteld, kunnen Burgemeester en Wethouders besluiten:

    • a.

      vervoersvoorzieningen te verstrekken in de vorm van het gebruik van een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a;

    • b.

      collectieve woonvoorzieningen te subsidiëren binnen nadere, op grond van artikel 1.12. te stellen regels.

  • 3. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      als de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst aanspraak op de voorziening bestaat.

Artikel 1.3 Financiële tegemoetkomingen

  • 1. Burgemeester en Wethouders stellen een "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden" vast.

    In dat besluit wordt de hoogte van financiële tegemoetkomingen en forfaitaire bedragen voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen geregeld;

  • 2. De bedragen in het besluit als bedoeld in het eerste lid worden, voor zover van toepassing, jaarlijks geïndexeerd.

Artikel 1.4. Aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag om een voorziening kan worden gedaan door of namens de gehandicapte.

  • 2. Een aanvraag voor een voorziening wordt ingediend door middel van een door Burgemeester en Wethouders beschikbaar gesteld formulier.

  • 3. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de aanvraagprocedure.

  • 4. Burgemeester en Wethouders beslissen op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 5. Burgemeester en Wethouders beslissen op een aanvraag voor bouwkundige woningaanpassingen als bedoeld in het eerste lid binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 1.5. Inlichtingen, onderzoek, advies

  • 1. Alvorens te beslissen op een aanvraag vragen Burgemeester en Wethouders een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om advies.

  • 2. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de gehandicapte door of namens wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te (doen) roepen in persoon te verschijnen op een door hen te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door hen te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 3. Burgemeester en Wethouders vragen het indicatieorgaan als bedoeld in artikel 1, onder f. om advies omtrent de noodzaak van een voorziening als het betreft een woonvoorziening waarvan de kosten gelijk zijn of meer bedragen dan f. 45.000,- (€ 20.420,-) of als het betreft voorzieningen die daartoe bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen.

  • 4. Een aanvrager is verplicht aan Burgemeester en Wethouders of de in dit artikel bedoelde adviesinstanties die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 1.6. Eisen ten aanzien van de adviesinstantie

De adviesinstantie als bedoeld in artikel 1.5. beschikt over kennis op de volgende gebieden:

  • 1.

    medische kennis op het niveau van een arts;

  • 2.

    sociale kennis;

  • 3.

    ergonomische kennis;

  • 4.

    technische/bouwkundige kennis.

Artikel 1.7. Gronden voor weigering

Burgemeester en Wethouders kunnen de gevraagde voorzieningen in ieder geval weigeren:

  • a.

    voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor de aanvraagdatum heeft gemaakt;

  • b.

    als een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder is vergoed of verstrekt en de normale gebruiksduur voor die voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Artikel 1.8. Bijzondere bepalingen

  • 1. Als een financiële tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2. Als een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de gehandicapte moet te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

Artikel 1.9. Wijzigingen in de situatie

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan Burgemeester en Wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

  • 2. Burgemeester en Wethouders kunnen de gehandicapte na toekenning van een voorziening op grond van deze verordening, oproepen om vast te stellen of de omstandigheden die tot toekenning van de voorziening hebben geleid, al dan niet gewijzigd zijn.

Artikel 1.10. Intrekking van een besluit tot verlening van een voorziening

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken als:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en nadien gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming dan wel een gemaximeerde vergoeding kan worden ingetrokken, als blijkt dat de tegemoetkoming of vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.

Artikel 1.11. Terugvordering

  • 1. In geval een beschikking is ingetrokken, kan een op basis daarvan reeds in bruikleen verstrekte voorziening of een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming worden teruggevorderd.

  • 2. In geval een beschikking is ingetrokken omdat de voorziening is verstrekt op grond van door of namens de aanvrager verstrekte onjuiste of onvolledige gegevens, kunnen de in verband met de voorziening gemaakte afschrijvingen en (administratieve) kosten eveneens worden teruggevorderd.

Artikel 1.12. Nadere regels en mandaat

  • 1. Burgemeester en wethouders bepalen, op welke wijze voorzieningen worden verstrekt of uitbetaald met inachtneming van de bepalingen van de wet en deze verordening.

  • 2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter zake nadere regels te stellen, overeenkomsten met derden aan te gaan en algemene voorwaarden op te stellen.

  • 3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het nemen van besluiten en het aangaan van overeenkomsten met derden in het kader van deze verordening overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht over te dragen, behoudens hun verantwoordelijkheid, aan door hen aan te wijzen functionarissen.

Artikel 1.13. Cliëntenparticipatie

  • 1. Ten aanzien van het gemeentelijke gehandicaptenbeleid vindt cliëntenparticipatie plaats, overeenkomstig de bepalingen van de Algemene Inspraakverordening.

  • 2. Facilitering van de cliëntenparticipatie vindt plaats op grond van de Subsidieverordening Leeuwarden en de van toepassing zijnde deelsubsidieverordening.

HOOFDSTUK II Woonvoorzieningen

Artikel 2.1. Type woonvoorzieningen

  • 1. De door Burgemeester en Wethouders te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming of vergoeding in de kosten van:

    • a.

      verhuizing en inrichting;

    • b.

      woningaanpassing, waaronder begrepen een uitraasruimte;

    • c.

      woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

    • d.

      onderhoud, keuring en reparatie;

    • e.

      tijdelijke huisvesting;

    • f.

      huurderving.

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1 aanhef kan een door Burgemeester en Wethouders te verstrekken woonvoorziening als bedoeld in lid 1 onder b. en c. ook bestaan uit een voorziening in natura.

Artikel 2.2. Uitbetaling financiële tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, lid 1 onder b., d. en f. wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte.

  • 2. De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 2.1, lid 1 onder a., c. en e. wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van de woonruimte.

Artikel 2.3. Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorziening wordt verstrekt

De bepalingen van hoofdstuk 2 zijn niet van toepassing als het woonvoorzieningen betreft ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, AWBZ-instellingen, verzorgingshuizen, vakantiewoningen, tweede woningen en onzelfstandige woonruimte (kamerverhuur), noch aan specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij (nieuw)bouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten gerealiseerd kunnen worden.

Artikel 2.4 Hardheidsclausule woonvoorzieningen

Woonvoorzieningen waarvan de kosten gelijk zijn aan, of meer bedragen dan f. 100.000,- (€ 45.378,-) worden niet verleend, tenzij weigering van die voorziening gelet op het belang dat de wet beoogt te beschermen zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 2.5. Het primaat van de verhuizing

  • 1. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1, lid 1 onder a genoemd in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen, samenhangend met de handicap, het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een gehandicapte kan voor een woonvoorziening als bij artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder b en c genoemd in aanmerking worden gebracht als de in het eerste lid genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst adequate oplossing is.

Artikel 2.6. Aard van de materialen

Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming ten behoeve van ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard voor zover de ondervonden belemmeringen niet voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

Artikel 2.7. Verzekering van de voorzieningen

Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming als de getroffen voorzieningen toereikend zijn of worden verzekerd.

Artikel 2.8. Hoofdverblijf

  • 1. Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het bezoekbaar maken van één woonruimte als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting.

  • 3. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De hoogte van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in het tweede lid is maximaal het bedrag van de verhuiskostenvergoeding in als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder a.

  • 5. Onder het in het tweede lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt uitsluitend verstaan dat de gehandicapte de woonruimte, de woonkamer en één adequaat toilet kan bereiken.

Artikel 2.9. Aanvang werkzaamheden en inzicht in de woning

Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming als:

  • a.

    niet reeds een begin met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft is gemaakt zonder hun toestemming;

  • b.

    de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing zal worden verricht;

  • c.

    aan de onder b. genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b. genoemde personen de gelegenheid wordt geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 2.10. Gereedmelding

  • 1. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan Burgemeester en Wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

  • 3. De gereedmelding bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend en van de op de werkzaamheden betrekking hebbende nota's.

  • 4. Diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, moet gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar houden.

Artikel 2.11. Vaststellen van de financiële tegemoetkoming

  • 1. Als Burgemeester en Wethouders instemmen met het verzoek tot vaststelling

    en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming, stellen zij de financiële tegemoetkoming vast overeenkomstig het in het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden" bepaalde.

  • 2. Burgemeester en Wethouders doen degenen aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald hiervan mededeling onder vermelding van de wijze van uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 2.12. Weigeringsgrond

  • 1. De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder b. en c. wordt geweigerd:

    • a.

      als de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen van medische aard bij het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig is, tenzij ten behoeve van de gehandicapte langer dan 7 jaar geleden, gerekend vanaf de aanvraagdatum, een woonvoorziening ingevolge de Wvg of de RGSHG en BGSHG is verstrekt;

    • b.

      als de gehandicapte niet is verhuisd naar de voor zijn of haar belemmeringen op dat moment meest geschikte woning, tenzij vooraf door burgemeester en wethouders schriftelijke toestemming is verleend.

Artikel 2.13. Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in art. 2.1, lid 1 onder b. betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen Burgemeester en Wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in artikel 2.3. van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden".

Artikel 2.14. Woningaanpassingen van gemeenschappelijke ruimten

Burgemeester en Wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van de volgende voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte als zonder deze voorzieningen de woonruimte voor de gehandicapte ontoegankelijk blijft:

  • a.

    het verbreden van toegangsdeuren;

  • b.

    het aanbrengen van elektrische deuropeners, kleefmagneten of een vergelijkbare voorziening;

  • c.

    aanleg van een hellingbaan van de openbare weg naar de toegang van het gebouw (mits de woningen in het woongebouw te bereiken zijn met een rolstoel);

  • d.

    drempelhulpen of vlonders, drempelverlaging;

  • e.

    het aanbrengen van een extra trapleuning bij een portiekwoning;

  • f.

    een opstelplaats voor een rolstoel bij de toegangsdeur van het woongebouw.

Artikel 2.15. Woonwagens

Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen als:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal 5 jaar is;

  • b.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • c.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond en

  • d.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woonwagenwet.

Artikel 2.16. Woonschepen

Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip als:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 2.17. Afwijking ingeval kortere technische levensduur dan 5 jaar

Als de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten het bedrag genoemd in artikel 2.5. van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden".

Artikel 2.18. Binnenschepen

Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip als de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel teboekgestelde schepen 1992 en;

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van ten minste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Artikel 2.19. Verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder a verstrekken aan:

    • a.

      de gehandicapte;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte de woonruimte heeft ontruimd.

  • 2. De financiële tegemoetkoming, bedoeld in het eerste lid wordt in beginsel verstrekt in de vorm van een forfaitaire vergoeding.

  • 3. Burgemeester en Wethouders verlenen geen financiële tegemoetkoming bedoeld in het eerste lid onder a, als:

    • a.

      de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat Burgemeester en Wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend;

    • b.

      de gehandicapte voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de gehandicapte verhuist vanuit en naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de gehandicapte verhuist naar een AWBZ-inrichting of een bejaardenoord;

    • e.

      in de te verlaten woning geen beperkingen zijn gevonden die het normale gebruik van de woning belemmeren, tenzij het een verhuizing naar een A.D.L.-woning betreft.

Artikel 2.20. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder d. als:

  • a.

    de woonvoorziening in het kader van deze verordening of een voorgaande, dan wel het Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of de Regeling Geldelijke Steun is verstrekt en;

  • b.

    de woonvoorziening behoort tot de in artikel 2.4 van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden" genoemde voorzieningen en;

  • c.

    de gehandicapte ten tijde van het onderhoud, de keuring of de reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont.

Artikel 2.21. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1. Burgemeester en Wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijk huisvesting verlenen die door de gehandicapte worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de gehandicapte nog te betrekken woonruimte.

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de gehandicapte als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2. Burgemeester en Wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de gehandicapte redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze dubbele woonlasten heeft.

  • 3. De maximale termijn waarvoor Burgemeester en Wethouders een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, als bedoeld in het eerste lid, verlenen bedraagt zes maanden.

  • 4. Burgemeester en Wethouders verlenen uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid als deze kosten gemaakt worden in verband met het

    • a.

      tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of

    • c.

      langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

Artikel 2.22. Huurderving

  • 1. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, voor zover die aanpassing een bedrag als genoemd in artikel 2.1., sub 6. van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden" overschrijdt, kunnen Burgemeester en Wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt.

  • 2. De tegemoetkoming bedraagt maximaal het bedrag van de subsidiabele huur overeenkomsten de Wet Individuele Huursubsidie.

HOOFDSTUK III Vervoersvoorzieningen

Artikel 3.1. Algemene omschrijving

De door Burgemeester en Wethouders te verstrekken vervoersvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

  • b.

    een voorziening in natura in de vorm van:

    • 1.

      een open elektrische buitenwagen;

    • 2.

      een ander verplaatsingsmiddel;

    • 3.

      een aanpassing van een eigen auto

  • c.

    een tegemoetkoming of een vergoeding in de kosten van:

    • 1.

      aanpassing van een eigen auto;

    • 2.

      gebruik van een taxi of een eigen auto;

    • 3.

      gebruik van een rolstoeltaxi;

    • 4.

      aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel.

Artikel 3.2. Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1 onder a vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek:

    • a.

      het gebruik van het openbaar vervoer of

    • b.

      het bereiken van dit openbaar vervoer

    onmogelijk maken.

  • 2. Een gehandicapte kan voor een vervoersvoorziening als in artikel 3.1 onder b. en c. vermeld in aanmerking worden gebracht wanneer:

    • a.

      aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid onmogelijk maken, dan wel

    • b.

      een collectief systeem als bedoeld in het eerste lid niet aanwezig is.

  • 3. Voor de bij artikel 3.1 onder b. sub 2 en onder c. sub 4 genoemde voorzieningen geldt, in afwijking van het gestelde in het vorige lid onder b, dat zij ook in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a verstrekt kunnen worden.

  • 4. Bij het vaststellen van de hoogte van de vervoerskostenvergoeding, als bedoeld in artikel 3.1 onder c sub 2 en 3 kan rekening worden gehouden met de individuele vervoersbehoefte van de gehandicapte en de mate waarin een collectief vervoersysteem als bedoeld in artikel 3.1 onder a. in die vervoersbehoefte kan voorzien.

  • 5. Voor zover de behoeften van echtgenoten niet samenvallen wordt niet meer dan anderhalf maal een enkele voorziening toegekend.

Artikel 3.3. Keuzemogelijkheid vervoersvoorzieningen

Aan een gehandicapte voor wie een voorziening in de vorm van een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer is of wordt geïndiceerd, wordt de keuze gelaten om in aanmerking te komen voor een forfaitaire bijdrage in de kosten van vervoer, dan wel deel te nemen aan het collectief systeem van vervoer als bedoeld in artikel 3.1. onder a.

HOOFDSTUK IV Rolstoelen

Artikel 4.1. Algemene omschrijving

De door Burgemeester en Wethouders te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, of een rolstoel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte, dan wel aanpassing daaraan;

  • b.

    een sportrolstoel.

Artikel 4.2. Het recht op een rolstoel

  • 1. Een gehandicapte kan voor een rolstoel in aanmerking worden gebracht wanneer de aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek in belangrijke mate zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een onvoldoende oplossing bieden.

  • 2. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid kan een gehandicapte in aanmerking voor een sportrolstoel worden gebracht als hij zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening.

Artikel 4.3. Bruikleen of eigendom

  • 1. Een rolstoel wordt in bruikleen verstrekt.

  • 2. In tegenstelling tot het gestelde in het eerste lid vindt de verstrekking van een sportrolstoel plaats in de vorm van een forfaitaire vergoeding, waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel aangeschaft en onderhouden kan worden.

HOOFDSTUK V Slotbepalingen

Artikel 5.1. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen en vanwege dringende redenen ten gunste van de gehandicapte of de woningeigenaar afwijken van de bepalingen van deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 5.2. Gevallen, waar niet in is voorzien

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen Burgemeester en Wethouders.

Artikel 5.3. Citeertitel, inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening voorzieningen gehandicapten Leeuwarden".

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 maart 2001, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Leeuwarden 1994.

Toelichting verordening voorzieningen gehandicapten Leeuwarden.

Toelichting Algemeen

De Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) geeft uitdrukking aan de gedachte dat het stelsel van voorzieningen voor gehandicapten moet zijn gericht op een betere afstemming binnen en tussen de beleidsterreinen en een zoveel mogelijk integrale benadering van de hulpvragen in de woon- en leefsfeer en bij behoefte aan zorg. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • -

    ouderen en gehandicapten moeten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen;

  • -

    ook voor lagere inkomensgroepen moeten voorzieningen bereikbaar zijn;

  • -

    uitbreiding van de werkingssfeer van in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) geregelde voorzieningen naar 65-jarigen en ouder;

  • -

    streven naar integrale benadering, waarbij de gehandicapte zich zo mogelijk slechts bij één loket hoeft te vervoegen;

  • -

    zeggenschap over toekenning van subsidie en voorzieningen moet samengaan met budgetverantwoordelijkheid.

Indeling van de verordening.

In hoofdstuk 1 van de verordening bevat de algemene bepalingen die voor alle voorzieningen gelden. Behalve de in art. 1 opgesomde begripsbepalingen zijn van belang de definities die in de Wvg worden gegeven. De Wvg definieert bijvoorbeeld het begrip gehandicapte, woonruimte, woonvoorziening, vervoersvoorziening en omschrijft wat onder gehuwd mede wordt begrepen.

Deze begrippen worden in de verordening niet herhaald. Verder bevat dit hoofdstuk een aantal procedurebepalingen die aanvullend zijn op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht(Awb).

Ook biedt dit hoofdstuk de basis voor vaststelling van uitvoeringsbesluiten door Burgemeester en Wethouders omtrent de hoogte van financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen en nadere uitwerking van het verstrekkingenbeleid in een verstrekkingenboek. Tenslotte is hier een bepaling over cliëntenparticipatie opgenomen.

Hoofdstuk 2 behandelt de woonvoorzieningen. Tot de inwerkingtreding van de Wvg waren de woonvoorzieningen niet in één kader geregeld. De uitvoering en financiering van de woonvoorzieningen vinden onder de Wvg volledig gedecentraliseerd plaats. Hiervan wordt een positieve invloed verwacht op de kwaliteit van de voorziening en op de beheersing van de kosten.

Hoofdstuk 3 bevat de vervoersvoorzieningen. Hieronder wordt ingevolge het bepaalde in art. l, eerste lid, onder d, Wvg verstaan: 'een voorziening die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het vervoer buitenshuis ondervindt'. Een vervoersvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura en/of een tegemoetkoming in de kosten van bijvoorbeeld het gebruik van de eigen auto.

Hoofdstuk 4 handelt over de rolstoelen. Hoewel rolstoelen tevens gebruikt kunnen worden als vervoersvoorziening buitenshuis, worden de in dit hoofdstuk opgesomde rolstoelen niet onder de vervoersvoorzieningen begrepen.

Hoofdstuk 5 bevat een aantal slotbepalingen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

toelichting Art. 1.1.

In dit artikel wordt een aantal begrippen verklaard.

Bij f. wordt een definitie van het indicatieorgaan gegeven. Dit is van belang omdat in ieder geval bij aanvragen voor woonvoorzieningen van f. 45.000,-

(€ 20.420,-)of hoger op grond van artikel 8 van de wet verplicht advies aan het indicatieorgaan moet worden gevraagd. Voor Leeuwarden is dit het Regionaal Indicatie Orgaan Noord Friesland (RION). De verplichte advisering wordt op termijn mogelijk ook voor andere voorzieningen van toepassing.

Onder j. wordt het begrip voorziening beperkt tot de onderdelen die onder Wvg vallen, te weten: woonvoorziening, vervoersvoorziening en rolstoelen. De wet geeft zelf een omschrijving van de begrippen woonvoorziening en vervoersvoorziening. Omdat het algemeen bekend geacht wordt wat onder een rolstoel wordt verstaan, is van het begrip rolstoel ("een verrijdbare stoel voor individueel gebruik, bedoeld om op een andere wijze dan lopend zich te verplaatsen dan wel verplaatst te worden met een snelheid en bereik als lopend gebruikelijk is") in de wet geen omschrijving gegeven. Een scootmobiel uitsluitend geschikt voor gebruik buiten de woning wordt als vervoersvoorziening aangemerkt.

toelichting Art. 1.2.

Art. l.2. geeft de voorwaarden aan waaraan moet zijn voldaan, wil men voor een voorziening in aanmerking komen.

Met de bepaling dat de voorziening in overwegende mate op het individu gericht is (a.) worden zuiver gemeenschappelijke voorzieningen in principe uitgesloten. De voorziening draagt een individueel karakter en is gericht op het opheffen van het woon- en/of vervoerprobleem van één gehandicapte.

Voorzieningen, die naast een individueel ook een gezamenlijk karakter hebben passen wel in het kader van deze verordening. Een voorbeeld daarvan is een collectief vervoerssysteem waarin ook anderen mee kunnen rijden.

Ingevolge onderdeel b. moeten de voorzieningen geschikt en langdurig noodzakelijk zijn om beperkingen op het gebied van het wonen en het buiten of binnen verplaatsen op te heffen of te verminderen.

Geschikt wil zeggen, dat het hulpmiddel of de aanpassing de belemmering wegneemt of aanzienlijk vermindert.

Langdurig noodzakelijk wil zeggen, dat betrokkene voor langere tijd aangewezen is op een voorziening. In ieder geval zal degene die tijdelijk gehandicapt is, bijvoorbeeld ten gevolge van een ongeval, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening op grond van deze verordening in aanmerking komen. Betrokkene kan dan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Uit deze depots kan men gedurende drie maanden een hulpmiddel lenen, welke periode éénmaal met nog eens drie maanden kan worden verlengd.

Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig, kan niet op voorhand worden uitgemaakt, maar zal van geval tot geval verschillen. De prognose zal daarbij van belang zijn. Bij een wisselend beeld van terugval en verbetering kan van een langdurige noodzaak worden gesproken, mits dat wisselend beeld permanent is. De (medische) adviseur speelt in dit verband een belangrijke rol.

Met betrekking tot onderdeel c. moet worden opgemerkt dat de goedkoopst adequate voorziening een geobjectiveerd begrip is. Allerlei eigenschappen en kenmerken die niet de primaire functionaliteit dienen, worden uitgesloten, bijvoorbeeld kleur, vormgeving en uitvoering. Een andere situatie kan ontstaan wanneer het product weliswaar duurder is, maar daardoor langer

meegaat, zodat de prijs, over de levensduur gerekend, lager wordt of gelijk blijft. Als er een keuze is uit meer oplossingen, die ieder voor zich adequaat zijn, zal daaruit de goedkoopste vergoed worden. Ten aanzien van bijvoorbeeld het verstrekken van een woonvoorziening kan dit betekenen, dat het primaat bij verhuizen wordt gelegd.

Onderdeel d. beoogt te voorkomen dat kostbare voorzieningen worden getroffen aan bijvoorbeeld bouwvallige woningen.

Deze bepaling is echter ook van belang bij het treffen van voorzieningen aan woonwagens en woonschepen, omdat de resterende technische levensduur hiervan in het algemeen korter is dan van woningen en het te investeren bedrag van de woningaanpassing gelet op de waarde van de woonruimte te rechtvaardigen moet zijn.

Van belang is derhalve de verhouding tussen het te investeren bedrag en de waarde van de woonruimte. In geval van een geringe aanpassing weegt het criterium van de resterende levensduur minder zwaar. Gesproken wordt van technische levensduur om tot een zoveel mogelijk objectief vast te stellen levensduur te kunnen komen.

Het tweede lid geeft een uitzondering op het criterium dat voorzieningen in overwegende mate op het individu moeten zijn gericht. Onderdeel a.heeft betrekking op een vervoersvoorziening in de vorm van het gebruik van een collectief vervoersysteem. Dit is nog wel gericht op individuele gehandicapten, het collectieve karakter zit in de aard van het systeem.

Op grond van onderdeel b. wordt de mogelijkheid geopend, dat burgemeester en wethouders nadere regels stellen op grond waarvan in bepaalde omstandigheden en onder bepaalde voorwaarden vormen van collectieve woonvoorzieningen worden gesubsidieerd.

Onder lid 3, a. wordt met 'als' bedoeld een niet gehandicapte persoon die in een vergelijkbare situatie verkeert (b.v. wat betreft inkomen, leeftijd, etc.).

In de woonsfeer kan de centrale verwarming tegenwoordig als normaal gebruikelijk worden beschouwd. Als dergelijke algemeen gangbare voorzieningen worden aangebracht, is er sprake van aanpassing van de woning aan de eisen van de tijd, hetgeen buiten de werkingssfeer van de verordening valt.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen verliezen het algemeen gebruikelijk karakter wanneer sprake is van bijzondere omstandigheden, aldus de jurisprudentie. Van bijzondere omstandigheden is sprake als, ongeacht de hoogte van het inkomen, in verband met een plotseling intredende calamiteit van medische aard bijvoorbeeld alle kleding, de vloerbedekking of andere algemeen gebruikelijke zaken moeten worden vervangen die anders nog niet zouden zijn vervangen.

Daarentegen is het volgens de jurisprudentie "in overeenstemming met de redelijkheid dat in verband met een afwijkende lichaamsbouw uitgaven voor kleding en schoeisel vallen binnen een nog gebruikelijk te achten bestedingspatroon'. Waar de grens ligt tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat niet, wordt afgemeten aan de op het moment van de verstrekking geldende algemeen maatschappelijke opvattingen.

Onderdeel b betreft de omstandigheid dat er een andere wettelijke regeling of een privaatrechtelijke overeenkomst bestaat op grond waarvan men aanspraak kan maken op een voorziening, bijvoorbeeld wanneer een verzekering (al dan niet als gevolg van de aansprakelijkheid van een derde, zoals bij een ongeval) de kosten kan vergoeden. Van een eventueel regresrecht kan, als mogelijk, gebruik worden gemaakt. Uiteraard mag de gehandicapte niet de dupe worden van een langdurige verhaalprocedure. De gemeente kan in een dergelijke situatie het gevraagde verstrekken en dan zelf tot verhaal overgaan, ofwel het verhaal laten verrichten door de gehandicapte die een eventueel uitbetaald bedrag aan de gemeente overmaakt.

toelichting Art. 1.3.

De gemeentelijke regels met betrekking tot financiële vergoedingen zijn in het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden" vastgesteld. Op grond van artikel 147 in samenhang met artikel 156 Gemeentewet kan de raad verordenende bevoegdheid aan het college van B&W overdragen. Van die bevoegdheid wordt hier gebruik gemaakt.

Het tweede lid bepaalt, dat jaarlijks indexering van bedragen plaatsvindt. Gebruik wordt gemaakt van de toepasselijke CBS-indexen, zoals aangegeven door de VNG.

toelichting Art. 1.4.

De aanvraagprocedure wordt in de Awb geregeld, met name in hoofdstuk 3 (Algemene bepalingen over besluiten en hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten). Al hetgeen in de Awb is geregeld, hoeft niet meer in de verordening te worden geregeld. De procedurele bepalingen in paragraaf 3 zijn een aanvulling op de bepalingen van de Awb. Voor een goed begrip zullen hier een aantal toepasselijke artikelen van de Awb worden besproken.

De Awb bepaalt dat een voorziening op aanvraag wordt toegekend. Dit betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de gehandicapte noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend. Een gehandicapte kan dus niet verwachten dat vanuit de gemeente op eigen initiatief iets in zijn of haar richting wordt ondernomen.

In art. 14, tweede lid, is bepaald dat de aanvraag plaatsvindt op een daartoe door B en W vastgesteld aanvraagformulier. De aanvraag in het kader van de Wvg die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan niet zonder meer terzijde worden gelegd.

De Awb bepaalt dat de aanvraag in ieder geval de naam en het adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt bevat en verder ondertekend moet zijn. Alvorens kan worden overgegaan tot een besluit de aanvraag niet te behandelen, wordt de gehandicapte eerst de gelegenheid gegeven de ontbrekende gegevens aan te vullen. Art. 4:5 Awb regelt dit in het eerste lid. Besluit men, nadat deze gelegenheid is geboden, alsnog een aanvraag niet te behandelen, dan moet dit conform art. 4:5 Awb, vierde lid, schriftelijk binnen een bepaalde termijn worden meegedeeld aan de gehandicapte. Tegen een beschikking om een aanvraag niet in behandeling te nemen, staan overigens dezelfde rechtsmiddelen open als tegen een weigering van de bestaande beschikking zou hebben gestaan.

De aanvraag kan uiteraard worden ingediend door de gehandicapte, maar het is ook mogelijk dat een ander namens de gehandicapte een aanvraag indient (art. 4.1, eerste lid).

Bij de aanvraag kan worden aangegeven dat de verstrekte gegevens vertrouwelijk ter beschikking worden gesteld. Op grond van art. 2:5 Awb moeten de gegevens dan vertrouwelijk worden behandeld.

Art. 1.4, derde lid, van de verordening, bevat een beslistermijn van acht weken. Voor bouwkundige woningaanpassingen geldt een beslistermijn van zestien weken.

De Awb regelt in art. 4:13 dat de beschikking wordt gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijnen. Met wettelijk voorschrift wordt niet alleen wet in formele zin bedoeld, maar ook een wet in materiële zin. De Wvg kent een dergelijke termijn niet; daarom is de beslistermijn bij verordening geregeld. Bij het niet opnemen van een beslistermijn zou het bepaalde in art. 4:13 Awb gelden, te weten: dat binnen redelijke termijn moet worden beslist. Deze redelijke termijn is in ieder geval verstreken als binnen acht weken geen beschikking is gegeven. In concrete omstandigheden kan de redelijke termijn ook korter zijn. Tevens is voorzien in de mogelijkheid tot verdaging met een termijn van acht weken.

Art. 4:15 Awb bepaalt dat de termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop B en W krachtens art. 4:5 van de Awb de aanvrager uitnodigen, de aanvraag aan te vullen, welke opschorting voortduurt tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Afdeling 3.5 Awb gaat over de bekendmaking van besluiten. Art. 3:40 Awb bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekend gemaakt. Art. 3:41 Awb bepaalt dat de bekendmaking geschiedt door toezending of uitkering aan de aanvrager en eventueel andere belanghebbenden.

Deze bepalingen zijn van belang voor alle besluiten zoals toekenning, weigering, intrekking en terugvordering van de voorziening.

toelichting Art. 1.5.

Het eerste lid geeft aan dat B en W advies vragen alvorens op een aanvraag te beslissen. Dit houdt verband met de wijze waarop de Wvg in Leeuwarden wordt uitgevoerd. Het gehele traject (met uitzondering van het beslissen op aanvragen) van intake tot en met realisatie is uitbesteed. De gemeente blijft uiteraard verantwoordelijk voor de kwaliteit en deugdelijkheid van de adviezen.

De advisering moet voldoen aan de criteria die daaraan op grond van het bestuursrecht worden gesteld.

De beslissingen die B en W nemen moeten kunnen worden gedragen door de daaraan ten grondslag liggende adviezen.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat B en W bevoegd zijn de gehandicapte op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door B en W te bepalen tijdstip en plaats.

Dit artikel kan worden gezien als een aanvulling op art. 7 Wvg, bepalende dat het gemeentebestuur de gehandicapte, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een voorziening, kan oproepen in persoon te verschijnen en zich door een of meer deskundigen te doen onderzoeken.

Het derde lid geeft de wettelijk verplichte advisering aan door het indicatieorgaan. In Leeuwarden is dat het RION (Regionaal Indicatie Orgaan Noord Friesland). Deze advisering geldt bij aanvragen voor woonvoorzieningen van f. 45.000,- (€ 20.420,-)of meer. Beoogd wordt hiermee om een integrale beoordeling van zorgvragen te realiseren. Hierbij kan dan de afweging worden gemaakt of bijvoorbeeld een verhuizing naar aanleunwoning of verzorgingshuis de voorkeur verdient boven een woningaanpassing. De bedoeling is om tot zo veel mogelijk maatwerk te komen. In verband daarmee kunnen ook andere Wvg voorzieningen bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen voor verplichte advisering door het indicatieorgaan.

toelichting Art. 1.6.

De eisen die aan de adviseur worden gesteld, zijn opgenomen in art. l.5. Onder medische kennis wordt verstaan het beoordelen/interpreteren van de medische situatie en de vertaling van ziekte/stoornis naar beperking.

Onder sociale kennis wordt begrepen het inzicht in de gevolgen van afwezigheid van functies (aanwezigheid van beperkingen).

De adviseur moet het vermogen hebben om de beperkingen in de individuele situatie te vertalen naar handicaps. Door kennis te hebben van het individu, zijn omgeving en de rol van het individu hierin, is het mogelijk inzicht te krijgen in de aard en de mate van het probleem. Tevens is het dan reeds mogelijk om een globale vertaalslag te maken naar mogelijke oplossingen. Onder ergonomische kennis wordt het volgende verstaan: de adviseur moet inzicht hebben in de aanpassingsmogelijkheden van hulpmiddelen aan de mens. Dit vereist kennis over menselijke eigenschappen (anatomie, fysiologie) en technische eigenschappen van hulpmiddelen.

De technische kennis betekent dat een adviseur 'weet' moet hebben van onder andere bouwkundige (on)mogelijkheden.

De opgesomde lijst van noodzakelijke kennisgebieden hoeft overigens niet geconcentreerd te zijn in één adviesfunctie.

Art. 3:6 Awb bepaalt dat aan de adviseur bij wettelijk voorschrift een termijn kan worden gesteld waarbinnen een advies wordt verwacht. Deze termijnen zijn opgenomen in de overeenkomst met de adviseur. Ingevolge art. 4:16 van de Awb moet de beschikking berusten op een deugdelijke motivering.

De motivering wordt vermeld bij de bekendmaking van de beschikking (art. 4:17, eerste lid, Awb). Volgens het tweede lid van art. 4:17 Awb moet zo mogelijk vermeld worden krachtens welk wettelijk voorschrift de beschikking wordt gegeven.

Het derde lid van art. 4:17 Awb bepaalt dat, als de motivering in verband met de vereiste spoed niet aanstonds bij de bekendmaking van de beschikking kan worden vermeld, het bestuursorgaan deze zo spoedig mogelijk daarna verstrekt.

Vermelding van de motivering kan achterwege blijven als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat, zo bepaalt art. 4:18, eerste lid, Awb, maar wordt dan om een motivering gevraagd, dan wordt die zo spoedig mogelijk gegeven.

Art. 4:19 Awb bepaalt dat, als een advies zelf volledig de motivering bevat en het advies ter kennis van de gehandicapte is of wordt gebracht, kan worden volstaan met verwijzing naar dit advies. Tot slot bepaalt de Awb nog in art. 4:20 dat, als B en W een beschikking geven die afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift met het oog daarop uitgebracht advies, dit in de motivering wordt vermeld, met vermelding van de redenen voor de afwijking.

toelichting Art. 1.7.

Onder a. gaat het om de situatie dat pas een aanvraag wordt ingediend na realisering van een voorziening. De gemeente heeft dan geen invloed meer op de te verstrekking van de voorziening overeenkomstig het vastgestelde beleid. Dit is een reden om de voorzieningen te weigeren.

Onder b. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag wordt geweigerd voor een voorziening die reeds eerder is verleend, op grond van deze verordening of in het kader van regelingen voorafgaand aan deze verordening, waarvan de normale gebruiksduur nog niet is verstreken. Hieronder moet worden verstaan de duur dat de voorziening op een adequate wijze bruikbaar is voor het doel waarvoor hij is verstrekt. Een uitzondering op deze weigeringsgrond ontstaat als de voorziening geheel of gedeeltelijk verloren gaat of onbruikbaar wordt door omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn te verwijten. Als een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, moet worden bekeken, of het mogelijk is deze derde door de gehandicapte hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Het moge duidelijk zijn dat deze uitzondering niet geldt als de aanvrager schuld treft, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid.

toelichting Art. 1.9.

Ingevolge art. l .7 is de gehandicapte die een voorziening heeft ontvangen, verplicht wijzigingen die relevant (kunnen) zijn voor de beoordeling van het (voortduren van het) recht op een voorziening, uit eigen beweging aan B en W door te geven. Het gaat hier om alle gegevens en feitelijkheden waarvan redelijkerwijs kan worden verondersteld dat zij van belang zijn, zoals verandering van de hoogte van het inkomen als het gaat om inkomensafhankelijke bijdragen, de staat van een in bruikleen verstrekt voorwerp, gewijzigde burgerlijke staat, verhuizing etc.

Ingevolge het tweede lid zijn B en W bevoegd te controleren, of van wijziging van omstandigheden sprake is.

toelichting Art. l.10.

B en W kunnen volgens het eerste lid de beschikking tot toekenning van een voorziening geheel of gedeeltelijk intrekken en, zonodig, herzien als zodanig onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt dat zo de juiste gegevens bekend waren geweest B en W niet tot toekenning zouden zijn overgegaan. Het moge duidelijk zijn dat hiervan sprake is wanneer opzettelijk onjuiste gegevens zijn verstrekt bijvoorbeeld over inkomen of draagkracht.

Volgens het tweede lid kan de verlening van een periodieke al dan niet volledige financiële tegemoetkoming of het in bruikleen verstrekken van een middel worden ingetrokken, als blijkt dat niet meer aan de in de hoofdstukken 2 (woonvoorzieningen), 3 (vervoersvoorzieningen) en 4 (rolstoelen) genoemde voorwaarden voor verlening van de voorziening wordt voldaan.

Wanneer blijkt dat een voorziening die bestaat uit een volledige vergoeding of financiële tegemoetkoming binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de (gedeeltelijke) bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend, kan de beschikking tot toekenning van een voorziening ook worden ingetrokken.

toelichting Art. 1.11.

Door de terugvordering wordt de intrekking van art. l.9 effectief: de voorziening wordt aan de gehandicapte daadwerkelijk onttrokken. De terugvordering vindt plaats op grond van een normale privaatrechtelijke actie.

toelichting Art. 1.12.

Op grond van dit artikel kunnen Burgemeester en Wethouders het verstrekkingenbeleid en nadere richtlijnen uitwerken in het Verstrekkingenboek Wvg Leeuwarden.

Verder kan het nemen van uitvoeringsbesluiten op grond van dit artikel worden overgedragen aan functionarissen, al dan niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van Burgemeester en wethouders. Hierbij zijn van toepassing de bepalingen terzake van de Algemene wet bestuursrecht en het Mandaatstatuut van de gemeente Leeuwarden.

toelichting Art. 1.13.

Met deze bepaling wordt voldaan aan artikel 1a van de wet, betreffende de realisatie en facilitering van cliëntenparticipatie. Er is voor gekozen om de cliëntenparticipatie niet in deze verordening zelf uit te werken. De inspraak beperkt zich namelijk niet tot de Wvg alleen, maar moet betrekking hebben op het gehele gemeentelijke gehandicaptenbeleid. Artikel 2, eerste lid van de Algemene Inspraakverordening van de gemeente Leeuwarden biedt de ruimte om die verordening van toepassing te verklaren op het gehandicaptenbeleid.

De facilitering van de cliëntenparticipatie vindt plaats via subsidiëring van het de vereniging Platform Wvg gebruikers in Leeuwarden op grond van de Subsidieverordening Leeuwarden en de van toepassing zijnde deelverordening. Dit platform is reeds in 1994 erkend als gesprekspartner van de gemeente inzake beleid en uitvoering van de Wvg. Het platform vertegenwoordigt een groot aantal belangengroepen. Het heeft zich ontwikkeld tot een cliëntenvertegenwoordiging die goed in staat is om gevraagd en ongevraagd te adviseren over gehandicaptenbeleid in brede zin. Door het verlenen van subsidie kan het platform zelf de faciliteiten regelen die nodig zijn voor de uitoefening van participatie. Dit levert ook een zo onafhankelijk mogelijke positie van de gemeente op.

Hoofdstuk 2 Woonvoorzieningen

toelichting Art. 2.1.

Ingevolge art. 5, eerste lid, onder a, Wet voorzieningen gehandicapten bevat deze verordening in ieder geval regels met betrekking tot de vorm waarin voorzieningen kunnen worden verleend.

Wat betreft de woonvoorzieningen is daarbij bepaald dat voorzieningen gelijk aan of duurder dan f. 100.000,- (€ 45.378,-) niet worden verleend.

In de Wvg wordt het begrip woonvoorziening omschreven. Daarbij wordt aangegeven dat het alleen gaat om het opheffen van beperkingen die het normale gebruik van de woning omvatten. Voor ingrepen van bouwkundige of woontechnische aard geldt bovendien dat het om ergonomische beperkingen moet gaan. Het gaat hierbij om de normale elementaire woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Het gebruik van een hobby- werk- of recreatieruimte valt niet onder de zorgplicht van de gemeente, evenmin als het treffen van een voorziening uit oppas- of verzorgingsoogpunt, met als uitzondering de uitraasruimte welke in artikel 1, lid 1, c. van de wet expliciet wordt genoemd. Dit is een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Vocht en tocht komen in iedere woning voor. Zij belemmeren het normale gebruik van een woonruimte niet. Het opheffen daarvan valt niet onder het begrip woonvoorziening.

Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten (onder a.) kan worden toegekend, als adequaat wordt verhuisd, dat wil zeggen: als wordt verhuisd naar een gelet op de handicap geschikte woonruimte of een aanmerkelijk goedkoper dan de reeds bewoonde woonruimte aan te passen woning.

Bij de beoordeling, of een woning adequaat is, kan tevens de eventuele progressie van de ziekte in aanmerking worden genomen. Op die manier kan worden voorkomen dat binnen enige tijd opnieuw een beroep op de verordening wordt gedaan in verband met een noodzakelijk te achten woningaanpassing of verhuizing.

B en W kunnen besluiten om een financiële tegemoetkoming te verstrekken ten behoeve van het vrijmaken van een aangepaste woning, wanneer de relatie tussen gehandicapte en woning is verbroken (bijvoorbeeld door overlijden van de gehandicapte). De aangepaste woning kan dan opnieuw aan een andere gehandicapte worden toegewezen. Als B en W de niet-gehandicapte gezinsleden verzoekt om de woning vrij te maken en zij stemmen daarin toe, kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Wanneer de gehandicapte elders verblijft, maar de woning wel bezoekt, worden de zittende bewoners niet gevraagd te verhuizen.

Onder b. is de woningaanpassing genoemd. Bij woningaanpassing gaat het veelal om bouwkundige aanpassingen in of aan de woonruimte die de ergonomische belemmeringen van de gehandicapte wegnemen of aanzienlijk verminderen.

Het aanpassen van bijvoorbeeld een garage of een hobbyruimte valt niet onder de werking van de verordening. Het aanpassen van het eigen toegangspad of een toegangsdeur tot de garage, voor zover deze noodzakelijk als berging dienst doet, komt wél voor een tegemoetkoming in aanmerking. Ook bouwkundige aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten, die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de gehandicapte te kunnen bereiken, vallen onder begrip woningaanpassing (zie ook artikel 2.14).

Het streven is er in beginsel op gericht de belemmeringen geheel weg te nemen. Dit zal om verschillende redenen niet altijd zo kunnen zijn. Die redenen kunnen zijn gelegen in het individu dat de belemmeringen ondervindt dan wel in de aard van de woonruimte.

Verder valt ook de zogenaamde uitraasruimte onder het begrip woningaanpassing. Het gaat hier om een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die wegens een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Er bestond geen wettelijk financieringskader voor dergelijke voorzieningen. Besloten is daarom om deze voorziening onder de werking van de Wvg te brengen.

Behalve de vaste, vallen ook de losse badhulpmiddelen onder de Wvg, bijvoorbeeld de losse douchezitjes. Deze vallen onder c. woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard welke krachtens het tweede lid in natura kunnen worden verstrekt. Naast de losse sanitaire hulpmiddelen gaat het om woningsanering in verband met ernstige luchtwegproblemen (CARA, eventueel zeer ernstige huidafwijkingen) op basis van een allergie voor huis(stof)mijt of het verstrekken van een tegemoetkoming voor rolstoelvloerbedekking. Losse patiëntenliften, kindercommodes en aangepaste boxen vallen ook onder de losse woonvoorzieningen. Herverstrekbare trapliften, die zonder verbouwingen in een woning kunnen worden geplaatst worden in dit kader eveneens aangemerkt als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige aard.

Bij personen met luchtwegaandoeningen kan het medisch aangewezen zijn schadelijke vezels in de woning te vervangen door onschadelijke. Het criterium ergonomisch speelt hierbij geen directe rol. In die zin gaat het verlenen van een voorziening in dit kader verder dan de wettelijke plicht.

Voor het verstrekken van deze voorziening geldt dat dit alleen mogelijk is in die gevallen, dat het medisch gezien dringend noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden. De tegemoetkoming is bedoeld voor sanering van de slaapkamer voor de aanschaf van vloerbedekking en/of gordijnen. Als meerdere personen uit een gezin op één adres in aanmerking komen voor woningsanering zal gekeken worden naar het aantal slaapkamers.

De financiële tegemoetkoming voor de kosten van rolstoelvloerbedekking kan worden verleend in geval van een eerste aanvraag voor een rolstoel die (ook) binnenshuis wordt gebruikt maar ook bij verplaatsingsproblemen binnenshuis met rollatorgebruik of andere loophulpmiddelen.

Onder d. onderhoud en reparatie gaat het vooral om voorzieningen die elektrisch beweegbaar en om die reden aan slijtage onderhevig zijn, zoals elektrisch beweegbare keukens en trapliften.

Dergelijke kosten kunnen periodiek worden uitbetaald of in de vorm van een bedrag ineens als afkoopsom voor kosten van onderhoud. De hoogte van de tegemoetkoming wordt in het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden" bepaald.

De betreffende voorzieningen moeten onder de verordening voorzieningen gehandicapten dan wel de Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten of de Beschikking geldelijke steun huisvesting gehandicapten geldelijke steun zijn verleend.

Er wordt geen tegemoetkoming voor onderhoud en reparatie verleend als de voorziening gebruikt wordt door een persoon voor wie de voorziening niet is geïndiceerd.

Onder e. huurderving is geregeld dat in uitzonderlijke gevallen aan de verhuurder een financiële tegemoetkoming verleend kan worden voor de derving van huurinkomsten van woonruimte die is aangepast voor een hoger bedrag dan genoemd in het Besluit eigen bijdragen en financiële tegemoetkomingen Leeuwarden op grond van deze verordening, de Regeling geldelijke steun huisvesting gehandicapten of de Beschikking geldelijke steun huisvesting gehandicapten.

Het gaat hierbij om een periode van maximaal drie maanden waarvoor de huurderving kan worden vergoed. De eerste maand huurderving wordt niet vergoed, dit behoort tot het normale exploitatierisico van de verhuurder.

Onder f. tijdelijke huisvesting is geregeld dat een financiële tegemoetkoming kan worden verleend in de kosten van dubbele woonlasten wanneer de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken.

toelichting Art.2.3.

De zinsnede over specifiek op gehandicapten of ouderen gerichte woongebouwen is opgenomen om te voorkomen dat voorzieningen die bij de bouw of verbouw of bij een renovatie logischerwijs meegenomen kunnen worden, achterwege blijven, waardoor ze eventueel later op grond van de Wvg tegen hoge(re) kosten moeten worden aangebracht.

Van een bijdrage is evenmin sprake als de voorziening wordt gevraagd vanwege de slechte onderhoudstoestand van de woonruimte en, als het achterstallig onderhoud zou worden verricht, de woonruimte geschikt kan worden geacht voor bewoning door de gehandicapte.

Woningaanpassingen aan ADL-woningen (Focuswoningen) en onderhoud en reparatie aan deze voorzieningen vallen per l januari 1996 onder de bevoegdheid van het College voor zorgverzekeringen (CVZ, de voormalige Ziekenfondsraad). Hiervoor is gekozen uit praktische overwegingen, omdat ook de stichtings- en exploitatiekosten van ADL woningen al via het CVZ liepen.

toelichting Art.2.4.

Op grond van het gewijzigde artikel 5, eerste lid, onder a. moet deze hardheidsclausule uitdrukkelijk in de verordening worden opgenomen. De extra kosten (boven f. 100.000,- / € 45.378,-) die het gevolg zijn van toepassing van deze hardheidsclausule kunnen bij het ministerie van SZW worden gedeclareerd.

toelichting Art. 2.5.

De gemeente maakt de afweging of zij een financiële tegemoetkoming voor woningaanpassing of een tegemoetkoming in de verhuiskosten wil geven. Als aangepaste of aanpasbare woningen binnen redelijke termijn (ca. halfjaar) beschikbaar zijn kan de gemeente uit doelmatigheids- of financiële overwegingen de voorkeur geven aan verhuizen boven aanpassen van de huidige woonruimte van de gehandicapte. Bij de uiteindelijke keuze van de te verstrekken voorziening kan de gemeente een afweging maken tussen de kosten van het aanpassen van de huidige woonruimte versus de kosten van verhuizen.

De gemeente houdt bij deze afweging rekening met het belang van de gehandicapte zelf, zoals de aanwezigheid van mantelzorg en de sociale omgeving van de gehandicapte (bijvoorbeeld de aanwezigheid van winkels in de buurt, sociale voorzieningen, openbaar vervoer) en de bereidheid om te verhuizen. Door verhuizing kunnen de kosten van extramurale hulp omhoog gaan.

Hoewel deze kosten niet (geheel) voor rekening van de gemeente komen, worden deze bij de beoordeling van het criterium adequaat wel meegenomen.

Bij de keuze tussen verhuizing en woningaanpassing speelt ook een rol, of het de verwachting is dat de eenmaal aangepaste woning beschikbaar blijft voor gebruik door een andere gehandicapte. Een aanpassing aan een oude en slecht onderhouden woning komt minder in aanmerking dan een aanpassing aan een woning van goede kwaliteit. De investering levert dan een hoger rendement, omdat het gebruik zich uitstrekt over een langere periode.

Als de gemeente, nadat alle factoren in de overweging zijn meegenomen, tot de conclusie komt dat verhuizing de goedkoopst adequate oplossing is, dan heeft bij het verstrekken van de woonvoorziening de vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten het primaat.

toelichting Art. 2.6.

Het opheffen van allergische verschijnselen of andere problemen die hun oorzaak vinden in of aan de woonruimte gebruikte dan wel daarin aanwezige bouwmaterialen komt niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

toelichting Art. 2.7.

Als in een woning een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering gedekt worden.

toelichting Art. 2.8.

In principe is een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing alleen mogelijk als de gehandicapte zijn hoofdverblijf heeft in de woning waaraan de voorzieningen worden getroffen. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor de gehandicapte die zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-inrichting en regelmatig een bepaalde woning bezoekt. Het is dan mogelijk dat eenmalig een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt ten behoeve van het aanpassen van één woonruimte waar de gehandicapte vaak verblijft. Het gaat hier om het bezoekbaar maken. Lid 5 van dit artikel geeft aan wat hieronder wordt verstaan. In dit kader is het ook duidelijk, dat een toilet niet alleen bereikbaar moet zijn maar ook bruikbaar. Voor het bezoekbaar maken van die woonruimte moet toestemming gevraagd worden van de eigenaar. Omdat de voorziening buiten de directe werkingssfeer van de Wet voorzieningen gehandicapten valt, kan de verhuurder niet gedwongen worden (via aanschrijving) om de woning aan te passen.

Een vergelijkbare situatie kan optreden wanneer de ouders van een minderjarige gehandicapte zijn gescheiden en de minderjarige gehandicapte bij de ene ouder woont en regelmatig bij de andere ouder verblijft. De financiële tegemoetkoming beperkt zich slechts tot het bezoekbaar maken van de woonruimte waar de gehandicapte op bezoek gaat.

Ingeval van co ouderschap kan zich de situatie voordoen dat een minderjarige gehandicapte zijn hoofdverblijf in twee woningen heeft. Als in zo'n situatie het aanpassen van één woning en bezoekbaar maken van de andere woning niet volstaat, kunnen beide woningen worden aangepast.

toelichting Art. 2.9.

Pas op het moment dat B en W een beslissing hebben genomen op de aanvraag, mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Door dit te bepalen, wordt voorkomen dat een voorziening waarvoor de werkzaamheden reeds voor het afgeven van de beschikking zijn gestart, uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen de gemeente als goedkoopst adequate voorziening beschouwt.

toelichting Art. 2.10.

De gereedmelding binnen de aangegeven termijn na het verlenen van de financiële tegemoetkoming plaats vinden, dit om te voorkomen dat het treffen van de voorziening te lang op zich laat wachten en om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling van subsidie blijft openstaan.

toelichting Art. 2.11.

De hoogte van de financiële tegemoetkoming is afhankelijk van de hoogte van de subsidiabele kosten van de woningaanpassing. Deze is pas definitief bekend op het moment dat de aanpassing is uitgevoerd.

toelichting Art. 2.12.

Wanneer de gehandicapte verhuist zonder dat hiertoe op grond van belemmeringen van medische aard aanleiding is, moet de gehandicapte zelf zorg dragen voor de kosten van woningaanpassing in de woning waarnaar verhuisd is.

Op deze regel kunnen uitzonderingen van toepassing zijn:

* als het gaat om een noodzakelijke verhuizing in verband met het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente;

* als het gaat om een verhuizing die noodzakelijk is op grond van dringende sociale redenen die het normale gebruik van de woning voor de belanghebbende in die omstandigheden belemmeren. Er moet hierbij gedacht worden aan noodsituaties. Met dit onderdeel van deze bepaling wordt dus niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule ten aanzien van de toepassing van de uitsluitingsgrond in de aanhef van dit artikel te bieden. Toepassing van deze laatste uitzonderingsbepaling vereist per geval een zorgvuldige, individuele afweging van alle feiten en omstandigheden. Als voorbeeld kan worden genoemd een relatiebreuk. Een opsomming van verdere concrete, acute situaties houdt het gevaar in dat deze als normatief of limitatief wordt beschouwd. Van het geven van verdere concrete voorbeelden wordt hier dan ook afgezien.

Een algemene uitzondering op deze weigeringsgrond is aan de orde als ten behoeve van een gehandicapte langer dan 7 jaar geleden, gerekend vanaf de aanvraagdatum, woonvoorzieningen zijn verleend op grond van de Wvg of voorgaande regelingen.

Onderdeel b. van dit artikel maakt het mogelijk om een woonvoorziening te weigeren als naar een (zeer) ongeschikte woning is verhuisd en daar niet vooraf door burgegmeester en wethouders toestemming voor is verleend.

toelichting Art. 2.13.

De gemeente kan een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond, wanneer dit noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren (bijvoorbeeld bij een aanbouw), ten hoogste voor het aantal vierkante meters als vermeld in artikel 2.3. van het "Besluit financiële tegemoetkomingen voorzieningen gehandicapten Leeuwarden".

toelichting Art. 2.14.

Het gaat hier om een financiële tegemoetkoming voor het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten in het kader van een aanvraag ten behoeve van een individuele gehandicapte, als met deze aanpassing wordt bereikt dat de woonruimte voor de gehandicapte bereikbaar wordt. Het gaat hierbij met name om entrees en portieken. Het aanpassen van hobby- en recreatieruimten komt niet in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming, tenzij alleen door deze ruimten de woonruimte van de gehandicapte bereikt kan worden.

toelichting Art. 2.15. ev.

De uitgangspunten en de gevallen waarin een voorziening aan een woonwagen of woonschip of verblijf van een binnenschip worden verstrekt, zijn in beginsel gelijk aan die van woningen. In geval van aanpassing van deze woonruimten is art. 1.2, onder d, eerder van belang dan bij aanpassen van woningen. Dit artikel bepaalt dat de kosten van de voorziening in redelijke verhouding moeten staan tot de (resterende) technische levensduur van de woonruimte. Met name de technische levensduur van een woonwagen zal aanzienlijk korter zijn dan die van een woning.

Teneinde de nodige flexibiliteit te hebben bij de beoordeling van de in art. l.2, onder d, bedoelde verhouding is er niet voor gekozen een afzonderlijk lager maximumbedrag dan het in de Wvg vermeld bedrag voor de aanpassingen aan woonschepen en woonwagens vast te stellen.

Voorts moet men zich er bij de aanvraag van verzekeren dat het gaat om een legaal bewoonde woonwagen of woonschip. De aanpassing van een verblijf op een binnenschip komt voor rekening van de gemeente waar de schipper en zijn gezin domicilie hebben gekozen. Als een aanpassing moet plaatsvinden ten behoeve van een werknemer op een binnenschip, is sprake van een voorziening in de werksfeer welke onder de AAW valt.

toelichting Art. 2.19.

In dit artikel worden de voorwaarden gegeven om voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting in aanmerking te komen.

De situatie waarop het eerste lid, sub b. ziet, doet zich bijvoorbeeld voor als de partner van een gehandicapte na overlijden of uithuisplaatsing van de gehandicapte in een aangepaste woning achterblijft.

Het bepaalde in lid 3, sub a. stelt de gemeente in de gelegenheid eerst advies in te winnen en aan de hand van het uitgebrachte advies uit te maken wat in de gegeven omstandigheden de meest adequate oplossing is. Bovendien wordt voorkomen dat de gehandicapte verhuist naar een inadequate of onvoldoende (ook gelet op de toekomst) adequate woonruimte, waar de belemmeringen niet of onvoldoende worden opgeheven.

Met het bepaalde onder c. wordt bijvoorbeeld gedoeld op een verhuizing naar vakantiehuisjes en volkstuinen. Daarvoor wordt geen verhuiskostenvergoeding gegeven.

De gedachte achter d. is dat de Wvg geld ter beschikking stelt om langer zelfstandig te kunnen wonen. Daarom wordt geen vergoeding gegeven voor verhuizing naar een onzelfstandige AWBZ-inrichting of verzorgingstehuis of daarmee vergelijkbaar tehuis.

Het komt nogal eens voor dat een verhuiskostenvergoeding wordt gevraagd, terwijl een nieuwe woning nog niet beschikbaar is. Het betreft dan bijvoorbeeld een situatie waarin een ouder iemand die slecht ter been en derhalve gehandicapt raakt, voorziet op termijn te moeten verhuizen naar een gelijkvloerse woning. De beschikking voor een verhuiskostenvergoeding is een jaar geldig.

Een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten sluit een tegemoetkoming in de kosten van woningsanering uit. Wanneer een belanghebbende echter niet binnen een redelijke termijn (ca. halfjaar) kan verhuizen, en langer moet wachten op een nieuwe woning, kan hij wel in aanmerking komen voor sanering van de huidige woning.

toelichting Art. 2.20.

Alleen van bepaalde voorziening komen de kosten van onderhoud, keuring en reparatie voor vergoeding in aanmerking. Het gaat vooral om voorziening die (elektrisch) beweegbaar zijn en waar om die reden slijtage kan optreden waardoor de veiligheid van het gebruik van deze voorzieningen in het geding kan komen.

toelichting Art. 2.21.

Dit artikel voorziet in de situatie waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken. Voor een periode van zes maanden en onder in het artikel bepaalde voorwaarden kan een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt.

toelichting Art. 2.22.

De in dit artikel genoemde mogelijkheid tot subsidiëring is bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woningeigenaar te vergroten zijn medewerking aan het aanpassen van de woonruimte te verlenen, én om de aangepaste woning opnieuw toe te wijzen aan een gehandicapte. In de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving.

Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leeg staat mag daarom als normaal beschouwd worden.

Wanneer het niet mogelijk blijkt om een gehandicapte te vinden voor de woning en/of de woning wordt toegewezen aan een niet-gehandicapte, kunnen burgemeester en wethouders gedurende de periode van leegstand een tegemoetkoming in de kosten van huurderving verlenen voor maximaal zes maanden.

Hoofdstuk 3 Vervoersvoorzieningen

toelichting Art. 3.1.

In deze algemene omschrijving wordt een opsomming gegeven van vervoersvoorzieningen die op grond van deze verordening kunnen worden verstrekt. Omdat het een opsomming is waaraan niet de voorwaarde verbonden is dat het om de ene of de andere voorziening gaat, is het ook mogelijk een combinatie van sommige vervoersvoorzieningen te verstrekken als dat in het individuele geval de meest adequate oplossing is. (zie ook toelichting artikel 3.2)

  • a.

    Een collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer.Dit is de eerste vorm die genoemd wordt bij de algemene omschrijving van vervoersvoorzieningen, omdat dit een vorm is die tevens individuele voorzieningen (gedeeltelijk) overbodig kan maken. Het is derhalve een voorziening die binnen de rangorde van voorzieningen het primaat heeft.

  • b.

    Voorzieningen in natura.

    Onder de punten sub b van lid 3.1 worden vervoersvoorzieningen genoemd, die in natura kunnen worden verstrekt. Opgemerkt wordt dat de verstrekking van een bruikleenauto niet als vervoersvoorziening is opgenomen, evenmin als een gesloten buitenwagen, aangezien in de regel andere goedkopere voorzieningen geboden kunnen worden die, eventueel in combinatie met elkaar, een adequate oplossing bieden. Een en ander wil dus niet zeggen dat verstrekking van deze voorzieningen te allen tijde is uitgesloten.

    • 1.

      Een open elektrische buitenwagen is een vervoermiddel voor de korte afstand, dat in aanvulling op het gebruik van een collectief vervoersysteem kan worden verstrekt. Hier vallen de zogenaamde scootmobielen onder. Overigens gaat het dan om scootmobielen geschikt voor buitengebruik. Scootermobielen voor uitsluitend binnengebruik vallen onder de categorie rolstoelen.

    • 2.

      Bij andere verplaatsingsmiddelen valt te denken aan driewielfietsen, kinderduwwandelwagens e.d. Het moet in ieder geval gaan om zaken die niet, gelet op de individuele situatie van de gehandicapte, als algemeen gebruikelijk zijn aan te merken.

    • 3.

      Wanneer de gehandicapte een eigen auto bezit bestaat de mogelijkheid aanpassingen aan die auto te verstrekken. Hierbij wordt dus afgeweken van het primaat van collectief vervoer. Bij afwijking van dat primaat is een grondige individuele beoordeling vereist. Deze voorziening wordt gezien haar aard niet in combinatie met collectief vervoer verstrekt. Sommige autoaanpassingen lenen zich voor verstrekking in natura doordat ze hergebruikt kunnen worden.

  • c.

    Financiële tegemoetkomingen in kosten van vervoer.

    Ook deze groep voorzieningen moet vervangend voor of aanvullend op het gebruik van een collectief systeem gezien worden. De hoogte van de daaruit voortvloeiende financiële tegemoetkoming(en) kan daarom afhankelijk worden gesteld van de mate waarin een collectief systeem in de individuele vervoersbehoefte kan voorzien (zie artikel 3.2 lid 4).

    Deze categorie vervoersvoorzieningen bestaat uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • 1.

      aanpassing aan de eigen auto als het gaat om niet herverstrekbare aanpassingen;

    • 2.

      gebruik van taxi of een eigen auto: voor dat deel waarin een collectief systeem onvoldoende verplaatsingsmogelijkheden biedt kan aanvullend daarop een financiële tegemoetkoming worden gegeven in de kosten van het gebruik van de eigen auto of een taxi;

    • 3.

      gebruik van een rolstoeltaxi. Omdat de kilometerprijs van een rolstoeltaxi hoger is dan die van een gewone taxi worden hier aparte normbedragen voor opgevoerd;

    • 4.

      een vergoeding als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf of gebruik van een ander verplaatsingsmiddel. De vervoersvoorzieningen als hierboven genoemd onder b.2. worden in beginsel in natura verstrekt. Een aantal voorzieningen lenen zich daar niet of minder goed voor. Te denken valt hier aan begeleidingskosten, vergoeding voor parkeerplaats, aanpassingen aan een standaardfiets etc.

toelichting Art. 3.2.

Lid 1 van artikel 3.2 geeft aan dat een gehandicapte voor een vervoersvoorziening in aanmerking kan worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek a. het gebruik van het openbaar vervoer of b. het bereiken van dit openbaar vervoer deels onmogelijk maken.

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de gehandicapte in relatie tot de beperkingen van de bestaande vervoersystemen bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de gehandicapte in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Doordat de streekbus, bijvoorbeeld, voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening. Psychische problemen (men durft niet in een drukke bus, men is bang voor de trein) zijn daardoor in principe geen indicatie voor een vervoersvoorziening. Hier moet een adequate voorziening getroffen worden, hetgeen wellicht beter gevonden kan worden in een therapie waardoor de blokkade opgeheven kan worden. Is in zo'n situatie de problematiek op te lossen, dan is er geen sprake van een langdurige noodzaak. Anders wordt het als blijkt dat het probleem niet therapeutisch opgelost kan worden. Dan is wel een langdurige noodzaak aanwezig en zou wel een vervoersvoorziening verstrekt kunnen worden.

Lid 2 van artikel 3.2 geeft het primaat van het collectief systeem aan boven de individuele verstrekkingen zoals opgenomen onder b en c van artikel 3.1.

Lid 3 geeft aan dat bepaalde individuele verstrekkingen ook in aanvulling op het gebruik van een collectief systeem verstrekt kunnen worden. Dit kan het geval zijn wanneer het collectief systeem de vervoersbehoefte van de gehandicapte, voorzover die valt binnen de gemeentelijke zorgplicht, niet volledig dekt. Hierbij dient een zorgvuldige individuele afweging te worden gemaakt, waarbij ook de mogelijkheden van reizen met behulp van het bovenregionale ketenmanagementsysteem in acht worden genomen.

Lid 4 van artikel 3.2 bepaalt vervolgens dat bij het vaststellen van de omvang van de vervoersvoorziening rekening wordt gehouden met de individuele vervoersbehoefte en de mate waarin een collectief vervoersysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien. Bij het bepalen van de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten zal dus eerst moeten worden vastgesteld of er sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en vervolgens is dan de vraag aan de orde in welke mate een collectief vervoersysteem in die vervoersbehoefte kan voorzien, waarbij ook weer de eventuele mogelijkheden via het ketenmanagementsysteem worden betrokken.

Ingevolge lid 5 van artikel 3.2 geldt dat wanneer echtgenoten beide gehandicapt zijn en een vervoersvoorziening behoeven, in het geval dat de behoeften van de echtgenoten samenvallen, volstaan kan worden met een enkele voorziening.

Dit om te voorkomen dat men een financiële tegemoetkoming krijgt die niet in relatie staat tot de tegemoetkoming die anderen ontvangen.

Vallen de behoeften niet samen, of slechts ten dele, dan kan twee maal een financiële tegemoetkoming worden verstrekt tot maximaal 1.5 x het normbedrag. De gedachte hierachter is dat echtgenoten vaak toch een deel van hun vervoerstrajecten samen zullen afleggen.

toelichting Art. 3.3.

Dit artikel is opgenomen op grond van de overweging dat een vrije keuzemogelijkheid voor gehandicapten belangrijk wordt geacht.

De keuzevrijheid niet mag overigens niet ten koste gaan van het collectieve vervoersysteem en moet financieel haalbaar zijn.

Hoofdstuk 4 Rolstoelen

toelichting Art. 4.1.

Onder het begrip rolstoel valt de handbewogen rolstoel, de elektrische rolstoel en de sportrolstoel.

Ook individuele aanpassingen aan rolstoelen en noodzakelijke accessoires vallen onder de rolstoelverstrekking, evenals onderhoud, service en WA verzekering voor elektrische rolstoelen. Een individuele aanpassing aan een elektrische rolstoel om aan bepaalde vormen van sportbeoefening deel te kunnen nemen kan ook op grond van dit artikel worden verstrekt. Een dergelijk gebruik van een elektrische rolstoel moet wel verantwoord zijn in relatie tot het normale gebruik.

toelichting Art. 4.2.

In dit artikel is omschreven, wanneer een gehandicapte in aanmerking komt voor de verstrekking van een rolstoel.

De eerste voorwaarde is, dat er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek (afgeleid van de begripsomschrijving van de gehandicapte).

Voorts moet men, (om medisch-ergonomische redenen), in belangrijke mate aangewezen zijn op zittend verplaatsen.

Ten slotte moeten andere loophulpmiddelen onvoldoende uitkomst bieden. De noodzaak tot zitten verplaatsen behoeft niet de hele dag, maar wel in belangrijke mate, aanwezig te zijn.

Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking komen die in het dagelijks leven van loophulpen gebruik kunnen maken, maar zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening. Gehandicapten kunnen zelf bepalen welke sportrolstoel zij willen aanschaffen. Naast een sportrolstoel bestaat een zogenaamde "actief-rolstoel". Deze kan zowel voor vervoer als voor sport gebruikt worden. Indien deze actief rolstoel voor beide doeleinden noodzakelijk is, wordt de rolstoel in bruikleen verstrekt.

toelichting Art. 4.3.

Lid 1: Bruikleenverstrekking vindt plaats mede met het oog op bevordering van hergebruik. Voor deze naturaverstrekking kan geen eigen bijdrage worden gevraagd.

Lid 2: de wijze van verstrekking van sportrolstoelen is een voortzetting van het beleid zoals dat indertijd door de GMD in gang is gezet.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

toelichting Art.5.1.

Afwijken van de bepalingen van de verordening via deze hardheidsclausule kan allen ten gunste van een betrokkene, nooit ten nadele.

toelichting Art. 5.2.

Op grond van deze restclausule kunnen Burgemeester en Wethouders in niet voorziene situaties handelen naar bevind van