Regeling vervallen per 01-01-2010

Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht 2009

Geldend van 20-12-2008 t/m 31-12-2009

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht 2009

Verordening op de heffing en invordering van rioolrecht 2009 (Verordening rioolrecht 2009)

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

  • a.

    onder gemeentelijke riolering mede begrepen het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater dat bij de gemeente in onderhoud en/of beheer is;

  • b.

    onder afvalwater verstaan: water en stoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering;

  • c.

    onder eigendom verstaan: een roerende of een onroerende zaak;

  • d.

    onder verbruiksperiode verstaan: de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft;

  • e.

    onder woning verstaan: een roerende of een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient;

  • f.

    onder niet-woning verstaan: een roerende of een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient;

  • g.

    onder eenpersoonshuishouden verstaan: de situatie waarbij een woning op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij de aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door één persoon;

  • h.

    onder tweepersoonshuishouden verstaan: de situatie waarbij een woning op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij de aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door twee personen.

  • i.

    onder drie- of meerpersoonshuishouden verstaan: de situatie waarbij een woning op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht aanvangt in de loop van het belastingjaar bij de aanvang van de belastingplicht wordt gebruikt door drie of meer personen.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. Onder de naam "rioolrecht" wordt een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering en/of openbaar water wordt afgevoerd.

  • 2. Met betrekking tot het recht als bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

Artikel 3 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het recht geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt ter zake van niet-woningen geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.

  • 2. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige wettelijke bepaling.

  • 4. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.

  • 5. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt ter zake van woningen geheven naar een vast bedrag afhankelijk van de omvang van het huishouden.

Artikel 5 Belastingtarieven

  • 1. Het rioolrecht als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, bedraagt:

    voor een eenpersoonshuishouden €60,67;

    voor een tweepersoonshuishouden €86,82;

    voor een drie- of meerpersoonhuishouden €112,97.

  • 2. In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de belasting, indien de woning op 1januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht, niet permanent mag worden bewoond, €60,67.

  • 3. Het rioolrecht als bedoeld in artikel 4, eerste lid, bedraagt voor een niet-woning:

    voor een verbruik tot en met 250 m3 € 110,00;

    voor elke m3 boven de 250 m3 tot en met 500 m3 € 0,85;

    voor elke m3 boven de 500 m3 tot en met 10.000 m3 € 0,59;

    voor elke m3 boven de 10.000 m3 tot en met 100.000 m3 € 0,37;

    voor elke m3 boven de 100.000 m3 tot en met 1.000.000 m3 € 0,18;

    voor elke m3 boven de 1.000.000 m3 € 0,03.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

Het recht wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het recht verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10,00.

  • 4. Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven. Indien het totaalbedrag van een aanslagbiljet waarop verschillende aanslagen zijn verenigd, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat, het bedrag daarvan minder is dan € 10, wordt dit bedrag niet geheven.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1. De aanslagen die worden opgelegd, moeten worden betaald binnen twee maanden en wel in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede één maand later.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, indien het totaalbedrag van een aanslagbiljet, waarop verschillende aanslagen zijn verenigd, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat, het bedrag daarvan meer is dan € 10,00 doch minder is dan € 1.900,- en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zeven maandelijkse termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 4. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Nadere regels door het College van Burgemeester en Wethouders

Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van het rioolrecht.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De 'Verordening rioolrecht 2008' van 20 december 2007 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2009.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolrecht 2009'.