Regeling vervallen per 11-03-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2019

Geldend van 01-01-2019 t/m 10-03-2020

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2019

De raad van de gemeente Leiden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders (RV 18.0081 van 2018); gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

gezien het advies van de Adviesraad WMO/Jeugd Leiden en het Platform Gehandicapten;

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

BESLUIT:

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2019 als volgt vast te stellen:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en gericht is op maatschappelijke ondersteuning;

  • c.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; gericht op maatschappelijke ondersteuning.

  • d.

    beschermd wonen: het bieden van onderdak en begeleiding aan personen met een psychische aandoening.

  • e.

    bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • f.

    CAK: het CAK, genoemd in artikel 6.1.1, eerste lid, van de Wet langdurige zorg

  • g.

    cliënt: onder cliënt wordt in voorkomende gevallen ook verstaan degene die namens de cliënt als gemachtigde of als bevoegde wettelijk vertegenwoordiger optreedt.

  • h.

    cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

  • i.

    college: College van Burgemeester en Wethouders van Leiden.

  • j.

    eigen kracht: het vermogen van individuen om het leven optimaal vorm te geven en problemen op te lossen of dragelijk te maken.

  • k.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaardde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.

  • l.

    gesprek: gesprek na ontvangst van een melding in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • m.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • n.

    maatwerkvoorziening: maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet. op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • 1°.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • 2°.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • 3°.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • o.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

  • p.

    melding: verzoek aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet om onderzoek te doen naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning.;

  • q.

    persoonlijk plan: plan waarin een cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid, van de wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen.

  • r.

    persoonsgebonden budget (pgb): bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliënt van derden heeft betrokken .

  • s.

    plan: de weergave van het gesprek en de adviezen, verwijzingen en afspraken die in samenspraak met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding, alsmede de beoogde resultaten en de toekomstige evaluatie daarvan.

  • t.

    privacy: de privacy van de inwoner wordt gewaarborgd in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)

  • u.

    Right to challenge: Bij right to challenge kunnen bewoners zelf plannen aandragen waarvan zij vinden dat deze beter zijn dan die van de gemeente.

  • v.

    Sociaal wijkteams: sociale wijkteams geven samen met de partners in de wijk invulling aan een integrale aanpak van advies en ondersteuning voor inwoners en huishoudens die dat nodig hebben. Daarnaast hebben de sociale wijkteams een belangrijk aandeel in het versterken van de sociale cohesie in wijken waarin inwoners (zoveel als mogelijk) op basis van hun eigen kracht en de bijdrage van hun netwerk, hun eigen leven vorm geven en optimaal kunnen meedoen.

  • w.

    Uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning.

  • x.

    verslag: een weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 van de wet.

  • y.

    voorzienbaar: te voorspellen, te verwachten.

  • z.

    voorliggende voorziening: algemene (gebruikelijke) voorziening of andere voorziening waarmee een vergelijkbaar adequaat resultaat wordt bereikt als met een voorziening op grond van de wet.

  • aa.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een inwoners van de gemeente bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 4. Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek. Het uitgangspunt is om het verzamelen van gegevens zoveel mogelijk in samenspraak met de cliënt te doen.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt genoegzaam bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 5. Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een of meerdere gesprekken tussen deskundigen en de degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 3. Als de hulpvraag genoegzaam bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 6. Verslag

  • 1. De cliënt ontvangt zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na de melding, een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Indien er een plan wordt opgesteld geldt dat als verslag van het onderzoek.

  • 2. Opmerkingen of aanvullingen van de cliënt worden aan het verslag toegevoegd. Indien deze opmerkingen of aanvullingen daartoe aanleiding geven zal een nieuw gesprek worden gevoerd met de cliënt, waarin de aanvullingen worden meegenomen.

Artikel 7. Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 8. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt het verslag als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 5 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid of participatie;

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college in beginsel de goedkoopst adequate voorziening.

Artikel 9. Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 10. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing, en

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb kan worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld,

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

Artikel 11 Regels voor het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een persoonsgebonden budget in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

     Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen persoonsgebonden budget voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 3.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het persoonsgebonden budget toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie in beginsel goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 4.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor een cliënt ten behoeve van een zaak (zoals een hulpmiddel, woningaanpassing en autoaanpassing) wordt vastgesteld op basis van de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt waarbij rekening wordt gehouden met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten.

  • 5.

    De hoogte van een persoonsgebonden budget voor een cliënt ten behoeve van een dienst (individuele begeleiding, groepsbegeleiding en kortdurend verblijf) wordt vastgesteld op basis van het door het college gecontracteerde tarief in natura waarbij wordt uitgegaan van:

    • a.

      90% van het tarief in natura wanneer de dienst geboden wordt door een professional in dienst van een zorgaanbieder;

    • b.

      80% van het tarief in natura wanneer de dienst geboden wordt door een ter zake kundig gediplomeerde zelfstandige zonder personeel (zzp’er);

    • c.

      50% van het tarief in natura wanneer het niet-professionele/informele ondersteuning betreft

  • 6.

    Afwijkend van artikel 11 lid 5 geldt voor huishoudelijke ondersteuning dat de hoogte van het persoonsgebonden budget in het geval van

    • a.

      niet-professionele/informele ondersteuning wordt vastgesteld op 55% van het tarief van deze dienst in natura;

    • b.

      een zzp’er wordt vastgesteld op 70% van het tarief van deze dienst in natura.

  • 7.

    Een cliënt aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, zaken en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

Artikel 12. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van collectief vervoer, ter hoogte van het geldende OV-chiptarief per zone.

  • 2. Als toepassing is gegeven aan het vorige lid, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

Artikel 12a. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en diens partner.

  • 2. Een cliënt is voor een maatwerkvoorziening een bijdrage verschuldigd, behalve wanneer:

    • a.

      de maatwerkvoorziening wordt verstrekt in de vorm van een rolstoel;

    • b.

      het een maatwerkvoorziening betreft welke geplaatst is in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening een hulpmiddel is voor een belanghebbende jonger dan 18 jaar;

    • d.

      er sprake is van een maatwerkvoorziening voor losse dagbesteding beschermd wonen of begeleiding individueel waakvlam.

  • 3. De bijdrage, dan wel het totaal van de bijdragen, is ten hoogste gelijk aan de kostprijs van de voorziening, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of van rijkswege anders is bepaald, of in het volgende lid is aangegeven dat een lagere, of geen, bijdrage is verschuldigd.

  • 4. De kostprijs (ten behoeve van de berekening van de eigen bijdrage door het CAK) van:

    • a.

      een maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      een persoonsgebonden budget is maximaal gelijk aan de hoogte van een persoonsgebonden budget;

    • c.

      een persoonsgebonden budget voor een dienst is gelijk aan het gecontracteerde tarief voor de zaak in natura;

    • d.

      een persoonsgebonden budget voor een zaak wordt vastgesteld op basis van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate beschikbare zaak in natura, dan wel op basis van minimaal 1 offerte;

    • e.

      andere gevallen dan genoemd in dit artikel, wordt vastgesteld op basis van minimaal 1 offerte.

  • 5. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zevende lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door de opvanginstellingen Stichting De Binnenvest, Stichting Vrouwenopvang Rosa Manus en Stichting Uitgeprocedeerde Vluchtelingen vastgesteld en geïnd.

  • 6. De bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 7. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4, zesde lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget door het CAK vastgesteld en geïnd.

Artikel 13. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 14. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 15. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015

  • 1. Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 3 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 15a. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 15b. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 16. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2. Het college bepaalt bij nadere regeling regels op welke wijze zorg wordt gedragen voor de jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 17. Maatwerkvoorziening in de vorm van een tegemoetkoming

  • 1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2. De tegemoetkoming voor:

    • a.

      vervoer per eigen auto, taxi- en rolstoeltaxivervoer: wordt vastgesteld op basis van het in de regio gangbare toepasselijke tarief, uitgaande van maximaal 2000 kilometer per jaar en rekening houdende met de vervoersbehoefte van de cliënt en diens partner, de leeftijd van de cliënt, de beschikbaarheid van een ander verplaatsingsmiddel en de mate waarin dat verplaatsingsmiddel in de vervoersbehoefte voorziet;

    • b.

      verhuis- en inrichtingskosten: wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde van het in de regio gangbare tarief voor verhuis- en inrichtingskoten van een standaardwoning.

  • 3. Het college draagt zorg voor de kenbaarheid van de bedragen.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

Artikel 19. Klachtregeling

  • 1. Het college behandelt klachten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig het geldende klachtenreglement.

  • 2. Daar waar de afhandeling zoals bedoeld in lid 1 niet naar wens is, kan een cliënt zich wenden tot het college voor het indienen van de klacht.

  • 3. Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen.

  • 4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 20. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Door het college gecontracteerde aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle door derden te leveren diensten.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

  • 3. Het college kan besluiten één of meerdere van de in dit artikel genoemde eisen niet of anders aan de aanbieder te stellen, indien deze niet proportioneel is in relatie tot de omvang van de organisatie van de aanbieder of de aard of omvang van de opdracht.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat inwoners, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

  • 4. Het college wijst de ingezetenen op de mogelijkheid initiatieven, zoals een right to challenge te ontplooien die het uitvoeren van taken van het college op grond van de wet betreffen, zoals vastgelegd in artikel 2.6.7 van de wet;

  • 5. Het college kan nadere regels stellen omtrent de in lid 4 beschreven mogelijkheid om initiatieven te ontplooien.

  • 6. Ter uitvoering van lid 4 wordt aangesloten bij het gemeentelijk subsidie- en inkoopbeleid.

Artikel 22. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2015 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2019, worden afgehandeld krachtens de verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2019.

  • 4. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2015 wordt beslist met inachtneming van de verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2015.

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Leiden 2019.

Ondertekening

Gedaan in de openbare raadsvergadering van 13 november 2018,

de Griffier,

de Voorzitter,