Verordening op de heffing en invordering van lozingsrecht gebruikers 2004

Geldend van 01-01-2004 t/m heden

Intitulé

Verordening op de heffing en invordering van lozingsrecht gebruikers 2004

Verordening op de heffing en invordering van lozingsrecht gebruikers 2004

(Verordening lozingsrecht gebruikers 2004)

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt:

  • a.

    onder gemeentelijke riolering mede het voor de openbare dienst bestemde water begrepen dat bij de gemeente in onderhoud en/of beheer is;

  • b.

    onder afvalwater verstaan water en afvalstoffen die worden afgevoerd via de gemeentelijke riolering en/of openbaar water, dat bij de gemeente in onderhoud en/of beheer is;

  • c.

    onder eigendom verstaan een roerende of een onroerende zaak;

  • d.

    onder verbruiksperiode verstaan de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft.

Artikel 2 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. Onder de naam "lozingsrecht" wordt een recht geheven van de gebruiker van een eigendom van waaruit afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering en/of openbaar water wordt afgevoerd.

  • 2. Met betrekking tot het recht bedoeld in het eerste lid, wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het eigendom al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 3 - ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte in gebruik heeft afgestaan.

Artikel 3 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een in artikel 2 bedoeld eigendom blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt het recht geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één eigendom worden aangemerkt.

Artikel 4 Maatstaf van heffing

  • 1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.

  • 2. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het einde van het belastingjaar voorafgaande aan de verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van:

    a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen,

    of

    b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

    De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige wettelijke bepaling.

  • 4. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.

Artikel 5 Belastingtarieven

Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, bedraagt:

voor elke m3 tot 500 m3 € 0,00;

voor elke m3 boven de 500 m3 tot en met 10.000 m3 € 0,53;

voor elke m3 boven de 10.000 m3 tot en met 100.000 m3 € 0,33;

voor elke m3 boven de 100.000 m3 tot en met 1.000.000 m3 € 0,16;

voor elke m3 boven de 1.000.000 m3 € 0,03.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffen

Het recht wordt geheven bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1. Het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het recht verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het eigendom voor het recht als bedoeld in artikel 2, eerste lid, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde recht als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 9,08.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander eigendom in gebruik neemt.

  • 5. Belastingaanslagen van minder dan € 9,08 worden niet opgelegd.

    Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1. De aanslagen moeten worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.

  • 2. Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c., van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.

  • 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.

Artikel 10 Nadere regels door het College van Burgemeester en Wethouders

Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van het lozingsrecht.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De "Verordening lozingsrecht gebruikers 2003" van 12/13 november 2002 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2004.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening lozingsrecht gebruikers 2004".