Regeling vervallen per 25-07-2010

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden houdende regels omtrent scholing en educatie WWB, IOAW en IOAZ Beleidsregels scholing en educatie

Geldend van 01-06-2008 t/m 24-07-2010

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden houdende regels omtrent scholing en educatie WWB, IOAW en IOAZ Beleidsregels scholing en educatie

Het college van burgemeester en wethouders van Leiden

Gelet op artikel 10 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 17 Re-integratieverordening gemeente Leiden 2008 en artikel 20 van de Afstemmingsverordening gemeente Leiden 2008

besluit vast te stellen

BELEIDSREGELS SCHOLING OF EDUCATIE WWB, IOAW EN IOAZ GEMEENTE LEIDEN 2008

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 3 Re-integratieverordening Leiden 2008 zijn van overeenkomstige toepassing. Daarnaast wordt in deze verordening verstaan onder:

  • a.

    scholing: het systematisch verwerven van arbeidsmarktrelevante kennis en/of vaardigheden voor de uitoefening, het behoud of het verkrijgen van een taak, functie of (zelfstandig) beroep onder begeleiding van daartoe aangestelde docenten. Het betreft een kwalificerende scholing voor zowel het uitoefenen als het verkrijgen van een (deel)kwalificatie voor taak, functie of beroep. Vaardigheidstrainingen vallen niet onder scholing;

  • b.

    noodzakelijke scholing: scholing als bedoeld onder a, die naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling;

  • c.

    niet noodzakelijke scholing: scholing als bedoeld onder a, die naar het oordeel van het college niet bijdraagt aan de arbeidsinschakeling

Hoofdstuk 2 Noodzakelijke scholing en educatie

Artikel 2 Aanbod

  • 1. Het college kan aan een belanghebbende noodzakelijke scholing of educatie als bedoeld in artikel 17 van de Re-integratieverordening Leiden 2008 aanbieden, indien de opleiding of scholing bestaat uit het systematisch verwerven van kennis dan wel vaardigheden volgens een vooraf vastgesteld programma, waarbij de verworven kennis en vaardigheden worden getoetst.

  • 2. De scholing of educatie is in ieder geval noodzakelijk indien aannemelijk is:

    • a.

      dat een belanghebbende niet zonder opleiding of scholing een voor hem passend beroep of functie kan uitoefenen op de arbeidsmarkt en dat de voorgestelde scholing of educatie daartoe een adequaat middel is;en

    • b.

      dat de scholing of educatie relevant is voor de arbeidsmarkt.

  • 3. De noodzakelijke scholing of educatie bestaat in overwegende mate uit het verrichten van activiteiten die niet productie als doel hebben.

  • 4. De noodzakelijke scholing of educatie leidt, bij voorkeur, op tot een algemeen erkend diploma.

Artikel 3 Duur

  • 1. Scholing of educatie als bedoeld in artikel 2 duurt maximaal één jaar.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan het college, gelet op alle omstandigheden, een langere duur voor scholing of educatie toestaan.

Artikel 4 Uitsluiting

Een uitkeringsgerechtigde heeft geen recht op scholing of educatie als hij binnen 6 maanden na beëindiging van de bijstand of uitkering weer een beroep op bijstand of uitkering doet en in de bijstands- of uitkeringsperiode voorafgaand aan de beëindiging scholing of educatie is aangeboden.

Artikel 5 Vergoeding van de kosten

  • 1. Het college vergoedt de kosten van noodzakelijke scholing of educatie zoals bedoeld in artikel 2 tot een hoogte van maximaal € 5000,00 exclusief BTW per jaar.

  • 2. Onder de kosten als bedoeld in lid 1 worden de totale kosten verstaan, waaronder begrepen de kosten voor intake, begeleiding, reizen, leermiddelen en examen.

  • 3. Het college kan, gelet op alle omstandigheden van een belanghebbende, besluiten om een hoger bedrag als bedoeld in lid 1 ter beschikking te stellen.

Hoofdstuk 3 Niet noodzakelijke scholing en educatie

Artikel 6 Toestemming

  • 1.

    Het college kan voor het volgen van niet noodzakelijke scholing of educatie toestemming verlenen.

  • 2.

    Er is geen toestemming als bedoeld in lid 1 vereist als de scholing of educatie betreft:

    • a.

      een opleiding of cursus die in de avonduren of de weekeinden wordt gevolgd;

    • b.

      een volledig schriftelijke opleiding of cursus;

    • c.

      algemene vaardigheidstrainingen of vormingsactiviteiten; of

    • d.

      een scholing die korter dan 6 maanden duurt en minder dan 8 lesuren per week in beslag neemt,

      mits deze het voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 8 lid 1 en lid 2 Re-integratieverordening niet belemmert.

Artikel 7 Kosten

Het college vergoedt geen kosten van niet noodzakelijke scholing of educatie.

Hoofdstuk 4 Verplichtingen

Artikel 8 Inlichtingenplicht

  • 1. Een belanghebbende doet aan het college uit eigen beweging of op verzoek direct mededeling van een scholing die hij volgt dan wel zal volgen, alsmede van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een scholing of educatie.

  • 2. Een belanghebbende is verplicht aan het college, daarnaar gevraagd, medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze beleidsregels

Hoofdstuk 5 Uitvoeringsbepalingen

Artikel 9 Vaststelling recht

  • 1. Het college stelt het recht op noodzakelijke scholing of educatie ambtshalve of, als dit niet mogelijk is, op schriftelijke aanvraag vast.

  • 2. Het college bepaalt, als dit noodzakelijk is, welke gegevens een belanghebbende voor de vaststelling van het recht op scholing of educatie moet verstrekken, alsmede het de wijze en het tijdstip waarop hij de gegevens moet verstrekken.

  • 3. Het college hanteert bij het beoordelen van een scholing of educatie het protocol als weergegeven in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 10 Herziening en intrekking

Het college kan het recht op scholing of educatie herzien of intrekken:

  • a.

    als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld artikel 8 lid 1 geleid heeft tot een ten onrechte of te hoog verstrekte vergoeding van de kosten voor scholing of educatie;

  • b.

    als anderszins een vergoeding ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekt is.

Artikel 11 Terugvordering

Als het college een besluit tot herziening of intrekking als bedoeld in artikel 10 genomen heeft, kan het

een ten onrechte of te hoog verstrekte vergoeding terugvorderen.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 12 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.

Artikel 13 Onvoorziene situaties

In gevallen waarin de bepalingen van deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van alle omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde.

Artikel 14 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels scholing en educatie”

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van <datum>

Nota-toelichting

Toelichting op de beleidsregels scholing of educatie gemeente Leiden 2008.

Algemeen.

In de Wet werk en bijstand (WWB), het Inkomensbesluit Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en Inkomensbesluit Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) is, geregeld dat uitkeringsgerechtigden aanspraak op voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling hebben.

Blijkens de toelichting is scholing één van de voorzieningen, indien het de verwachting is dat deze scholing leidt tot een betere inschakeling in het arbeidsproces. De gemeente kan daar zelf beleid voor ontwikkelen, mits dit goed beschreven staat in de re-integratieverordening. Deze beleidsregels zijn daar het gevolg van.

Voor de beleidsregels is aansluiting gezocht bij het scholingsprotocol van het Uitvoeribgsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Enerzijds omdat dit protocol zich in de praktijk heeft bewezen, anderzijds omdat voor met name uitkeringsgerechtigden die van uit de WW of de WIA doorstromen naar de WWB er dan sprake is van een gelijkluidend kader als het om scholing gaat.

Door het toepassen van deze beleidsregels en het bijbehorende protocol, ligt de beslissingsbevoegdheid bij de casemanager re-integratie, zolang er binnen de kaders gebleven wordt, maar kan er invulling gegeven worden aan individueel maatwerk door buiten de kaders te treden.

Artikelsgewijze toelichting

Daar waar hierna geen toelichting wordt gegeven worden de beleidsregels voldoende duidelijk geacht.

Artikel 2

Elke persoon die tot één van de doelgroepen van de Re-integratieverordening behoort, kan een vorm van scholing of educatie aangeboden krijgen. Deze scholing moet echter wel aan enkele voorwaarden voldoen zoals omschreven in dit artikel.

In lid 4 wordt gesteld dat de scholing of educatie, bij voorkeur leidt tot een algemeen erkend diploma. Hier is voor gekozen omdat met een algemeen erkend diploma de belanghebbende beter toegerust is voor de arbeidsmarkt. Er zijn overigens situaties denkbaar dat een scholing of educatie zeer noodzakelijk is om de kans op arbeidinschakeling, van een individuele cliënt, te vergroten, terwijl er geen sprake is van een algemeen erkend diploma, maar bijvoorbeeld van een in-company training.

Artikel 3

Scholing die langer dan één jaar duurt is niet uitgesloten van deze voorziening, maar zal een extra toetsing moeten ondergaan die buiten de kaders van het gehanteerde protocol gaan.

Artikel 4

Het recht op scholing of educatie is gebaseerd op bepaalde omstandigheden van de persoon. Indien blijkt dat deze omstandigheden niet overeenkomen met de werkelijkheid door geen, onvolledige of onjuiste informatie van de persoon, dan is er geen recht op scholing of educatie.

Het tweede lid is opgenomen om te voorkomen dat een uitkeringsgerechtigde steeds opnieuw een beroep kan doen op scholing en educatie, zonder dat de vorige inzet tot een duurzaam resultaat heeft geleid. Overigens betekent de termijn van zes maanden dat cliënten die de scholing of educatie in de vorm van een traject hebben gevolgd, vrijwel altijd nog onder een voorziening van nazorg vallen en dus nog op basis van een eerdere overeenkomst begeleid worden.

Artikel 5

Dit artikel is zo ingericht dat de casemanager re-integratie, mits het protocol als bedoeld in artikel 9 lid 3 gevolgd is, een scholing of educatie kan aanbieden, als het totaalbedrag met alle bijkomende kosten niet boven de € 5000,00 exclusief BTW komt.

Lid 3 is toegevoegd om, in die bijzondere gevallen dat de casemanager tot de conclusie komt dat hogere kosten aanvaardbaar zijn, het mogelijk te maken dat de desbetreffende persoon een duurdere scholing of educatie krijgt aangeboden.

Artikel 6

Als er sprake is van een niet noodzakelijke scholing dient het college toestemming te verlenen.

Voor in ieder geval de in lid 2 vermelde vormen van scholing is geen toestemming nodig. Deze vormen van scholing kunnen gevolgd worden, voor zover zij de directe arbeidsinschakeling en de

door het college geboden ondersteuning of voorziening niet belemmeren.

Artikel 8

Naast de algemene inlichtingenplicht voortvloeiende uit artikel 17 WWB, artikel 13 IOAW, artikel

13 IOAZ, dan wel op grond van artikel 8 lid 4 en artikel 9 lid 1 Re-integratieverordening is het aannemelijk dat voor de vaststelling van het recht op scholing of educatie, of het voortduren van dit recht, er nadere gegevens nodig zijn. In dit artikel wordt de persoon verplicht om deze gegevens aan te leveren en actueel te houden.

Artikel 9

In dit artikel is met name lid 3 van belang. Hierin wordt geregeld dat het protocol, dat als bijlage aan de beleidsregels is toegevoegd, gehanteerd moet worden. De afweging die leidt tot het wel of niet aanbieden van scholing of educatie is daarmee toetsbaar geworden. Dit betekent overigens dat de casemanager re-integratie een rapportage van het gebruik van het protocol zal moeten opstellen per individuele beslissing.

Artikel 10

Een vergoeding vaneen scholing of educatie kan als subsidie in de zin van artikel 4:21 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt te worden. Beëindiging, herziening of intrekking van een dergelijke vergoeding op grond van de WWB, IOAW of IOAZ is niet mogelijk, daar deze geen bijstand of uitkering betreft dan wel daarmee gelijkgesteld is in die wetten. Met andere woorden, er is geen (bestuursrechtelijke) grondslag in de WWB, IOAW of IOAZ aanwezig, daar geen bepaling voor beëindiging, herziening of intrekking van een vergoeding voor scholing of educatie opgenomen is. Beëindiging, herziening of intrekking van een vergoeding voor scholing of educatie dient dan ook op grond van Afdeling 4.2.6 van de Awb te geschieden, omdat het een subsidie betreft.

Uit de term ‘kan’ blijkt dat het een bevoegdheid van het college betreft. Het college kan derhalve per individuele situatie op grond van de reden van ten onrechte verstrekte vergoeding voor scholing of educatie, de mate van financiële benadeling en de omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde besluiten al dan niet tot herziening of intrekking over te gaan. Indien tot herziening of intrekking besloten wordt, vereist het gebruik maken van deze bevoegdheid echter wel een zorgvuldig onderzoek en rapportage alsmede een beschikking die specifiek gemotiveerd is.

Artikel 11

In de WWB, IOAW of IOAZ zijn geen specifieke bepalingen voor terugvordering van een ten onrechte verstrekte vergoeding voor scholing of educatie opgenomen. De geldende terugvorderingsbepalingen in die wetten bieden daartoe eveneens geen mogelijkheid, omdat een dergelijke vergoeding geen bijstand of uitkering is.Terugvordering is om voorgaande reden ook niet mogelijk op grond van onderhavig artikel van deze beleidsregels. Terugvordering van een vergoeding voor scholing of educatie dient dan ook op grond van Afdeling 4.2.7 van de Awb te geschieden, omdat het een subsidie betreft. Terugvordering van een vergoeding voor scholing of educatie is met toepassing van art. 4:57 Awb alleen mogelijk op grond van de zgn. onve r schuldigde betaling conform artikel 6:203 Burge r lijk Wetboek. Dit is een procedure voor de civiele rechter om een dwanginvorderingstitel voor de ten onrechte verstrekte vergoeding te verkrijgen, nadat een belanghebbende, na aanmaning, in gebreke is gebleven de kosten terug te betalen. Om van een onverschuldigde betaling van de gemaakte kosten te kunnen spreken, dient daaraan echter altijd het hierboven gemelde besluit tot beëindiging, herziening of intrekking vooraf te zijn gegaan.

De terugvordering betreft overigens betreft een kan-bepaling. Er kan per geval o.g.v. de reden van ten onrechte verstrekte vergoeding, de mate van financiële benadeling en de omstandigheden van een belanghebbende besloten worden al dan niet tot terugvordering over te gaan. Indien tot terugvordering besloten wordt, vereist het gebruik maken van deze bevoegdheid een zorgvuldig onderzoek en rapportage alsmede een beschikking die specifiek gemotiveerd is.

PROTOCOL SCHOLING EN EDUCATIEGEMEENTE LEIDEN 2008

1.Definitie van scholing

Voor het protocol wordt de volgende definitie van scholing gehanteerd: Opleiding of scholing is het systematisch verwerven van arbeidsmarktrelevante kennis en/of vaardigheden voor de uitoefening, het behoud of het verkrijgen van een taak, functie of (zelfstandig) beroep onder begeleiding van daartoe aangestelde docenten. Het dient zowel voor het uitoefenen als het verkrijgen van een (deel)kwalificatie voor taak, functie of beroep.

Het betreft dus kwalificerende scholing. Vaardigheidstrainingen vallen niet onder scholing.

2.Doelgroep van het protocol

De doelgroep van het scholingsprotocol zijn in principe alle uitkeringsgerechtigden zoals bedoeld in artikel 2, onder lid b en e van de Re-integratieverordening Leiden 2008 waarvan is vastgesteld dat een re-integratietraject mogelijk is. Voordat het scholingsprotocol wordt toegepast, heeft de casemanager dus al vastgesteld of re-integratie mogelijk is en of de uitkeringsgerechtigde gemotiveerd is voor het volgen van een re-integratietraject. Blijkt de motivatie te ontbreken, dan moet vastgesteld worden of dit verwijtbaar is, dat wil zeggen aan de uitkeringsgerechtigde toegerekend kan worden.

3.Beoordeling op indicatoren

Het protocol scholing bestaat uit drie onderdelen:

  • a.

    Het bepalen van de noodzakelijkheid van scholing.

  • b.

    Het toetsen van de scholing op basis van de regelgeving en de kostenbaten-verhouding.

  • c.

    Het beoordelen van de schoolbaarheid van de uitkeringsgerechtigde.

In onderdeel A wordt bepaald of scholing noodzakelijk is. De stappen die hierbij gezet moeten worden, zijn opgenomen in paragraaf 4. Eerst wordt gekeken of de uitkeringsgerechtigde terug kan naar het oude beroep zonder dan wel met scholing. Wanneer dat niet mogelijk is, wordt gekeken naar andere beroepen en of daarbij scholing noodzakelijk is. Bij de beroepen wordt telkens gekeken of er voldoende vraag naar is op de regionale arbeidsmarkt.

Wanneer onderdeel A van het protocol is toegepast, zijn de volgende uitkomsten mogelijk:

  • ·

    Er is geen scholing nodig.

  • ·

    Scholing is noodzakelijk.

  • ·

    Er is extern advies nodig om de beroepskeuze van de uitkeringsgerechtigde te bepalen.

Wanneer wordt vastgesteld dat scholing noodzakelijk is en welke scholing dat dan is, wordt onderdeel B van het protocol gevolgd. De te ondernemen stappen, zijn beschreven in paragraaf 5. Hierin wordt getoetst of de benodigde scholing voldoet aan het beleidskader). Verder wordt bekeken of de kosten van de scholing opwegen tegen de baten (schadelastbeperking). Wanneer één van deze twee vragen negatief wordt beantwoord, is een ander beroep de meest voor de hand liggende keuze; onderdeel A vanaf stap 3 of 4 moet weer worden doorlopen. Wanneer de twee vragen met ja worden beantwoord, is onderdeel C van het protocol aan de orde.

In onderdeel C van het protocol wordt bepaald of de benodigde scholing haalbaar is voor de uitkeringsgerechtigde. De stappen die daarbij doorlopen moeten worden, zijn uitgewerkt in paragraaf 6. Dit onderdeel van het protocol resulteert in een vaststelling van de mate van schoolbaarheid van de uitkeringsgerechtigde en welke gevolgen dat heeft voor de mogelijke inzet van scholing: scholing is mogelijk, scholing met aanpassingen is mogelijk, alleen scholing door REA-instituten is mogelijk of er is geen scholing mogelijk.

Uitzonderingen

In uitzonderingsgevallen kan worden afgeweken van het protocol. Dit moet wel gemotiveerd te worden. Voor deze gevallen dient een second opinion-procedure te worden opgesteld. Pas indien ook na een second opinion tot hetzelfde oordeel wordt gekomen, kan worden afgeweken van het protocol.

4.Onderdeel A: De beoordeling van noodzakelijkheid van scholing

Aan de hand van de stappen 1 tot en met 5 kan worden vastgesteld of een uitkeringsgerechtigde scholing nodig heeft om via de kortste weg, duurzaam terug te kunnen keren op de arbeidsmarkt. Hieronder worden de stappen toegelicht.

Stap 1:

Uitgangspunt is de kortste weg naar werk, waarbij als voorwaarde gesteld wordt dat deze uitstroom duurzaam van karakter is. Als de uitkeringsgerechtigde in het oude beroep kan worden hergeplaatst zonder scholing, is dat de aangewezen weg. Er kan eventueel wel behoefte zijn aan sollicitatietraining of andere vaardigheidstrainingen. In deze stap wordt ook getoetst of er voldoende vraag is naar het beroep op de regionale arbeidsmarkt. Wanneer dit niet het geval is, moet er naar alternatieve beroepen worden gekeken en volgt stap 3. In die gevallen wanneer er feitelijk geen sprake is van een vorig beroep, of als de uitoefening van het vorige beroep dermate ver in het verleden ligt dat dit niet meer relevant is, zal er ook naar andere beroepen moeten worden gekeken in stap 3.

Stap 2:

In sommige gevallen zal de uitkeringsgerechtigde relevante arbeidsmarktervaring hebben, maar niet de benodigde diploma's (bijvoorbeeld veiligheidsdiploma's, specifieke computerprogramma's, heftruckchauffeursdiploma). Scholing is dan aan de orde. Ook is het mogelijk dat de kennis dermate verouderd is, dat directe plaatsing niet tot de mogelijkheden lijkt te behoren. Het verdient dus de voorkeur om iemand met scholing naar het oude beroep terug te geleiden boven begeleiding naar een ander beroep zonder scholing. Wel moet de keuze afgezet worden tegen de (on)mogelijkheden van de regionale arbeidsmarkt.

Stap 3:

Indien de uitkeringsgerechtigde niet terug kan in het oude beroep of indien er geen vraag meer is op de arbeidsmarkt naar het oude beroep of de benodigde scholing niet is toegestaan of te duur is, moet gekeken worden welke andere opties er zijn. Ook als er geen sprake is van een vorig beroep van de uitkeringsgerechtigde, moet er gekeken worden naar andere opties. Het wensberoep van de uitkeringsgerechtigde is hierbij uitgangspunt. Dit wensberoep moet echter wel aansluiten bij de mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde. Ook in deze stap wordt getoetst of er voldoende vraag is naar het wensberoep op de regionale arbeidsmarkt. Wanneer dit niet het geval is, moet er naar alternatieve beroepen worden gekeken en volgt stap 4.

Stap 4:

Wanneer het oude beroep of wensberoep (met of zonder scholing) geen mogelijkheid bieden tot (een snelle) plaatsing op de arbeidsmarkt, moet gekeken worden naar andere mogelijke beroepen. Er wordt in deze stap ook getoetst of er voldoende vraag is naar het beroep op de regionale arbeidsmarkt. Wanneer dit niet het geval is, moet er naar alternatieve beroepen worden gekeken.

Een deel van de uitkeringsgerechtigden zal niet goed weten welk beroep ze willen of kunnen uitoefenen. Zij zijn niet meer in staat om hun oude beroep uit te oefenen en moeten zich heroriënteren op de arbeidsmarkt. Het kan voorkomen dat daarbij extern advies nodig is. Wanneer dit als nog resulteert in de keuze van een beroep, volgt stap 5. Wanneer ook het externe advies niet leidt tot een beroepskeuze, eindigt het scholingsprotocol.

Stap 5:

Wanneer het beroep is vastgesteld, wordt bekeken of de uitkeringsgerechtigde scholing nodig heeft om dit beroep te kunnen uitoefenen. Indien plaatsing in dit beroep mogelijk is zonder scholing, is scholing niet aan de orde. Wanneer er scholing noodzakelijk is, volgt onderdeel B van het protocol: de toets van de scholing.

5. Onderdeel B: Toets scholing

In dit onderdeel van het protocol wordt enerzijds vastgesteld of de noodzakelijke scholing voldoet aan de regelgeving (stap 6) en anderzijds of de kosten van de scholing opwegen tegen de baten (stap 7).

Stap 6:

De scholing die de Gemeente Leiden inzet ten behoeve van uitkeringsgerechtigden moet aan de onderstaande voorwaarden voldoen):

  • ·

    De scholing moet noodzakelijk zijn en moet bestaan uit het systematisch verwerven van kennis dan wel vaardigheden volgens een vooraf vastgesteld programma, waarbij de verworven kennis en vaardigheden worden getoetst.

  • ·

    Scholing moet arbeidsmarktrelevant zijn.

  • ·

    Een opleiding of scholing als bedoeld in artikel 16 van de Re-integratieverordening 2008 duurt maximaal één jaar. Het college kan in individuele gevallen een opleiding of scholing van een langere duur toestaan.

  • ·

    De opleiding of scholing bestaat in overwegende mate uit het verrichten van activiteiten die niet productie als doel hebben.

Stap 7:

In de beslissing of een uitkeringsgerechtigde daadwerkelijk een scholing kan gaan volgen, moeten ook de kosten en de duur in ogenschouw worden genomen.

De omstandigheden kunnen aanleiding geven dat het kosten/batenbeginsel een rol speelt, dat wil zeggen dat de kosten van de scholing niet hoger mogen zijn dan de verwachte schadelastbeperking in termen van een kortere dan wel lagere uitkering.

Bij de aanwezigheid van een baangarantie wordt de verwachte schadelastbeperking groter en mogen de kosten hoger zijn.

6.Onderdeel C: De beoordeling van de schoolbaarheid

Indien is vastgesteld dat de noodzakelijke scholing voldoet aan het beleidskader en de kosten opwegen tegen de baten, moet vervolgens worden beoordeeld of deze scholing ook haalbaar is voor de uitkeringsgerechtigde.

De beoordeling van de schoolbaarheid leidt tot de volgende mogelijke uitkomsten:

  • ·

    De uitkeringsgerechtigde is schoolbaar; er kan scholing worden ingezet.

  • ·

    De uitkeringsgerechtigde is alleen schoolbaar met de inzet van een aangepaste scholing.

  • ·

    De uitkeringsgerechtigde is alleen met de inzet van een REA-instituut schoolbaar.

  • ·

    De uitkeringsgerechtigde is niet schoolbaar voor de specifieke scholing die op basis van het scholingsprotocol noodzakelijk wordt geacht. Dan moet gekeken worden of er andere beroepen mogelijk zijn waarvoor geen scholing nodig is of scholing nodig is die wel haalbaar is voor de betreffende uitkeringsgerechtigde.

  • ·

    De uitkeringsgerechtigde is in het geheel niet schoolbaar. Scholing is voor de betreffende uitkeringsgerechtigde niet mogelijk.

  • ·

    Er is extern advies nodig bij het vaststellen van de schoolbaarheid van de uitkeringsgerechtigde, wat vervolgens weer kan leiden tot de hierboven genoemde uitkomsten.

Bij het vaststellen van de schoolbaarheid worden drie indicatoren onderscheiden: de motivatie voor de scholing, de cognitieve vaardigheden van de uitkeringsgerechtigde, en persoonlijke belemmeringen. Hieronder worden deze indicatoren nader besproken.

Stap 8, indicator 1: Motivatie

Motivatie is erg belangrijk voor het welslagen van een scholingstraject. Indien de uitkeringsgerechtigde niet gemotiveerd is voor het volgen van scholing, heeft scholing geen zin. Er zal dan eerst aandacht moeten zijn voor de motivatie.

Stap 8, indicator 2: Cognitieve vaardigheden

Vastgesteld moet worden of de opleiding aansluit bij de cognitieve vaardigheden van de uitkeringsgerechtigde. Hierbij moet ook gecheckt worden of de uitkeringsgerechtigde voldoet aan de formele instroomeisen van de opleiding. Op basis van de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde kan gekozen worden voor theoretisch of meer praktijkgericht onderwijs. Wanneer er onzekerheid bestaat over de cognitieve vaardigheden, kan hiervoor extern advies worden ingezet.

Bij het vaststellen van de cognitieve vaardigheden wordt ook gekeken worden naar de opleidingen die de uitkeringsgerechtigde in het recente verleden heeft gevolgd. Het niet afronden van opleidingen is mogelijk een signaal voor belemmeringen in de persoonlijke situatie die het risico op uitval vergroten. Deze belemmeringen zijn nader uitgewerkt onder indicator 3.

Stap 8, indicator 3: Belemmeringen in de persoonlijke situatie

De persoonlijke belemmeringen die hieronder worden onderscheiden vormen vaak belemmeringen om succesvol een scholingstraject te volgen. Het benoemen van de belemmeringen in het kader van schoolbaarheid heeft echter een andere functie: wanneer een belemmering wordt geconstateerd, moet bekeken worden of door middel van aanpassingen in de inrichting van de opleiding, scholing toch tot de mogelijkheden behoort. Het gaat hierbij onder meer om de volgende mogelijke aanpassingen:

  • ·

    Aanpassingen in het aantal dagdelen of duur van het traject.

  • ·

    Aanpassingen in de wijze waarop onderwijs wordt gegeven.

  • ·

    Extra begeleiding gedurende het scholingstraject.

  • ·

    Psychische begeleiding gedurende het traject.

  • ·

    Bij de scholing ook inzetten van vaardigheidstrainingen.

In complexe gevallen is er de optie om extern advies in te zetten, om de schoolbaarheid vast te stellen.

  • a.

    Medische beperkingen (fysiek en/of psychisch) en de beleving daarvan door de uitkeringsgerechtigde:

    • ·

      Aanwezigheid van objectief vaststelbare medische beperkingen waardoor het volgen van een onderwijstraject lastig is (bijvoorbeeld auditief/visuele beperkingen). Bekeken moet worden of met aanpassingen in het scholingstraject (bijvoorbeeld een doventolk, aantal dagdelen) wel onderwijs gevolgd kan worden.

    • ·

      Aanwezigheid van medische beperkingen die in de beleving van de uitkeringsgerechtigde onderwijs volgen moeilijk maken. Het gaat hierbij vooral om uitkeringsgerechtigden die zich door de jaren heen zo vereenzelvigd hebben met hun (op enig moment wel aanwezige) belemmeringen/beperkingen, dat zij het in de huidige situatie heel moeilijk vinden om zich te focussen op de dingen die ze nog wél kunnen, of juist om uitkeringsgerechtigden die recent arbeidsongeschikt zijn geworden en nog in een rouwproces zitten vanwege het verlies van mogelijkheden/beroep en daarom geen oog hebben voor wat zij nog wel kunnen.

    • ·

      Aanwezigheid van een negatieve prognose voor de ontwikkeling van de medische aandoening, waarmee in het traject rekening dient te worden gehouden.

    • ·

      Aanwezigheid van een ernstige verslavingsproblematiek. Met deze problematiek moet mogelijk voorafgaand of tijdens het scholingstraject rekening worden gehouden.

  • b.

    Rolidentificatie in uitkeringssituatie

Binnen de uitkeringssituatie heeft de uitkeringsgerechtigde zijn eigen zinvolle bezigheden/ daginvulling opgebouwd:

  • ·

    zorg voor gezinshuishouden;

  • ·

    mantelzorg;

  • ·

    vrijwilligerswerk.

Om succesvol deel te kunnen nemen aan scholing zal de uitkeringsgerechtigde bereid moeten zijn om tijd vrij te maken, zodat de scholing gevolgd kan worden en huiswerk gemaakt kan worden. Eventueel kan gedurende het scholingstraject extra begeleiding worden ingezet.

c.Schuldenproblematiek

Het gaat hier om uitkeringsgerechtigden die te maken hebben met een schuldenproblematiek die zo ernstig is dat zij moeilijkheden ondervinden om zich te concentreren op en/of te motiveren voor het volgen van een scholingstraject. De uitkeringsgerechtigde zal eerst of gelijktijdig een schuldsaneringtraject moeten volgen, wil scholing succesvol kunnen zijn.

  • d.

    Problemen in de sociale situatie en de beleving daarvan door de uitkeringsgerechtigde

    • ·

      Sociale druk vanuit de omgeving van de uitkeringsgerechtigde om geen activiteiten te ontplooien die kunnen leiden tot werk. De omgeving kan betrekking hebben op de familie- en vriendenkring, maar ook op de directe buurt waarin iemand woont.

    • ·

      Een thuissituatie die het succesvol volgen van een opleiding belemmert. Bijvoorbeeld de aanwezigheid van kleine kinderen of inwonende familieleden.

    • ·

      De belemmeringen kunnen mogelijk verholpen worden door extra begeleiding tijdens het scholingstraject.

  • e.

    Problemen die zich voordoen in relatie uitkeringsgerechtigde en scholing/gedragsfactoren

    • ·

      Problemen met sociale vaardigheden in werk- en scholingssituaties (gezagsverhoudingen, zelfstandig werken).

    • ·

      Realiteitsprobleem in verwachtingenpatroon van eigen functioneren op het werk (te hoge of juist te lage ambities en verwachtingen).

Door het inzetten van vaardigheidstrainingen naast de scholing, kunnen deze belemmeringen mogelijk worden opgeheven.

f.(Beleving van) psychologische belemmeringen door de uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld een niet-realistisch zelfbeeld gelegen in een persoonlijke problematiek

Dit onderdeel is al verwerkt in de beroepskeuze. Zolang de uitkeringsgerechtigde geen realistisch zelfbeeld heeft, zal het niet mogelijk zijn om een reële beroepskeuze en daaraan gekoppeld de scholingsnoodzaak te bepalen.