Regeling vervallen per 01-01-2017

Regeling bijstand en eigen woning

Geldend van 30-11-2004 t/m 31-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-11-2004

Intitulé

Regeling bijstand en eigen woning

Regeling bijstand en eigen woning

Artikel 1 Hypotheek en pand

  • 1. Indien voor de belanghebbende als bedoeld in artikel 50, lid 1, van de Wet werk en bijstand recht op bijstand bestaat en deze bijstand wordt verstrekt in de vorm van een geldlening als bedoeld in het tweede lid van artikel 50 van genoemde wet, wordt de geldlening toegekend onder verband van hypotheek.

  • 2. Indien bijzondere bijstand wordt verleend, kunnen burgemeester en wethouders, indien wordt voldaan aan de in artikel 50, tweede lid, van de Wet werk en bijstand genoemde voorwaarden, deze bijstand verstrekken in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek, tenzij de belanghebbende recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars.

  • 3. Indien vestiging van een hypotheek niet mogelijk is, wordt ter zekerheidsstelling van de geldlening een pandovereenkomst opgesteld. Van de pandovereenkomst wordt akte opgemaakt, waarna deze wordt geregistreerd bij de Inspecteur der Registratie en Successie van de Belastingdienst of bij de notaris.

  • 4. Het eerste en het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op de zelfstandige.

Artikel 2 Geldlening

  • 1. De geldlening bedraagt ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 2, onder d, van de Wet werk en bijstand.

  • 2. In de geldlening is mede begrepen de bijstand die wordt toegekend voor de kosten die staan vermeld in het eerste lid van artikel 3.

  • 3. Bij aanvang van de aflossing wordt op de geldlening in mindering gebracht het ten tijde van de beëindiging van de bijstandsverlening nog resterende algemeen vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, lid 2, onder b, juncto artikel 34, lid 4, van de Wet werk en bijstand.

Artikel 3 Taxatie

  • 1. De waarde van de woning wordt vastgesteld door een taxateur voor onroerende zaken, die door burgemeester en wethouders in overleg met de belanghebbende wordt aangewezen, of door een gemeentelijk taxateur.

  • 2. De kosten verbonden aan de taxatie, de inschrijving in het Kadaster, de hypotheekakte of de pandakte, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende.

  • 3. De bijstand voor de in het eerste lid bedoelde kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

Artikel 4 Verplichting

  • 1. Aan de verlening van bijstand in de vorm van een geldlening als bedoeld in artikel 1, wordt de verplichting verbonden dat de belanghebbende medewerking verleent aan de totstandkoming van de hypotheek of het pandrecht. Onder deze verplichting wordt mede verstaan dat de belanghebbende die eigenaar is van een woonschip, indien en voor zover daartoe de mogelijkheid bestaat, zijn woning laat registreren in het Kadaster om vestiging van een hypotheek mogelijk te maken.

  • 2. Indien de verplichting als bedoeld in het eerste lid niet wordt nagekomen, wordt de bijstand vanaf de datum van aanvang van de bijstandsverlening blijvend geheel geweigerd.

Artikel 5 Voorwaarden

Aan de geldlening worden in ieder geval verbonden de voorwaarden genoemd in de artikelen 6 en 7.

Deze voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte of de pandovereenkomst.

Artikel 6 Aflossingsvoorwaarden

  • 1. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste 10 jaar.

  • 2. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandsverlening en vindt maandelijks plaats.

  • 3. Het maandbedrag van de aflossing wordt jaarlijks voor de periode van één jaar vastgesteld.

  • 4. Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de Wet werk en bijstand dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3, van de Wet werk en bijstand, wordt geen aflossing gevergd. Tevens wordt geen aflossing gevergd als de belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars.

  • 5. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt het maandelijkse aflossingsbedrag, zo nodig tussentijds, op een lager dan wel hoger bedrag vastgesteld;

  • 6. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van de belanghebbende komende bijzondere bestaanskosten. Deze kosten worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 7. Indien de belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van 10 jaar verwijtbaar nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening direct opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 7 Rente

  • 1. Indien door toepassing van artikel 6, vierde tot en met zesde lid, na afloop van de aflossingperiode van 10 jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2. De rente bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met 3%.

  • 3. Indien de belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, maar niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4. Indien de belanghebbende geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 8 Overdracht van de woning

  • 1. Bij verkoop of vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening alsmede de op grond van artikel 7, derde en vierde lid, bijgeschreven rente, direct opeisbaar.

  • 2. Bij verkoop van de woning kan wegens bijzondere omstandigheden van sociale of medische aard, dan wel wegens werkaanvaarding elders door de belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, worden besloten tot een nieuwe geldlening, eveneens onder verband van hypotheek of pand, voor de koop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat de belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het in het derde lid bedoelde bedrag, volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3. Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval toe het bedrag dat op grond van artikel 34, tweede lid, onder d, bij de vaststelling van de lening op de waarde van de woning in mindering is gebracht, alsmede – indien nog geen toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 2, lid 4 - het restant van het in genoemd artikellid bedoelde vrij te laten vermogen.

  • 4. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 9 Nieuwe bijstandsperiode

1.Indien binnen twee jaar na beëindiging van de bijstandsverlening onder verband van hypotheek of pand wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek of de laatst gevestigde pandovereenkomst.

Artikel 10

Aan de belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van zaken van de geldlening en van de rentevorderingen.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking per 1 november 2004

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bijstand en eigen woning.

Artikelsgewijs commentaar

Artikel 1.

In de WWB, artikel 50, is het uitgangspunt neergelegd dat aan de bezitter van een eigen woning bijstand wordt toegekend, zij het als lening, als niet kan worden verlangd dat hij zijn woning verkoopt of verder bezwaart met een hypotheek. In datzelfde wetsartikel is ook geregeld dat de bijstand “om niet” moet worden verstrekt als het om een relatief gering bedrag aan bijstand gaat (over een heel jaar gerekend niet meer dan de maandnorm) of als er minder overwaarde in de woning zit dan het vrij te laten bedrag van € 42.700,--. Leenbijstand is dus pas aan de orde als aan een aantal voorwaarden is voldaan. Ter zekerheidsstelling wordt in dit artikellid aan de toe te kennen lening een hypotheek verbonden.

In het algemeen moet de voorkeur worden gegeven aan hypotheek boven pandrecht, omdat hypotheek meer zekerheid biedt, met name ten aanzien van derden. Dat geldt temeer nu hier sprake is van zogenaamd stil pandrecht, wat wil zeggen dat de pandgever, de bijstandsgerechtigde, in het bezit blijft van het object. Pandrecht biedt geen bescherming tegen derden die te goeder trouw het verpande object aankopen, maar wel tegen derden die te kwader trouw zijn (wat dan nog wel bewezen moet worden) of het object om niet hebben verkregen. Hypotheek beschermt tegen iedereen, omdat de eigendomsoverdracht van een registergoed altijd plaatsvindt via een notaris die verplicht is om het Kadaster te raadplegen op hypothecaire aanspraken: daardoor kan niemand zich op onwetendheid beroepen en hypotheek blijft daarom altijd het registergoed volgen.

Voor zelfstandigen gelden bijzondere bepalingen (Abw en Bbz). Deze op de WWB gebaseerde regeling voor eigen woningbezitters kan daarom niet op hun van toepassing zijn.

Artikel 2.

Vermogen wordt in de WWB gedefinieerd als bezittingen volgens hun waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de schulden. Dit geldt dus ook voor vermogen in de eigen woning. Van dit vermogen moet een vast bedrag worden vrijgelaten, momenteel € 42.700,--.

De hoogte van de hypotheek bedraagt het verschil tussen het vermogen in de eigen woning en het in dit kader vrij te laten vermogen van € 42.700,--. Onder de Abw moest ook direct rekening worden gehouden met het restant aan het algemeen vrij te laten (bescheiden) vermogen. Dit lijkt nu echter niet praktisch, omdat dit wegens de huidige vrijlatingssystematiek tot resultaat zal hebben dat er dan niets meer kan worden vrijgelaten en de bijstand iedere keer als er vermogensaanwas is beëindigd moet worden. In deze regeling is de gewone algemene vrijlating daarom losgekoppeld van de vrijlating van vermogen in de eigen woning.

Voorbeeld - Situatie per datum opname in de bijstand:

norm alg. vrij te laten vermogen 10.130 waarde van de woning: 152.000

vermogen, exclusief de woning 4.130 hypothecaire lening 82.000

restant algemene vrijlating 6.000 vermogen in de woning 70.000

vrijlating eigen woning 42.700

krediethypotheek 27.300

Er wordt een krediethypotheek gevestigd voor € 27.300. Tot maximaal dit bedrag wordt de bijstand als lening verstrekt. Als meer dan € 27.300 bijstand moet worden verleend, wordt het meerdere als bijstand om niet verstrekt.

De klant kan tijdens de periode van bijstandsverlening nog maximaal € 6.000,-- aan vermogen verwerven (restant van de algemene vrijlating), zonder dat dit consequenties heeft voor de bijstandsverlening.

Aan het einde van de bijstandsverlening wordt beoordeeld hoeveel de klant moet terugbetalen van de hypothecaire lening. Het dan nog aanwezig restant van het vrij te laten vermogen wordt dan alsnog in mindering gebracht op de terug te betalen lening. Zo kan de klant toch volledig profiteren van de algemene vrijlating, zonder nadelen te hebben ondervonden in de vorm van eventuele tussentijdse beëindigingen van de bijstand.

In artikel 8 is een bepaling opgenomen die de belanghebbende – bij de eindafrekening - beschermt tegen mogelijke waardevermindering van zijn woning.

Taxatie van de woning zal in het algemeen achterwege blijven als er een goede indicatie is dat in de woning minder overwaarde zit dan het vrij te laten bedrag van € 42.700,--. Dat kan blijken uit de koopsom als de woning recent is aangekocht, of uit een taxatie die recent heeft plaatsgevonden in het kader van de OZB.

Artikel 3

.

Taxatie van de woning en vaststelling van het pand of de hypotheek vindt plaats door een taxateur die door de gemeente, in overleg met de klant, wordt aangewezen. Ook onder de Abw (Besluit Krediethypotheek) was bepaald dat alle kosten die voortvloeien uit hypotheek voor rekening van de bijstandsaanvrager komen. Voor deze uit bijzondere omstandigheden voorkomende kosten kan (bijzondere) bijstand worden verleend. Die bijstand gaat dan op grond van artikel 2, lid 3, deel uitmaken van de geldlening.

Artikel 4

Klanten zijn op grond van art. 48, lid 3, WWB verplicht medewerking te verlenen aan de vestiging van een krediethypotheek.Aan die verplichting is hier toegevoegd dat daaronder mede wordt verstaan dat de eigenaar van een woonschip zijn woning laat registreren in het Kadaster, teneinde hypotheek mogelijk te maken. Aangezien hypotheek meer zekerheid biedt dan pand, wordt daaraan de voorkeur gegeven.

Zoals in de inleiding op deze regeling al is opgemerkt zijn alleen registergoederen vatbaar voor hypotheek. Voor (woon)schepen boven een bepaald tonnage geldt een wettelijk registratieplicht. Andere (woon)schepen kunnen op vrijwillige basis worden geregistreerd. Woonwagens worden niet geregistreerd in het Kadaster en daarop kan dus alleen pandrecht worden gevestigd.

Als medewerking aan de vestiging van krediethypotheek of pandrecht wordt geweigerd, wordt bijstand blijvend volledig geweigerd. Deze bepaling kan worden gezien als een nadere uitwerking van artikel 13 van de Maatregelenverordening, waarin is vastgelegd dat bij het niet voldoen aan bepaalde verplichtingen de bijstand wordt afgestemd op onder meer de omstandigheden van de persoon of het gezin en de ernst van de gedraging. Het kan niet zo zijn dat het voor bijstandsaanvragers mogelijk wordt om zich aan de vestiging van een hypotheek te onttrekken. Dit was ook onder de Abw niet mogelijk. De aanvragers zullen dus moeten kiezen tussen ofwel bijstand als lening onder verband van hypotheek of pand, ofwel zelf in het bestaan voorzien door intering op, cq tegeldemaking van, de eigen woning.

Artikel 5.

Het moet voor de klant duidelijk zijn welke aflossingsvoorwaarden er gelden. Dit zal, zoals ook nu onder het Abw-regime gebruikelijk is, in de hypotheek- of pandovereenkomst worden opgenomen.

Artikel 6.

Dit artikel is, evenals artikel 7, vrijwel letterlijk overgenomen uit de laatste versie van het Besluit Krediethypotheek. Vroeger gold een aflossingstermijn van 25 jaar of langer. Toen was de lening echter rentedragend (aanvankelijk 8% per jaar), zodat er weinig ruimte overbleef voor aflossing (destijds verplicht jaarlijks 4% van de lening). Aangezien de lening nu renteloos is, alleen in geval van verwijtbare nalatigheid bij de afbetaling wordt rente gevraagd, zal een snellere aflossing mogelijk zijn.

In principe moet de lening binnen 10 jaar na de datum van beëindiging van de bijstand afgelost zijn. De hoogte van de aflossing wordt daarop afgestemd, dus dient jaarlijks tenminste 10% van de lening te bedragen. Indien het inkomen daartoe niet toereikend is, of bijzondere bestaanskosten daaraan in de weg staan, wordt een lager aflossingsbedrag vastgesteld of de aflossing op nihil gesteld.

Als de belanghebbende verwijtbaar niet aan zijn aflossingsverplichtingen voldoet, wordt (het restant van) de lening direct opeisbaar. Indien niet wordt voldaan aan (betalings)verplichtingen die aan leenbijstand zijn verbonden vormt dat volgens de WWB grond voor terugvordering van de lening. Daarvan zal in voorkomende gevallen gebruik worden gemaakt.

Artikel 7

Na 10 jaar bestaat er geen aflossingsverplichting meer. De belanghebbende kan wel op vrijwillige basis voortgaan met aflossen. Het deel van de lening dat na 10 jaar nog resteert wordt rentedragend. Deze rente is behoorlijk gematigd: het wettelijk rentepercentage min 3%.

Als het de belanghebbende niet mogelijk is om af te lossen, maar hij voldoet wel geheel of gedeeltelijk aan zijn renteverplichtingen, dan worden de betalingen die hij verricht aangemerkt als aflossingen en op de hoofdsom in mindering gebracht. De verschuldigde rente die daardoor niet wordt betaald, wordt vervolgens weer bijgeschreven bij de hoofdsom, maar over dat deel wordt geen rente gevraagd. Met deze wat ingewikkelde constructie wordt bewerkstelligd dat in de lening een verschuiving optreedt van rentedragend naar renteloos.

Artikel 8

Bij verkoop of vererving van de woning wordt tot eindafrekening overgegaan. De klant heeft recht op het vrij te laten vermogen van € 42.700,--, plus het restant van het algemeen nog vrij te laten vermogen voor zover dat nog niet op de lening in mindering was gebracht. Dat laatste doet zich voor als de klant zijn woning verkoopt tijdens de bijstandsperiode. De opbrengst van de woning zal in het algemeen toereikend zijn om de geldlening terug te kunnen betalen. De geldlening is immers gebaseerd op de verwachte overwaarde in de woning. Niettemin is het mogelijk dat, bijvoorbeeld als gevolg van een instorting van de huizenmarkt, er na aftrek van het vrij te laten vermogen niets meer resteert, of onvoldoende om de hele lening af te betalen. In dat geval wordt tot gehele, respectievelijk gedeeltelijke, kwijtschelding overgegaan. Voorwaarde daarvoor is wel dat de klant zijn woning voor een economisch verantwoorde prijs heeft verkocht.

Het zou incidenteel kunnen voorkomen dat een bijstandsklant om medische of sociale redenen, of wegens werkaanvaarding elders, zijn woning verkoopt. In dat geval is het billijk om die persoon in de gelegenheid te stellen om een andere woning aan te kopen, mits hij het uit de verkoop vrijkomende vermogen –inclusief de vrijlating- inzet voor de aankoop van de nieuwe woning. Deze bepaling is opgenomen omdat het in het algemeen niet zal worden toegestaan dat iemand die op bijstand is of raakt aangewezen, zijn liquide vermogen (opnieuw) bindt in een eigen woning. Doet hij dat wel, dan zal bijstand doorgaans worden geweigerd met als argument dat tegeldemaking van het in de woning gebonden vermogen wel kan worden gevergd.

Artikel 9

Het vermogen in de eigen woning wordt slechts eenmalig bij de aanvang van de bijstand vastgesteld. Waardevermeerdering van de woning heeft geen invloed op het bijstandsrecht van de klant. Indien de klant binnen twee jaar nadat de bijstand is beëindigd opnieuw een uitkering aanvraagt, wordt de "oude" hypotheek of pandovereenkomst voortgezet. Als dit niet zou zijn bepaald, zou het voor de klant wiens woning in de afgelopen jaren in waarde is gestegen immers niet aantrekkelijk zijn om tijdelijk werk te aanvaarden.

Artikel 10

De klant dient regelmatig geïnformeerd te worden over de stand van zaken. Er is gekozen voor een jaarlijkse opgave, net als wat onder de Abw gebruikelijk was.